Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Mozartlaan - Bathemerweg 7
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0163.BPHEMZTLNBTHMRWG-VG01
1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
 
1.1 plan
het bestemmingsplan Mozartlaan - Bathemerweg 7 van de gemeente Hellendoorn;
 
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0163.BPHEMZTLNBTHMRWG-VG01 met de bijbehorende regels;
 
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
 
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
 
1.5 agrarische bedrijvigheid:
bedrijvigheid, geheel of overwegend gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen van agrarische producten door het telen van gewassen en het houden van dieren, waaronder begrepen paardenfokkerij en intensieve kwekerij; uitgezonderd zijn: paardenhouderij en manege;
 
1.6 agrarisch loonwerkbedrijf:
een bedrijf, dat is gericht op het verlenen van diensten aan agrarische bedrijven en het verrichten van cultuurtechnische werkzaamheden met behulp van werktuigen;
 
1.7 ander bouwwerk:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde;
 
1.8 bebouwing:
een of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
 
1.9 bebouwingspercentage:
de oppervlakte van de bebouwing binnen het bouwvlak of het bestemmingsvlak indien daarin geen bouwvlak voorkomt, uitgedrukt in een percentage van de oppervlakte van dat bouwvlak respectievelijk bestemmingsvlak;
 
1.10 bedrijfsgebouw:
een niet voor bewoning bestemd gebouw ten dienste van een bedrijf, instelling of voorziening;
 
1.11 bedrijfsmatige exploitatie:
het via een bedrijf, stichting of andere rechtspersoon voeren van een zodanig beheer of exploitatie, dat in de recreatieverblijven -recreatiewoningen en kampeermiddelen- daadwerkelijk recreatief verblijf plaatsvindt; van bedrijfsmatige exploitatie is sprake als het recreatieverblijf voor ten minste 140 dagen per jaar beschikbaar is voor verhuur;
 
1.12 bedrijfswoning of dienstwoning:
een woning in of bij een gebouw of op of bij een terrein, die hoort bij en functioneel gebonden is aan een bedrijf, instelling of voorziening in dat gebouw of op dat terrein;
 
1.13 beperkt kwetsbaar object:
een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid Inrichtingen een richtwaarde voor het risico casu quo een risicoafstand is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden;
 
1.14 beroep aan huis:
een (para)medisch, juridisch, administratief, therapeutisch, vastgesteldtechnisch, adviesgevend of daarmee gelijk te stellen dienstverlenend beroep, dat in een woning en daarbij behorende bijgebouwen en bestaande voormalige bedrijfsgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is;
 
1.15 bestaande afmetingen en vorm:
de hoogte, afstand en vorm van het bouwwerk of het aantal dat op het tijdstip van het in vastgesteld ter inzage leggen van het plan bestaat, wordt gebouwd, dan wel nadien krachtens een omgevingsvergunning, waarvoor de aanvraag om omgevingsvergunning voor dat tijdstip is ingediend, kan worden gebouwd;
 
1.16 bestaande bouwwerk, oppervlakte, goothoogte, bouwhoogte, plaats, inhoud, afstand, object:
bouwwerk, oppervlakte, goothoogte, bouwhoogte, plaats, inhoud, afstand, object, zoals dat of die rechtens bestaat of mag bestaan op het tijdstip van terinzagelegging van het vastgesteld van het plan;
 
1.17 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
 
1.18 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
 
1.19 bevi:
een in het Besluit externe veiligheid inrichtingen bedoelde inrichting die in belangrijke mate een verhoging van de veiligheidsrisico's kan veroorzaken vanwege risicobronnen die buiten de perceelsgrens van de betreffende bedrijfslocatie waarop die risicobronnen aanwezig zijn, een plaatsgebonden risico veroorzaakt van meer dan 10-6 per jaar;
 
1.20 bijgebouw:
een gebouw dat of een overkapping die in bouwkundig opzicht ondergeschikt is, en voor zover aan het hoofdgebouw gebouwd in de kap zichtbaar en feitelijk gescheiden is, van het op hetzelfde perceel gelegen bijbehorende hoofdgebouw;
 
1.21 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergoten van een bouwwerk;
 
1.22 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
 
1.23 bouwlaag:
een voor mensen toegankelijk deel van een gebouw, dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen wordt begrensd, zulks met uitzondering van onderbouwen, kelders en kappen; de eerste bouwlaag is de bouwlaag op de begane grond;
 
1.24 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
 
1.25 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, zijn toegestaan;
 
1.26 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
 
1.27 bruto vloeroppervlakte:
de vloeroppervlakte van alle voor mensen toegankelijke ruimten binnen een gebouw;
 
1.28 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, het verkopen en leveren van goederen voor gebruik, verbruik of aanwending overwegend anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
 
1.29 dove gevel:
De bouwkundige constructie die een ruimte in een woning of gebouw scheidt van de buitenlucht, daaronder begrepen het dak, waarin:
  1. geen te openen delen aanwezig zijn en die met een in NEN 5077 bedoelde karakteristieke geluidwering tenminste gelijk is aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie en 33 dB onderscheidenlijk 35 dB(A), dan wel;
  2. alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits de delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte.
1.30 extensieve openluchtrecreatie:
vormen van recreatief medegebruik van het agrarisch of natuurgebied door middel van al dan niet aangelegde en aanwezige voorzieningen, waarbij de recreatie geen specifiek beslag legt op de ruime, zoals wandel-, ruiter- en fietspaden, vis- en picknickplaatsen;
 
1.31 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
 
1.32 geluidsgevoelige ruimte:
een geluidsgevoelige ruimte zoals beschreven in artikel 1 van de wet Geluidhinder;
 
1.33 grondgebonden agrarische bedrijvigheid:
veehouderij-, akkerbouw- of tuinbouwbedrijf, dat functioneel geheel of hoofdzakelijk afhankelijk is van de ter plaatse bij het bedrijf behorende grond als agrarisch productiemiddel;
 
1.34 hoofdgebouw:
een gebouw, dat binnen een bouwperceel door constructie of afmetingen als hét of één van de belangrijkste valt aan te merken;
 
1.35 intensieve kwekerij:
een agrarisch bedrijf met een in hoofdzaak niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering in de vorm van het telen van gewassen of het kweken van dieren, niet zijnde vee, waarbij nagenoeg geen gebruik wordt gemaakt van daglicht, zoals een kwekerij van paddenstoelen, witlof, vis, wormen of maden;
 
1.36 intensieve veehouderij:
een agrarisch bedrijf of deel daarvan met een brutovloeroppervlakte van ten minste 250 m², dat wordt gebruikt voor veehouderij volgens de Wet milieubeheer; onder veehouderij wordt hier niet verstaan: het houden van melkrundvee, schapen en paarden, het "biologisch" houden van dieren en het houden van dieren uitsluitend of in hoofdzaak ten behoeve van natuurbeheer;
 
1.37 kampeerboerderij:
voorzieningen binnen al of niet voormalige agrarische bebouwing, bedoeld voor recreatief nachtverblijf door een persoon, gezin of andere groep van personen, die zijn/hun vaste woon- of verblijfplaats elders hebben; onder recreatief nachtverblijf is in ieder geval niet begrepen permanente bewoning door eenzelfde persoon, gezin of andere groep van personen;
 
1.38 kampeermiddel:
een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan of een stacaravan;
 
1.39 kampeerterrein:
een terrein ingericht voor recreatief verblijf in kampeermiddelen en trekkershutten;
 
1.40 kas:
een gebouw met overwegend transparante, licht doorlatende afdekking en wanden, bedoeld voor het kweken en telen van gewassen;
 
1.41 kwetsbaar object:
een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid Inrichtingen een grenswaarde voor het risico respectievelijk een risico-afstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht moet worden genomen;
 
1.42 maatschappelijke voorzieningen:
voorzieningen ter zake van religie, verenigingsleven, cultuur, onderwijs, opvoeding, recreatie, gezondheidszorg, bejaardenzorg en andere openbare en bijzondere voorzieningen en dienstverlening;
 
1.43 manege:
bedrijvigheid geheel of overwegend gericht op het houden, stallen, africhten, trainen en berijden van paarden en pony's, het ter zake lesgeven en de exploitatie van daarbij behorende voorzieningen, waaronder begrepen een kantine of soortgelijke horecavoorziening;
 
1.44 niet-agrarische nevenactiviteiten
  1. ambachtelijke landbouwproducten verwerkende bedrijven, zoals een wijnmakerij, zuivelmakerij, slachterij, imkerij;
  2. aan agrarische functies verwante bedrijven, zoals een paardenpension, paardenopleidingscentrum, agrarisch loonwerkbedrijf, fouragehandel, hoefsmederij en hoveniers- en boomverzorgingsbedrijven;
  3. ambachtelijke bedrijven, zoals een dakdekker, rietdekker, schildersbedrijf, meubelmaker, installatiebedrijf;
  4. opslag- en stallingsbedrijven;
  5. zakelijke dienstverlening, zoals een adviesbureau of een computerservicebureau;
  6. bezoekers- en cursuscentrum;
  7. atelier, museum, galerie en kunsthandel;
  8. detailhandel overwegend in ter plaatse voortgebrachte of streekeigen producten;
  9. horeca, zoals een theetuin, een ijs-/snackverkooppunt, een terras;
  10. dagrecreatieve voorzieningen, zoals een speeltuin en verhuur van fietsen;
  11. verblijfsrecreatieve voorzieningen in de vorm van plattelandskamers, plattelandsappartementen en kampeerboerderij en in de vorm van standplaatsen voor kampeermiddelen, met uitzondering van stacaravans;
  12. sociale en medische dienstverlening, zoals een kinderdagverblijf, verpleeghuis, zorgboerderij, dierenkliniek, artsenpraktijk, kuuroord;
  13. andere niet-agrarische bedrijfs- en andere activiteiten, die in ruimtelijk en functioneel opzicht met de hiervoor genoemde gelijk kunnen worden gesteld;
1.45 onderkomen:
een voor verblijf geschikt, al dan niet aan zijn bestemming onttrokken, vaar- of voertuig, ark of caravan, voor zover dat of die niet als een bouwwerk is aan te merken, alsook een tent;
 
1.46 paardenbak:
een niet overdekt, omheind terrein met een andere ondergrond dan gras, ingericht voor het africhten, trainen en berijden van paarden en pony's en het anderszins beoefenen van de paardensport;
 
1.47 paardenfokkerij:
het bedrijfsmatig, op agrarische productie gericht houden en stallen van paarden en pony's, met als hoofdactiviteit het fokken, africhten, trainen en berijden van paarden en pony's;
 
1.48 paardenhouderij:
het bedrijfsmatig, niet op agrarische productie gericht houden en stallen van paarden en pony's, met als ondergeschikte nevenactiviteit het fokken, africhten, trainen en berijden van paarden en pony's;
 
1.49 peil:
  1. voor een gebouw waarvan de hoofdtoegang direct aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aan het bouwwerk aansluitende afgewerkte terrein;
1.50 permanente bewoning:
bewoning van een ruimte als hoofdwoonverblijf, waarbij door betrokkene(n) niet aannemelijk is of kan worden gemaakt dat elders daadwerkelijk over een hoofdwoonverblijf wordt beschikt;
 
1.51 plaatsgebonden risico:
het in het Besluit externe veiligheid inrichtingen bedoelde risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel betrokken is;
 
1.52 plattelandsappartement:
(een deel van) een (voorheen) agrarisch gebruikt gebouw dat blijvend is bestemd voor recreatief nachtverblijf, waarbij wordt overnacht in een zelfstandige eenheid, met eigen keuken en sanitair, al dan niet in combinatie met een dagverblijf;
 
1.53 plattelandskamer:
(een deel van) een (voorheen) agrarisch gebruikt gebouw dat blijvend is bestemd voor recreatief nachtverblijf in een kamer, al dan niet in combinatie met een dagverblijf, met keuken en sanitair in een gemeenschappelijke ruimte;
 
1.54 recreatiewoning:
een gebouw, uitsluitend bestemd om te dienen voor recreatief verblijf door een persoon, gezin of andere groep van personen, die zijn/hun vaste woon- of verblijfplaats elders hebben; onder recreatief verblijf is in ieder geval niet begrepen permanente bewoning door eenzelfde persoon, gezin of andere groep van personen;
 
1.55 seksinrichting:
een inrichting, bestaande uit een of meer voor publiek toegankelijke, besloten ruimten, waarin bedrijfsmatig of op een daarmee vergelijkbare wijze, seksuele handelingen worden verricht; onder een hiervoor bedoelde inrichting wordt in elk geval verstaan een bordeel en parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
 
1.56 stacaravan:
een als een gebouw aan te merken kampeermiddel, voorzien van een as-/wielstelsel, bestaande uit één bouwlaag met een totaal oppervlak van maximaal 60 m², met een bouwhoogte van 3,75 m en een breedte van maximaal 4,5 m, uitsluitend bestemd om te dienen voor recreatief woonverblijf door een persoon, gezin of andere groep van personen, die zijn/hun vaste woon- of verblijfplaats elders hebben; onder recreatief woonverblijf is in ieder geval niet begrepen permanente bewoning door eenzelfde persoon, gezin of andere groep van personen; het kampeermiddel of de afzonderlijke delen zijn op het terrein voort te bewegen;
 
1.57 stapmolen
cirkelvormige, omheinde ruimte, waar meerdere paarden tegelijk kunnen stappen door middel van aansturing via een, al of niet computergestuurde, bedieningskast;
 
1.58 teelt ondersteunende voorziening:
een verplaatsbare constructie, overtrokken met transparant materiaal anders dan glas, voor het kweken of beschermen van gewassen;
 
1.59 trekkershut:
een gebouw met een oppervlakte van maximaal 30 m² en een bouwhoogte van maximaal 4 m, waarvoor een vergunning ingevolge artikel 40 van de Woningwet is vereist en dat dient als periodiek verblijf voor wisselende groepen van recreanten, die hun hoofdverblijf elders hebben;
 
1.60 tuinbouw:
het bedrijfsmatig telen en kweken van groenten, bomen, heesters, struiken, planten en bloemen of tuinbouwzaden, in de volle grond, al dan niet gecombineerd met, als ondergeschikte nevenactiviteit, de handel in boomkwekerijgewassen en vaste planten;
 
1.61 verkoopvloeroppervlakte:
de vloeroppervlakte van alle voor mensen toegankelijke ruimten binnen een gebouw ten behoeve van detailhandel, onder welke ruimten niet zijn begrepen opslag-, personeels-, sanitaire en andere dienstruimten, garderobes en keukens;
 
1.62 voorgevel:
de naar de weg gekeerde of aan de voorzijde van een gebouw gelegen gevel of, indien het een gebouw betreft met meerdere zodanige gevels, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt;
 
1.63 voorgevelrooilijn:
de lijn die horizontaal loopt door het buitenwerks vlak van de voorgevel, tot aan de perceelsgrenzen.
 
Artikel 2 Wijze van meten
 
2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
 
2.2 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
 
2.3 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
 
Ruimten, zoals kelders, niet zijnde kruip- en soortgelijke ruimten, onder de onderzijde van de begane grondvloer en tussen de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) worden niet meegerekend, tenzij de onderzijde van de begane grondvloer op meer dan 0,3 m boven peil is gelegen of de kelder van buiten een directe toegang heeft.
 
2.4 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
 
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch met waarden
 
3.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor "Agrarisch met waarden" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. agrarische bedrijvigheid, uitgezonderd tuinbouw,
  2. instandhouding van de aldaar voorkomende of daaraan eigen landschaps- en natuurwaarden, zoals geomorfologische, bodemkundige, landschapsvisuele, cultuurhistorische en ecologische waarden, waaronder hier in ieder geval zijn begrepen de landschaps- en natuurwaarden die hierna zijn aangegeven, ter plaatse van de daarbij vermelde aanduiding:
landschaps- en natuurwaarden
ter plaatse van de aanduiding
kleinschalig landschap
specifieke vorm van waarde - kleinschalig landschap
  1. niet-agrarische nevenactiviteiten als bedoeld in artikel 1, onder 1.44, binnen eenzelfde bouwvlak tot een gezamenlijke brutovloeroppervlakte van 300 m² binnen bestaande gebouwen,
  2. voorzieningen ten behoeve van extensieve openluchtrecreatie, zoals fiets- en voetpad en picknickplaatsen,
  3. watergangen en waterpartijen, en
  4. bij een en ander behorende voorzieningen, waaronder begrepen nutsvoorzieningen.
3.2 Bouwregels
 
3.2.1 Toegestane bouwwerken binnen bouwvlakken
Binnen elk bouwvlak op de gronden als bedoeld in lid 3.1 mogen uitsluitend worden gebouwd:
  1. de bij één agrarisch bedrijf behorende bedrijfsgebouwen, niet zijnde rijhallen;
  2. binnen elk bouwvlak één bedrijfswoning, met daarbij bijbehorende bouwwerken;
  3. andere bouwwerken, waaronder begrepen mestplaten, mestsilo's en kuilvoeropslag.
3.2.2 Toegestane bouwwerken buiten bouwvlakken
Binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden' mogen uitsluitend worden gebouwd andere bouwwerken, niet zijnde bouwwerken voor mestopslag, zoals mestplaten en mestsilo's, en kuilvoeropslag, andere silo's en windmolens.
 
3.2.3 Bouwen
Voor het bouwen van bouwwerken als bedoeld in sublid 3.2.1 en 3.2.2 gelden de volgende bepalingen:
  1. de afstand tussen gebouwen, niet zijnde bijgebouwen, mag niet meer dan 25 m bedragen;
  2. een bedrijfswoning mag uitsluitend worden gebouwd:
    1. indien vaststaat dat binnen hetzelfde bouwperceel een of meer andere gebouwen ten behoeve van het betreffende agrarisch bedrijf zijn of worden gebouwd;
    2. op de bestaande plaats, indien het een bestaande bedrijfswoning betreft;
  3. de inhoud van een bedrijfswoning, althans het hoofdgebouw, mag niet meer bedragen dan 750 m³ of niet meer dan de bestaande inhoud indien die meer dan 750 m³ bedraagt;
  4. bijgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd op een afstand van ten hoogste 15 m tot de bedrijfswoning, of op niet meer dan de bestaande afstand indien die meer dan 15 m bedraagt;
  5. binnen elk bouwvlak mag de gezamenlijke oppervlakte van kassen niet meer dan 1000 m² bedragen;
  6. de goothoogte van gebouwen en de bouwhoogte van bouwwerken mogen niet meer bedragen dan daarbij hierna is aangegeven of niet meer dan de bestaande goothoogte en bouwhoogte indien die meer bedragen dan hierna is aangegeven:
Bouwwerken
max. goothoogte
max. bouwhoogte
bedrijfsgebouwen en kassen
6 m
12 m
bedrijfswoningen
3,5 m
10 m
bouwwerken voor mestopslag en silo's
-
12 m
erf- of perceelsafscheidingen op tenminste 1 m
achter de voorgevelrooilijn binnen bouwvlakken
-
2 m
erf- of perceelafscheidingen
-
1,3 m
overige andere bouwwerken binnen bouwvlakken
-
12 m
overige andere bouwwerken buiten bouwvlakken
-
2 m
   
  1. in voorkomend geval artikel 7.2 Afstanden tot wegen en water.
3.3 Afwijken van bouwregels
 
3.3.1 Afwijken van de bouwregels voor niet-agrarische nevenactiviteiten
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in lid 3.1, onder c, voor zover betreft het gebruik van bestaande gebouwen, ten behoeve van het bouwen van gebouwen voor niet-agrarische nevenactiviteiten, met inachtneming van de volgende bepalingen:
  1. de gezamenlijke brutovloeroppervlakte van de gebouwen voor niet-agrarische nevenactiviteiten mag binnen eenzelfde bouwvlak niet meer dan 300 m² bedragen;
  2. de goothoogte en bouwhoogte van gebouwen voor niet-agrarische nevenactiviteiten mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 3 m en 6 m.
3.3.2 Afwijken van de bouwregels begrenzing en omvang bouwvlakken
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van de begrenzing en omvang van bouwvlakken, uitsluitend ten behoeve van het vergroten van de oppervlakte van gebouwen ten dienste van agrarische bedrijvigheid, uitgezonderd viskwekerij en glastuinbouw, met inachtneming van de volgende bepalingen:
  1. per geval dient de noodzaak voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering te zijn aangetoond;
  2. de bestaande oppervlakte van het bouwvlak mag door de omgevingsvergunning met maximaal 25% worden vergroot, tot maximaal 3 ha;
  3. bij omgevingsvergunningverlening dient de bepaling van de begrenzing en omvang van de oppervlaktevergroting zo te geschieden dat de inpassing van de gebouwen in het landschap op zorgvuldige wijze kan plaatsvinden, aan de hand van een deugdelijk ruimtelijk kwaliteitsplan, waarbij onevenredige aantasting van in de directe omgeving voorkomende landschaps- en natuurwaarden en van de waterhuishouding en waterkwaliteit ter plaatse zoveel mogelijk wordt voorkomen;
  4. in voorkomend geval lid 7.2 Afstanden tot wegen en water.
3.3.3 Afwijken van de bouwregels rijhallen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in sublid 3.2.1, onder a, ten behoeve van het binnen een bouwvlak bouwen van één rijhal tot een oppervlakte van 1.500 m², een goothoogte van 5 m en een bouwhoogte van 9 m, mits per geval de noodzaak voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering, bestaande uit paardenfokkerij of, indien als zodanig aangeduid, paardenhouderij, is aangetoond.
 
3.3.4 Afwijken van de bouwregels afstand tussen gebouwen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in sublid 3.2.3, onder a, ten behoeve van het bouwen van gebouwen op een grotere afstand, mits de noodzaak daarvan uit oogpunt van de bedrijfsvoering is aangetoond.
 
3.3.5 Afwijken van de bouwregels plaats bedrijfswoning
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in sublid 3.2.3, onder b, ten behoeve van het bouwen van de bedrijfswoning elders binnen het bouwvlak, mits de bedrijfsvoering van nabijgelegen bedrijven niet onevenredig wordt aangetast.
 
3.3.6 Afwijking bouwhoogte erf- of perceelafscheidingen
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in sublid 3.2.3, onder a, ten behoeve van het bouwen van erf- of perceelafscheidingen tot een bouwhoogte van 2 m, tot aan en vóór de voorgevelrooilijn, mits:
  1. daardoor geen onaanvaardbare gevolgen ontstaan voor aangrenzende percelen betreffende beschaduwing, privacy en gebruiksmogelijkheden van die percelen, en
  2. de erf- of perceelafscheidingen overwegend doorzichtig worden gebouwd, en
  3. de waarden als bedoeld in lid 3.1, onder b, daardoor niet onevenredig worden aangetast.
3.3.7 Afwijken van de bouwregels woningsplitsing binnen boerderij
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in sublid 3.2.1, onder b en in sublid 3.2.3, onder c, ten behoeve van het uitsluitend binnen de aaneengesloten bebouwing van een boerderij, te weten de woonruimte met aangrenzende deel of soortgelijke inpandige ruimte, toestaan van:
  1. één woning extra, indien de inhoud van die aaneengesloten bebouwing meer dan 1.000 m³ bedraagt, of
  2. twee woningen extra, indien de inhoud van die aaneengesloten bebouwing meer dan 1.500 m³ bedraagt,
  3. met inachtneming van de volgende bepalingen:
    1. per geval mag de gezamenlijke inhoud van de bestaande woning en de extra woning of woningen niet meer bedragen dan de bestaande inhoud van de aaneengesloten bebouwing;
    2. de extra woning of woningen dienen te passen binnen het gemeentelijk woningbouwprogramma;
    3. de extra woning of woningen dienen duidelijk bij te dragen aan de instandhouding en het herstel van de karakteristiek van de betreffende voormalige boerderij;
    4. op geen van de gevels van een extra woning mag, bij voltooiing, de geluidsbelasting vanwege een weg of spoorweg de ter plaatse toegestane grenswaarde krachtens de Wet geluidhinder overschrijden.
3.3.8 Afwijken van de bouwregels inhoud woonruimte in boerderij
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in sublid 3.2.3, onder c, ten behoeve van het uitsluitend binnen de aaneengesloten bebouwing van een boerderij, te weten de bedrijfswoning met aangrenzende deel of soortgelijke inpandige ruimte, vergroten van de inhoud van de bedrijfswoning tot de totale inhoud van die aaneengesloten bebouwing, mits:
  1. een en ander duidelijk bijdraagt aan de instandhouding en het herstel van de karakteristiek van de betreffende boerderij, en
  2. vooraf vaststaat dat daardoor het aantal woningen niet toeneemt.
3.4 Specifieke gebruiksregels
 
3.4.1 Aanvullende regels voor detailhandel als niet-agrarische nevenactiviteit
Voor zover de niet-agrarische nevenactiviteiten als bedoeld in 3.1, onder c, detailhandel als bedoeld in artikel 1, onder 1.43, betreffen, mag binnen eenzelfde bouwvlak de verkoopvloeroppervlakte van detailhandel niet meer bedragen dan 1/3 van de totale brutovloeroppervlakte van de bedrijfsgebouwen en in ieder geval niet meer dan 100 m².
 
3.4.2 Aanvullende regels voor verblijfsrecreatieve voorzieningen als niet-agrarische nevenactiviteit
Voor zover de niet-agrarische nevenactiviteiten als bedoeld in lid 3.1, onder c, verblijfsrecreatieve voorzieningen als bedoeld in artikel 1, onder 1.43, betreffen, gelden bovendien de volgende bepalingen:
  1. de brutovloeroppervlakte van een plattelandskamer of plattelandsappartement mag niet meer dan 50 m² bedragen;
  2. standplaatsen voor kampeermiddelen zijn ook buiten een bouwvlak toegestaan tot een afstand van 50 m uit de grens van het bouwvlak;
  3. het gebruik als standplaats voor kampeermiddelen geldt per bouwvlak voor ten hoogste 25 kampeermiddelen, in de periode van 15 maart t/m 31 oktober.
3.4.3 Gebruik voor teeltondersteunende voorzieningen
Het gebruik van gronden als bedoeld in lid 3.1, voor teeltondersteunende voorzieningen is toegestaan, mits:
  1. het gebruik ten hoogste 20% van het open grondareaal bij het desbetreffende agrarisch bedrijf betreft;
  2. het gebruik plaatsvindt in de periode van 1 september tot en met 30 april;
  3. de hoogte van teeltondersteunende voorzieningen, gemeten vanaf peil tot het hoogste punt van de voorziening, niet meer dan 1,2 m bedraagt.
3.4.4 Strijdig gebruik
Een verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht , is in ieder geval ook:
  1. opslag van hooirollen en grasrollen en -balen buiten bouwvlakken;
  2. permanente bewoning van plattelandskamers, plattelandsappartementen en kampeerboerderij.
  3. het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken overeenkomstig de in artikel 3.1 opgenomen bestemmingsomschrijving zonder de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform het in bijlage opgenomen ruimtelijk kwaliteitsplan, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing;
  4. in afwijking van het bepaalde onder c mogen gronden en bouwwerken overeenkomstig de in artikel 3.1 opgenomen bestemmingsomschrijving worden gebruikt, uitsluitend indien en voor zover binnen een termijn van 24 maanden na het verlenen van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen uitvoering wordt gegeven aan de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform het in bijlage opgenomen beplantingsplan, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing.
3.4.5 Afwijken van het ruimtelijk kwaliteitsplan
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.4.4 onder c, waarbij andere landschapsmaatregelen getroffen worden, met dien verstande dat deze minimaal gelijk zijn aan de genoemde landschapsmaatregelen als gesteld in het ruimtelijk kwaliteitsplan zoals opgenomen in bijlage. Verder geldt het volgende:
  1. er wordt voorzien in een minimaal gelijk beschermingsniveau van de landschappelijke waarde als gesteld in het ruimtelijk kwaliteitsplan;
  2. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in de omgeving aanwezige functies en waarden;
  3. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in het geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
 
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in sublid 3.4.3, onder c, ten behoeve van het gebruiken voor teeltondersteunende voorzieningen met een hoogte van meer dan 1,2 m, mits de noodzaak daarvan voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering is aangetoond.
 
3.6 Afwijkingsbevoegdheid ten behoeve van gebruik gronden als paardenbak
 
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in lid 8.1, sub b onder 3, ten behoeve van het gebruiken van gronden als bedoeld in artikel 3.1, als paardenbak en het aldaar bouwen van andere bouwwerken ten dienste daarvan, met inachtneming van de volgende bepalingen:
  1. bij een woning is ten hoogste één paardenbak toegestaan;
  2. de paardenbak dient binnen het bestemmingsvlak 'Agrarisch met waarden' respectievelijk in de onmiddellijke nabijheid van de betreffende woning te worden gesitueerd;
  3. de bouwhoogte van andere bouwwerken mag niet meer dan 1,5 m bedragen;
  4. de ter plaatse dan wel in de directe nabijheid voorkomende landschaps- en natuurwaarden mogen niet onevenredig worden aangetast;
  5. ter bewerkstelliging van een redelijke visuele inpassing van een en ander in het landschap kunnen eisen worden gesteld betreffende situering en afscherming door beplanting of anderszins.
3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
3.7.1 Vergunningplicht
Behoudens het bepaalde in lid 3.7.2, is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden op en in de hierna aangegeven gronden de daarbij aangegeven werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
 
 
3.7.2 Uitzondering omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden
Het in lid 3.7.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van de volgende werken en werkzaamheden:
  1. werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  2. werken en werkzaamheden, waarmee rechtens is of mag worden begonnen ten tijde van het onherroepelijk worden van de goedkeuring van het plan;
  3. werken en werkzaamheden die worden uitgevoerd ter ontwikkeling van landschaps- en natuurwaarden;
  4. werken en werkzaamheden op en in gronden die binnen agrarische bouwvlakken zijn begrepen;
  5. werken en werkzaamheden als bedoeld in lid 3.7.1, bij a, voorzover het betreft kavelpaden en in- of uitritten met per geval een oppervlakte van maximaal 60 m²;
  6. werken en werkzaamheden als bedoeld in lid 3.7.1, bij b, voorzover het betreft het aanleggen van poelen tot een inhoud van maximaal 500 m³;
  7. werken en werkzaamheden als bedoeld in lid 3.7.1, bij d, voor zover daarvoor een omgevingsvergunning voor bouwen is vereist;
  8. werken en werkzaamheden die worden uitgevoerd in het kader van of via een verleende subsidie op basis van het Natuurgebiedsplan Overijssel.
3.7.3 Toelaatbaarheid werken en werkzaamheden
Werken en werkzaamheden als bedoeld in lid 3.7.1, zijn slechts toelaatbaar, indien door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, een of meer waarden of functies van de in die artikelen bedoelde gronden, welke het plan beoogt te beschermen,
  • niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel
  • de mogelijkheden voor het herstel van die waarden of functies niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind,
 
met dien verstande dat werken en werkzaamheden als bedoeld in lid 3.7.1, onder f, slechts toelaatbaar zijn, indien hetzij aannemelijk is gemaakt dat herbouw van het object met dezelfde karakteristieken zal plaatsvinden, hetzij er, naar het oordeel van burgemeester en wethouders, geen mogelijkheid is om verval van het object tegen te gaan.
 
3.7.4 In te winnen adviezen
Alvorens een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden te verlenen als bedoeld in lid 3.7.1, winnen burgemeester en wethouders advies in van een door hen aan te wijzen ter zake deskundige, ingeval ze advies nodig achten.
 
Artikel 4 Wonen - 1
 
4.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'wonen - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wonen;
  2. aan huis verbonden beroepen;
  3. ter plaatse van de aanduiding "gs" is een geluidscherm toegestaan;
  4. ter plaatse van de aanduiding "-sw-go" zijn geluidgevoelige functies uitgesloten;
  5. water;
  6. parkeren ten behoeve van de woning.
4.2 Bouwregels
  1. Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
    1. het aantal woningen bedraagt ten hoogste het bestaande aantal, dan wel het aantal dat in het bouwvlak ter plaatse is aangeduid;
    2. de woningen worden vrijstaand of tot ten hoogste het bestaande aantal aaneen gebouwd danwel tot het aantal dat is aangeduid in het bouwvlak
    3. de hoofdgebouwen worden uitsluitend binnen een bouwvlak gebouwd;
    4. daar waar aangeduid met de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - dove gevel" dienen de west- en zuidgevel op de tweede bouwlaag en hoger, te zijn uitgevoerd als dove gevels;
    5. de afstand tussen de voor- en achtergevel van hoofdgebouwen bedraagt maximaal:
      1. voor vrijstaande woningen met een perceelbreedte van ten minste 20 m: 15 m;
      2. voor vrijstaande woningen met een perceelbreedte van minder dan 20 m en voor twee aaneen gebouwde woningen: 12 m;
      3. voor meer dan twee aaneen gebouwde woningen: 10 m, met dien verstande dat de afstand van de achtergevel van een hoofdgebouw tot de perceelgrens ten minste 8 m bedraagt, danwel de bestaande afstand indien die minder is;
    6. de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen worden uitsluitend binnen een bouwvlak gebouwd;
    7. de afstand van de zijgevels van hoofdgebouwen, niet zijnde zijgevels van de aaneen gebouwde zijden van woningen, tot de zijdelingse perceelgrens bedraagt ten minste 3 m, dan wel de bestaande afstand indien deze minder is;
    8. de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen worden binnen het bouwvlak op een afstand van ten minste 3 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw danwel de bestaande afstand indien die minder is, dan wel achter het verlengde daarvan gebouwd; deze regel geldt niet voor een tweede of volgende naar de weg gekeerde gevel die niet als de belangrijkste voorgevel is aan te merken;
    9. voor hoofdgebouwen bedraagt de maximale goothoogte 3,50 m, de maximale bouwhoogte 9 m en de minimale en maximale dakhelling respectievelijk 35° en 60°. Indien een afwijkende maatvoering ter plaatse is aangeduid dan wel de bestaande maatvoeringen afwijken, dient die maatvoering te worden aangehouden.
    10. de goot- en bouwhoogten van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bedragen niet meer dan respectievelijk 3 m en 6 m, met dien verstande dat de bouwhoogte op de perceelsgrens niet meer mag bedragen dan 3 m en deze mag worden verhoogd in een rechte lijn naar ten hoogste 6 m op een afstand van minimaal 3 m uit de perceelsgrens; de dakhelling van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bedraagt niet meer dan 60°;
    11. de gezamenlijke oppervlakte aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een woning bedraagt maximaal 75 m², met dien verstande dat:
      1. de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen die liggen binnen het bouwvlak en de in dit lid onder 4 genoemde afstand tussen voor- en achtergevel en tussen het verlengde van de zijgevels van het hoofdgebouw niet worden meegerekend bij deze oppervlakte;
      2. de gezamenlijke bebouwde oppervlakte met gebouwen en overkappingen niet meer dan 50% van de oppervlakte van het bouwperceel bedraagt;
  2. Voor het bouwen van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
    1. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 3 m, met uitzondering van vlaggenmasten die tot een hoogte van 6 m zijn toegestaan;
    2. de bouwhoogte van het geluidscherm met de aanduiding "gs" bedraagt maximaal 2 m.
Zowel voor lid a als voor lid b, als hiervoor genoemd, geldt dat de aangeduide maatvoering niet van toepassing is op de horizontale gedeelten van afgeknotte daken, mansardekappen, dakkapellen en op dakvlakken welke niet evenwijdig aan de noklijn zijn gelegen. Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, voorzieningen voor technische installaties, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels en uitbouwen met een oppervlakte van 4 m² of kleiner en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 m ten opzichte van de bouwgrens bedraagt.
 
4.3 Nadere eisen
 
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
 
nadere eisen stellen aan:
  1. de plaats van de hoofdgebouwen ten opzichte van andere woningen waarbij met name wordt bedoeld het bouwen in de voorgevelrooilijn;
  2. de plaats en de hoogte van de gebouwen indien binnen 3 m van de erfgrens wordt gebouwd;
  3. de minimale goothoogte van de hoofdgebouwen indien de goothoogte meer dan 1 m verschilt ten opzichte van bestaande hoofdgebouwen op naastgelegen bouwpercelen;
  4. de plaats van aan- of uitbouwen en van bijgebouwen ten opzichte van het hoofdgebouw, indien het bouwplan ertoe leidt dat aan beide kanten van het hoofdgebouw bijgebouwen worden gerealiseerd;
  5. de plaats van andere bouwwerken.
4.4 Afwijking van de bouwregels
 
4.4.1 Afwijking uitbouw voor de naar de weg gekeerde bouwgrens
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2, sub a, onder 3, 6, 8 en 11 ten behoeve van een uitbouw voor de naar de weg gekeerde bouwgrens waarbij geldt dat voor de in lid 4.2, sub a, onder 8 genoemde 3 m met maximaal 1,50 m uit de gevel van het hoofdgebouw, voorzover de gevelbreedte van de uitbouw niet meer bedraagt dan 60% van de gevelbreedte(s) van het hoofdgebouw, de goothoogte niet meer bedraagt dan 3 m en een onbebouwde tuin van minimaal 2 m resteert tot het openbaar gebied, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het straat- en bebouwingsbeeld.
 
4.4.2 Afwijking bouwen van ten hoogste één tuinhuisje of prieeltje
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2, sub a, onder 6 en 8 ten behoeve van de plaatsing van ten hoogste één tuinhuisje of prieeltje met een oppervlakte van ten hoogste 10 m² en een bouwhoogte van ten hoogste 3 m, mits deze wordt geplaatst op ten minste 1 m uit de perceelgrens en achter de oorspronkelijke achtergevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het straat- en bebouwingsbeeld.
 
4.4.3 Afwijking bouwen aan- of uitbouw aan de zijgevel van een hoofdgebouw
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2, sub a, onder 3, 6 en 8 ten behoeve van een aan- of uitbouw met een breedte van ten hoogste 2,50 m aan de zijgevel van een hoofdgebouw die is gericht naar het openbaar gebied, mits deze wordt gebouwd op een afstand van ten minste 3 m achter het verlengde van de voorgevel en er een ruimte van minimaal 3 m tussen de erfgrens en deze bebouwing overblijft, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
 
4.4.4 Afwijking bouwen overkapping 1 m achter voorgevel
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2, sub a, onder 6 en 8 ten behoeve van een overkapping voor de in lid 4.2, sub a, onder 8 genoemde 3 m, mits deze overkapping wordt gerealiseerd vanaf minimaal 1 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw, dan wel achter het verlengde daarvan en deze overkapping een bouwhoogte heeft van maximaal 3 m, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
 
4.4.5 Afwijking bouwen onder overschrijding maximum bebouwingspercentage
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2, sub a, onder 11 b, ten behoeve van een overschrijding van het in lid 4.2, sub a, onder 11 b genoemde maximum bebouwingspercentage van 50% tot een maximum van 70%. Deze afwijking wordt uitsluitend toegestaan bij het een levensloopbestendige woning. Onder een levensloopbestendige woning wordt in dit verband een woning verstaan waarbij op de begane grond ten minste een bad- en een slaapkamer aanwezig dient te zijn en waarbij op het achtererf van de woning, na het toepassen van deze afwijking, een onbebouwde ruimte van ten minste 20 m² aanwezig dient te blijven als kwalitatieve ruimte, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het straat- en bebouwingsbeeld.
 
4.4.6 Afwijking bouwen met hogere goot- en bouwhoogte
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2, sub a, onder 9 en toestaan dat de goot- en bouwhoogte worden vergroot ten behoeve van een gedeeltelijke kapverhoging over de volledige breedte van de kap van het hoofdgebouw voorzover deze wordt gebouwd op het dakvlak dat afloopt naar de achtergevel van het hoofdgebouw en 1 m uit de achtergevel van de woning wordt gebouwd, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het straat- en bebouwingsbeeld.
 
4.4.7 Afwijking bouwen aaneengebouwd op de perceelsgrens zonder wijkende kap
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2, sub a, onder 10 en toestaan dat de aan- of uitbouwen of bijgebouwen, voor zover deze op de perceelsgrens aaneengebouwd zijn, geen wijkende kap behoeven te krijgen, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het straat- en bebouwingsbeeld
 
4.4.8 Afwijking bouwen ten behoeve van kleinschalige bedrijfsactiviteiten
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2, sub a, onder 11 uitsluitend voor het vergroten van het oppervlak tot maximaal 150 m² voor kleinschalige bedrijfsactiviteiten als bedoeld in lid 4.6.1 mits de gezamenlijke oppervlakte met gebouwen niet meer dan 50% van de oppervlakte van het bouwperceel bedraagt, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het straat- en bebouwingsbeeld.
 
4.4.9 Afwijking bouwen ten behoeve van vervangende nieuwbouw bijgebouwen
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2, sub a, onder 11 voor de vervangende nieuwbouw van bijgebouwen met een oppervlak tot maximaal 150 m², uitsluitend in het geval dat:
  1. de bestaande oppervlakte aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen meer bedraagt dan 75 m², genoemd in lid 4.2, sub a, onder 11;
  2. het meerdere geheel of gedeeltelijk wordt gesloopt;
  3. de oppervlakte van de nieuwbouw ten hoogste de helft bedraagt van de oppervlakte die wordt gesloopt.
mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het straat- en bebouwingsbeeld.
 
4.4.10 Afwijking bouwen dove gevel
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2 onder a, sub 4 voor (delen van) gebouwen indien ter plaatse van (het betreffende deel van) die gevel:
  1. geen sprake is van vestiging van een functie die is aan te merken als geluidgevoelig in de zin van de Wet geluidhinder, dan wel
  2. er sprake is van een akoestisch aanvaardbaar klimaat bij dit gebouw.
4.5 Specifieke gebruiksregels
 
4.5.1 Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van het bepaalde in lid 4.1, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
  1. het gebruik van bijgebouwen als zelfstandige woning of zomerhuis.
4.5.2 Dove gevel
Het is ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - dove gevel" tevens verboden (delen van) bebouwing in gebruik te nemen ten behoeve van de functies die zijn aan te merken als geluidgevoelig in de zin van de Wet geluidhinder, tenzij toepassing is gegeven aan artikel 4.4.10.
 
4.5.3 Voorwaardelijke verplichting
Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van de woning overeenkomstig het bepaalde in 4.1:
  1. zonder het instandhouden van de geluidsafschermende werking, zoals bepaald in het akoestisch onderzoek, welke is opgenomen in de bijlage.
  2. zonder de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform het in de bijlage opgenomen ruimtelijk kwaliteitsplan, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing.
  3. in afwijking van het bepaalde onder b, mogen gronden en bouwwerken overeenkomstig de in artikel 4.1 opgenomen bestemmingsomschrijving worden gebruikt, uitsluitend indien en voor zover binnen een termijn van 24 maanden na het verlenen van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen uitvoering wordt gegeven aan de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform het in bijlage opgenomen beplantingsplan, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing.
4.5.4 Afwijken van het ruimtelijk kwaliteitsplan
  1. Van het bepaalde onder 4.5.3 onder a, kan worden afgeweken en andere maatregelen worden getroffen, indien:
    1. is aangetoond dat de geluidsbelasting op de geluidsgevoelige ruimten van de woning afneemt dan wel gelijk blijft;
    2. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden niet onevenredig worden aangetast.
  2. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.5.3 onder b, waarbij andere landschapsmaatregelen getroffen worden, met dien verstande dat deze minimaal gelijk zijn aan de genoemde landschapsmaatregelen als gesteld in het ruimtelijk kwaliteitsplan zoals opgenomen in de bijlage. Verder geldt het volgende:
    1. er wordt voorzien in een minimaal gelijk beschermingsniveau van de landschappelijke waarde als gesteld in het ruimtelijk kwaliteitsplan;
    2. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in de omgeving aanwezige functies en waarden;
    3. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in het geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven.
4.6 Afwijking van de gebruiksregels
 
4.6.1 Afwijking gebruik kleinschalige bedrijfsactiviteiten
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.1 voor kleinschalige bedrijfsactiviteiten ten behoeve van een aan een woning gebonden kleinschalig bedrijf, mits dit geen nadelige invloed heeft op het woonklimaat (milieuhygiëne, parkeren) en de woonfunctie in overwegende mate blijft gehandhaafd. Onder kleinschalige bedrijfsactiviteiten worden begrepen activiteiten in de dienstverlenende of ambachtelijke sfeer, waarvoor geen grote opslag- of stallingsruimte nodig is en die zijn genoemd in categorie 1 van de Staat van bedrijfsactiviteiten, dan wel die daarmee vergelijkbaar zijn.
 
4.6.2 Afwijking gebruik bieden mogelijkheid mantelzorg
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.5.1 voor het in gebruik nemen van een aanbouw of bijgebouw als (tijdelijke) zelfstandige wooneenheid ten gevolge van het Mantelzorgbeleid dat is vastgesteld door de gemeenteraad op 24 april 2007.
 
4.6.3 Afwijken van de voorwaardelijke verplichting
Van het bepaalde onder 4.5.1 kan worden afgeweken en andere maatregelen worden getroffen, indien:
  1. is aangetoond dat de geluidsbelasting op de geluidsgevoelige ruimten afneemt dan wel gelijk blijft;
  2. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden niet onevenredig worden aangetast
Artikel 5 Waarde - Archeologische verwachtingswaarde
  
5.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor "Waarde - Archeologische verwachtingswaarde" aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor onderzoek naar en bescherming van naar verwachting aanwezige archeologische waarden.
 
5.2 Bouwregels
 
5.2.1 Bouwen ten behoeve van de bestemming
Op en in de gronden als bedoeld in 5.1 mogen bouwwerken ten behoeve van de bestemming worden gebouwd.
 
5.2.2 Bouwen ten behoeve van de andere bestemmingen
Op en in de gronden als bedoeld in 5.1, mag ten behoeve van de andere bestemmingen van die gronden, voor zover die niet in een bouwvlak zijn begrepen, uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betreft:
  1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing op de bestaande plaats, waarbij de oppervlakte op of onder peil niet wordt vergroot;
  2. een bouwwerk waarvoor de graaf- of heiwerkzaamheden niet dieper gaan dan 0,3 m onder peil;
  3. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 2500 m²;
  4. een bouwwerk met een oppervlakte van meer dan 2500 m², mits:
    1. de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld, en;
    2. de aanwezige archeologische waarden, gelet op het onder 1 bedoelde rapport, door het bouwen niet wezenlijk worden geschaad, met dien verstande dat ter voorkoming van mogelijke schade aan de vergunning de volgende verplichtingen kunnen worden verbonden:
      1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de aanwezige archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
      2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
      3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
5.3.1 Vergunningplicht
Behoudens het bepaalde in lid 5.3.2 is het verboden zonder een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden op en in de in lid 5.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren, over een oppervlakte van 2500 m² of meer:
  1. het uitvoeren van graafwerkzaamheden, het roeren en omwoelen van gronden, dieper dan 0,3 m onder peil;
  2. het verlagen van de bodem en afgraven van gronden, dieper dan 0,3 m onder peil;
  3. het graven of anderszins aanbrengen van watergangen en waterpartijen, dieper dan 0,3 m onder peil;
  4. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;
  5. het ophogen en egaliseren van gronden.
5.3.2 Uitzonderingen omgevingsvergunningplicht
Het in sublid 5.3.1 gestelde verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden:
  1. in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  2. in het kader van het uitvoeren van een bouwplan als bedoeld in sublid 5.2.2;
  3. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
  4. waarmee is of mag worden begonnen op het tijdstip van onherroepelijk worden van de goedkeuring van het plan.
5.3.3 Toelaatbaarheid werken en werkzaamheden
De werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden als bedoeld in sublid 5.3.1, zijn slechts toelaatbaar, indien:
  1. door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer archeologische waarden van de betreffende gronden, niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind, en;
  2. door aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport is overgelegd waarin de archeologische waarden van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.
5.4 Wijzigingsbevoegdheid
 
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen zodanig dat de bestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde' naar ligging wordt verschoven of naar omvang wordt vergroot of verkleind en in voorkomend geval uit het plan wordt verwijderd, voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.
 
3 Algemene regels
 
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
  
Artikel 7 Algemene bouwregels
 
7.1 Bestaande afmetingen en afstanden
 
In die gevallen dat de bestaande goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud of afstand tot enige grens van bouwwerken, die rechtens, in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet tot stand zijn gekomen, minder dan wel meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven respectievelijk toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud of afstand in afwijking daarvan als minimaal respectievelijk maximaal toegestaan.
 
7.2 Afstanden tot wegen en water
 
7.2.1 Afstand tot wegen
 
afstanden
wegen ter plaatse van de aanduiding
30 m
specifieke vorm van verkeer - categorie 1
20 m
specifieke vorm van verkeer - categorie 2
20 m
specifieke vorm van verkeer - categorie 3
 
7.2.2 Afwijking afstand tot wegen
Het bevoegd gezag kan, na advies te hebben ingewonnen van de desbetreffende wegbeheerder omtrent de aanvaardbaarheid daarvan uit oogpunt van wegbeheer en verkeersveiligheid, bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in sublid 7.2.1, ten behoeve van het bouwen op een kleinere afstand tot de as van de weg.
 
7.2.3 Afstand tot water
Onverminderd het overigens in deze regels met betrekking tot het bouwen bepaalde, mag op en in gronden die grenzen aan de gronden met een bestemming water, niet worden gebouwd binnen een afstand van 5 m, loodrecht gemeten op de bestemmingsgrens van die gronden.
 
7.2.4 Ontheffing afstand tot water
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, bij een omgevingsvergunning af te wijken, na advies te hebben ingewonnen van de beheerder van de betreffende watergang omtrent de waterstaatkundige aanvaardbaarheid daarvan, ontheffing te verlenen van het bepaalde in sublid 7.2.3, ten behoeve van het bouwen tot aan de bestemmingsgrens van die gronden.
 
Artikel 8 Algemene gebruiksregels
 
8.1 Vormen van verboden gebruik
 
Een verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, is in ieder geval:
  1. het gebruik van bebouwde en onbebouwde gronden ten behoeve van een seksinrichting, behoudens in het geval dat gebruik uitdrukkelijk is toegestaan;
  2. het gebruik van onbebouwde gronden:
    1. als stand- of ligplaats van onderkomens, tenzij dit gebruik verband houdt met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden;
    2. als opslag-, stort- of bergplaats van machines, voer- en vaartuigen en andere al of niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten, tenzij dit gebruik verband houdt met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden;
    3. als paardenbak;
  3. het openstellen van (struin)paden in weidevogel- en ganzengebieden in het broedseizoen (15 maart tot 15 juli).
8.2 Uitoefening "vrij" beroep in en bij een woning
 
Het gebruik van een woning en daarbij behorende bijgebouwen voor de uitoefening van een "vrij" beroep is toegestaan, mits de gezamenlijke brutovloeroppervlakte ten behoeve van de uitoefening van het "vrij" beroep, in voorkomend geval samen met de vloeroppervlakte ten behoeve van de uitoefening van beroeps- en bedrijfsactiviteiten als bedoeld in lid 8.3, niet meer bedraagt dan 30% van de totale brutovloeroppervlakte van de betreffende woning en de daarbij behorende bijgebouwen, en ieder geval niet meer dan 60 m².
 
8.3 Afwijkingsbevoegdheid ten behoeve van beroeps- en bedrijfsactiviteiten aan huis
 
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in lid 8.2, ten behoeve van de uitoefening van beroeps- en bedrijfsactiviteiten, andere dan een "vrij" beroep, in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, mits:
  1. het betreft beroeps- en bedrijfsactiviteiten, die in de van deze regels deel uitmakende bijlage Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn aangeduid als categorie 1 en 2, danwel daarmee gelijk kunnen worden gesteld wat betreft hun gevolgen voor de omgeving,
  2. het geen horeca of detailhandel betreft, behoudens detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit van de ter plaatse uitgeoefende beroeps- of bedrijfsactiviteit,
  3. de gezamenlijke brutovloeroppervlakte ten behoeve van de uitoefening van beroeps- en bedrijfsactiviteiten binnen een woning en de daarbij behorende bijgebouwen, in voorkomend geval samen met de brutovloeroppervlakte ten behoeve van de uitoefening van een "vrij" beroep als bedoeld in lid 8.2 niet meer bedraagt dan 30% van de totale brutovloeroppervlakte van de betreffende woning en de daarbij behorende bijgebouwen, en ieder geval niet meer dan 60 m²,
  4. op de bij de betreffende woning behorende gronden geen buitenopslag van goederen ten behoeve van de beroeps- en bedrijfsactiviteiten plaatsvindt,
  5. in de omgeving van de betreffende woning geen onevenredige vergroting van de verkeers- en parkeerdruk optreedt, met dien verstande dat:
    1. het parkeren ten behoeve van de beroeps- en bedrijfsactiviteiten op eigen terrein dient plaats te vinden, en
    2. behoudens in- en uitladen, geen beroeps- en bedrijfsactiviteiten in de openbare ruimte rond de betreffende woning mogen plaatsvinden, en
  6. de beroeps- en bedrijfsactiviteiten door hun aard en visuele aspecten, zoals reclame-uitingen en technische installaties, het landelijk karakter van de omgeving niet onevenredig aantasten.
8.5 Parkeren
 
8.5.1 Voldoende parkeergelegenheid
Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen en/of een omgevingsvergunning voor het wijzigen van het gebruik dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid voor motorvoertuigen op het eigen terrein dat bij het bouwwerk of terrein waarvoor vergunning wordt verleend, behoort. Daarbij moet worden voorzien in parkeergelegenheid overeenkomstig de normering als vermeld in de bijlage "Nota parkeernormen", vastgesteld door de raad op 11 december 2012. Indien deze "Nota parkeernormen" wordt gewijzigd, moet rekening worden gehouden met deze wijziging.
Bij de berekening van de extra behoefte aan parkeerplaatsen, wordt de bestaande behoefte buiten beschouwing gelaten. Alleen de nieuwe situatie en de daaruit voortvloeiende grotere behoefte aan parkeerplaatsen, ten opzichte van de bestaande behoefte, is basis voor de berekening van de parkeerbijdrage.
 
8.5.2 Laden en lossen
Indien de bestemming van een bouwwerk of een terrein aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte voor het laden of lossen van goederen moet, bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen en/of een omgevingsvergunning voor het wijzigen van het gebruik, op het eigen terrein worden voorzien in voldoende ruimte voor het laden en lossen.
 
8.5.3 Afwijken van de algemene gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 8.5.1 ten behoeven van normen voor het parkeren overeenkomstig de flexibiliteit en uitzonderingen uit de Nota Parkeernormen, vastgesteld op 11 december 2012 door de raad van de gemeente Hellendoorn.
 
Artikel 9 Algemene afwijkingsregels
 
9.1 Afwijkingsbevoegdheid ten behoeve van de realisering van extra zelfstandige woonruimte in woningen
 
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in deze regels omtrent het toegestane aantal en de toegestane inhoud van woningen, ten behoeve van het bouwen van ten hoogste één zelfstandige woonruimte in een bedrijfs-, dienst- of andere woning, niet zijnde een recreatiewoning, met inachtneming van de volgende bepalingen:
  1. een omgevingsvergunning wordt uitsluitend verleend, indien daarvoor dringende sociale, verzorgings- of sociaal-economische redenen worden gegeven;
  2. de gezamenlijke inhoud van de betreffende woning, althans het hoofdgebouw, en de daarin opgenomen zelfstandige woonruimte mag niet meer dan 1.000 m³ bedragen;
  3. de goothoogte en bouwhoogte van de bedoelde woonruimte mogen niet meer bedragen dan die van de betreffende woning.
9.2 Afwijkingsbevoegdheid ten behoeve van het gebruik van bijgebouwen als zelfstandige woonruimte
 
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in deze regels omtrent bijgebouwen, ten behoeve van het bouwen van ten hoogste één zelfstandige woonruimte in een bijgebouw, met inachtneming van de volgende bepalingen:
  1. een omgevingsvergunning wordt uitsluitend verleend, indien daarvoor dringende sociale, verzorgings- of sociaal-economische redenen worden gegeven;
  2. de brutovloeroppervlakte van de betreffende woonruimte mag niet meer dan 100 m² bedragen;
  3. de afstand tussen het betreffende bijgebouw en de woning waarbij het bijgebouw hoort, mag niet meer dan 25 m bedragen;
  4. de goothoogte en bouwhoogte van de bedoelde woonruimte mogen niet meer bedragen dan die van het betreffende bijgebouw;
  5. de omgevingsvergunning wordt ingetrokken, zodra vaststaat dat de onder a bedoelde redenen er niet meer zijn, met dien verstande dat na intrekking de verbouwing tot en de inrichting al zelfstandige woonruimte onverwijld ongedaan wordt gemaakt.
9.3 Algemene afwijkingsbevoegdheden
 
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van de
desbetreffende regels van het plan en toe te staan dat:
  1. kleine, niet voor bewoning bestemde bouwwerken van openbaar nut, zoals transformatorhuisjes, wachthuisjes (abri's), telefooncellen, fietsenstallingen, weegbruggen en dienstgebouwtjes voor onderhoud of gebruik van openbaar groen, wegen of speelplaatsen, in afwijking van de bestemming volgens het plan worden gebouwd, voorzover deze gebouwtjes geen grotere oppervlakte hebben dan 25 m2 en geen grotere goothoogte dan 3 m1 en bouwhoogte van 5 m1 hebben;
  2. liftschachten worden gebouwd;
  3. ten behoeve van het bouwen van niet voor bewoning bestemde bouwwerken voor ecologische voorzieningen, zoals uitkijkpunten en observatiehutten, waarvan de oppervlakte niet meer dan 25 m² en de bouwhoogte niet meer dan 12 m mag bedragen;
  4. van de in het bestemmingsplan aangegeven bestemmingsgrenzen in geringe mate wordt afgeweken, voorzover zulks bij de definitieve uitmeting noodzakelijk blijkt voor een goede uitvoering van het plan, mits de afstand van de bouwgrenzen tot de grenzen van de weg niet wordt verminderd;
  5. van de voorgeschreven maten tot een maximum van 10% wordt afgeweken, mits de afstand van de bouwgrenzen tot de grenzen van de weg niet wordt verminderd;
  6. ten aanzien van de bouwhoogte van antennemasten mag worden afgeweken voorzover de bouwhoogte niet meer dan 40 m ten opzichte van het maaiveld bedraagt;
  7. buiten het bouwvlak wordt gebouwd voorzover volledig beneden het peil wordt gebouwd en:
    1. een diepte van 6 m niet wordt overschreden;
    2. het maaiveld wordt afgewerkt op een wijze die past binnen de bestemming;
    3. geen onevenredige toename van de parkeerdruk plaatsvindt.
De afwijkingen worden niet toegepast indien:
  1. daardoor op enig aangrenzend terrein de realisering van het bestemmingsplan wordt belemmerd;
  2. daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende erven;
  3. het stedenbouwkundig beeld hierdoor in ernstige mate wordt verstoord.
Artikel 10 Algemene wijzigingsregels
 
10.1 Wijziging natuurontwikkeling
 
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming van gronden als bedoeld in artikel 3 Agrarisch met waarden, te wijzigen in de bestemmingen 'Natuur' en 'Water' als bedoeld in respectievelijk de artikelen 10 en 16 van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2009 herziening regels 2-2012', met dien verstande dat het wijzigen uitsluitend mag geschieden ten aanzien van gronden waarvan vaststaat dat:
  1. daarop de agrarische bedrijvigheid is of zal worden beëindigd,
  2. de agrarische functie van aangrenzende, niet bij het bedrijf behorende gronden en bebouwing niet onevenredig wordt belemmerd,
  3. daar bos- en natuurontwikkeling zal plaatsvinden of heeft plaatsgevonden, en
  4. de gerechtigden ten aanzien van de betreffende gronden daarmee instemmen.
10.2 Wijziging naar 'Waarde - Ecologie'
 
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen zodanig, dat aan gronden de bestemming als bedoeld in artikel 24 van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2009 herziening regels 2-2012' wordt toegevoegd, met dien verstande dat het wijzigen uitsluitend mag geschieden ten aanzien van gronden waarvan vaststaat dat:
  1. daar ontwikkeling als ecologische verbindingszone zal plaatsvinden, en
  2. de gerechtigden ten aanzien van de betreffende gronden daarmee instemmen.
10.3 Wijziging naar 'Wonen' na beëindiging agrarisch bedrijf
 
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, indien is komen vast te staan dat in een bestemmingsvlak op gronden als bedoeld in Artikel 3 Agrarisch met waarden, geen bedrijf, voorziening of instelling meer is gevestigd, en binnen het betreffende bestemmingsvlak een of meer bedrijfswoningen aanwezig zijn, de bestemming binnen het betreffende bestemmingsvlak te wijzigen in de bestemming 'Wonen', als bedoeld in artikel 17 van het bestemmingsplan "Buitengebied 2009 herziening regels 2-2012', waarbij tegelijkertijd het bouwvlak wordt verwijderd, met inachtneming van de volgende bepalingen:
  1. alle bestaande gebouwen binnen het voormalig bestemmingsvlak worden begrepen in één bestemmingsvlak met de bestemming 'Wonen' waarvan de bestemmingsgrens ligt:
    1. aan de naar de weg gekeerde zijde van het bestemmingsvlak, ter plaatse van de voormalige bestemmingsgrens, en
    2. aan de overige zijden van het bestemmingsvlak, op 1 m tot de naar de voormalige bestemmingsgrens gekeerde gevels van de gebouwen die het dichtst bij de voormalige bestemmingsgrens zijn gelegen;
  2. de overige gronden binnen het voormalig bestemmingsvlak worden aangewezen als Artikel 3 Agrarisch met waarden;
  3. het bepaalde in artikel 17 (Wonen) van het bestemmingsplan "Buitengebied 2009 herziening regels 2-2012', is van overeenkomstige toepassing;
  4. elke wijziging dient in elk geval alle woonruimten binnen het betreffende bestemmingsvlak te omvatten;
  5. de agrarische gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bebouwing mogen door de wijziging niet onevenredig worden aangetast;
  6. het aantal woningen binnen elk voormalig bestemmingsvlak mag niet worden vergroot.
10.4 Wijziging naar 'Bedrijf' na beëindiging agrarisch bedrijf
 
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, indien is komen vast te staan dat in een bouwvlak op gronden als bedoeld in de en Artikel 3 Agrarisch met waarden, geen agrarisch bedrijf meer is gevestigd, de bestemming binnen dat bouwvlak te wijzigen in de bestemming 'Bedrijf', als bedoeld in artikel 5 van het bestemmingsplan "Buitengebied 2009, herziening regels 2-2012', waarbij tegelijkertijd het bouwvlak wordt verwijderd, met inachtneming van de volgende bepalingen:
  1. ten behoeve van elk bedrijf worden ten hoogste de ten tijde van het wijzigingsbesluit bestaande bebouwing en de direct daaraan grenzende gronden binnen het betreffende, voormalige bouwvlak als "Bedrijf" aangewezen;
  2. de onder a bedoelde gronden worden nader bestemd voor:
    1. opslag- en stallingsbedrijven;
    2. zakelijke dienstverlening, zoals een adviesbureau of een computerservicebureau;
    3. ambachtelijke landbouwproducten verwerkende bedrijven, zoals een palingrokerij, wijnmakerij, zuivelmakerij, slachterij, imkerij;
    4. ambachtelijke bedrijven, zoals een dakdekker, rietdekker, schildersbedrijf, meubelmaker, installatiebedrijf;
    5. landbouw verwante bedrijven, zoals een paardenpension, paardenopleidingscentrum, loonwerkbedrijf; niet zijnde landbouwmechanisatiebedrijven;
    6. atelier, museum, galerie en kunsthandel;
  3. het bepaalde in artikel 5 (Bedrijf), van het bestemmingsplan "Buitengebied 2009, herziening regels 2-2012", is van overeenkomstige toepassing;
  4. de gezamenlijke oppervlakte, de goothoogte en de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen en het totaal aantal woningen binnen het voormalige bouwvlak of bestemmingsvlak mogen niet meer bedragen dan de ten tijde van het wijzigingsbesluit bestaande situatie;
  5. het door toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid ontstane bedrijf wordt in de tabel in lid 5.1 Bestemmingsomschrijving van artikel 5 (Bedrijf), van het bestemmingsplan "Buitengebied 2009, herziening regels 2-2012", toegevoegd met in de kolom VAB de vermelding 'ja**';
  6. het bedrijf moet voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein waarbij voldaan dient te worden aan de parkeernormen uit de gemeentelijke parkeerverordening;
  7. de bedrijfsactiviteiten mogen:
    1. de agrarische functie van aangrenzende, niet bij het bedrijf behorende gronden en bebouwing niet onevenredig aantasten,
    2. niet leiden tot een onevenredige aantasting van het landschap en het natuurlijk milieu van de omgeving, waarin het betreffende bedrijf voorkomt,
    3. geen wezenlijke wijziging van de uiterlijke verschijningsvorm van de betreffende bebouwing inhouden,
    4. geen opslag van goederen in de open lucht inhouden of met zich meebrengen, en
    5. in vergelijking met het voormalige, agrarische gebruik geen onevenredig grotere verkeersbelasting op aangrenzende wegen en paden met zich meebrengen.
10.5 Wijziging naar 'Maatschappelijk' na beëindiging agrarisch bedrijf
 
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, indien is komen vast te staan dat in een bouwvlak op gronden als bedoeld in de en Artikel 3 Agrarisch met waarden, geen agrarisch bedrijf meer is gevestigd, de bestemming binnen dat bouwvlak te wijzigen in de bestemming 'Maatschappelijk', als bedoeld in artikel 8 van het bestemmingsplan "Buitengebied 2009, herziening regels 2-2012', waarbij tegelijkertijd het bouwvlak wordt verwijderd, met inachtneming van de volgende bepalingen:
  1. ten behoeve van elk vestiging worden ten hoogste de ten tijde van het wijzigingsbesluit bestaande bebouwing en de direct daaraan grenzende gronden binnen het betreffende, voormalige bouwvlak als "Maatschappelijk" als bedoeld in artikel 8 van het bestemmingsplan "Buitengebied 2009, herziening regels 2-2012", aangewezen;
  2. de onder a bedoelde gronden worden nader bestemd voor:
    1. zorgboerderij
  3. het bepaalde in artikel 8 (Maatschappelijk) van het bestemmingsplan "Buitengebied 2009, herziening regels 2-2012" is van overeenkomstige toepassing;
  4. de gezamenlijke oppervlakte, de goothoogte en de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen en het totaal aantal woningen binnen het voormalige bouwvlak of bestemmingsvlak mogen niet meer bedragen dan de ten tijde van het wijzigingsbesluit bestaande situatie;
  5. het door toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid ontstane bedrijf wordt in de tabel in lid 8.1 Bestemmingsomschrijving van artikel 8 (Maatschappelijk), van het bestemmingsplan "Buitengebied 2009, herziening regels 2-2012", toegevoegd met in de kolom VAB de vermelding 'ja**';
  6. de voorziening of instelling moet voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein waarbij voldaan dient te worden aan de parkeernormen uit de gemeentelijke parkeerverordening;
  7. de maatschappelijke activiteiten mogen:
    1. de agrarische functie van aangrenzende, niet bij de voorziening of instelling behorende gronden en bebouwing niet onevenredig aantasten;
    2. niet leiden tot een onevenredige aantasting van het landschap en het natuurlijk milieu van de omgeving, waarin de betreffende voorziening of instelling voorkomt;
    3. geen wezenlijke wijziging van de uiterlijke verschijningsvorm van de betreffende bebouwing inhouden;
    4. geen opslag van goederen in de open lucht inhouden of met zich meebrengen;
    5. in vergelijking met het voormalige, agrarische gebruik geen onevenredig grotere verkeersbelasting op aangrenzende wegen en paden met zich meebrengen.
10.6 Wijziging naar 'Recreatie' na beëindiging agrarisch bedrijf
 
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, indien is komen vast te staan dat in een bouwvlak op gronden als bedoeld in de en Artikel 3 Agrarisch met waarden, geen agrarisch bedrijf meer is gevestigd, de bestemming binnen dat bouwvlak te wijzigen in de bestemming 'Recreatie', als bedoeld in artikel 11 van het bestemmingsplan "Buitengebied 2009, herziening regels 2-2012', waarbij tegelijkertijd het bouwvlak wordt verwijderd, met inachtneming van de volgende bepalingen:
  1. ten behoeve van elke recreatieve voorziening worden ten hoogste de ten tijde van het wijzigingsbesluit bestaande bebouwing en de direct daaraan grenzende gronden binnen het betreffende bouwvlak als "Recreatie" als bedoeld in artikel 11 van het bestemmingsplan "Buitengebied 2009, herziening regels 2-2012" aangewezen;
  2. de onder a bedoelde bebouwing en gronden worden nader bestemd voor:
    1. plattelandsappartementen en plattelandskamers;
    2. kampeerboerderij;
    3. dagrecreatieve voorzieningen, zoals een speeltuin en verhuur van fietsen.
  3. het bepaalde in artikel 11 (Recreatie) van het bestemmingsplan "Buitengebied 2009, herziening regels 2-2012" is van overeenkomstige toepassing;
  4. de gezamenlijke oppervlakte, de goothoogte en de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen en het totaal aantal woningen binnen het voormalige bouwvlak of bestemmingsvlak mogen niet meer bedragen dan de ten tijde van het wijzigingsbesluit bestaande situatie;
  5. het door toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid ontstane bedrijf wordt in de tabel in lid 11.1 Bestemmingsomschrijving van artikel 11 (Recreatie), van het bestemmingsplan "Buitengebied 2009, herziening regels 2-2012", toegevoegd met in de kolom VAB de vermelding 'ja**';
  6. het recreatiebedrijf moet voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein waarbij voldaan dient te worden aan de parkeernormen uit de gemeentelijke parkeerverordening;
  7. de bedrijfsactiviteiten mogen:
    1. de agrarische functie van aangrenzende, niet bij het bedrijf behorende gronden en bebouwing niet onevenredig aantasten;
    2. niet leiden tot een onevenredige aantasting van het landschap en het natuurlijk milieu van de omgeving, waarin het betreffende bedrijf voorkomt;
    3. geen wezenlijke wijziging van de uiterlijke verschijningsvorm van de betreffende bebouwing inhouden;
    4. geen opslag van goederen in de open lucht inhouden of met zich meebrengen;
    5. in vergelijking met het voormalige, agrarische gebruik geen onevenredig grotere verkeersbelasting op aangrenzende wegen en paden met zich meebrengen.
10.7 Wijziging naar 'Wonen' na beëindiging agrarisch of niet-agrarisch bedrijf, met extra woningen
 
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, indien is komen vast te staan dat in een bouwvlak op gronden als bedoeld in Artikel 3 Agrarisch met waarden geen agrarisch bedrijf meer is gevestigd, en binnen het betreffende bouwvlak één of meer bedrijfswoningen aanwezig zijn, het plan als volgt te wijzigen:
  1. de bestemming binnen het betreffende bouwvlak wordt gewijzigd in de bestemming als bedoeld in artikel 17 (Wonen) van het bestemmingsplan "Buitengebied 2009, herziening regels 2-2012";
  2. in het bouwvlak wordt een extra aanduiding "bedrijfswoning" aangegeven,
met inachtneming van de volgende bepalingen:
  1. bij elke wijziging als bedoeld onder a, wordt tegelijkertijd het betreffende bouwvlak verwijderd;
  2. binnen een (voormalig) bouwvlak mag het aantal woningen niet worden vergroot, doch mag voor elke 850 m² aan bedrijfsbebouwing die wordt gesloopt, ten hoogste één woning of bedrijfswoning extra worden gebouwd;
  3. indien het niet mogelijk of niet gewenst is om de woning te realiseren in het voormalig bouwvlak, als genoemd onder 2, is het mogelijk de woning te realiseren als bedrijfswoning als bedoeld onder b;
  4. voor elke woning, niet zijnde een extra bedrijfswoning, worden gronden met een oppervlakte van maximaal 1500 m² aangewezen voor "Wonen", zodanig dat de bestemmingsgrens aan de naar de weg gekeerde zijde van het perceel zoveel mogelijk aansluit aan de weg;
  5. op geen van de gevels van een woning mag, bij voltooiing, de geluidsbelasting vanwege een weg of spoorweg de ter plaatse toegestane grenswaarde krachtens de Wet geluidhinder overschrijden;
  6. de overige gronden binnen het voormalig bouwvlak respectievelijk bestemmingsvlak worden aangewezen als "Agrarisch", "Agrarisch met waarden" of "Natuur", als bedoeld in respectievelijk de artikelen 3, 4 en 10 van het bestemmingsplan "Buitengebied 2009, herziening regels 2-2012", al naar gelang de eerstbedoelde gronden grotendeels grenzen aan die laatstbedoelde, tenzij het een extra bedrijfswoning betreft;
  7. het bepaalde in artikel 17 (Wonen) van het bestemmingsplan "Buitengebied 2009, herziening regels 2-2012", is van overeenkomstige toepassing, niet zijnde een extra bedrijfswoning;
  8. elke wijziging dient in elk geval alle woonruimten binnen het betreffende bouwvlak respectievelijk bestemmingsvlak te omvatten, tenzij het een extra bedrijfswoning betreft;
  9. de agrarische gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bebouwing mogen door de wijziging niet onevenredig worden aangetast.
10.8 Algemene wijzigingen
 
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de ligging van bestemmings-, bouw- en aanduidingsgrenzen te wijzigen, met inachtneming van de volgende bepalingen:
  1. de bij wijziging betrokken grenzen mogen ten hoogste 20 m worden verschoven;
  2. mag ten hoogste 10% worden verkleind of vergroot ten opzichte van de oppervlakte vóór wijziging;
  3. door een wijziging mogen de belangen en waarden die het plan beoogt te beschermen niet onevenredig worden aangetast.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
 
11.1 Overgangsrecht bouwwerken
 
11.1.1 Bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
11.1.2 Afwijken van de bouwregels vergroting bouwwerken
Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het gestelde in sublid 11.1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in sublid 11.1.1 met maximaal 10%.
 
11.1.3 Uitsluiting bouwwerken
Sublid 11.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd zijn met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
 
11.2 Overgangsrecht gebruik
 
11.2.1 Gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
 
11.2.2 Verandering gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sublid 11.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
 
11.2.3 Verbod hervatting strijdig gebruik
Indien het gebruik, bedoeld in sublid 11.2.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
 
11.2.4 Uitsluiting gebruik
Sublid 11.2.1, is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
 
Artikel 12 Slotregel
 
Deze regels worden aangehaald als: Bestemmingsplan Mozartlaan – Bathemerweg 7.