direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Dorpsstraat 17 en 21 te Hellendoorn
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0163.BPHEDORPSSTR17EN21-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Voor de locatie Dorpsstraat 17-21 in Hellendoorn is een plan ontwikkeld. Initiatiefnemer is voornemens om het bestaande squashcomplex en bovenwoning te slopen en in plaats daarvan een appartementencomplex te realiseren met 10 appartementen. De voorgenomen ontwikkeling past niet bij recht in het geldende bestemmingsplan. Gelet erop dat het plan geen relevant afwijkingsbevoegdheid dan wel wijzigingsbevoegdheid bevat, is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk om de ontwikkeling mogelijk te maken.

Voorliggende bestemmingsplan voorziet daarin.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Ligging

Het plangebied bestaat uit het perceel aan de Dorpsstraat 17- 21 in Hellendoorn. Het plangebied ligt in het centrum van Hellendoorn. In de directe omgeving van het plangebied liggen diverse winkelfuncties, detailhandel, woonfuncties en maatschappelijke functies (o.a. Het Noaberhuus en Bibliotheek Hellendoorn).

Het plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Hellendoorn, sectie H, perceelnummer 6012 en kent een kadastrale perceeloppervlakte van 1.130 m².

In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven (rode pijl).

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPHEDORPSSTR17EN21-VG01_0001.png" Figuur 1.1: Ligging plangebied (Bron: Google Maps).

Begrenzing

De begrenzing van het plangebied is in figuur 1.2 weergegeven (rood omkaderd). In dit figuur is een luchtfoto van het perceel in kwestie weergegeven. De begrenzing betreft het gehele perceel. Zie de verbeelding voor de exacte begrenzing van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPHEDORPSSTR17EN21-VG01_0002.png" Figuur 1.2: Begrenzing plangebied (Bron: PDOK Viewer).

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Op het perceel 'Dorpsstraat 17-21' geldt het bestemmingsplan 'Hellendoorn Dorp 2013'. Dit bestemmingsplan is door de gemeenteraad van de gemeente Hellendoorn op 3 december 2013 onherroepelijk vastgesteld. In figuur 1.3 is een fragment uit de verbeelding van dit bestemmingsplan opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPHEDORPSSTR17EN21-VG01_0003.png"

Figuur 1.3: Uitsnede bestemmingsplan 'Hellendoorn Dorp 2013' (Bron: http://ruimtelijkeplannen.nl).

Aan het plangebied is de bestemming 'Sport' toegekend met een bouwvlak, maatvoeringen en de volgende aanduidingen:

  • functieaanduiding 'squashcentrum'
  • bouwaanduiding 'kap'
  • gebiedsaanduiding 'wetgevingzone - afwijkingsgebied'

De gronden zijn daarmee in eerste instantie bestemd voor sport en spel, ondersteunende horeca en detailhandel en ter plaatse van de aanduiding 'squashcentrum' voor een squashcentrum.

Het geldende bestemmingsplan biedt daarmee geen planologische mogelijkheden om de ontwikkeling van een appartementencomplex mogelijk te maken. Een herziening van het geldende bestemmingsplan is noodzakelijk.

1.4 De bij het plan behorende stukken

Het onderhavige bestemmingsplan 'Dorpsstraat 17 en 21 te Hellendoorn' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.

  • Verbeelding (identificatie NL.IMRO.0163.BPHEDORPSSTR17EN21-VG01);
  • Bijlagen bij de toelichting;
  • Regels;
  • Bijlagen bij de regels.

1.5 Leeswijzer

De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.

Hoofdstuk 2 Het plan

2.1 Huidige situatie

In de huidige situatie is er aan de Dorpsstraat 17-21 in Hellendoorn sprake van een squashcentrum genaamd Squash Hellendoorn plus bovenwoning. Het squashcentrum is hier gevestigd sinds 1991. Het centrum begon met 4 squashbanen en is inmiddels uitgebreid tot 6 banen.

In figuur 2.1 is een vooraanzicht van het squashcentrum weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPHEDORPSSTR17EN21-VG01_0004.png"

Figuur 2.1: Vooraanzicht squashcentrum (Bron: Streetview, Google Maps).

Het plangebied wordt ontsloten via de Dorpsstraat, een weg binnen de bebouwde kom van Hellendoorn die een maximumsnelheidsregime kent van 30 km/u. Zoals reeds beschreven zijn er diverse winkelfuncties, detailhandel, woonfuncties en maatschappelijke functies gelegen aan deze weg. Het gebied kan daarom aangemerkt worden tot een gemengd gebied met verschillende functies.

In figuur 2.2 is een aanzicht van de Dorpsstraat weergegeven, waarin tevens het squashcentrum te zien is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPHEDORPSSTR17EN21-VG01_0005.png"

Figuur 2.2: Dorpsstraat, Hellendoorn (Bron: Streetview, Google Maps).

2.2 Toekomstige situatie

Over het voorgenomen bouwplan heeft initiatiefnemer uitgebreid vooroverleg gehad tussen de gemeentelijk stedenbouwkundig adviseur, ambtelijk medewerkers en de stadsbouwmeester van het Oversticht met de initiatiefnemer en diens architect 01-Architecten.

Bij de opzet van het geheel, is rekening gehouden met de dorpse schaal en maat van het bouwplan waardoor de ontwikkeling passend is in de omgeving. Van het plan is een schetsontwerp gemaakt. Dit ontwerp is als Bijlage 1 opgenomen in dit bestemmingsplan. In het navolgende figuur is een fragment weergegeven waarin de toekomstige situering van het plangebied te zien is waarbij dient te worden opgemerkt dat ten zuiden van het plangebied een voormalig woonhuis en apotheek zijn gesloopt en een appartementencomplex in realisatie is. De in het fragment aangegeven situatie is de nieuwe situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPHEDORPSSTR17EN21-VG01_0006.png" Figuur 2.3: Toekomstige indeling van het plangebied (Bron: 01 Architecten).

De bedoeling is om een appartementencomplex te realiseren dat uit 10 appartementen bestaat, verdeeld over drie bouwlagen, waarbij elke appartement ongeveer een oppervlakte van gemiddeld 87 m² zal hebben. Het beoogde gebouw krijgt een bouwhoogte van circa 9,5 meter en een goothoogte van circa 6,4 meter. Voor wat betreft de maatvoering is op de verbeelding aangegeven dat de bouwhoogte en goothoogte respectievelijk maximaal 10 en 6,5 meter mogen bedragen, teneinde een marge te hebben. Verder wordt op eigen terrein van het appartementencomplex voor bewoners garages, parkeerplaatsen en bergingen gerealiseerd.

In de navolgende figuren zijn impressies opgenomen van het beoogde appartementencomplex.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPHEDORPSSTR17EN21-VG01_0007.png" Figuur 2.4: Impressie voorzijde appartementencomplex (Bron: 01 Architecten).

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPHEDORPSSTR17EN21-VG01_0008.png" Figuur 2.5: Impressie achterzijde appartementencomplex (Bron: 01 Architecten).

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPHEDORPSSTR17EN21-VG01_0009.png" Figuur 2.6: artist impression voorgevel van het appartementencomplex (Bron: 01 Architecten).

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kunnen we inspelen op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • Sterke en gezonde steden en regio's;
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

Conclusie

Met de voorgenomen ontwikkeling wordt een bestaand squashgebouw geamoveerd en daarvoor in de plaats wordt er een nieuw appartementengebouw gebouwd. Er is sprake van een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte, omdat er per saldo geen extra beslag wordt gelegd op een ruimte. Daarnaast draagt de ontwikkeling bij aan het meer sterker en gezonder maken van Hellendoorn, waardoor de leefbaarheid in de kern groter wordt. Daarmee wordt geacht dat de voorliggende ontwikkeling in overeenstemming is met de NOVI.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. De toelichting bij het bestemmingsplan bevat daartoe een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat een toelichting tevens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.

De beschrijving van de behoefte aan de betreffende, 'stedelijke ontwikkeling', moet inzichtelijk maken of, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand.

De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.

Toets en conclusie

Middels voorliggend bestemmingsplan wordt het mogelijk om een nieuw appartementengebouw te bouwen op de plek van het bestaande squashgebouw aan de Dorpsstraat 21 in Hellendoorn. Er worden 10 appartementen gerealiseerd.

Op basis van vaste jurisprudentie (ABRvS 16 september 2015:ECLI:NL:RVS:2015:2921) worden woningbouwplannen tot 11 woningen niet aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. 12 woningen worden daarentegen wel aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling (ABRvS 25 maart 2015:ECLI:NL:RVS:2015:953). Dit komt erop neer dat de realisering van 10 appartementen niet ladderplichtig is en daardoor de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing is.

Ook wanneer de Ladder niet van toepassing is, zal gemotiveerd moeten worden dat de ontwikkeling voldoet aan een goede ruimtelijke ordening en uitvoerbaar is (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921). Wat dat betreft wordt in Hoofdstuk 4 van de toelichting van dit bestemmingsplan het een en ander aannemelijk gemaakt. Op voorhand wordt niet geacht dat er belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan.

Gelet op het feit dat in het onderhavige plan:

  • er sprake is van een woningbouw die niet ladderplichtig is;
  • er sprake is van een aanvaardbare ontwikkeling, die in het kader van een 'goede ruimtelijke ordening' aanvaardbaar is;

kan gesteld worden dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling en toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking achterwege kan blijven.

3.2 Provinciaal beleid Overijssel

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur aangehaald in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening.

Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.

3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel van de provincie Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • generieke beleidskeuzes;
  • ontwikkelingsperspectieven;
  • gebiedskenmerken.

Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase het zgn. principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gehanteerd. Hierin komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaand bebouwd gebied wordt benut, voordat er uitbreiding in de groene omgeving kan plaatsvinden.

Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend en verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.

Ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.

Gebiedskenmerken 

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPHEDORPSSTR17EN21-VG01_0010.png"

Figuur 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: provincie Overijssel)

Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

Generieke beleidskeuzes

Of een ontwikkeling mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes.

artikel 2.1.3 Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

lid 1

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
  • dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.

lid 2

Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving voorzien uitsluitend in ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen anders dan de uitleg van steden en dorpen wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat (her)benutting van bestaande erven en/of bebouwing in de Groene Omgeving in redelijkheid niet mogelijk is;
  • dat mogelijkheden voor combinatie van functies op bestaande erven optimaal zijn benut.

Doorwerking voor voorliggend plan:

Het plangebied is gelegen binnen bestaand stedelijk gebied. Er wordt eerst gesloopt om plek vrij te maken voor het beoogde appartementengebouw. Het gaat hier om herontwikkeling van stedelijk gebied. Daarmee wordt geacht dat de ontwikkeling in overeenstemming is met het principe zuinig en zorgvuldig ruimte gebruik als bedoeld in artikel 2.1.3 van de omgevingsverordening van provincie Overijssel.

artikel 2.1.5 Ruimtelijke kwaliteit

In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.

Doorwerking voor voorliggend plan:

Zoals reeds beschreven heeft er voor de ontwikkeling van de appartementen uitgebreid vooroverleg plaatsgevonden tussen de gemeentelijk stedenbouwkundig adviseur, ambtelijk medewerkers en de stadsbouwmeester van het Oversticht met de initiatiefnemer en diens architect 01-Architecten. Bij de opzet van het geheel, is rekening gehouden met de dorpse schaal en maat van het bouwplan. Daarmee wordt geacht dat de ontwikkeling bijdraagt aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse als bedoeld in artikel 2.1.5 van de omgevingsverordening van provincie Overijssel.

Ontwikkelingsperspectieven

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn uitsluitend de ontwikkelingsperspectieven voor de stedelijke omgeving van belang, omdat het plangebied binnen bestaand bebouwd stedelijk gebied is gelegen. In figuur 3.2 is een fragment van de kaart van de ontwikkelingsperspectieven behorende bij de Omgevingsvisie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPHEDORPSSTR17EN21-VG01_0011.png" Figuur 3.2: Omgevingsvisie Overijssel, fragment ontwikkelingsperspectievenkaart, de locatie is gemarkeerd (Bron: provincie Overijssel)

Het plangebied is gelegen binnen het ontwikkelingsperspectief 'Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken'. Binnen dit ontwikkelingsperspectief mag er altijd gebouwd worden voor de lokale behoefte aan wonen, werken en voorzieningen, inclusief lokaal gewortelde bedrijvigheid, mits onderbouwd en regionaal afgestemd. Herstructurering en transformatie van de woon-, werk-, voorzieningen- en mixmilieus moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. Herstructurering en transformatie bieden kansen om te anticiperen op klimaatverandering (bijvoorbeeld door ruimte voor groen, natuur en water te reserveren). Van belang is de stedelijke ontwikkeling altijd af te stemmen op de kenmerken van het watersysteem, bijvoorbeeld in laaggelegen gebieden bij bouw- en evacuatieplannen rekening houden met risico’s op overstroming of wateroverlast. Herstructurering en transformatie kunnen ook bijdragen aan de energietransitie (door het nemen van energie-efficiënte maatregelen en/of het opwekken van duurzame energie door bijvoorbeeld het aanwezige dakoppervlak te benutten).

Middels voorliggend bestemmingsplan wordt er een appartementengebouw gebouwd ten behoeve van de lokale behoefte aan wonen. Dit wordt gedaan door het plangebied te herstructureren. Op voorhand wordt niet verwacht dat er op het gebied water problemen zullen ontstaan. Op de dak van het appartementengebouw is voldoende ruimte aanwezig om bijvoorbeeld zonnepanelen te realiseren waarmee duurzame energie kan worden opgewekt. Daarmee wordt geacht dat de plannen van initiatiefnemer geen afbreuk doen aan het eigen karakter van het gebied en geen extra belemmeringen opleveren op voor functies in de omgeving.

Gebiedskenmerken

Op voorhand kan geconcludeerd worden dat de natuurlijke laag en de laag van het agrarische cultuurlandschap binnen het plangebied niet zichtbaar zijn. Dit omdat de gronden binnen het plangebied reeds bewerkt zijn waardoor beide lagen verdwenen zijn.

Voor wat betreft de stedelijke laag is het plangebied gelegen binnen het gebiedskenmerk 'Bebouwingsschil 1900-1955' en 'informele trage netwerk'. In figuur 3.3 is een fragment weergegeven van gebiedskenmerk 'Bebouwingsschil 1900-1955'. Van het gebiedskenmerk 'informele trage netwerk' is geen kaart zichtbaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPHEDORPSSTR17EN21-VG01_0012.png" Figuur 3.3: Omgevingsvisie Overijssel, stedelijke laag, plangebied gemarkeerd (Bron: provincie Overijssel).

De bebouwingsschil 1900-1955 bestaat uit gemengde stadwijken en woonwijken direct aansluitend op de historische centra en binnensteden. Op sommige plaatsen liggen (voormalige) grootschalige fabriekscomplexen direct aansluitend aan woonwijken. Deze stadswijken kennen een gesloten, compacte vorm (bouwblokken) en zijn veelal opdeelbaar in wijken met eigen karakter. De wijken worden van elkaar gescheiden door doorgaande lanen, singels en stadsstraten. Kenmerkend in de bebouwing is de verwantschap in architectuurstijlen en aandacht voor architectonische details en verbijzondering van gebouwen op specifieke plekken als straathoeken. De schil is op te delen in wijken met indviduele panden, gekenmerkt door veel variatie in bebouwing en veel (individueel en openbaar) groen. De wijken op basis van de fabrieksdorp-/ tuindorp-principes zijn juist herkenbaar aan een hechte stedenbouwkundige en architectonische eenheid op basis van collectieve principes. Stationsomgevingen liggen vaak in deze schil. De stadsassen doorkruisen deze bebouwingsschil veelal en vormen belangrijke verbindingsassen tussen de stedelijke centra, stationsgebieden en het hoofdinfrastructuurnetwerk rond de steden

Als herstructurering, inbreiding en toevoeging van bebouwing plaats vinden in de individueel ontwikkelde stadswijken van de bebouwingsschil 1900 - 1955, dan dragen deze bij aan behoud, versterking en vernieuwing van de individuele bebouwing met een eigen karakter en uitstraling. Ontwikkelingen voegen zich in maat, schaal en ritme naar de omliggende bebouwing.

Informele trage netwerken is het ‘langzame’ netwerk (wandelpaden, fietspaden, ruiterpaden, vaarroutes) van de provincie, dat delen van het agrarisch cultuurlandschap en het natuurlijke laag toegankelijk en ervaarbaar maakt.

Als ontwikkelingen plaats vinden in de gebieden die in de directe invloedssfeer van stad en dorp liggen (b.v. bedrijventerreinen, woonwijken) , dan dragen deze ontwikkelingen bij aan behoud en verkleining van de maaswijdte van het padennetwerk. Nieuwe mogelijkheden voor lange afstands, wandel- en fietsroutes worden benut.

De voorgenomen ontwikkeling doet geen afbreuk aan de ambities van de stedelijke laag, omdat het beoogde appartementengebouw in zijn maat, schaal en vorm goed past in de omgeving tussen de andere aanwezige bebouwing. Daarnaast wordt er geen afbreuk gedaan aan het bestaande padennetwerk.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Omgevingsvisie 'Hellendoorn Natuurlijk Avontuurlijk'

De Omgevingsvisie 'Hellendoorn Natuurlijk Avontuurlijk', vastgesteld op 12 februari 2014 door de gemeenteraad van de gemeente Hellendoorn, bevat een brede visie op de toekomst en vormt het kader van alle ruimtelijke ontwikkelingen. De visie is opgebouwd in 3 lagen, namelijk identiteit, context en kernvisie.

• Identiteit: gericht op versterken en kwaliteit van een gebied: deze geeft deze geeft niet aan welke ontwikkelingen waar mogelijk zijn maar meer binnen welke identiteit een bepaalde ontwikkeling moet worden uitgewerkt/vormgegeven.

• Context: gericht op de functionele opgave: Dit vanuit het huidige programma; wonen, werken natuur en verkeer.

• Kernvisie: in de kernvisie zijn de prioriteiten vanuit de workshops gedestilleerd en wordt aangegeven op welke ontwikkeling/wisselwerking de focus ligt.

3.3.1.1 Identiteit 'Sterke kernen'

De gemeente Hellendoorn is onderverdeeld in zes identiteitsgebieden. Het plangebied is gelegen binnen het identiteitsgebied ‘Sterke kernen’. De leefbaarheid van de dorpen (Nijverdal en Hellendoorn), de kernen (Daarle, Daarlerveen, Hulsen en Haarle) en de buurtschappen (Egede, Elen en Rhaan, Marle en Hancate) is goed. De lichte daling van het aantal inwoners, ontgroening en vergrijzing zullen ook in de gemeente Hellendoorn hun impact hebben op wonen, zorg, werkgelegenheid en economie.

Ondanks de demografische veranderingen zet de gemeente Hellendoorn zich in om in alle dorpen, kleine kernen en buurtschappen een duurzaam samengestelde samenleving in stand te houden, met een voorzieningenniveau dat daarbij hoort. Passende woon-, leef- en zorgmogelijkheden voor alle leeftijdscategorieën vormen daarbij het uitgangspunt. Dit komt erop neer dat de gemeente Hellendoorn de voorkeur heeft voor vraaggerichte nieuwbouw voor speciale doelgroepen met nadruk op combinaties van wonen, welzijn en zorg. Creatieve initiatieven van alle mogelijke marktpartijen en particulieren op dit gebied worden nadrukkelijk gefaciliteerd. Daarbij gaat inbreiding voor uitbreiding.

3.3.1.2 Context 'Woongebied - te beheren'

In dit onderdeel wordt een beschrijving gegeven en geschetst wat de verwachte ontwikkelingen zijn op ruimtelijk, economisch en maatschappelijk vlak. De indeling is gebaseerd op de leidraad van de provincie Overijssel voor structuurvisies (april 2010). In dit geval is het thema ‘woningbouw’ van belang.

Woningbouw vindt plaats binnen de in ontwikkeling zijnde gebieden en op inbreidingslocaties (bijvoorbeeld door transformatie). In onderhavig geval is het plangebied gelegen in een gebied dat op basis van de context-laag is aangemerkt als ‘woongebied – te beheren’. Deze bestaande woongebieden functioneren in algemene zin goed. Op gemeentelijk niveau zijn er geen opgaven deze woongebieden volledig te transformeren. Uiteraard zal er blijvend moeten worden geïnvesteerd in de kwaliteit van openbare ruimte, de nabijheid van voorzieningen en de sociale veiligheid.

3.3.1.3 Kernvisie

Binnen de kernvisie liggen tien concrete opgaven, waarvan zes ruimtelijke en vier procesmatige. De in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling maakt geen onderdeel uit van een concrete opgave.

3.3.1.4 Toetsing van het initiatief aan de 'Omgevingsvisie Hellendoorn, Natuurlijk Avontuurlijk'

De voorgenomen ontwikkeling sluit goed aan bij de beleidsdoelen zoals verwoord in de 'Structuurvisie Hellendoorn, Natuurlijk Avontuurlijk'. Het initiatief draagt bij aan de identiteit ‘sterke kernen’. De ontwikkeling zorgt voor een verbetering van het bestaande woon- en leefklimaat ter plaatse. Vanuit 'sterke kernen' wordt gezegd dat 'inbreiding voor uitbreiding'gaat. Dat is hier de situatie. Daarnaast sluiten de woningen zowel kwalitatief als kwantitatief goed aan op de hedendaagse woningbouwbehoefte waarop in de navolgende paragaaaf wordt ingegaan.

3.3.2 Woonvisie 2020-2025

De gemeente Hellendoorn heeft een nieuwe woonvisie vastgesteld. De nieuwe woonvisie is een duidelijke visie op de belangrijkste thema's voor wonen in de gemeente Hellendoorn en geeft een richtinggevend kader voor de lokale woonopgaven, met als doel voldoende en passende huisvesting voor alle doelgroepen in de gemeente Hellendoorn. In de woonvisie zijn ambities uitgewerkt om te komen tot leefbare en vitale kernen. Daarnaast om de kwaliteit van de woningvoorraad te behouden en de woningvoorraad betaalbaar, aantrekkelijk en toekomstbestendig te maken en te houden.

Voor wat betreft het toevoegen van nieuwbouw woningen dient er aangetoond te worden dat er een kwalitatieve behoefte daarvoor bestaat en dienen de woningen bij voorkeur gerealiseerd te worden op plekken waar dit van meerwaarde is voor de omgeving. Daarbij gaat inbreiding voor uitbreiding en wordt transformatie en renovatie gezien als een belangrijk onderdeel om te bepalen of een plan een meerwaarde heeft.

Volgens de woningmarktanalyse is er in de kern Hellendoorn nog enkel behoefte aan meer appartementen en nultredenwoningen, zowel in het koop als (midden)huursegment. Er is in de komende jaren (2021 - 2028) behoefte aan gemiddeld 85 appartementen per jaar, waarvan gemiddeld 50 sociale huur appartementen, 20 appartementen in de vrije huursector en circa 15 koopappartementen.

Kwalitatief gezien dient er rekening gehouden te worden met de vraag naar diversiteit in woningtypen en moet er worden aangesloten bij huidige en toekomstige woonwensen en - eisen. Wanneer gekozen wordt voor appartementen en/of nultredenwoningen, dan wordt geacht dat er invulling gegeven wordt aan de kwalitatieve behoefte.

Toets en conclusie

Voorliggende bestemmingsplan maakt de ontwikkeling van een appartementencomplex mogelijk aan de Dorpsstraat 21 in Hellendoorn. Het nieuwe gebouw zal op de plek van het bestaande squashgebouw worden gebouwd. De herontwikkeling op deze locatie zorgt voor meer levendigheid en ruimtelijke kwaliteit.

Daarnaast wordt gezorgd voor meer levensloopgeschikte appartementen/nultredenwoningen in een betaalbaar koopsegment. De toekomstige bewoners van de appartementen zullen waarschijnlijk mensen zijn uit de kern Hellendoorn die een woning achterlaten, waardoor geacht wordt dat de doorstroming van de woningvoorraad in de gemeente wordt bevorderd.

Daarmee wordt geacht dat de in dit bestemmingsplan besproken ontwikkeling in overeenstemming is met de woonvisie van gemeente Hellendoorn.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.

4.1 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Op 1 april 2011 is het huidige Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Op 7 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen doorgevoerd binnen dit besluit om de m.e.r.-procedure eenduidiger en overzichtelijker te maken, alsmede het aspect milieueffectrapportage explicieter te behandelen in aanvragen. Dit besluit heeft tot doel het vaststellen van mogelijke, ernstig nadelige milieugevolgen ten gevolge van een activiteit binnen de aanvraag.

Binnen het Besluit milieueffectrapportage zijn een tweetal mogelijkheden opgenomen hoe om te gaan met dit besluit bij een aanvraag. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd, maar onder de gestelde drempelwaarden blijft, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd en bovendien de gestelde drempelwaarden overstijgt, is de betreffende aanvraag m.e.r.-plichtig. Op dat moment zal een m.e.r.-rapportage op moeten worden gesteld.

Toets en conclusie

Woningbouw wordt in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage niet expliciet benoemd maar kan geschaald worden onder: de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen (D11.2). Het onderhavige project wordt niet gezien als een m.e.r.- plichtige activiteit omdat deze pas geldt bij:

  • een oppervlakte van 100 hectare of meer;
  • een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
  • een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer.

De genoemde maximum oppervlakken gelden als drempelwaarden, waar het onderhavige project ver onder blijft. Het ruimtebeslag van het onderhavige project ligt ruimschoots beneden de drempelwaarde. Conclusie die op grond hiervan getrokken kan worden is dat het onderhavige project niet m.e.r.-beoordelingsplichtig is. Dit betekent dat volstaan kan worden met een vormvrije m.e.r.-beoordeling.

De in dit kader relevante vraag die eerst beantwoord dient te worden is, is of met de ontwikkeling van een appartementengebouw met 10 appartementen op de locatie Dorpsstraat 17-21 in Hellendoorn sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' als bedoeld in onderdeel D 11.2 van het Bestluit milieueffectrapportage. Uit jurisprudentie (o.a. ABRvS 18 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2414) volgt dat het antwoord op deze vraag afhankelijk is van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aan de hand van aspecten als de aard en de omvang van de voorziene ontwikkeling moet worden beoordeeld of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. Niet relevant is of per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen ontstaan.

De in het voorliggende bestemmingsplan besloten ontwikkeling gaat uit van het toevoegen van een appartementengebouw met 10 appartementen binnen de bebouwde kom van de kern Denekamp. Op de schaal van Hellendoorn is hiermee qua aard en omvang sprake van een kleinschalige ontwikkeling. Daarbij neemt het aantal verkeersbewegingen als gevolg van deze ontwikkeling af en voegt de bebouwing zich qua aard en functie in het stedenbouwkundig beeld van de Dorpsstraat. Verder is, voor zover in dit kader relevant, sprake van een nieuwe functie die niet leidt tot een aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse van omliggende woningen of een beperking voor andere functies in de directe omgeving.

Gelet op het vorenstaande, wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r..

4.2 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In dit geval ligt het plangebied binnen het omgevingstype 'gemengd gebied', gelet erop in de omgeving van het plangebied verschillende functies aanwezig zijn. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPHEDORPSSTR17EN21-VG01_0013.png" Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering

Toets

Bij het realiseren van nieuwe bestemmingen gekeken te worden naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen en rol:

  • 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
  • 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).

Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe woningen binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving.

In de onderstaande tabel zijn de in de omgeving aanwezige milieubelastende functies genoemd welke van invloed kunnen zijn op het plangebied. Tevens is aangegeven onder welke categorie deze bestemming of functie valt, om welk type gebied het gaat, welke richtafstand voor het omgevingstype gemengd gebied geadviseerd wordt en wat de afstand van deze activiteiten/functies tot het bouwvlak voor de woningen is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPHEDORPSSTR17EN21-VG01_0014.png" Figuur 4.2: tabel met mogelijke hinder veroorzakende functies

Overige functies in de omgeving van het plangebied zijn niet genoemd in bovenstaand tabel, omdat deze lop een grotere afstand dan 20 meter van het plangebied zijn gelegen. Het gaat in alle gevallen om centrumfuncties in milieucategorie 1 of 2. Deze functies vormen geen belemmering, andersom worden deze functies niet in hun bedrijfsvoering beperkt.

Externe werking

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast of het plan leidt tot hinder of belemmeringen voor de bedrijven in de omgeving.

De functie ‘wonen’ betreft geen milieubelastende activiteit voor de omgeving. Van enige vorm van aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden is dan ook geenszins sprake. Omgekeerd leveren de woningen geen belemmering op voor omliggende bedrijven, aangezien woningen van derden op kortere afstand zijn gelegen en hiermee maatgevend zijn.

Conclusie

Op basis van het voorgaande kan geconcludeerd worden dat er vanuit het aspect milieuzonering geen belemmeringen zijn voor de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan.

4.3 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningverlening als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.

Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen;
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.

Toets

In de nabije omgeving van het plangebied bevinden zich geen agrarische bedrijven die zorgen voor geur waardoor het woon- en leefklimaat van de woningen aangetast zullen worden. Een geur onderzoek wordt daarom niet noodzakelijk geacht.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat vanuit het aspect geur geen belemmeringen zijn voor de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan.

4.4 Bodem

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.

Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.

Toets en conclusie

Middels voorliggend bestemmingsplan wordt de ontwikkeling van een appartementengebouw mogelijk gemaakt. Er is sprake van een functiewijziging en er worden verblijfsfuncties opgericht waar men permanent zich kunnen verblijven. Een bodemonderzoek is noodzakelijk om aan te tonen dat de milieu-hygiënische bodemkwaliteit ter plaatse geschikt is voor de beoogde functie.

Op 22 juli 2021 is door Milieu Adviesbureau Eco Reest een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is als Bijlage 2 opgenomen in het voorliggende bestemmingsplan. Hieronder worden de resultaten besproken.

Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat in de bovengrond een overschrijding van de achtergrondwaarde aan lood is aangetoond. Opgemerkt wordt dat met betrekking tot de aanvullend onderzochte parameters ter plaatse van de voormalige opslagruimte geen verhoogde en/of significant afwijkende gehalten c.q. waarden zijn gemeten.

De onderzoekshypothese, zijnde een onverdachte locatie, is hiermee derhalve verworpen.

Gezien de aard en de concentraties van de aangetoonde parameters in relatie tot de bestemming van het terrein, kan geconcludeerd worden dat verhoogde risico's voor de volksgezondheid en/of het milieu op basis van de aangetoonde milieuhygiënische bodemkwaliteit, niet te verwachten zijn. De resultaten van het onderzoek vormen dan ook geen aanleiding tot nader onderzoek en zijn geen milieuhygiënische belemmering in relatie tot de woonbestemming van het terrein.

Resumerend kan worden geconcludeerd dat er vanuit het aspect bodem geen belemmeringen zijn voor de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan.

4.5 Geluid

In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.

De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:

  • Woningen.
  • Onderwijsgebouwen (behoudens voorzieningen zoals een gymnastieklokaal).
  • Ziekenhuizen en verpleeghuizen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen zoals verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken, medische kleuterdagverblijven, etc.

Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.

Toets

Wegverkeerslawaai

Op grond van het artikel 74 van de Wet geluidhinder bevindt zich langs een weg een geluidszone, die aan weerszijde een breedte heeft van:

  • a. in stedelijk gebied:
      • voor een weg, bestaande uit drie of meer rijstroken: 350 meter;
      • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 200 meter;
  • b. in buitenstedelijk gebied:
      • voor een weg, bestaande uit vijf of meer rijstroken: 600 meter;
      • voor een weg, bestaande uit drie of vier rijstroken: 400 meter;
      • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 250 meter.

Deze zonering geldt niet:

  • c. voor wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied;
  • d. voor wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur geldt;
  • e. wegen waarvan op grond van een door de gemeenteraad vastgestelde geluidsniveau vaststaat dat de geluidsbelasting op 10 meter uit de as van de meest nabij gelegen rijstrook 48 dB (A) of minder bedraagt (art. 74, lid 3 Wgh).

Het plangebied is gelegen aan de Dorpsstraat. De Dorpsstraat betreft een weg binnen stedelijk gebied waar mensen maximaal 30 km/u mogen rijden. Op grond van de Wet geluidhinder bevindt zich langs deze weg geen geluidszone. Derhalve kan een toetsing aan de Wet geluidhinder achterwege blijven.

Spoorweglawaai

Het dichtsbijzijnde spoorweg is gelegen op 2,6 km afstand van het plangebied (gemeten via Google Maps). Op grond van artikel 1.4a Besluit geluidhinder is maximale breedte van de zone van een spoorweg 1.200 meter. Gelet op de onderlinge afstand van 2,6 km wordt geacht dat er plaatse van het plangebied geen sprake zal zijn van een spoorweglawaai.

Industrielawaai

Er is geen sprake van een industrielawaai. Voor wat betreft geluidshinder van individuele bedrijven is in paragraaf 4.2 reeds onderbouwd dat er ter plaatse van de nieuwe appartementen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat er vanuit het aspect geluid geen belemmeringen zijn voor de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan.

4.6 Luchtkwaliteit

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).

Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

Besluit gevoelige bestemmingen 

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

Toets en conclusie

Volgens de regeling NIBM worden 1500 woningen met een enkele ontsluitingsweg aangemerkt tot NIBM. In onderhavig geval worden er 10 appartementen gerealiseerd en is het plangebied gelegen aan een enkele ontsluitingsweg. Dit betekent dat onderhavig plan aan te merken is als NIBM. Een nader onderzoek wordt niet noodzakelijk geacht.

Verder bepaalt het Besluit gevoelige bestemmingen dat mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend beschermd moeten worden. Als gevoelige bestemmingen worden aangemerkt: scholen, kinderdagverblijven en verzogings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Appartementen worden niet aangemerkt als gevoelige bestemmingen, waardoor een toetsing aan de grenswaarden van wegen achterwege kan blijven.

4.7 Externe veiligheid

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

  • Plaatsgebonden risico (PR): Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
  • Groepsrisico (GR): Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen de inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.

Risicokaart

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.

Toets

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPHEDORPSSTR17EN21-VG01_0015.png" Figuur 4.3: uitsnede risicokaart, plangebied globaal rood omlijnd (bron: Risicokaart Arcgis).

Conclusie

Uit de inventarisatie blijkt dat in de nabije omgeving van het plangebied geen risico's op basis van de externe veiligheid zijn gelegen, derhalve geldt dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen, danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid.

4.8 Water

Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Waterbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de SVIR en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).

Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.

Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2016-2021. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn de Kaderrichtlijn Water en retentiecompensatie. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.

Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtstromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.

Watervisie 2050

Het Waterschap Vechtstromen heeft op 14 april 2021 de Watervisie 2050 vastgesteld. In deze Watervisie staat de drie belangrijkste opgaven waaraan Vechtstromen volgens zeven hoofdlijnen wil werken met partners en inwoners.

De drie belangrijkste opgaves zijn:

  • de toenemende droogte en wateroverlast als gevolg van klimaatverandering;
  • de waterkwaliteit die onder druk staat:
  • de transitie naar een duurzame ontwikkeling.

De Watervisie zal worden doorvertaald naar een Waterbeheerprogramma waarin wordt bepaald hoe het Waterschap in de periode 2022-2028 gaat werken aan haar opgaves. In het beheerprogramma zal het beleid en de maatregelen worden opgenomen.

Totdat het beheerprogramma is uitgewerkt, gelden nog de beleidskaders van rijk en provincie die nader zijn uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2016-2021.

Waterbeheerplan 2016-2021

Watersysteem

In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.

Afvalwaterketen

Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe "eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren" een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.

Samen leven met water 2021-2025 gemeente Hellendoorn

De gemeente het beleidsdocument 'Samen leven met Water 2021-2025 Gemeente Hellendoorn' op 31 augustus 2020 vastgesteld. Concreet wordt in dit beleidsdocument aangegeven dat bij nieuwe inbreidingen het proces van de watertoets gevolgd dient te worden. Deze toets is het hele proces van vroegtijd informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen. Om aan de zorgplicht hemelwater te voldoen, onderhoudt de gemeente een systeem van gemengde riolering, regenwaterriolering, infiltratievoorzieningen en straatkolken. Het hemelwater wordt afgevoerd naar het oppervlaktewater, geïnfiltreerd in de bodem of afgevoerd naar de waterzuivering. Bij voorkeur maakt de gemeente zo min mogelijk gebruik van gemengde riolering voor de inzameling van regenwater. Bij een toename van verharding, vraagt de gemeente aan initiatiefnemers om deze toename te compenseren door waterbergende maatregelen te treffen. In de nieuwe situatie, dient 30 mm van het totaal aantal m2 aan verhard- en dakoppervlak, te worden geïnfiltreerd op het eigen terrein. Initiatiefnemers dienen aan te tonen hoe zij deze waterberging gaan realiseren. Als deze waterberging - vanwege ruimtegebrek - niet op het eigen terrein kan worden gerealiseerd, kan een beroep worden gedaan op de "afkoopregeling". De initiatiefnemer betaalt dan een bedrag van € 400,00 per m3, zodat de gemeente elders een voorziening daarvoor kan treffen. In de nieuwe situatie dient huishoudelijk afvalwater uitsluitend geloosd te worden via het gemeentelijk DWA-riool aan de Grotestraat. De beoogde bebouwing dient hiertoe aangesloten te worden op het aanwezige gemeentelijk riool.

Watertoetsproces

Op 22 juni 2021 is via www.dewatertoets.nl de digitale watertoets verricht, zie Bijlage 3. Door de beantwoording van de vragen is naar voren gekomen dat de korte procedure is toegepast. Dit houdt in dat er direct door kan worden gegaan met de planvorming onder de voorwaarde dat de standaard waterparagraaf wordt toegepast. In de navolgende alinea's wordt ingegaan op de wateraspecten bij onderhavig plangebied.

Waterhuishouding

Het plan loopt geen verhoogd risico op wateroverlast als gevolg van overstromingen. Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. In het verleden is er in of rondom het plangebied geen wateroverlast of grondwateroverlast geconstateerd. De toename van het verharde oppervlak is minder dan 1500 m². Gelet op de verharding in de huidige situatie neemt de verharding in de toekomstige situatie af. Er zijn geen extra waterbergende voorzieningen noodzakelijk. Het plangebied bevindt zich niet binnen een beschermingszone of herinrichtingszone langs een waterloop, primair watergebied, invloedszone zuiveringstechnisch werk of een retentiecompensatiegebied.

Voorkeursbeleid hemelwaterafvoer

In het plan wordt het afvalwater en het hemelwater behandeld via (de gekozen optie wordt hieronder bevestigd met ja):

een gemengd stelsel ja

een gescheiden stelsel: hemelwater wordt geinfiltreerd.

een gescheiden stelsel: hemelwater wordt afgevoerd naar oppervlaktewater.

hemelwater wordt afgevoerd naar een hemelwaterriool van een verbeterd gescheiden stelsel.

Aanleghoogte van de bebouwing

Voor de aanleghoogte van de gebouwen (onderkant vloer begane grond) wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter ten opzichte van de gemiddelde hoogste grondwaterstand(GHG). Bij een afwijkende maatvoering is de kans op structurele grondwateroverlast groot. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Kelders dienen waterdicht te zijn. Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast.

In het plan wordt er naar gestreefd het voorkeursbeleid van het waterschap op te volgen. Vanuit het aspect water wordt dan ook geen belemmeringen verwacht voor de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan.

4.9 Ecologie

Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).

Toets en conclusie

Voor het voorliggende bestemmingsplan is een quickscan natuurwaarden uitgevoerd door Natuurbank Overijssel. Echter is het onderzoek niet volledig afgerond, omdat tijdens het onderzoek naar voren is gekomen dat er veel open stootvoegen in de buitengevel van het squashgebouw zitten waar wellicht vleermuizen kunnen leven. Natuurbank Overijssel heeft daarom meteen nader onderzoek geadviseerd waar initiatiefnemer invulling aan heeft gegeven. De verwachting is dat de resultaten in de maand september van dit jaar bekend zullen worden.

4.9.1 Stikstof

Op 24 juni 2021 is middels de AERIUS Calculator 2020 een AERIUS berekening uitgevoerd om te bepalen of de voorgenomen ontwikkeling leidt tot nadelige stikstofdepositie voor de Natura 2000-gebieden in de omgeving van het plangebied. Deze berekening is als Bijlage 4 bij dit bestemmingsplan bijgevoegd.

Als gevolg van de realisatie en het gebruik van de appartementen binnen het plangebied komt er NOx en NH3 vrij. Door uitvoering van de AERIUS berekening is aangetoond dat dit niet leidt tot een meetbare depositie van NOx en NH3 in Natura 2000-gebied dat gevoelig is voor stikstof en ammoniak. In zowel de aanleg- als gebruiksfase ligt de emissie niet hoger dan 0,00 mol/ha/j. Als gevolg van de berekende emissie, tijdens de aanleg- en gebruiksfase, vindt er dan ook géén meetbare verhoging van de depositie NOx en NH3 plaats in Natura 2000-gebieden als gevolg van de bouw en gebruik van de beoogde ontwikkeling. De ontwikkeling leidt niet tot een verslechtering van de milieukwaliteit van Natura 2000-gebieden. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden.

De AERIUS Calculator 2020 biedt voldoende inzicht in het effect van de voorgenomen activiteit op Natura 2000-gebieden voor het aspect stikstof en ammoniak. De uitkomsten van de berekeningen met de AERIUS Calculator zijn geldig en toepasbaar voor ruimtelijke plannen.

De Wet natuurbescherming vormt voor het aspect stikstof en ammoniak geen belemmering voor uitvoering van de voorgenomen ontwikkeling.

4.10 Archeologie en Cultuurhistorie

Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.

Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

Archeologie

De gemeente Hellendoorn heeft geen eigen archeologische waardenkaart. Het plangebied is daarom getoetst aan de provinciale archeologische verwachtingskaart uit de provinciale Omgevingsvisie. In figuur 4.4 is een fragment weergegeven van de provinciale waardenkaart. Het plangebied is globaal rood omlijnd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPHEDORPSSTR17EN21-VG01_0016.png" Figuur 4.4: Fragment archeologische verwachtingskaart provincie Overijssel (bron: provincie Overijssel).

Toets

Uit bovenstaande archeologische verwachtingskaart blijkt voor de gehele kern Hellendoorn een onbekende archeologische verwachting geldt, waaronder het plangebied. Gelet erop dat de gronden reeds geroerd c.q. verstoord zijn en dat het plangebied niet voorzien is van een archeologische dubbelbestemming, wordt geacht dat een archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is.

Cultuurhistorie

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.

Toets

Er bevinden zich, op basis van de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Overijssel, in het plangebied geen rijks- en/of gemeentelijke monumenten. In en in de omgeving van het plangebied liggen wel een aantal gemeentelijke monumenten. De dichtstbijzijnde gemeentelijke monumenten betreffen het dorpshuis direct ten zuiden van het plangebied (Dorpsstraat 15) en het direct daar tegenover gelegen woonhuis (Dorpsstraat 2).

Als gevolg van onderhavig plan zal er echter geen sprake zijn van aantasting van de waarden van deze monumenten. Daarom wordt geacht dat onderhavig plan geen nadelige invloed zal hebben op de cultuurhistorische waarden ter plaatse.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat er geen belemmeringen zijn vanuit de aspecten archeologie en cultuurhistorie voor de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan.

4.11 Verkeer / parkeren

Bij het opstellen van een bestemmingsplan dient er rekening gehouden te worden met de parkeerbehoefte die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. Hiertoe kan gebruik worden gemaakt van de parkeerkencijfers van het CROW. Het CROW ontwikkelt en publiceert kennis onder andere op het gebied van verkeer en parkeren. Deze kencijfers zijn gebaseerd op literatuuronderzoek en praktijkervaringen van gemeenten. De kencijfers zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van de verkeergeneratie en het benodigde aantal parkeerplaatsen. Deze voorgenoemde CROW-kencijfers zijn doorvertaald in de gemeentelijke Nota Parkeernormen (vastgesteld d.d. 30 oktober 2012), tevens opgenomen als Bijlage 5 in dit bestemmingsplan. De nota is bedoeld als normenkader van de gemeente Hellendoorn.

Het plangebied wordt ontsloten via de Dorpsstraat. Dit betreft een weg binnen stedelijk gebied met een maximumsnelheidsregime van 30 km/u. In de huidige situatie bevindt zich op het plangebied een squashgebouw met een brutovloeroppervlakte van circa 1.100 m2. Dit gebouw wordt gesloopt en daarvoor in de plaats komt een appartementencomplex met 10 appartementen met een brutovloeroppervlakte van circa 900 m2.

Parkeren

Het plangebied wordt in de Nota Parkeernormen aangemerkt als weinig stedelijk. Er worden appartementen gebouwd voor het middensegment. Op basis van de Nota Parkeernormen van de gemeente Hellendoorn heeft een appartement in het middensegment een parkeernorm van 1,8 parkeerplaatsen. Uitgaande van een appartementencomplex bestaande uit 10 appartementen, bedraagt de parkeernorm 18 parkeerplaatsen.

Als gevolg van de ontwikkeling worden er 18 parkeerplaatsen gerealiseerd op eigen terrein. Daarmee wordt voldaan aan de parkeernorm van 18 parkeerplaatsen. Vanuit het aspect parkeren wordt dan ook geen belemmeringen verwacht voor de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan.

Verkeer

Het plangebied wordt in de Nota Parkeernormen aangemerkt als weinig stedelijk. De Nota Parkeernormen bevat geen kencijfers waarmee de verkeersgeneratie bepaald kan worden. Daarom wordt gebruik gemaakt van de 381ste CROW uitgave. Op basis van de CROW uitgave heeft een appartementencomplex met 10 appartementen een gemiddelde verkeersgeneratie van dagelijks 58 verkeersbewegingen. Vergeleken met de huidige situatie van het plangebied: een squashgebouw heeft een gemiddelde verkeersgeneratie van gemiddeld afgerond 164 verkeersbewegingen.

Geconcludeerd kan worden dat door de voorgenomen ontwikkeling er een afname plaatsvindt in het aantal dagelijkse verkeersbewegingen, waardoor de Dorpsstraat minder wordt belast. Vanuit het aspect verkeer wordt daarom geen belemmeringen verwacht voor de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan. Sterker nog: de ontwikkeling draagt bij aan een verbetering van de verkeerssituatie ter plaatse.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Planopzet en systematiek

De in Hoofdstuk 2 beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.

5.2 Toelichting op de regels

5.2.1 Opbouw

In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht is sinds 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Navolgend wordt de opbouw, indeling en systematiek van de regels kort toegelicht.

Inleidende regels

  • Begrippen

In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

  • Wijze van meten

Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

Bestemmingsregels

De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:

  • bestemmingsomschrijving:

De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;

  • bouwregels:

In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);

  • specifieke gebruiksregels:

In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;

  • afwijken van de gebruiksregels:

Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van het in de bestemmingsomschrijving beschreven gebruik van hoofdgebouwen;

  • wijzigingsregels

In dit onderdeel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden gekoppeld aan de desbetreffende bestemming. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.

Algemene regels

  • Anti-dubbeltelregel:

Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;

  • Algemene gebruiksregels:

Deze bepaling bevat een opsomming van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in algemene zin;

  • Algemene afwijkingsregels:

In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;

  • Overige regels:

Hier staan regels geformuleerd ten aanzien van bijvoorbeeld welstand en wegverkeerslawaai en er wordt de mogelijkheid geboden om nadere eisen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.

Overgangs- en slotregels

  • Overgangsrecht:

Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;

  • Slotregel: 

Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

5.2.2 Bestemmingen

Naast de inleidende regels (begrippen en wijze van meten), algemene regels (zoals bouwregels, gebruiksregels en proceduregels) en de overgangs- en slotregels, zijn de volgende bestemmingen in dit plan opgenomen:

Bestemmingen

Wonen - 3

Op de gronden die tot de bestemming 'Wonen - 3' zijn bestemd mogen de gronden worden gebruikt voor het wonen, in de vorm van appartementen met bergingen. Tevens voor groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen en verkeers- en verblijfsvoorzieningen. Voor wat betreft de regels is uitgegaan van de bepalingen die horen bij de bestemming 'Wonen - 3', zoals opgenomen in het 'Bestemmingsplan Hellendoorn Dorp 2013'.

In de bouwregels is onderscheid gemaakt tussen gebouwen en overkappingen en bouwwerken, geen gebouwen of overkapping zijnde. Voor wat betreft het bouwen van gebouwen en overkappingen geldt dat deze binnen een bouwvlak gebouwd dienen te worden. Het maximum aantal appartementen, evenals de maximum goot- en bouwhoogte, zijn middels een aanduiding op de verbeelding aangegeven. Het maximum aantal appartementen is gesteld op 10 appartementen. De maximale bouwhoogte bedraagt 10 meter en de maximale goothoogte 6,5 meter. Voor wat betreft bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde geldt dat de bouwhoogte van vlaggenmasten 6 meter en de bouwhoogte van overige bouwwerken 3 meter mogen bedragen.

Verder is in de specifieke gebruiksregels opgenomen dat er moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid conform de gemeentelijke parkeernorm. Van de gebruiksregels kan worden afgeweken in die zin dat er een afwijkende parkeernormering wordt toegepast.

Wijzigingsbevoegdheid

De gemeente Hellendoorn kampt met overcapaciteit aan woningbouwplannen in bestemmingsplannen. Met het raadsbesluit van 11 juli 2016 heeft de gemeenteraad besloten maatregelen te nemen om zodoende uiteindelijk te komen tot een goede balans (maximaal 100% plancapaciteit). Op dit moment zitten er in diverse bestemmingsplannen meerdere woningbouwcontingenten welke tot op heden niet geëffectueerd zijn. Dit betreft een onwenselijke situatie aangezien deze woningen wel meetellen in de aantallen, maar niet gerealiseerd worden en dus ook niet voorzien in de behoefte naar nieuwe woningen.

Om deze situatie naar de toekomst toe te voorkomen wordt in nieuwe bestemmingsplannen met woningbouwopgaven een realisatieclausule opgenomen. Inhoudende dat binnen twee jaar na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan de woningen gerealiseerd of in aanbouw moeten zijn. Indien de aanvrager dit nalaat dan is het college bevoegd om het plan aan te passen in die zin dat de bestemming wordt gewijzigd naar de planologische situatie zoals die voorheen was (zie par. 1.4).

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in meerdere uitspraken (o.a. ECLI:NL:RVS:2017:99) bevestigd dat in de basis het opnemen van dergelijke bevoegdheden in bestemmingsplannen in overeenstemming is met 'een goede ruimtelijke ordening'.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen voor rekening van de aanvrager. Hiermee is het kostenverhaal anderzins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

Provincie Overijssel

Conform het door de provincie Overijssel gehanteerde beleid dient het plan voor vooroverleg te worden verzonden naar de provincie.

Waterschap Vechtstromen
Op 22 juni 2021 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Vechtstromen. De conclusie van die digitale toets is dat het waterschap een positief advies geeft. Hiermee is voldaan aan het verplichte vooroverleg.

7.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 18 december 2021 tot 29 januari 2022 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn er vier zienswijzen binnengekomen. De zienswijzen zijn door de gemeente Hellendoorn beantwoord en hebben geen aanleiding gegeven om het ontwerpbestemmingsplan gewijzigd vast te stellen. Het ontwerpbestemmingsplan kan ongewijzigd worden vastgesteld.