direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Kathuizenweg 7 en 7a Hellendoorn
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0163.BPHEKATHUIZENWEG-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De initiatiefnemers zijn woonachtig aan de Kathuizenweg 7 te Hellendoorn. Het betreft een perceel aan de rand van de Sallandse Heuvelrug, welke wordt gebruikt als woonfunctie. Het bestemmingsvlak voor wonen is fors te noemen. De achterliggende percelen zijn agrarisch in gebruik, hetgeen past binnen de identiteit van het gebied.

De initiatiefnemers zijn voornemens om op het perceel aan de Kathuizenweg een nieuwe woning van maximaal 750 m3 met een bijgebouw van maximaal 100 m2 te realiseren. Deze plannen worden mogelijk gemaakt via de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (KGO). Om de ontwikkeling mogelijk te maken wordt er vanuit de KGO een fors bedrag geïnvesteerd in de ontwikkeling aan de Grote Straat ter hoogte van de Paarse Poort en de Bonteweg in Nijverdal. Met de investering is in het kader van de KGO een goede balans gemaakt. Daarom heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hellendoorn in januari 2019 ingestemd met de voorgenomen ontwikkeling en heeft hiertoe en positief principebesluit genomen.

Aangezien de ontwikkeling niet in overeenstemming is met het geldende bestemmingsplan, moet een bestemmingsplanherziening plaatsvinden. In voorliggende bestemmingsplan is de ontwikkeling nader uitgewerkt en getoetst aan alle relevantie beleids- en milieuaspecten.

1.2 Locatie plangebied

Het erf van de initiatiefnemers is gelegen ten noordwesten van de kern Hellendoorn, aan de Kathuizenweg 7 in de provincie Overijssel. De locatie is weergegeven in afbeelding 1. Het erf ligt aan de rand van Nationaal park de Sallandse Heuvelrug. De gronden aan de westzijde van het erf zijn in agrarisch gebruik, deze gronden worden visueel gescheiden door een brede watergang. Op de naastgelegen percelen staan hoofdzakelijk woonhuizen, op circa 150 meter ten zuidwesten van de Kathuizenweg ligt een agrarisch bedrijf.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPHEKATHUIZENWEG-VG01_0001.png"

Afbeelding 1:Ligging erf aan de Kathuizenweg

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPHEKATHUIZENWEG-VG01_0002.png"

Afbeelding 2:Het erf gelegen aan de rand van de Sallandse Heuvelrug

1.3 Huidig planologisch regime

Het erf ligt binnen de plangrenzen van het bestemmingsplan "Buitengebied" van de gemeente Hellendoorn. Het plan is vastgesteld op 15 juni 2011 en is sindsdien het vigerende bestemmingsplan. In dit bestemmingsplan kent het erf de enkelbestemming "wonen". Binnen deze woonbestemming geldt een afwijkende maatvoering, namelijk "maximaal aantal wooneenheden 2".

Op het gehele erf is ook de dubbelbestemming "archeologische verwachtingswaarde" van kracht. Deze gronden zijn naast wonen ook bestemd voor het behouden en onderzoeken van de aanwezige archeologische waarden. De gevolgen voor het erf worden in hoofdstuk 4.3 Archeologie en cultuurhistorie toegelicht. Tot slot is de gebiedsaanduiding "reconstructiewetzone-verwevingsgebied" van kracht. In afbeelding 3 is een uitsnede van de verbeelding opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPHEKATHUIZENWEG-VG01_0003.png"

Afbeelding 3: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Buitengebied 2009' (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl).

Herziening van de planregels

De regels van het bestemmingsplan Buitengebied 2009 (vastgesteld door de raad op 18 september 2012) zijn herzien. Dit heeft ertoe geleid dat artikel 17.2.2 sub b is aangevuld (zie onderstaande cursieve tekst).

Artikel: binnen elk bestemmingsvlak mag het aantal woningen niet meer bedragen dan één of in voorkomend geval niet meer dan het aangegeven aantal ter plaatse van de aanduiding "maximum aantal wooneenheden" en mogen aldaar die woningen uitsluitend aaneen worden gebouwd.

Een goede ruimtelijke ordening

Het huidige bestemmingsvlak is zeer groot en biedt ook vanuit ruimtelijk oogpunt voldoende ruimte voor 2 wooneenheden. Deze eenheden mogen planologisch gezien aaneen worden gebouwd. Echter, het erf biedt aan de zuidkant voldoende ruimte voor de realisatie van een vrijstaande woning met bijgebouw. De voorgenomen ontwikkeling is niet passend binnen het vigerende beleid, daarom wordt het vigerende bestemmingsplan herzien.

1.4 Leeswijzer

De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit een zevental hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plan. In hoofdstuk 3 komt het beleidskader aan bod. In dit hoofdstuk wordt een beschrijving gegeven van het van toepassing zijnde rijksbeleid, provinciaal beleid en gemeentelijk beleid. Het voorgenomen plan wordt getoetst aan de randvoorwaarden die volgen uit het beleid. Hoofdstuk 4 bevat een waardentoets. Hieruit blijkt welke waarden er in het projectgebied en de directe omgeving aanwezig zijn en of deze worden aangetast door de ontwikkeling. In hoofdstuk 5 komen de relevante milieuaspecten aan bod. Vervolgens wordt in hoofdstuk 6 een korte toelichting gegeven van de juridische aspecten en planverantwoording. In hoofdstuk 7 wordt tot slot ingegaan op de ruimtelijke, maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

In dit hoofdstuk wordt de voorgenomen ontwikkeling nader toegelicht, waarbij eerst de huidige situatie wordt beschreven. Hierna volgt een beschrijving van het toekomstige erf.

2.1 Huidige situatie Kathuizenweg

Huidig landschap

Het erf aan de Kathuizenweg te Hellendoorn heeft een rijke historie. Aan de voet van de Sallandse Heuvelrug ligt het tussen de natte weiden en de droge hogere gronden in. De landschappelijke overgang van de Sallandse Heuvelrug naar het open weidegebied karakteriseert zich door erven die dicht tegen de Kathuizenweg zijn gebouwd. Hierdoor ontstaat een smalle strook van gebouwen en erfbeplanting. Vooral het noordelijk deel van de Kathuizenweg maakt een omsloten indruk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPHEKATHUIZENWEG-VG01_0004.png"  afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPHEKATHUIZENWEG-VG01_0005.png"

Afbeelding 4: Openheid behouden en dichtheid benutten Afbeelding 5: Hoogtekaart, met overgang van laag naar hoog

Huidig erf

Erven in dit gebied vormen dichte landschapskamers. Dit is goed te zien op figuur 6. De toekomstige bouwlocatie ligt in een landschapskamer welke wordt gevormd door een forse houtsingel. Vanuit het lage landschap verdwijnt het rood in het groen en gaat op in de Sallandse Heuvelrug. Kamers aan de weg verlengen het dichte landschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPHEKATHUIZENWEG-VG01_0006.png"

Afbeelding 6: Luchtfoto van het erf vanaf de noordkant. Hier is goed te zien dat het perceel wordt omsloten door een groen singel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPHEKATHUIZENWEG-VG01_0007.png"

Afbeelding 7: Vooraanzicht van het erf aan de Kathuizenweg

Op het erf aan de Kathuizenweg staat een karakteristieke boerderij (zie afbeelding 7) met daaromheen een formele tuin. In deze boerderij is sprake van een inwoonsituatie, waardoor er feitelijk maar één woonbestemming in gebruik is. Aan de achterzijde van de woning bestaat uitzicht op de achtergelegen agrarische gronden. Ten oosten van de boerderij staat een bijgebouw met inpandige berging en carport.

Ten westen van het erf staat nog een bijgebouw en een braakliggend stuk grasland. Dit stuk grasland wordt omringd door een forse houtsingel, waardoor een besloten karakter ontstaat. Deze beslotenheid is kenmerkend voor dit gebied. Het is daarom van belang dat dit in stand wordt gehouden.

2.2 Toekomstige situatie

In figuur 8 is een inrichtingsschets van de toekomstige situatie weergegeven. De karakteristieke woning (nummer 7) inclusief bijgebouw blijft in de toekomstige situatie behouden. De ontwikkeling vindt plaats op het westelijke perceel, welke nu in gebruik is als grasland. De randen van dit perceel worden omsloten door bestaande groenstructuren, deze dienen gehandhaafd te worden. In afstemming met de gemeente is besloten de ruimtelijke kwaliteitsinvestering elders te laten plaatsvinden. Daartoe is het project aan de Grote Straat in Nijverdal aangemerkt, de noodzakelijke (financiële) investering in ruimtelijke kwaliteit wordt daar gerealiseerd. Op deze manier wordt voldaan aan de vereisten uit de KGO regeling.

Bebouwing

De bouw van een nieuwe woning is geen toename van het aantal woonrechten. Het is binnen de huidige bestemmingsplanregels mogelijk om twee woningen te bouwen. Echter, deze ontwikkeling voorziet in het verplaatsen van een bestaand bouwrecht. Het aaneengebouwde bouwrecht wordt als het ware losgekoppeld.

Een nieuwe vrijstaande woning

De ontwikkeling voorziet in het toevoegen van een vrijstaande woning, deze krijgt een inhoud van maximaal 750 m3 . Er is op dit moment al een bijgebouw aanwezig op dit perceel, welke behouden blijft.

Bestaande boerderij

Het aaneengebouwde bouwrecht wordt losgekoppeld van de bestaande boerderij. Hiermee vervalt het recht van twee woningen in de boerderij. De bestaande boerderij is na de herziening van het bestemmingsplan, planologisch gezien nog maar één woning.

Verharding

Ten noorden van de bestaande schuur op het nieuwe bouwperceel ligt de bestaande inrit, welke toegang geeft tot het achter gelegen agrarische perceel. Deze ontsluiting wordt verplaatst naar de zuidzijde van de bestaande schuur. Hier is ook rekening mee gehouden in het inrichtingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPHEKATHUIZENWEG-VG01_0008.png"

Afbeelding 8: Impressie toekomstige erfindeling

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt het relevante beleid beschreven dat betrekking heeft op het projectgebied en de voorgenomen ontwikkeling. Het wordt benaderd vanuit het Rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Uit het beleid volgen randvoorwaarden die worden getoetst aan het voorgenomen plan.

3.2 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte bevat de visie van het Rijk op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland. Het Rijk streeft naar een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. In 2012 is deze visie officieel in werking getreden. In deze structuurvisie schetst het Rijk ambities voor Nederland in 2040. Uitgaande van de verantwoordelijkheden van het Rijk zijn de ambities uitgewerkt in rijksdoelen tot 2028, daarbij is aangegeven welke nationale belangen aan de orde zijn. De tijdshorizon is gesteld, omdat in de loop van de tijd nieuwe ontwikkelingen en opgaven kunnen vragen om bijstelling van de rijksdoelen. Voor de ambities zijn rijksinvesteringen slechts één van de instrumenten die worden ingezet. Kennis, bestuurlijke afspraken en kaders kunnen ook worden ingezet. De huidige financiële rijkskaders (begroting) zijn randvoorwaardelijk voor de concrete invulling van die rijksambities. De ruimtelijke waarden die het nationaal belang waarborgen zijn opgenomen in 13 verschillende belangen. In de structuurvisie wordt ook aangegeven op welke wijze het Rijk deze belangen wil verwezenlijken. Dit zorgt voor een duidelijk overzicht in één document gezamenlijk met de doelen die het Rijk heeft opgesteld.

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte laat zich niet specifiek uit over dergelijke lokale ontwikkelingen. De voorgenomen ontwikkeling raakt geen rijksbelangen als opgenomen in de structuurvisie.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden. In het Barro wordt een aantal projecten die van Rijksbelang zijn met name genoemd en met behulp van digitale kaartbestanden exact ingekaderd. Per project worden vervolgens regels gegeven, waaraan ruimtelijke plannen moeten voldoen. Binnen het Barro komen de volgende onderdelen aan bod:

  • Project Mainportontwikkeling
  • Rotterdam;
  • Kustfundament;
  • Grote rivieren;
  • Waddenzee en waddengebied;
  • Defensie;
  • Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.

In oktober 2012 is het besluit aangevuld met de ruimtevraag voor de onderwerpen veiligheid op rijkswegen, toekomstige uitbreiding van infrastructuur, de elektriciteitsvoorziening, de EHS, de veiligheid van primaire waterkeringen, reserveringsgebieden voor hoogwater, maximering van het de verstedelijkingsruimte in het IJsselmeer en is het onderwerp duurzame verstedelijking in regelgeving opgenomen. Per 1 juli 2016 zijn er nog enkele wijzigingen van de Barro van kracht geworden. Deze wijzigingen hebben geen directe invloed op het voorliggende plan. Wel is de term 'Ecologische Hoofdstructuur' gewijzigd in 'Natuurnetwerk Nederland' ('NNN').

De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro (artikel 3.1.6 lid 2) bepaalt dat voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen de treden van de ladder moet worden doorlopen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.

In het voorliggende plan wordt een bestaand bouwrecht voor twee aaneengebouwde woningen gewijzigd in een bouwrecht voor twee vrijstaande woningen. Dit gebeurt binnen het huidige bestemmingsvlak. Blijkens jurisprudentie wordt een dergelijke kleinschalige ontwikkeling niet aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling in de zin van de Bro. Een verdere toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is daarmee niet noodzakelijk. Het onderhavige plan heeft verder geen betrekking op de overige benoemde onderdelen in het Barro.

Ladder voor duurzame verstedelijking

In de SVIR is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Op 1 juli 2017 is de Ladder in het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Aanleiding voor de wijziging waren de in de praktijk gesignaleerde knelpunten bij de uitvoering van de Ladder en de wens om te komen tot een vereenvoudigd en geoptimaliseerd instrument.

Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.

Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.

In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:

- bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

- stedelijke ontwikkeling: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen

Bij het beschrijven van de behoefte dient te worden uitgegaan van het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).

In voorliggend geval betreft het slechts omzetten van een aaneengebouwd bouwrecht naar een vrijstaand bouwrecht. Deze ontwikkeling is, gelet op bovenstaande definitie, niet aan te merken als een 'stedelijke ontwikkeling'. In voorliggend geval is de ladder voor duurzame verstedelijking dan ook niet van toepassing.

Conclusie rijksbeleid

Vanuit de SVIR, het Barro, de Bro en de ladder voor duurzame verstedelijking komen geen randvoorwaarden of uitgangspunten naar voren die rechtstreeks doorwerken op het voorgenomen plan. Geconcludeerd kan worden dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

3.3 Provinciaal beleid

Het provinciaal beleid is verwoord in tal van plannen. De belangrijkste plannen zijn de Omgevingsvisie Overijssel en de Omgevingsverordening Overijssel.

Omgevingsvisie- en verordening

De Omgevingsvisie Overijssel is dé provinciale visie voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. In 2017 is de Omgevingsvisie en -verordening 2017 vastgesteld. Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving van de provincie Overijssel.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Om de opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities van de provincie waar te maken bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie verschillende niveaus. Aan de hand van deze drie niveaus kan worden bepaald of er een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en of er behoefte aan is, waar het past in de Omgevingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden. De volgende niveaus komen aan de orde:

  • 1. Generieke beleidskeuzes (Of);
  • 2. Ontwikkelingsperspectieven (Waar);
  • 3. Gebiedskenmerken (Hoe).

1. Generieke beleidskeuzes (Of)

Generieke beleidskeuzes vloeien voort uit keuzes van de EU, het Rijk of de provincie. Deze keuzes kunnen bepalen of ontwikkelingen mogelijk zijn of niet. Het uitvoeringsmodel vraagt bij nieuwe ontwikkelingen dus eerst te kijken naar het niveau van generieke beleidskeuzes. Hierbij gaat het om de normen van de SER-ladder, de EHS, externe veiligheid, ligging in het grondwaterbeschermingsgebied, waterveiligheid etc.

Voorliggend plan voorziet enkel in het omzetten van een aaneengebouwd bouwrecht in een vrijstaand bouwrecht binnen een bestaande woonbestemming. De impact op de omgeving is relatief klein, aangezien de woning binnen een bestaand groen raamwerk wordt gesitueerd. De ruimtelijke kwaliteit aan de Kathuizenweg blijft behouden. Geconstateerd wordt dat het voorliggende plan aangaande deze generieke beleidskeuzes niet op belemmeringen stuit.

2. Ontwikkelingsperspectieven (Waar)

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene en stedelijke omgeving. Met de ontwikkelingsperspectieven wordt de ruimtelijke ontwikkelingsvisie van de provincie vormgegeven. Het beleid voor de ontwikkelingsperspectieven is vastgelegd in artikel 2.1.5 van de Omgevingsverordening. In dit artikel is bepaald dat gemotiveerd moet worden dat een voorziene ontwikkeling past binnen de vastgestelde ontwikkelingsperspectieven.

Het erf aan de Kathuizenweg behoort tot het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalig mixlandschap'. In onderstaande afbeelding is een uitsnede van de omgevingsperspectievenkaart van de Omgevingsvisie opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPHEKATHUIZENWEG-VG01_0009.png"

Afbeelding 9: Weergave kaart ontwikkelingsperspectief ter hoogte van het erf aan de Kathuizenweg (bron: Omgevingsvisie Overijssel)

Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap

Het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap' richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Aan de ene kant melkveehouderij, akkerbouw en opwekking van hernieuwbare energie als belangrijke vormen van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid.

Van de ruimtelijke kwaliteitsambities staat in dit ontwikkelingsperspectief de ambitie 'Voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen' voorop. Daarnaast gelden de algemene ruimtelijke kwaliteitsambities: zichtbaar en beleefbaar mooi landschap, sterke ruimtelijke identiteiten als merken voor Overijssel en continu en beleefbaar watersysteem.

Binnen gebieden met het ontwikkelingsperspectief "Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap" is ruimte voor agrarische bedrijvigheid zoals melkveehouderij en akkerbouw, maar ook voor wonen. Voorliggend plan voorziet enkel in het omzetten van een aaneengebouwd bouwrecht in een vrijstaand bouwrecht binnen een bestaande woonbestemming De bouwlocatie ligt in een blok langs de weg, hetgeen kenmerkend is voor deze omgeving. Door de woningbouw langs de Kathuizenweg te situeren blijft de achterliggende agrarische grond geschikt voor agrarisch gebruik. Hierdoor is er geen sprake van een (extra) belemmering van omliggende agrarische bedrijvigheid. Geconcludeerd wordt dat het plan past binnen het geldende ontwikkelingsperspectief.

3. Gebiedskenmerken (Hoe)

In het provinciale beleid zijn voor alle gebieden gebiedskenmerken aangegeven. Het beleid voor deze gebiedskenmerken is vastgelegd in artikel 2.1.5 van de provinciale verordening. Hierin is bepaald dat inzichtelijk moet worden gemaakt dat voldaan wordt aan dit beleid. Wanneer in het beleid normerende uitspraken worden gedaan, voorziet het bestemmingsplan (voor zover deze uitspraken zich daarvoor lenen) in een bestemmingsplanregeling conform deze normerende uitspraken. Wanneer in het beleid richtinggevende uitspraken worden gedaan, voorziet het bestemmingsplan (voor zover deze uitspraken zich daarvoor lenen) in een bestemmingsplanregeling conform deze richtinggevende uitspraken.

De gebiedskenmerken zijn opgenomen in verschillende lagen; de natuurlijke laag, de agrarische cultuur laag, de stedelijke laag en de lust- en leisurelaag. Op basis van deze kenmerken is er ingezoomd op het erf aan de Kathuizenweg en gekeken welke specifieke kwaliteitsvoorwaarden en opgaven (normerend en richtinggevend) voor ruimtelijke ontwikkelingen van toepassing zijn.

Natuurlijke laag

De natuurlijke laag is ontstaan doordat abiotische en biotische processen inwerken op de ondergrond van bodem en geologie. Van oudsher bestaat er een sterke samenhang tussen het natuur- en watersysteem. Vervolgens heeft de natuurlijke laag plek en betekenis gekregen in het menselijke occupatieproces. Lange tijd is de natuurlijke laag sturend geweest voor een groot deel van de ruimtelijke ontwikkelingen. Mensen vestigden zich op de droge plekken en wegen werden aangelegd bij goed doorwaadbare plekken in de beek. Pas de laatste eeuw is deze samenhang door technische mogelijkheden verminderd en zijn de kwaliteiten van de natuurlijke laag aangetast. Het beter afstemmen van de ruimtelijke ontwikkelingen op de natuurlijke laag, kan voorkomen en er voor zorgen dat natuurlijke kwaliteiten weer medebepalend worden. Het erf aan de Kathuizenweg ligt in een overgangsgebied, maar behoort tot de stuwwallen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPHEKATHUIZENWEG-VG01_0010.png"

Afbeelding 10: Weergave kaart gebiedskenmerken, natuurlijke laag (bron: Omgevingsvisie Overijssel)

De stuwwallen zijn tijdens de ijstijd opgestuwde aardlagen, de vaak grote hoogteverschillen zijn veelal goed zichtbaar. De provincie heeft de ambitie om het eigen karakter van de stuwwallen te behouden en te versterken. Daarbij is de beleving van het reliëf van groot belang, dit kan door overgangen naar andere landschappen te accentueren. De stuwwallen hebben een beschermende bestemmingsregeling, welke zich richt op het behoud van het reliëf.

Het erf aan de Kathuizenweg ligt aan de rand van de Sallandse Heuvelrug. Vanaf het erf is het hoogteverschil beleefbaar. Door de bouw van een nieuwe woning binnen een bestaande woonbestemming blijft het karakter van de stuwwal intact. Hierdoor past de ontwikkeling binnen de ambities in de natuurlijke laag.

Laag van het agrarisch cultuurlandschap

In het agrarisch cultuurlandschap gaat het er om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Vanuit de nederzettingen zijn de omliggende gronden ooit ontgonnen. Daardoor is er een sterke ruimtelijke en functionele relatie met het omringende landschap ontstaan. Afhankelijk van de stand van de techniek en de beschikbaarheid van meststoffen is door de eeuwen heen een geschakeerd patroon van akkers, weiden, hooiland en bebouwing gegroeid. Dit verschil in tijd geeft mede richting aan de ontwikkeling van deze gebieden. Binnen de regionale landschappen is er vaak op korte afstand sprake van verschillen: de es, de flank en het beekdal. Het erf aan de Kathuizenweg het 'Jonge heide- en broekontginningslandschap' (zie afbeelding 11).

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPHEKATHUIZENWEG-VG01_0011.png"

Afbeelding 11: Weergave kaart gebiedskenmerken, laag van het agrarische cultuurlandschap, ter hoogte van het plangebied (bron: Omgevingsvisie Overijssel)

De grote oppervlakte van voormalige natte en droge heidegronden was oorspronkelijk functioneel verbonden met de essen en het oude hoevenlandschap. Hier werd geweid en werden de plaggen gestoken voor in de stal. Deze dienden vervolgens als structuurverbeteraar en bemesting voor de akkergronden op de essen. Ten opzichte van het omliggende essen- en hoevenlandschap zijn hier relatief grote open ruimtes, deels omzoomd door boscomplex. Erven liggen als blokken aan de weg geschakeld. Wegen zijn lanen met lange rechtstanden. De ambitie is de ruimtelijke kwaliteit van deze gebieden een stevige impuls te geven. Eventuele nieuwe erven behoeven een stevige landschappelijke inpassing.

Als ontwikkelingen plaatsvinden in de agrarische ontginningslandschappen, dan dragen deze bij aan behoud en versterking van de dragende lineaire structuren van lanen, bosstroken en waterlopen en ontginningslinten met erven en de kenmerkende ruimtematen.

In dit geval gaat het om het omzetten van een aaneengebouwd bouwrecht in een vrijstaand bouwrecht, binnen een bestaande woonbestemming. Daarbij is de bouwlocatie omsloten door een forse groenstructuur, welke behouden blijft. Dit betekent dat het erf landschappelijk ingepast is. Het toekomstige erf past binnen het agrarisch cultuurlandschap. Geconcludeerd kan worden dat de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap' geen belemmeringen vormt voor de in dit plan besloten ontwikkeling.

Stedelijke laag

In de stedelijke laag is de koppeling van de sociale en fysieke dynamiek van de stedelijke functies aan het verbindende netwerk van wegen, paden, spoorwegen en kanalen een belangrijk ordenend principe. Efficiëntie en nabijheid zijn belangrijke vestigingsoverwegingen. Daarbij wordt kwaliteit, eigenheid en onderscheidend vermogen van de regio steeds belangrijker. Het erf aan de Kathuizenweg ligt niet in stedelijk gebied. Vanuit deze laag werken geen uitgangspunten rechtstreeks door op het voorgenomen plan.

Lust- en leisurelaag

Deze laag is het domein van de belevenis, betekenis en identiteit. De lust- en leisurelaag voegt eigen kenmerken toe, zoals landgoederen, recreatieparken en recreatieve routes, maar benut vooral de kwaliteiten van de andere drie lagen. Het stelt kwaliteiten zoals de natuur, de productielandschappen en de steden in een ander daglicht en maakt ze beleefbaar en tot een belevenis.

De lust- en leisure laag heeft geen rechtstreekse doorwerking op het voorliggende plan.

Conclusie provinciaal beleid

Het voorliggende ruimtelijke plan past binnen het provinciale beleid, zoals ook vastgelegd in de provinciale verordening. Het plan past binnen de geldende ontwikkelingsperspectieven en de geldende gebiedskenmerken.

3.4 Gemeentelijk beleid

Het relevante ruimtelijke beleid van de gemeente Hellendoorn is weergegeven in de Omgevingsvisie 'Natuurlijk Avontuurlijk'.

Omgevingsvisie 'Natuurlijk Avontuurlijk'

De gemeenteraad van Hellendoorn heeft op 20 februari 2014 de Omgevingsvisie 'Natuurlijk Avontuurlijk' vastgesteld. De Omgevingsvisie bevat een brede visie op de toekomst en vormt het kader van alle ruimtelijke ontwikkelingen. Met de Omgevingsvisie zijn structuurvisiegebieden aangewezen, de zogenaamde 'Identiteitsgebieden'.

De identiteit- rond boeren

Het erf aan de Kathuizenweg heeft in de structuurvisie de identiteit 'rond boeren'. Het agrarische gebruik geeft de identiteit van dit gebied weer. Binnen deze identiteit zijn verschillende type landschappen te onderscheiden. Het erf aan de Kathuizenweg ligt in het jonge heide- en broekontginningenlandschap. Deze gebieden zijn ontgonnen voor de landbouw. Hierdoor zijn er een relatief aantal grote open ruimtes ontstaan. De erven liggen als blokken langs de weg, dit is ook terug te zien bij het erf aan de Kathuizenweg.

De gemeente wil de agrarische én landschappelijke identiteit behouden en een goede toekomst bieden voor de agrarische sector. Er bestaat de mogelijkheid om nieuwbouw (complex) te realiseren, mits dit qua ruimtelijk opzicht lijkt op een boerenerf. Deze nieuwbouw moet passen in het agrarische cultuurlandschap.

Toekomst voor de agrarische sector

Het erf aan de Kathuizenweg ligt, zoals beschreven in de identiteit, als een blok langs de weg. De westelijk gelegen gronden zijn agrarisch in gebruik. Om deze agrarische sector een toekomst te bieden is het van belang dat deze gronden hun agrarische functie behouden. Daarom is ervoor gekozen deze gronden niet te betrekken bij deze ontwikkeling en de nieuwe woning te situeren in het blok langs de weg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPHEKATHUIZENWEG-VG01_0012.png"

Afbeelding 12: Uitsnede visiekaart behorende bij de Omgevingsvisie 'Natuurlijk avontuurlijk' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Conclusie gemeentelijk beleid

Gezien de aard en omvang van het voornemen, en vooral de locatie waar deze plaatsvindt, wordt geconcludeerd dat het voornemen in overeenstemming is met de beleidsuitgangspunten die gelden in het identiteitsgebied 'Rond boeren'. Het initiatief past binnen de Omgevingsvisie 'Hellendoorn, Natuurlijk Avontuurlijk'.

Hoofdstuk 4 Waardentoets

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de waardentoets beschreven. Hieronder vallen ecologie, archeologie en water. Er wordt beschreven wat er is onderzocht en welke resultaten hieruit zijn gekomen. Vervolgens wordt hier een conclusie uit getrokken met betrekking tot de gewenste ontwikkeling.

4.2 Ecologie

Bescherming in het kader van de natuurwet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij soortenbescherming heeft men per 1 januari 2017 te maken met de nieuwe Wet natuurbescherming (dit was de Flora- en faunawet). Bij gebiedsbescherming heeft men ook te maken met de Wet natuurbescherming (was de Natuurbeschermingswet) en met de Ecologische Hoofdstructuur/ Natuurnetwerk Nederland (EHS/NNN).

Gebiedsbescherming

Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet natuurbescherming beschermd. De EHS/NNN is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. De EHS/NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In EHS/NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zijde wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

Natura 2000

Het erf aan de Kathuizenweg ligt op ongeveer 4,7 kilometer afstand van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Sallandse Heuvelrug. De aard van de voorgenomen functieverandering maakt dat de effecten uitsluitend tot het plangebied beperkt blijven. Gezien de afstand tot de Natura 2000-gebieden, de invulling van de tussenliggende gebieden en de voorgenomen ontwikkeling is er derhalve geen reden om aan te nemen dat er kans is op een belemmering van de kernopgaven van het Natura 2000-gebied, zij het door een rechtstreekse invloed, cumulatieve invloed of externe werking. Een toetsing op grond van de Wet natuurbescherming wordt daarom niet noodzakelijk geacht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPHEKATHUIZENWEG-VG01_0013.png"

Afbeelding 13: Ligging plangebied ten opzichte van Natura 2000-gebieden (bron: Synbiosys Alterra)

EHS/NNN

Het plangebied aan de Kathuizenweg te Hellendoorn ligt in de nabijheid van een bosgebied dat is aangewezen als EHS/NNN, maar de locatie zelf maakt geen onderdeel uit van het NNN. Tussen de planlocatie en het bosgebied ligt nog een strook dat is aangewezen als Zone Ondernemen met natuur en water buiten het NNN. Met de voorgenomen functieverandering worden geen negatieve effecten verwacht op de wezenlijke waarden en kenmerken van de NNN/EHS. Van afname van areaal is geen sprake. Tevens worden geen effecten verwacht die de wezenlijke waarden en kenmerken van de NNN/EHS significant aantasten. Een toetsing aan het NNN/EHS-beleid wordt daarom niet noodzakelijk geacht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPHEKATHUIZENWEG-VG01_0014.png"

Afbeelding 14: Overzicht NNN-gebieden (bron: Omgevingsvisie provincie Overijssel)

Soortenbescherming

De Wet natuurbescherming (Wnb) richt zich onder andere op de bescherming van soorten. Hierbij wordt uitgegaan van het 'nee, tenzij'-principe. Bepaalde handelingen, waaronder ruimtelijke ingrepen waarbij beschermde soorten in het geding zijn, zijn slechts bij uitzondering en onder voorwaarden mogelijk. Centraal hierbij staat de zorgplicht. Dit houdt in dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.

In voorliggend geval wordt geen bebouwing gesloopt, worden geen bomen gekapt en/of watergangen gedempt. In verband daarmee is een nader (veld)onderzoek of het aanvragen van een ontheffing op de verbodsbepalingen van de Wnb niet noodzakelijk.

Conclusie ecologie

De Wet natuurbescherming vormt geen belemmering voor dit plan.

4.3 Archeologie en cultuurhistorie

Aardkundige, archeologische en cultuurhistorische waarden moeten zoveel mogelijk worden behouden.

Archeologie

Op basis van het Verdrag van Malta en de Wet op de archeologische monumentenzorg is het uitgangspunt gesteld om archeologische erfgoed zoveel mogelijk ter plekke te bewaren en maatregelen te nemen om dit te bewerkstelligen. De verstoorder van de bodem is verantwoordelijk voor het behoud van de archeologische resten. Daar waar behoud ter plekke niet mogelijk is, betaalt de verstoorder het archeologisch onderzoek en de mogelijke opgravingen. Voor ruimtelijke plannen die archeologische waarden bedreigen, moeten betrokken partijen in beeld brengen welke archeologische waarden in het geding zijn.

De gemeente Hellendoorn kent geen archeologische verwachtingskaart. Het erf is daarom getoetst aan het geldende bestemmingsplan en de provinciale archeologische verwachtingskaart uit de provinciale Omgevingsvisie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPHEKATHUIZENWEG-VG01_0015.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPHEKATHUIZENWEG-VG01_0016.png"

Afbeelding 15: Uitsnede van de archeologische verwachtingskaart (Bron: Provincie Overijssel)

Zoals blijkt uit afbeelding 15 is het plangebied gelegen in een gebied met een middelhoge archeologische verwachtingswaarde. In het geldende bestemmingsplan komt dit tot uiting door de aanwezigheid van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde'. In de regels behorend bij het geldende bestemmingsplan is opgenomen dat ter plaatse van deze dubbelbestemming, voor zover het betreft bouwen buiten een bouwvlak ten behoeve van de andere bestemmingen van die gronden, enkel mag worden gebouwd indien het bouwplan vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing op de bestaande plaats, waarbij de oppervlakte op of onder peil niet wordt vergroot, betreft. Tevens zijn bouwwerken waarvoor de graaf- of heiwerkzaamheden niet dieper gaan dan 0,3 m en bouwwerken met een oppervlak van ten hoogste 2.500 m² toegestaan. Bij bodemingrepen groter dan 2.500 m² en dieper dan 0,3 m dient archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd.

 

In de voorgenomen ontwikkeling wordt een nieuwe woning toegevoegd. De ontwikkeling is kleinschalig waardoor de hierboven genoemde oppervlaktes niet worden benaderd. Het is dan ook niet te verwachten dat er sprake zal zijn van verlies of beschadiging van enige archeologische waarden. Daarom wordt archeologisch onderzoek niet noodzakelijk geacht.

Cultuurhistorie

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten, ook cultuurhistorische waarden in het plangebied worden meegewogen bij ruimtelijke ontwikkelingen die met een nieuw bestemmingsplan planologisch mogelijk worden gemaakt. Met het voorliggende plan worden geen cultuurhistorische waarden gesloopt of aangetast. Er bevinden zich in het plangebied of in de nabijheid van het plangebied geen rijks- of gemeentelijke monumenten.

Conclusie archeologie en cultuurhistorie

Met het voorliggende plan worden geen archeologische en cultuurhistorische waarden aangetast.

4.4 Hydrologie en watertoets

Belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Waterbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de Nota Ruimte en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen). Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen. Het Waterschap Drents Overijsselse Delta heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2016-2021. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn de Kaderrichtlijn Water en retentiecompensatie. Daarnaast is de Keur van het waterschap een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.

Watertoets

Op 14 januari 2019 is het waterschap Drents Overijsselse Delta geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. Binnen het bestemmingsplan worden niet meer dan tien wooneenheden gerealiseerd en de toename van het verharde oppervlak bedraagt niet meer dan 1500 m2. Binnen het plangebied is geen sprake van (grond)wateroverlast. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen, waaruit blijkt dat de zogenaamde korte procedure volstaat. Dit betekent dat het waterschap akkoord is met de plannen, mits deze voldoen aan de uitgangspunten van de standaard waterparagraaf. Deze paragraaf is hieronder weergegeven en in relatie gebracht met de voorgenomen ontwikkeling aan de Kathuizenweg.

Invloed op de waterhuishouding

Voor de aanleghoogte wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter. Dit is de afstand tussen de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) en onderzijde bouwvloer. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een kleinere ontwateringsdiepte. Om wateroverlast binnen woningen en bedrijven te voorkomen adviseren wij om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren (as van de weg). Voor lager gelegen ruimtes, zoals kelders en parkeergarages, wordt aandacht besteed aan het voorkomen van wateroverlast door bijvoorbeeld instromend hemelwater.

Voor de nieuw te bouwen woning wordt bovenstaand advies met betrekking tot de aanleghoogte in acht genomen.

Gemeentelijk rioleringsplan 2016 -2020

In het gemeentelijk rioleringsplan van Hellendoorn wordt aangegeven op welke wijze de gemeente invulling geeft aan de zorgplichten rondom afval-, hemel- en grondwater. Voor het buitengebied stelt de gemeente het volgende.

Bebouwing buiten de bebouwde kom

Voor afvalwater van nieuwbouw van een of enkele woningen en bestaande bebouwingen buiten de bebouwde kom geldt meestal dat deze worden aangesloten op drukriolering. Voor nieuwe aansluitingen op drukriolering wordt gewerkt met het ‘Aanvraagformulier aansluiting drukriolering’. Via dit formulier worden de aansluitkosten en de voorwaarden waaronder kan worden aangesloten, geregeld.

Hemelwater van deze woningen mag niet op drukriolering worden geloosd. Hemelwater dient lokaal te worden verwerkt. Het hemelwater van openbare verhardingen buiten de bebouwde kom (die in beheer zijn bij de gemeente) wordt eveneens lokaal verwerkt, hoofdzakelijk door het water af te voeren naar naastliggende bermen en sloten

De nieuw te bouwen woning wordt aangesloten op het drukriool en het hemelwater wordt geïnfiltreerd op het eigen terrein. Hiermee is de ontwikkeling in lijn met de voorwaarden uit het gemeentelijk rioleringsplan.

Voorkeursbeleid hemelwater

Bij de afvoer van overtollig hemelwater moet het afstromend hemelwater ter plaatse in de bodem dan wel op het oppervlaktewater worden teruggebracht. Het waterschap heeft de voorkeur om het hemelwater, daar waar mogelijk, te infiltreren in de bodem. In dit geval is de toevoeging van het verhard oppervlak gering, waardoor het hemelwater kan worden geïnfiltreerd in de bomen, hiervoor hoeven geen extra maatregelen te worden getroffen in het gebied.

Door de voorgestelde maatregelen uit de waterparagraaf in acht te nemen, is de ontwikkeling in lijn met de ter plaatse geldende waterschapsbelangen. De resultaten de watertoets zijn opgenomen in Bijlage 1 Watertoets van de toelichting van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 5 Milieutoets

5.1 Inleiding

Nieuwe initiatieven hebben te maken met milieuaspecten. Een aantal van deze milieuaspecten zijn ruimtelijk relevant. In dit hoofdstuk wordt achtereenvolgens ingegaan op:

  • bodem;
  • geluid;
  • luchtkwaliteit;
  • externe veiligheid;
  • bedrijven en milieuzonering;
  • vormvrije m.e.r.-beoordeling;
  • verkeer en parkeren.

5.2 Bodem

Sinds 1 januari 2008 is in het Besluit Bodemkwaliteit (Bbk) vastgelegd hoe we in Nederland omgaan met het hergebruik van schone en licht verontreinigde grond en de bescherming van de bodem. Bij vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de gewenste ontwikkeling.

Om te bepalen of het toekomstige gebruik past bij de bodemkwaliteit is het bodemloket geraadpleegd. Hieruit blijkt dat er geen saneringsactiviteiten hebben plaatsgevonden. Daarnaast is het erf altijd in gebruik geweest voor woon doeleinden en is tot op de dag van vandaag ook bestemd als wonen. Gesteld kan worden dat door het gebruik en de huidige bestemming de grond geschikt is voor haar toekomstige gebruik, wonen.

Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering in het kader van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.3 Geluid

Wet Geluidshinder

Bij het aspect geluid is de Wet geluidshinder (Wgh) van toepassing. Deze wet heeft als doel het terugdringen van hinder als gevolg van geluid. De wet stelt bepaalde eisen aan de geluidsbelasting van geluidsgevoelige functies. Op basis van deze wet dient bij de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan aandacht te worden besteed aan het aspect geluid door de akoestische situatie te beoordelen. De geluidsbronnen die de Wet geluidhinder behandelt zijn industrielawaai, verkeerslawaai en railverkeerslawaai. Railverkeerslawaai en industrielawaai is bij deze locatie niet van toepassing, omdat er geen spoorwegen en industrie in de nabije omgeving gelegen zijn.

De mate waarin geluid, veroorzaakt door het wegverkeer, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder. De wet stelt dat in principe de geluidsbelasting op de gevel van woningen niet hoger mag zijn dan de voorkeursgrenswaarde (48 dB), dan wel een nader bepaalde waarde (hogere grenswaarde). Onder deze waarde hoeft wettelijk gezien aan verkeerslawaai geen aandacht te worden besteed.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPHEKATHUIZENWEG-VG01_0017.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPHEKATHUIZENWEG-VG01_0018.png"

Afbeelding 16: Uitsnede geluidscontouren (Bron: atlasleefomgeving.nl)

In de nabijheid van de Kathuizenweg liggen geen geluidsbronnen afkomstig van industrie of railverkeer. Het erf ligt aan de Kathuizenweg, waardoor het aspect wegverkeerslawaai een rol speelt in dit plan. Om te beoordelen of het aspect wegverkeerslawaai invloed heeft op het plan is de atlas van de leefomgeving geraadpleegd. In afbeelding 16 zijn de geluidscontouren van de Kathuizenweg inzichtelijk gemaakt.

De locatie voor de nieuw te bouwen woning valt buiten de kritische contouren. De dichtstbijzijnde contour is 45-50 dB, welke geen nadelige gevolgen heeft voor de ontwikkeling. Gelet op bovenstaande bevinden vormt het aspect geluid geen belemmering voor de ontwikkeling.

Conclusie

De Wet geluidhinder vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.4 Luchtkwaliteit

Het wettelijk kader met betrekking tot de luchtkwaliteit is sinds 2007 vastgelegd in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm) en in de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM). In titel 5.2 van de Wm is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) geregeld. In dit programma staat onder andere beschreven wanneer en hoe overschrijding van de luchtkwaliteitsnormen moet worden aangepakt.

In het programma wordt rekening gehouden met nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Ontwikkelingen die binnen het programma passen, hoeven niet meer te worden getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen. Voor projecten die niet in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging, hoeft geen onderzoek te worden gedaan naar de luchtkwaliteit. Voor een woningbouwlocatie geldt bijvoorbeeld dat deze niet in betekenende mate bijdraagt wanneer deze niet meer dan 1.500 woningen omvat (met de bijbehorende verkeersbewegingen).

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in het toevoegen van één woning binnen een bestaand bestemmingsvlak. Er is daarom sprake van een ontwikkeling die niet in betekenende mate bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit.

Conclusie

Gezien het vorenstaande, vormt het aspect luchtkwaliteit in voorliggend plan geen belemmering.

5.5 Externe veiligheid

Externe veiligheid is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving door onder andere productie, opslag, verlading en gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Vanaf 1 januari 2010 zijn er strikte risicogrenzen die in milieuvergunningen en bestemmingsplannen moeten worden vastgelegd. Ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Dit gaat concreet om bedrijven die risicovol zijn, vervoer van gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water, en transport van gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Externe veiligheid kan op twee manieren ingedeeld worden:

  • Transportrisico behandelt de externe veiligheid langs transportassen waarover of waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd, zoals spoorlijnen, buisleidingen en snelwegen.
  • Risico bij inrichtingen gaat over externe veiligheid rond bedrijven waar met gevaarlijke stoffen wordt gewerkt, bijvoorbeeld tankstations met LPG-verkoop.

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) verplicht gemeenten om afstand te houden tussen gevoelige objecten en risicovolle bedrijven. Er wordt gewerkt met een plaatsgebonden risicocontour (PR) en een groepsgebonden risico (GR):

  • In het Bevi heeft iedere risicovolle inrichting een veiligheidszone gekregen. Dit heet de plaatsgebonden risicocontour (PR-contour). Binnen deze contour mogen nieuwe kwetsbare objecten (zoals woningen, scholen, ziekenhuizen, grootschalige kantoren) of beperkt kwetsbare objecten (zoals verspreid liggende woningen, bedrijfswoningen, kleinere kantoren) niet of niet zonder meer worden opgericht. Het Bevi gaat uit van een PR-contour 10-6/jr.
  • Naast het plaatsgebonden risico kent het Bevi ook het groepsgebonden risico (GR). Het groepsgebonden risico geeft aan wat de kans is op een ongeval met ten minste 10, 100 of 1000 dodelijke slachtoffers in de omgeving van de beschouwde bron. Het aantal personen dat in de omgeving van de bron verblijft bepaalt daardoor mede de hoogte van het groepsrisico. Voor het GR geldt geen harde juridische norm, maar is een zogenaamde oriënterende waarde.

Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) is vanaf 1 januari 2011 het toetsingskader bij planontwikkeling in de nabijheid van hogedrukaardgasleidingen en overige leidingen met gevaarlijke stoffen. De afweging van de externe veiligheidssituatie van buisleidingen heeft grondslag in de Wet Milieubeheer (Wm) en in de Wro.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPHEKATHUIZENWEG-VG01_0019.png"

Afbeelding 17: Uitsnede risicokaart (risicokaartnederland.nl)

Om uitspraken te kunnen doen over de externe veiligheid is de Risicokaart geraadpleegd, het plangebied is in figuur 17 weergegeven met een roze circkel. In een straal van 1 kilometer rondom de Kathuizenweg zijn geen risicobronnen aanwezig. De dichtstbijzijnde bron ligt op ruim 1,7 kilometer ten westen van de Kathuizenweg.

Conclusie

Externe veiligheid vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

5.6 Bedrijven en milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd, waarin richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar zijn opgenomen.

Bij de toetsing aan de richtafstanden gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling. De functie 'wonen' is niet milieubelastend voor de omgeving.

In de directe omgeving van het plangebied bevindt zich een agrarisch bedrijf aan de Kathuizenweg 1. Dit bedrijf ligt op 150 meter afstand vanaf het toekomstige erf aan de Kathuizenweg. Het betreft hier geen intensieve veehouderij. Op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' is voor agrarische bedrijven veelal de grootste richtafstand voor het aspect geur. Deze afstand bedraagt 50 meter.

De nieuw te bouwen woning ligt op ruim 150 meter afstand en voldoet daarmee ruimschoots aan de richt afstand uit de VNG. Het bedrijf aan de Kathuizenweg 1 wordt met de voorgenomen ontwikkeling niet belemmerd in haar bedrijfsvoering, omdat ten oosten van dit erf al een woonbestemming ligt. Deze is al beperkend voor de bedrijfsvoering aan de Kathuizenweg 1.

Op basis van vorenstaande wordt gesteld dat aan de Kathuizenweg 7 geen sprake is van een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat. Daarnaast wordt het bedrijf aan de Kathuizenweg 1 niet belemmerd in zijn bedrijfsvoering.

 

Conclusie

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

5.7 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben ook wel genoemd de 'vergewisplicht'. Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst, deze geeft aan of er voor activiteiten en projecten beoordeeld moet worden of er een MER gemaakt moet worden. Voor projecten of activiteiten die beneden de drempelwaarden vallen moet een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.-beoordeling noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor m.e.r.

De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. In deze bijlage staan drie hoofdcriteria centraal:

  • de kenmerken van het project;
  • de plaats van het project;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Wet natuurbescherming

Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is op ruime afstand (circa 4,7 kilometer) van het plangebied gelegen. Van een aantasting van de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000-gebied zal, gelet op deze afstand en de aard en omvang van de ontwikkeling geen sprake zijn. Een passende beoordeling op basis van artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming is in verband met deze ontwikkeling dan ook niet noodzakelijk. Derhalve is geen sprake van een m.e.r.-plicht op basis van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer.

Programmatische Aanpak Stikstof

Op 1 juli 2015 is de PAS in werking getreden. De PAS is een gezamenlijke, samenhangende aanpak van alle betrokken overheden op provinciaal en rijksniveau. De PAS bevat maatregelen die leiden tot een afname van stikstofdepositie en maatregelen die leiden tot een versterking van de natuurwaarden in de Natura 2000-gebieden. Door deze maatregelen kunnen in en rondom de Natura 2000-gebieden nieuwe economische activiteiten, zoals bedrijfsuitbreidingen die stikstofdepositie veroorzaken, worden toegelaten.

Activiteiten met een waarde van minder dan 0,05 mol per hectare per jaar worden als verwaarloosbaar beschouwd; deze activiteiten hoeven niet te worden gemeld (ook al niet onder de ontwerp Regeling). Ook cumulatief beschouwd zorgen deze activiteiten voor geen effecten voor de natuurlijke kenmerken van Natura 2000-gebieden, aldus de toelichting van de PAS. Gelet op de kleinschaligheid van het voornemen en de grote afstand tot Natura 2000-gebieden, kan worden geconcludeerd dat sprake is van een activiteit die als verwaarloosbaar kan worden beschouwd.

Op 7 november 2018 heeft het Hof van Justitie een uitspraak gedaan over de PAS. In deze uitspraak worden een aantal pre-judiciële vragen van de Raad van State over de PAS beantwoord. Met haar uitspraak heeft het Hof van Justitie een aantal kritische kanttekeningen bij de PAS gezet, op dit moment wordt gewacht op een eind uitspraak van de Raad van State. Procedures omtrent de PAS worden voorlopig aangehouden.

Drempelwaarde

Het gehele plangebied wordt voorzien in directe eindbestemmingen waardoor, indien activiteiten mogelijk worden gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden, sprake kan zijn van een m.e.r-beoordelingsplichtig plan. In het voorliggende geval is geen sprake van activiteiten die op grond van onderdeel C van het Besluit milieueffectrapportage m.e.r.-plichtig zijn. Wel is sprake van een activiteit die is opgenomen in onderdeel D van het Besluit m.e.r., namelijk: 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject.' Aangezien hier sprake van is, dient te worden getoetst of sprake is van m.e.r-beoordelingsplicht. Hier is sprake van indien de activiteiten de volgende drempelwaarden uit onderdeel D overschrijden:

  • 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • 2. een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of
  • 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Als het plan wordt vergeleken met de drempelwaarden uit de D-lijst kan worden geconcludeerd dat er geen sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit. Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook, wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.

Indien hierbij de drempelwaarden uit de D-lijst voor deze activiteit wordt vergeleken met de omvang van ontwikkeling (toevoegen van één nieuwe woning), wordt geconcludeerd dat sprake is van een wezenlijk ander schaalniveau en een activiteit die vele malen kleinschaliger is.

Gelet op de kenmerken van het plan (zoals het karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het plan en de kenmerken van de potentiële effecten, zullen geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden. Eén en ander is tevens bevestigd in de aan bod gekomen milieu- en omgevingsaspecten in dit hoofdstuk en de daarvoor, indien van toepassing, uitgevoerde onderzoeken.

Conclusie

Op basis van de beschikbare informatie kan de conclusie worden getrokken dat de voorgenomen ontwikkeling geen nadelige milieueffecten met zich meebrengt. Dit plan is daarom niet m.e.r.- (beoordelings-)plichtig.

5.8 Verkeer en parkeren

Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling.

Het toevoegen van één nieuwe woning heeft minimale wijzigingen in de verkeersgeneratie tot gevolg. De parkeerplaatsen die behoren bij de nieuwe woning worden op eigen terrein aangelegd. De voorgenomen ontwikkeling resulteert niet in een toename van de parkeerbehoefte. Op eigen erf is ruim voldoende ruimte voor het parkeren van auto's. Daarnaast voorziet de ontwikkeling ook niet in extra verkeersbewegingen.

Conclusie

Gelet op het vorenstaande levert de gewenste ontwikkeling geen belemmeringen op voor het aspect 'verkeer en parkeren'.

Hoofdstuk 6 Juridische aspecten en planverantwoording

6.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt uiteengezet hoe de juridische regeling (de regels en de verbeelding) van dit bestemmingsplan is vormgegeven.

In paragraaf 1.3 van deze toelichting is reeds aangegeven dat het voorgenomen plan niet past binnen de geldende bestemmingen. Daarom is voor de locatie een nieuw bestemmingsplan opgesteld. Wanneer dit bestemmingsplan rechtskracht heeft verkregen, zal het als zelfstandig plan vigeren.

Er zijn vier typen regels opgenomen: inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels en een slotregel. Deze regels sluiten waar mogelijk en relevant aan op het bestemmingsplan Buitengebied 2009 (en de daarop volgende herziening van de regels) van de gemeente Hellendoorn. Daartoe zijn de regels omgezet naar de nu geldende SVBP2012-standaarden en is aangesloten op de meest recente wetgeving.

6.2 Inleidende regels

In artikel 1 Begrippen is omschreven wat met de gebruikte begrippen wordt bedoeld. Het gaat om begrippen die van het 'normale' spraakgebruik afwijken of een specifieke juridische betekenis hebben. Bij toetsing aan het bestemmingsplan zal moeten worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

In artikel 2 Wijze van meten is aangegeven hoe de maten die bij het bouwen in acht moeten worden genomen, gemeten dienen te worden.

6.3 Bestemmingsregels

Artikel 3 Wonen

In voorliggend geval zijn de geldende regels uit het bestemmingsplan "Buitengebied 2009" grotendeels overgenomen in dit bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan maakt enkel de verplaatsing van een bestaande woning mogelijk. Het recht van 2 wooneenheden bestaat al, hiervan wordt een wooneenheid op een andere locatie binnen het bestemmingsvlak gebouwd. Hiermee vervalt het recht van twee woningen binnen de bestaande boerderij.

In artikel 3.2.2. is een aanvulling opgenomen ten aanzien van bijgebouwen die op dit moment al zijn gerealiseerd, deze mogen wel voor de voorgevel staan.

De voor Wonen aangewezen gronden zijn hoofdzakelijk bestemd voor woonactiviteiten. Daarnaast zijn enkele nevenactiviteiten toegestaan.

Artikel 4 Waarde – Archeologische verwachtingswaarde

De voor Waarde - Archeologische verwachtingswaarde aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor onderzoek naar en bescherming van naar verwachting aanwezige archeologische waarden.

In de regels is opgenomen dat ter plaatse van de dubbelbestemming enkel mag worden gebouwd indien het bouwplan vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing op de bestaande plaats, waarbij de oppervlakte op of onder peil niet wordt vergroot, betreft. Tevens zijn bouwwerken waarvoor de graaf- of heiwerkzaamheden die niet dieper gaan de 0,3 m en bouwwerken met een oppervlak van ten hoogste 2.500 m² toegestaan. Bij bodemingrepen groter dan 2.500 m² en dieper dan 0,3 m dient archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd.

6.4 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Dit zijn regels die niet specifiek aan een bestemming zijn gekoppeld, maar die altijd voor elke locatie gelden. Dit hoofdstuk is als volgt opgebouwd:

Anti-dubbeltelregel (Artikel 5)

Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich voornamelijk voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage.

Algemene bouwregels (Artikel 6)

In dit artikel worden de algemene bouwregels beschreven. Hierin is opgenomen dat de bestaande afmetingen en afstanden die afwijken van de afmetingen en afstanden in het bestemmingsplan en die rechtmatig tot stand zijn gekomen als minimum of maximum afmetingen en afstanden zijn toegestaan.

Algemene gebruiksregels (Artikel 7)

In dit artikel worden de vormen van verboden gebruik benoemd. Tevens is opgenomen onder welke voorwaarde het, ter plaatse van een woning en daarbij behorende bijgebouwen, is toegestaan om een "vrij" beroep uit te oefenen.

Algemene afwijkingsregels (Artikel 8)

In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.

Algemene wijzigingsregels (Artikel 9)

In dit artikel worden de algemene wijzigingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan te wijzigen.

6.5 Overgangs- en slotregels

Het overgangsrecht ten aanzien van bouwen en gebruik is opgenomen in artikel 10 Overgangsrecht. Uitbreiding van de bebouwing die onder het overgangsrecht valt is slechts mogelijk met afwijking van het bevoegd gezag.

Het laatste artikel is artikel 11 Slotregel . Dit artikel geeft aan onder welke naam dit plan kan worden aangehaald.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Inleiding

In artikel art. 3.1.6 lid 1, Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat onderzocht moet worden of een bestemmingsplan uitvoerbaar is en beschreven moet worden hoe burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken.

7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.2.1 Overleg

Het Rijk

Geoordeeld is dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

Provincie Overijssel

Provincie Overijssel heeft het ontwerpbestemmingsplan beoordeeld én geconstateerd dat het past in het ruimtelijk beleid. De provincie ziet dan ook geen aanleiding voor het indienen van een zienswijze.

Waterschap Drents Overijsselse Delta

Tevens is het plan afgestemd met het waterschap Drents Overijsselse Delta. De resultaten van deze afstemming zijn weergegeven in paragraaf 4.4 Hydrologie en watertoets.

7.2.2 Inspraak

Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. Gezien de relatief beperkte planologische betekenis wordt het bestemmingsplan direct als ontwerp ter inzage gelegd.

7.2.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft voor een periode van 6 weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode hebben belanghebbenden de mogelijkheid gehad een zienswijze kenbaar te maken. Een belanghebbende heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt. In overleg met de belanghebbende én het bevoegd gezag is besloten het ontwerbestemmingsplan op onderdelen te wijzigen. Na deze wijzigingen is de zienswijze ingetrokken.

De intgetrokken zienswijze heeft betrekking op de grootte van het bestemmingsvlak voor de bestemming Wonen. Daarom is de bestemming Wonen verkleind én de bestemming Groen-Landschapselement toegevoegd aan de zuidzijde van het plangebied. De bestemming Groen-Landschapselement heeft als doel de bestaande houtsingel en de zone eromheen in stand te houden.

Daarnaast is het inrichtingsplan zoals beschreven in hoofdstuk 2.2 Toekomstige situatie op onderdelen gewijzigd. Zo is de zichtlijn naar het zuiden verwijdert én de inrit verplaatst naar de zuidzijde van de bestaande schuur. Het nieuwe inrichtingsplan is tevens als voorwaardelijke verplichting opgenomen in bouw -en gebruiksregels van de bestemming Wonen in artikel 4.4.2 en 4.2.3 van voorliggend bestemmingsplan.

7.3 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

De gemeentelijke kosten zijn bij het voorliggende plan beperkt tot de ambtelijke kosten, welke worden verhaald middels de gemeentelijke legesverordening. Eventuele planschade komt voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe is een anterieure overeenkomst (inclusief overeenkomst planschade) afgesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente. Hiermee is het kostenverhaal anderszins verzekerd.