Direct naar inhoud
Status:vastgesteld
Plantype:bestemmingsplan
IMRO-idn:NL.IMRO.0163.BPHEDORP2013-VG01

Bestemmingsplan Hellendoorn Dorp 2013

 
Inhoudsopgave

 

HOOFDSTUK 1 Inleiding

HOOFDSTUK 2 Hellendoorn: ontstaanswijze en ontwikkeling

2.1 Cultuurhistorie

2.2 Bevolking en woningvoorraad

HOOFDSTUK 3 Huidige situatie

3.1 Ruimtelijke karakteristiek

3.2 Functies

HOOFDSTUK 4 Beleidskader

4.1 Inleiding

4.2 Rijksbeleid

4.3 Provinciaal beleid

4.4 Gemeentelijk beleid

HOOFDSTUK 5 Uitgangspunten bestemmingsregeling

5.1 Algemeen

5.2 Opzet van de verbeelding

5.3 Opzet van de regels

HOOFDSTUK 6 Planopzet

6.1 Bestemmingen

HOOFDSTUK 7 Milieutechnische en ruimtelijke aandachtspunten

7.1 Wet geluidhinder

7.2 Bedrijven

7.3 Overige functies

7.4 Externe veiligheid

7.5 Bodemkwaliteit

7.6 Water

7.7 Archeologie en cultuurhistorie

7.8 Ecologie

7.9 Vogel- en Habitatrichtlijn

7.10 Luchtkwaliteit

7.11 Overige aspecten

HOOFDSTUK 8 Economische uitvoerbaarheid

HOOFDSTUK 9 Inspraak en overleg

 

 

 

Toelichting

 

HOOFDSTUK 1 Inleiding

AANLEIDING

In oktober 2003 is het bestemmingsplan voor de kern Hellendoorn vastgesteld: Hellendoorn Dorp . In de Wet ruimtelijke ordening is bepaald dat bestemmingsplannen elke 10 jaar moeten worden herzien. Deze herziening is een actualisering van het bestemmingsplan uit 2003. Hiermee wordt voldaan aan de wettelijke 10 jaars-termijn en heeft de kern Hellendoorn ook een digitaal bestemmingsplan.

Het plangebied omvat de bebouwde kom van Hellendoorn, zonder de nieuwbouwwijk Hellendoorn Noord. [image]

 

STANDAARD BESTEMMINGSREGELING

Aan de hand van een pilotproject zijn de uitgangspunten voor een bestemmingsregeling overeengekomen. Deze regeling is algemeen voor bestemmingsplanherzieningen toegepast. Ook de resultaten van de inspraak en het overleg ten aanzien van de eerder opgestelde bestemmingsplannen worden in deze herziening verwerkt. Naar aanleiding van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) per 1 juli 2008 is ook de systematiek aangepast. De gemeente heeft daarbij gekozen voor een meer globale regeling van met name de woonbestemmingen.

Het bestemmingsplan is opgezet overeenkomstig de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP).

 

VOORGAANDE PLANNEN

Het bestemmingsplan voor het gebied Hellendoorn Dorp vervangt de volgende (verouderde) plannen:

- Hellendoorn Dorp

- Pastoor Rientjesstraat 2 - 4

- Koestraat 23;

- Dorpsstraat 12

- Hellendoorn Dorp, plan van wijziging binnenterrein Koestraat;

 

AARD VAN HET PLAN

Het plan heeft hoofdzakelijk een consoliderend karakter, dat wil zeggen dat het vooral gaat om een goede en eigentijdse regeling van de bestaande situatie. Nieuwe ontwikkelingen zijn meegenomen waar het min of meer concrete plannen betreft.

 

Voor zover mogelijk is rekening gehouden met uitbreidingsmogelijkheden van bestaande woningen en ontwikkeling van bedrijven en dergelijke.

 

OPZET VAN DE TOELICHTING

In de toelichting wordt achtereenvolgens ingegaan op de cultuurhistorie, de ontwikkeling van de bevolking en wonen in het recente verleden, de huidige ruimtelijke karakteristiek en de functies, het voor dit bestemmingsplan relevante beleid van het rijk, de provincie en de gemeente, een uiteenzetting van de uitgangspunten voor de opzet van het plan en de juridische vormgeving. Het hoofdstuk Milieutechnische en ruimtelijke aandachtspunten omvat naast de reguliere milieuaspecten de paragrafen externe veiligheid, water, archeologie en ecologie. Ten slotte wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en de resultaten van de inspraak en het overleg.

 

 

 

HOOFDSTUK 2 Hellendoorn: ontstaanswijze en ontwikkeling

 

2.1 Cultuurhistorie

 

Hellendoorn is een oud esdorp aan de voet van de Hellendoornse berg. Het dorp is in de geschiedschrijving voor het eerst genoemd in het jaar 1275. Zoals gebruikelijk in dit type dorp waren de agrarische bedrijven gemengd van karakter, met akkerbouw op de esgronden tegen de flank van de Hellendoornse berg en veeteelt op de groengronden langs de Regge. Zowel de essen als de groenlanden langs de Regge zijn nog tamelijk gaaf aanwezig. De uitgestrekte heidevelden werden gebruikt voor het weiden van schapen.

 

Het dorp is sinds de 16e eeuw geteisterd door diverse rampen, waaronder de dorpsbranden van 1821 en 1836. Bij de laatste brand ging onder andere de katholieke kerk uit 1812 in vlammen op.

 

In de omgeving van het dorp stonden enkele havezaten. De in de 14e eeuw gestichte havezate Den Dam heeft direct oostelijk van het dorp gestaan. Het gebouw werd bij de dorpsbranden gespaard, maar moest in 1862 alsnog het veld ruimen. Op de locatie is, met uitzondering van enkele restanten van houtwallen/bomenrijen, niets meer van de havezate herkenbaar. In het gebied ligt nu het sportcomplex "De Voordam". Van de ten noorden van het dorp gelegen havezate Egede, is een bouwhuis uit 1780 bewaard gebleven.

 

Rond 1850 bestond Hellendoorn uit boerderijen, in een losse structuur gegroepeerd rondom de Hervormde kerk. Een belangrijk onderdeel was de centraal in het dorpsgebied gelegen open ruimte de “Geuren”. Het gebied, dat kerkelijk bezit was, bestond uit (moes)tuinen en fruitbomen.

Na 1850 kwam er enige uitbreiding langs de uitvalswegen naar Ommen (Ommerweg) en Nijverdal (Ninaberlaan).

 

Tussen 1908 en 1935 was Hellendoorn het beginpunt van de Lokaalspoorweg Maatschappij Neede-Hellendoorn. Het station stond aan de westzijde van het dorp aan de Johanna van Burenstraat, ter hoogte van het huidige hotel. Het stationsgebouw is in 1965 afgebroken. Een parkeerplaats met enkele oude bomen herinnert nog aan het vroegere "stationsplein". Het tracé van de voormalige spoorlijn is in het dorpsgebied van Hellendoorn niet meer herkenbaar; ten zuiden van het dorp en in Nijverdal is dit nog wel het geval.

 

Na de Tweede Wereldoorlog heeft het dorp een snelle ontwikkeling doorgemaakt. Rondom de oude kom zijn woonbuurten tot stand gekomen. Uit de stedenbouwkundige opzet zijn de perioden waarin de verschillende buurten zijn gerealiseerd fraai af te lezen. In hoofdstuk 3 wordt nader ingegaan op de recente ontwikkelingen in het dorp.

Alleen aan de westzijde van de Ommerweg en (in mindere mate) ter plaatse van het sportpark staat het oorspronkelijke dorpsgebied nog in relatie met het omringende landschap.

[image] 

Historische ontwikkeling

 

2.2 Bevolking en woningvoorraad

BEVOLKING

Tussen 1998 en 2012 nam de gemeentelijke bevolking als geheel toe van 35.544 naar 35.796 inwoners (een minimale stijging van 0,7 %).

 

Op 1-1-2012 bedroeg het bevolkingsaantal in de kern Hellendoorn 4107 inwoners (exclusief nieuwe wijk Hellendoorn Noord). Op 1 januari 2009 was dit aantal 4057 (stijging van 1,2%).

De leeftijdsopbouw van Hellendoorn wijkt niet veel af van het gemeentelijk gemiddelde.

De groep 60-64 jarigen is in Hellendoorn het grootst. In de gehele gemeente is dat de groep tussen de 50 en 54 jaar. De groep inwoners met een leeftijd tussen de 40 - 44 en 45 - 49 zijn daarna de grootste groep, dat is overeenkomstig de gemeentelijk situatie.

 

 

WONINGVOORRAAD

De gemeentelijke woningvoorraad is tussen 1998 en begin 2007 gestegen van 12.930 naar 13.817 woningen (stijging van 6,9%). Dit houdt een jaarlijkse groei in van gemiddeld 89 woningen.

De woningvoorraad is de kern Hellendoorn is in de afgelopen 3 jaren nagenoeg niet gewijzigd, van 1624 naar 1625 woningen.

De woningen in Hellendoorn Noord zijn geen onderdeel van deze aantallen.

 

 

WONINGBEZETTING

In de gemeente als geheel is de gemiddelde woningbezetting gedaald van 2,75 personen per woning in 1998 tot 2,60 personen per woning in 2007. Met een totaal van 1625 woningen in de kern Hellendoorn, is de woningbezetting ongeveer 2,53 personen per woning.

Verwacht wordt dat de daling van de gemiddelde woningbezetting de komende jaren zal voortzetten, zowel in de gemeente en in het geheel, als in het bestemmingsplan.

 

 

 

 

HOOFDSTUK 3 Huidige situatie

 

3.1 Ruimtelijke karakteristiek

INLEIDING

In deze paragraaf wordt ingegaan op de huidige ruimtelijke kwaliteit van het dorp Hellendoorn. De verschillende aspecten zijn beknopt omschreven.

 

 

ALGEMENE TYPERING

Tussen de Hellendoornse berg en de essen aan de westzijde en het Reggedal met zijn groenlanden aan de oostzijde is Hellendoorn een prachtig gelegen esdorp. In het reliëfrijke gebied is op een enkele plaats een ophoging in het dorp waarneembaar. Hiermee wordt de “strategische” positie van het oorspronkelijke dorp in het landschap extra duidelijk.

Bovendien maakt de ruimtelijke structuur op soms fraaie wijze de verbondenheid met het buitengebied zichtbaar. Doordat zowel de Hellendoornse berg en de essen, als de Regge met zijn groenlanden zich relatief dicht bij het dorp bevinden, is de polariteit tussen die twee (hoog-laag, droog-nat, bos-open) een interessant gegeven. Zowel in de historische dorpskern als op een aantal plaatsen in de latere uitbreidingen is dit goed waarneembaar. Een goed voorbeeld is bijvoorbeeld in de Koetshuisstraat waar op het hoogste punt, zowel het Reggedal als de Hellendoornse berg zichtbaar zijn.

In het ruimtelijke beeld spelen een aantal (historische) gebouwen een belangrijke rol. De ene keer is de bebouwing beeldbepalend of beeldondersteunend, de andere keer heeft het gebouw een meer oriënterende betekenis.

In de noord- en zuidrichting gaat de bebouwing van de dorpskern over in een (meer extensieve) bebouwing langs de uitvalswegen. Aan de zuidkant is de groene overgang tussen het dorp en het dichtbij gelegen Nijverdal opvallend.

Op de Hellendoornse berg bevinden zich een aantal belangrijke recreatieve functies. Het Avonturenpark bevindt zich dan wel niet in het dorp zelf, maar heeft daarmee toch een vrij sterke relatie. Deze relatie is er deels in figuurlijke zin; iedereen in het dorp en de omgeving weet dat het er is, deels in meer letterlijke zin door de verkeersbewegingen in het dorp van en naar deze recreatieve functies. Zelfs is op sommige plekken in het dorp het Avonturenpark zichtbaar door de “achtbaan” die net boven de boomkruinen uitkomt.

 

RUIMTELIJKE STRUCTUUR

De ruimtelijke structuur van Hellendoorn bestaat uit een hoofdstructuur en een daaraan gerelateerde secundaire structuur.

De ruimtelijke hoofdstructuur wordt gevormd door de Ommerweg - Dorpsstraat - Ninaberlaan, door de Schuilenburgerweg - Kasteelstraat - Reggeweg en door de Geerhard Boschstraat. Door hun verkeersfunctie, profielbreedte en/of de aard van de bebouwing onderscheidt dit deel van de ruimtelijke structuur zich duidelijk. Het belangrijkste deel van de ruimtelijke hoofdstructuur is voornamelijk noord-zuid georiënteerd als een soort centrale as.

 

 

In het dorp Hellendoorn spelen de groengebieden een prominente rol. In de kleinschaligheid van het dorp levert de wisseling tussen bebouwing en groen en hun onderlinge relaties een interessant en waardevol ruimtelijk beeld op. Opvallend in de westelijke helft van het dorp is het oost-west gerichte patroon van de ruimtelijke structuur die een relatie tot stand brengt tussen dorp met essen en berg. Dit geldt niet alleen voor de Hilgenboschweg en bijvoorbeeld de Kluversweg ten zuiden van de Geerhard Boschweg, maar eveneens voor de Lanckertstraat en de Kampmanstraat ten noorden ervan. Deze delen van de ruimtelijke structuur brengen op fraaie wijze een visuele relatie tot stand tussen dorp en essen. Hoewel wellicht wat minder helder aanwezig kan hetzelfde gezegd worden van de relatie tussen dorp en Reggedal.

Dit aspect, de doorzichten naar het buitengebied, is naast die van de eerder genoemde groengebieden, een van de belangrijkste ruimtelijke kwaliteiten van het dorp.

Daarnaast zijn er een aantal meer door bebouwing gevormde ruimtes die het vermelden waard zijn. Enerzijds door de kwaliteit van de aangelegen bebouwing en anderzijds door de vorm van de ruimte. De Dorpsstraat, de Koestraat en de Kapteynstraat zijn daarvan goede voorbeelden.

Opmerkelijk in de ruimtelijke structuur is het stelsel van paden die de “Geuren” met het omliggende openbare gebied verbinden. De ruimtelijke kwaliteit is soms zeer hoog te noemen door de smalle maat geklemd tussen stevige hagen.

 

ESSEN

Aan de westzijde van het dorp wordt middels een aantal groenplekken, een verweving tot stand gebracht tussen de bebouwingsrand en de fraaie ruimtes van de omzoomde essen. Ter plaatse van de Hilgenboschweg, de Kluversweg en de Van Corbachstraat wordt deze verweving versterkt door de doorlopende structuur van het dorp over de essen richting de Hellendoornse berg. Dorp en essen zijn daarmee in ruimtelijke zin sterk met elkaar verbonden. Het instandhouden van deze kwaliteiten dient een hoge prioriteit te hebben. Dit betekent onder andere dat de genoemde overgangsgebiedjes in de bebouwingsrand gevrijwaard dienen te blijven van bebouwing.

Belangrijk voor het beeld is dat de essen als open agrarische gebiedjes ook in de toekomst als zodanig in stand worden gehouden. Dit betekent dat er, behalve met opstallen, ook zeer terughoudend dient te worden omgegaan met hoge en opvallende afrasteringen en buitenbakken. Ook het gebruik als volkstuinen en dergelijke moet zoveel mogelijk worden voorkomen.

 

REGGEDAL

Het waardevolle open gebied van het Reggedal wordt op een aantal plaatsen ruimtelijk met het dorp verweven. Het sterkst gebeurt dit ter plaatse van het sportterrein. Het open karakter van het Reggedal wordt van oorsprong ondersteund door de kleinschalige agrarische bebouwing die er voorkwam. De waarde van dit aspect wordt zwaar op de proef gesteld door de aanwezigheid van de ijsfabriek. In de bebouwingsrand van het dorp zelf overtreft de schaal van het zorgcentrum De Blenke eveneens verre die van de rest van de dorpsbebouwing. Komende vanuit de richting Hulsen over de Reggeweg heeft het complex een omvang en een architectonische uitstraling die een andere gebouwde context doet vermoeden dan van een dorp als Hellendoorn.

Het Reggedal wordt meer zichtbaar door de herinrichting van het gebied Koemaste, waarin ook ruimte is gegeven aan de Regge voor hermeandering.

 

OVERGANGSZONE TUSSEN HELLENDOORN EN NIJVERDAL

Het beboste en plaatselijk open gebied aan de zuidkant van Hellendoorn met incidentele woonbebouwing langs de ontsluitingsweg en enige verspreid voorkomende bebouwing, is van grote ruimtelijke betekenis. Deze situatie draagt er toe bij dat Hellendoorn als een zelfstandige ruimtelijke eenheid kan worden beschouwd; het heeft zijn identiteit behouden als een karakteristiek in het landschap gelegen dorp. Daarnaast is dit extensief bebouwde gebied van belang voor de vrije ligging van de (landschappelijke) restanten van het landgoed Duivecate.

 

DE NOORDZIJDE VAN HET DORP

Komende vanuit de richting Ommen wordt het buitengebied ten noorden van Hellendoorn gekenmerkt door de omsloten Hellendoornsche es aan de westzijde en een voornamelijk open overgangsgebied naar het Reggedal aan de oostzijde. Het overgangsgebied naar het Reggedal bevindt zich tussen de Ommerweg en de Schuilenburgerweg.

De woningbouw van Hellendoorn heeft zich in de afgelopen jaren uitgebreid in noordelijke richting, aan de oostzijde van de Ommerweg.

 

DORPSGROEN

Van grote betekenis, zowel vanuit cultuurhistorisch als vanuit ruimtelijk oogpunt, zijn een aantal groengebieden in het dorp zelf. Uiteraard zijn dat in de eerste plaats de groene ruimtes die onderdeel zijn van de ruimtelijke (hoofd)structuur, zoals de oude begraafplaats en omgeving en het gebied tussen de Voordamweg en de Kasteelstraat waarvan het sportveldencomplex deel uit maakt.

De betekenis van de groene binnengebieden mogen, ten behoeve van de vitaliteit van het dorp niet worden onderschat. Uiteraard wordt hier de “Geuren” bedoeld, maar aansluitend daarop ook de open achtererven in hetzelfde gebied. Daarnaast dienen in dit verband de binnengebieden tussen Dorpsstraat en Zuid Esweg en die ter plaatse van de beide kerken niet te worden vergeten evenmin als de groene ruimtes in de bebouwingsrand langs de es.

 

BEBOUWING

Voor de ruimtelijke kwaliteit speelt de bebouwing in Hellendoorn op verschillende schaalniveaus een rol. De positie van de bebouwing maakt voor een belangrijk deel, de ruimtelijke structuur van het dorp waarneembaar. In deze ruimtelijke structuur nemen een aantal gebouwen door hun ligging, grootte, functie en/of architectonische kwaliteit een bijzondere plaats in.

Voorbeelden van gebouwen die hiertoe kunnen worden gerekend zijn in de eerste plaats de twee grote kerkgebouwen en de twee molens die Hellendoorn rijk is. Ook aan een aantal minder omvangrijke bouwwerken kunnen een bijzondere plaats in de ruimtelijke structuur worden toegedicht. Als één van de belangrijkste exponenten daarvan kan de voormalige dokterswoning in een grote tuin op de hoek van de Dorpsstraat/Reggeweg worden gezien.

In het plangebied zijn 7 rijksmonumenten opgenomen. De beide molens, Huize Voordam (Bibenstraat), de NH-kerk en een woning op de Dorpsstraat/G. Boschstraat.

Daarnaast heeft de gemeente 7 panden aangewezen als gemeentelijk monument. De meeste panden bevinden zich aan de Dorpsstraat.

 

Karakteristieke panden

De kwaliteit van het dorp Hellendoorn is de historische uitstraling en de belevingswaarde die in sterke mate wordt bepaald door de historische gebouwen op zich, maar ook de samenhang en de context. Deze factoren bepalen de woon-, werk- en leefklimaat van het kerngebied en de belevingswaarde ervan. Deze gebouwen verdienen om beschermd te worden.

In het bestemmingsplan Hellendoorn Dorp (2003) is er daarom voor gekozen circa 65 panden aan te duiden als 'karakteristiek' . Het is gericht op het behoud van de stedenbouwkundige uitstraling.

Deze vorm van bescherming is ook doorgezet in volgende bestemmingsplannen waar waardevolle panden staan.

Voor het plangebied is een inventarisatie uitgevoerd naar de karakteristieke panden. Deze inventarisatie is een actualisatie van de lijst met bestaande karakteristieke panden. Het resultaat van deze inventarisatie is dat 9 panden van de lijst kunnen worden afgehaald (onvoldoende stijlkenmerken die de aanduiding rechtvaardigen). Vanuit algemeen belang en rechtsgelijkheid zouden er 14 panden moeten worden toegevoegd aan de lijst. Het gaat om panden die een bepaald tijdsbeeld vertegenwoordigen, namelijk de jaren '30-woningen en woningen met een mansardekap.

Met de vaststelling van dit bestemmingsplan is de lijst aangepast, zoals aangegeven vanuit algemeen belang (behouden en versterken samenhang en context kerngebied) en vanuit rechtsgelijkheid (indien stijlkenmerken van een pand de aanduiding rechtvaardigen, dan die ook op gelijke wijze op al die panden van toepassing verklaren).

 

Panden met de bestemming "Wonen - Karakteristiek" hebben een cultuurhistorische en/of ruimtelijke betekenis voor het dorpsgebied, bepaald door de hoofdvorm en de situering van de panden en de bouwperiode. Het gaat hierbij om onder andere kenmerkende voormalige boerderijtjes, arbeiderswoningen, beeldbepalende (grotere) woonhuizen uit bijvoorbeeld de dertiger jaren, die mede het 'geheugen' van het dorp bepalen. In veel situaties is de ruimtelijke samenhang van de bebouwing en de situering in de karakteristieke structuur van belang.

In de Inventarisatie karakteristieke panden in Hellendoorn (bijlage bij de regels) is aangegeven waarom deze panden karakteristiek zijn.

3.2 Functies

INLEIDING

Deze paragraaf geeft een beknopte indruk van de functionele structuur van Hellendoorn als geheel, gevolgd door een uiteenzetting van de in het plangebied voorkomende functies.

 

ALGEMEEN

De oude dorpskern kent een sterke menging van functies. Vooral langs de Dorpsstraat en directe omgeving komen winkels, horecagelegenheden, kantoren, maatschappelijke voorzieningen en dergelijke voor, gemengd met wonen. De toeleidende wegen (Ommerweg, Ninaberlaan en Reggeweg) hebben eveneens een zekere menging van functies als kenmerk. Hier gaat het vooral om bedrijvigheid in de vorm van grotere detailhandelsvestigingen.

De rondom de kern gerealiseerde woonbuurten zijn veel eenzijdiger van samenstelling. Afgezien van enkele scholen en verspreide bedrijfjes is hier uitsluitend sprake van woningbouw.

 

WONEN

In de oude kom varieert de bebouwing van zeer compact (centrumbebouwing), tot zeer ruim (vrijstaande villa’s). De woonfunctie in de kom is gemengd met diverse andere functies. Tot het wonen behoren ook de bedrijfswoningen bij winkels en dergelijke, die naast, achter, dan wel boven de bedrijfspanden zijn gesitueerd. Van recentere datum zijn enkel gestapelde woningbouwcomplexen in twee à drie bouwlagen.

Langs de toeleidende wegen is de woningbouw hoofdzakelijk vrijstaand en open.

De omliggende woonbuurten bestaan uit tamelijk homogene woningbouw, langs de randen open bebouwing (vrijstaand en twee-onder-een-kap); in de binnengebieden de nadruk op meer gesloten bebouwing (twee of meer-onder-een-kap). Opvallend is het wooncomplex in één en twee bouwlagen op de hoek Voordamweg/Reggeweg. Centraal in “De Höfte” is een woonwagenstandplaats gesitueerd.

De nieuwbouw van woningen vindt plaats aan de noordzijde van het dorp, waar inmiddels woningen zijn gerealiseerd tussen de Ommerweg en de Isakke.

 

 

BEDRIJVEN

Verspreid in het dorpsgebied, vooral aan de rand van de oude kom en langs de toevoerwegen, komt een aantal bedrijven voor. Het gaat onder andere om een bedrijf in machines voor ijsbereiding (voormalige consumptie-ijsfabriek) aan de Zuid Esweg, een tweetal autobedrijven aan respectievelijk de Reggeweg en de Kluversweg en een handelsbedrijf in fietsen met bijbehorende werkplaats aan de Reggeweg en een handelsbedrijf in diervoerders aan de Eelerweg.

Van groot belang voor het dorp is de consumptie-ijsfabriek die in de zeventiger jaren vanuit de dorpskom verplaatst is naar de oostzijde van de Reggeweg. Het omvangrijke complex ligt opvallend aan de rand van het Reggedal.

 

DETAILHANDEL

De winkels komen vrijwel uitsluitend voor aan of nabij de Dorpsstraat en Schapenmarkt. Van een echte concentratie is geen sprake; de kleinschaligheid van de winkels en de min of meer verspreide ligging aan de voormalige doorgaande weg ondersteunen de dorpse sfeer. De aanwezige winkelbranches richten zich hoofdzakelijk op de dagelijkse levensbehoeften. De onvermijdelijke schaalvergroting in de levensmiddelenbranche is ook in Hellendoorn merkbaar aan de omvang van de supermarkt aan de Dorpsstraat, met het daarbij behorende parkeerterrein.

Een vorm van grootschalige detailhandel is te vinden aan de Ommerweg (babyartikelen); ook de genoemde bedrijvigheid aan de Ninaberlaan/Reggeweg zijn in zekere zin vergelijkbaar met een vorm van grootschalige detailhandel.

Op de Schapenmarkt is een appartementencomplex in combinatie met winkels gerealiseerd.

De uitbreiding en verbouw van de supermarkt aan de Dorpsstraat is meegenomen in dit plan.

 

HORECA

Mede in verband met de recreatie en het toerisme is het dorp royaal voorzien van horecagelegenheden. Er is sprake van een gevarieerd aanbod: zoals een hotel, restaurants, cafés en snackbar. Met uitzondering van het hotel aan de Johanna van Burenstraat, staan de horecabedrijven in de oude kern.

 

KANTOREN

Aan de Johanna van Burenstraat en aan de Ninaberlaan zijn enkele specifieke kantoren gevestigd. Aan de Dorpsstraat, tegenover de Schapenmarkt staat het bankgebouw van de Rabobank. Verder zijn er verspreid in het dorp enkele kantoren in de vorm van een aan huis gebonden beroep. De kantoren hebben een kleinschalig karakter.

 

SPORT EN RECREATIE

Het sportcomplex “De Voordam” is gesitueerd aan de Kasteelstraat, gedeeltelijk aan de overzijde van de weg. Dit complex is de thuisbasis voor v.v. Hellendoorn, tennisclub Hellendoorn en de motorclub. De velden aan de overzijde wordt alleen voor trainingen gebruikt.

Ook de sporthal heeft een plaats gekregen op het complex en de buitenschoolse opvang 't Klepperhonk is daar ook gevestigd.

 

MAATSCHAPPELIJKE VOORZIENINGEN

De maatschappelijke voorzieningen staan vanouds in een zekere concentratie in het oudere dorpsdeel, onder andere bestaande uit scholen, kinderopvang, bibliotheek, kerkgebouwen en musea. Met de groei van het dorp zijn ook enkele voorzieningen naar de “buitenwijken” verplaatst. Het gaat hierbij met name om scholen. Het bejaardencentrum “De Blenke” en de sporthal “De Voordam” zijn aan de oostelijke rand (Kasteelstraat/Reggeweg) tot stand gekomen.

 

WEGENSTRUCTUUR

De wegen in het dorp hebben voor een belangrijk deel de functie van zogenaamde erftoegangswegen. Binnen deze categorisering zijn er enkele wegen die tevens een functie hebben voor doorgaand verkeer. Dit geldt met name voor de noord-zuid route Ommerweg – Schuilenburgerweg – Kasteelstraat – Reggeweg – Ninaberlaan. Ook de route Dorpsstraat – Geerhard Boschstraat heeft een zeker doorgaand karakter, vooral in verband met de ontsluiting van het Avonturenpark Hellendoorn. Ook de Reggeweg in de richting van de Kruidenwijk heeft een functie die uitstijgt boven die van een erftoegangsweg.

De voorbereidingen voor de aanleg van een gebiedsontsluitingsweg langs Hellendoorn, om de kern te ontlasten, zijn in volle gang. De start van de aanleg is gepland voor 2015.

 

GROEN

Het dorpsgebied kent enkele groenvoorzieningen die van belang zijn voor het functioneren van het dorp. De Geuren, de voormalige begraafplaats aan de Koestraat en het restant van De Voordam hebben, naast de cultuurhistorische waarde, een belangrijke functie als wandelgebied. De open ruimte aan de Hofmanstraat wordt gebruikt als evenemententerrein.

Diverse groene binnenruimtes worden onder andere gebruikt als volkstuin en paardenwei.

Van groot belang voor het groene karakter van het dorp zijn ook de vele monumentale solitaire bomen en diverse “brinkjes” met bomen

 

In het dorp zijn bomen aanwezig die vermeld staan op de Waardevolle Bomenkaart. Deze kaart is een onderdeel van de kapverordening waarop waardevolle bomen en boomgroepen binnen de bebouwde kom staan vermeld.

Dat betekent dat voor de bomen die op de lijst staan een vergunning moet worden gevraagd c.q. kan niet worden verleend. Nadere uitleg hierover in paragraaf 4.3. Deze bomen staan niet op de verbeelding die hoort bij dit bestemmingsplan.

 

BEGRAAFPLAATS

Behalve de gemeentelijke begraafplaats aan de Ninaberlaan, is er een rooms-katholieke begraafplaats achter de rooms-katholieke kerk aan de Bibenstraat. Ten noorden van het dorp, buiten de grens van het bestemmingsplan, bevindt zich de Joodse begraafplaats

 

 

HOOFDSTUK 4 Beleidskader

 

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk is het ruimtelijk beleid op provinciaal en gemeentelijk niveau belicht. Voor de provincie Overijssel is de vastgestelde Omgevingsvisie richtinggevend. De structuurvisie ''Ruimte voor de mensen van morgen'' is het voornaamste beleidskader vanuit de gemeente bezien.

4.2 Rijksbeleid

 

4.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte in werking getreden. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en heeft de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de Mobiliteits Aanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving vervangen. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  1. Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk- economische structuur van Nederland;

  2. Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;

  3. Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

 

Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland ( de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:

 

Conclusie toetsing aan het rijksbeleid

Het voorliggende bestemmingsplan omvat een ontwikkeling, waarbij het principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik geldt. De ruimtelijke ontwikkeling raakt geen nationale belangen.

 

Opgemerkt wordt dat het SVIR feitelijk voortborduurt op de uitgangspunten van de Nota Ruimte. In de Nota Ruimte, in werking getreden op 27 februari 2006, worden de uitgangspunten voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland verwoord. In de nota Ruimte wordt geconstateerd dat het Rijk zich in eerdere nota's regelmatig bemoeide met relatief kleine locale en regionale onderwerpen. De nota Ruimte draagt er aan bij dat dit niet meer het geval zal zijn.

 

Het Rijk zal zich voornamelijk nog gaan bemoeien met gebieden die onderdeel uitmaken van de nationale Ruimtelijke Hoofdstructuur. Verder bevat de nota Ruimte een beperkt aantal regels om te zorgen voor een generieke basiskwaliteit in heel Nederland.

In de omgeving van Nijverdal behoort het economisch kerngebied Twente tot de nationale Ruimtelijke Hoofdstructuur, maar Nijverdal zelf valt daarbuiten.

 

Het rijk richt zich op algemene doelen zoals: versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland, bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland. Bundeling van wonen en werken in stedelijke gebieden, een stedelijke vernieuwing en verdichting zijn daarbij speerpunten van beleid.

 

Provincies en gemeenten zijn volgens de Nota Ruimte verantwoordelijk voor een voldoende en tijdige beschikbaarheid van ruimte voor wonen en werken en daarbij behorende voorzieningen, groen, water, recreatie, sport en infrastructuur. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten zoveel mogelijk aan de rand van en aansluitend aan bestaand bebouwd gebied plaats te vinden. Nieuwe uitleg en herstructureringen moeten in onderlinge samenhang worden bezien. Bestaand bebouwd gebied dient zo optimaal mogelijk te worden benut.

 

Nederland heeft bedrijventerreinen nodig voor een duurzame economische groei. Er kan ruimte worden gecreëerd door een herstructurering van bestaande verouderde bedrijventerreinen. Bij de ontwikkeling van nieuwe uitbreidingen van steden en dorpen moet worden gestreefd naar een optimale benutting van de bestaande infrastructuur.

 

De Nota Ruimte geeft een globale begrenzing van de Ecologische Hoofdstructuur. Deze dient in provinciale omgevingsvisies nader te worden uitgewerkt. In zijn algemeenheid is het beleid voor de Ecologische Hoofdstructuur gericht op het behoud, herstel en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken van een gebied.

De in de Nota Ruimte genoemde beleidsuitgangspunten zijn inmiddels verwoord in beleid op provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau.

 

Op rijksniveau is besloten om het nationaal ruimtelijk beleid dat nu nog is verwoord in de Nota Ruimte, juridisch te borgen in de AmvB Ruimte.

 

4.2.2 Vierde Nota waterhuishouding

Voor wat betreft water is het beleid van het Rijk vastgelegd in de Vierde Nota Waterhuishouding (1998). Daarin is verwoord dat het waterbeheer in Nederland gericht behoort te zijn op een goed en veilig bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. Daartoe moet zoveel mogelijk worden uitgegaan van een watersysteembenadering en integraal waterbeheer. Stedelijk water behoeft meer aandacht. Volgens de nota Waterbeheer in de 21e eeuw, moet aan het watersysteem meer aandacht worden geschonken teneinde de natuurlijk veerkracht daarvan te kunnen benutten. Afwenteling moet worden voorkomen door de drietrapsstrategie "vasthouden, bergen, afvoeren".

 

Vanaf 1 november 2003 is een watertoets een verplichting bij plannen op grond van de Wet ruimtelijke ordening. Wateroverlast wordt onder meer veroorzaakt door de wijze waarop plannen en besluiten kunnen leiden tot wateroverlast, een achteruitgang van de waterkwaliteit, verdroging van natuurgebieden enzovoort. Doel van de watertoets is om deze geschetste negatieve ontwikkelingen te voorkomen en kansen voor goede watersystemen beter te benutten. Bij een watertoets gaat het er om om wateraspecten van begin af mee te nemen bij de ontwikkeling van ruimtelijke plannen en/of besluiten.

4.3 Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Overijssel 2009 die op 1 juli 2009 door Provinciale Staten is vastgesteld, schetst de provincie haar visie op de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Overijssel. Het vizier is daarbij gericht op 2030. Provinciale Staten geven aan wat volgens haar de ambities en doelstelling van provinicaal belang zijn en hoe zij Gedeputeerde Staten opdracht geeft deze te realiseren. De Omgevingsvisie Overijssel 2009 heeft de status van:

· Structuurvisie onder de (nieuwe) Wet ruimtelijke ordening

· Regionaal Waterplan onder de (nieuwe) Waterwet

· Milieubeleidsplan onder de Wet milieubeheer

· Provinciaal verkeer- en vervoersplan onder de Planwet verkeer en vervoer

· Bodemvisie in het kader van de ILG-afspraak met het rijk

 

De Omgevingsvisie Overijssel 2009 bestaat uit:

· Ontwikkelingsvisie op de fysieke leefomgeving en uitvoeringsparagraaf bestaande uit beleidskeuzes, instrumenten en acties

· Algemene bijlagen

· Catalogus Gebiedskenmerken

· Waterbijlage

· Plan Milieu-Effectrapportage/Duurzaamheidsbeoordeling

· Visie op de Ondergrond

 

Gelijk met de Omgevingsvisie Overijssel is ook de Omgevingsverordening Overijssel 2009 vastgesteld

De Omgevingsverordening 2009 heeft de status van:

· Ruimtelijke verordening in de zin van artikel 4.1. van de Wet ruimtelijke ordening

· Milieuverordening in de zin van artikel 1.2 Wet milieubeheer en de Ontgrondingenwet

· Waterverordening in de zin van de Waterwet

· Verkeersverordening in de zin van artikel 57 van de Wegenwet en artikel 2A van de Wegenverkeerswet

 

In de Omgevingsverordening Overijssel 2009 is aangegeven dat en op welke wijze moet worden onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit.

 

De hoofdambitie van de provincie is een vitale samenleving tot ontplooiing te laten komen in een mooi landschap. Een samenleving waarin alle inwoners van de provincie Overijssel zich thuis voelen en participeren. Met bloeiende steden als motoren voor cultuur en werkgelegenheid, ingebed in een landschap, waarin wonen, natuur, landbouw en water elkaar versterken. De provincie wil de kwaliteit van de leefomgeving verbeteren met het oog op een goed vestigingsklimaat, een veilige en aantrekkelijke woonomgeving en een fraai buitengebied. Deze leefomgeving moet geschikt zijn voor de grote diversiteit aan activiteiten die mensen in de provincie willen ondernemen. Hierbij zijn de gebiedskenmerken het uitgangspunt. Dit zijn de ruimtelijke kenmerken van een gebied of een gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit ervan.

Op basis van de gebiedskenmerken en de beleidsambitie zijn zeven kwaliteitsambities

geformuleerd, te weten:

 

Voor alle te onderscheiden gebieden zijn vervolgens ontwikkelingsperspectieven opgesteld. Daarbij is het grondgebied van de provincie opgedeeld in een Groene en Stedelijke Omgeving. De gronden binnen het plangebied zijn voornamelijk gelegen binnen de Stedelijke omgeving. De Omgevingsvisie is kaderstellend voor eventuele ontwikkelingen in het-Reggedal.

 

In de Omgevingsvisie Overijssel is een uitvoeringsmodel ontwikkeld voor het sturen op ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid waarbij voor de toelaatbaarheid van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen drie stappen worden onderscheiden. Nu is het zo dat bestemmingsplan Nijverdal-Midden een integrale herziening is met een overwegend conserverend karakter waar in principe geen ruimtelijke ontwikkelingen in zijn opgenomen.

 

Wanneer zich ruimtelijke ontwikkelingen in het plangebied voordoen zullen die worden getoetst aan een aantal stappen uit de Omgevingsvisie Overijssel. De volgende stappen kunnen worden onderscheiden.

 

1 generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes vloeien voort uit keuzes van EU, Rijk of provincie. Het zijn keuzes die bepalend zijn of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. Het gaat dan om het volgende:

Reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Ecologische Hoofdstructuur en verbindingszones etc. De generieke beleidskeuzes zijn vaak normstellend.

Voor woningbouw, bedrijfslocaties en voorzieningen in zowel de groene als stedelijk omgeving wordt de zogenaamde SER-ladder gehanteerd. Deze komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden.

Ook valt hieronder dat de provincie van gemeenten vraagt om afspraken te maken over hun ruimtelijke ontwikkelingsplannen met buurgemeenten. Dit verzoek geldt onder andere bij woningbouw en bij bedrijventerreinen. Zo wordt getracht zo optimaal mogelijk met de beschikbare ruimte om te gaan.

 

2 ontwikkelingsperspectieven

De tweede stap is de toets van de beoogde ontwikkeling aan de ontwikkelingsperspectieven

voor het plangebied. Deze stap stelt de vraag aan de orde waar deze ontwikkeling een plek zou kunnen krijgen.

 

In hoofdzaak worden de volgende gebieden onderscheiden:

 

Bestaande natuur, nieuwe natuur (EHS, Natura 2000) en de gebieden waar water de bepalende functie is (het watersysteem van brongebieden tot hoofdsysteem) combineren tot een robuust raamwerk met landschappelijke kwaliteit.

 

Gebieden voor landbouw die bijdragen aan de kwaliteit van de grote open cultuurlandschappen en gebieden waarin plek is voor intensie veehouderij (landbouwontwikkelingsgebieden)

 

 

 

 

 

Bij de sturing van het ruimtelijke beleid vraagt de provincie van zichzelf en van de gemeenten een manier van werken waarbij eerst wordt gekeken of een ontwikkeling wenselijk is, vervolgens waar deze moet plaatsvinden en ten slotte hoe de ontwikkeling stedenbouwkundig en landschappelijk kan worden ingepast. Met deze wijze van werken denkt de provincie zoveel mogelijk recht te kunnen doen aan de doelstellingen van duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit.

 

Bij de eerste vraag, oftewel in hoeverre de ontwikkeling wenselijk is, gaat het om de generieke beleidskeuzes.

Bij de volgende vraag, oftewel de ‘waar’-vraag moet worden gekeken in welk ontwikkelingsperspectief van de Omgevingsvisie Overijssel het plan ligt.

Bij de laatste vraag, oftewel de ‘hoe’-vraag wordt gekeken naar de manier waarop de ontwikkeling kan worden ingepast. Hierbij dient de Catalogus Gebiedskenmerken van de Omgevingsvisie te worden geraadpleegd. De gebiedskenmerken zijn in deze catalogus ingedeeld in ‘lagen’.

 

 

4.4 Gemeentelijk beleid

In de structuurvisie ''Ruimte voor de mensen van morgen'' (vastgesteld in 1999) vormt de natuur de drager voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het spanningsveld dat daarbij optreedt, is dat de zogenaamde ''kroonjuwelen'' (landschap en cultuurhistorie) enerzijds het wervende woonmilieu en recreatieve potenties bepalen en anderzijds beperkingen stellen aan de verdere ontwikkeling op het gebied van wonen, werken en mobiliteit. Door te kiezen voor kwalitatieve groei (beheerst en duurzaam) wordt getracht dit dilemma te ondervangen. De gemeente gaat daarbij uit van organische ontwikkeling die voortbouwt op het bestaande, de reeds aanwezige infrastructuur optimaal benut en eventuele tekortkomingen corrigeert.

Eind 2012 is gestart met de voorbereidingen voor een nieuwe structuurvisie voor de gemeente Hellendoorn, waarbij een actualisatie plaatsvindt van de speerpunten van de gemeente.

 

WONEN

De Woonvisie voor de gemeente Hellendoorn is op 3 juli 2012 door gemeenteraad vastgesteld. Vooruitlopend daarop zijn in 2011 afspraken gemaakt met de Provincie Overijssel over het aantal woningen dat gebouwd mag worden.

 

De gemeente streeft ernaar door woningbouw zowel kwalitatief als kwantitatief te kunnen voorzien in de opvang van de woningbehoefte van eigen inwoners en de sociaaleconomisch gebondenen. De locaties voor toekomstige woningbouw worden zo gekozen dat deze de grootst mogelijke ruimtelijke en functionele meerwaarde opleveren. Bij het ontwikkelen van nieuwe woongebieden legt de gemeente een sterke nadruk op duurzaam bouwen. Uitgangspunt is dat het milieu zoveel mogelijk wordt gespaard en het energieverbruik wordt beperkt. Het integreren van watersystemen in woon- en werkgebieden is daarvan een onderdeel.

 

 

WERKEN

Doelstelling van het gemeentelijk werkgelegenheidsbeleid is, om naast een gematigde groei van het inwonertal gebaseerd op de sociaaleconomisch gebondenen, samen met het bedrijfsleven en andere overheden te streven naar een gecontroleerde groei van de werkgelegenheid. Inbreidingslocaties met een zo gering mogelijke milieubelasting en herstructurering van bestaande terreinen hebben voorrang. De nadruk ligt op het aantrekken van hoogwaardige werkgelegenheid.

 

Een uitbreiding van het bedrijventerrein 't Lochter in oostelijke richting ('t Lochter III) is gestart en het eerste bedrijf heeft zich daar gevestigd.

 

RECREATIE EN TOERISME

De aanwezige natuur- en landschapskwaliteiten dragen in belangrijke mate bij aan het toerisme en de recreatie in de gemeente. In het dorp Hellendoorn met zijn vele musea en historische gebouwen heeft het cultuurtoerisme zich de laatste jaren sterk ontwikkeld. Nijverdal is als winkel- en verblijfscentrum van belang voor toeristen en verblijfsrecreanten. Het zogenaamde binnenstedelijk gebied, het open gebied begrensd door de dorpen Hellendoorn, Nijverdal en de Kruidenwijk, heeft een belangrijke recreatieve functie.

 

VOORZIENINGEN

Het op peil houden en versterken van het voorzieningenniveau acht de gemeente van essentieel belang voor de leefbaarheid van de kernen. Het is verder met name voor ouderen, jeugd en minder mobiele inwoners van groot belang dat zoveel mogelijk voorzieningen op loop- en/of fietsafstand bereikbaar zijn. De vraag naar culturele en jongerenvoorzieningen tracht de gemeente in te lossen.

 

VERKEER EN VERVOER

In het Hellendoorns Mobiliteitsplan 2009-2020 (oktober 2009) is beschreven hoe het beste in de mobiliteitsbehoefte van de komende jaren kan worden voorzien. Een groeiende en veranderende mobiliteitsbehoefte ontstaat door de ruimtelijke en economische ontwikkelingen in de gemeente (zoals Combiplan, centrumplan Nijverdal, sportzorgcentrum, woningbouw).

In het Mobiliteitsplan zijn beleidskeuzes gemaakt. De meest relevante worden hier genoemd.

Hellendoorn in de regio:

- opwaarderen van N35 tot stroomweg met 2x2 rijstroken en een snelheidsregime van 100 km/uur;

- optimaliseren van de route naar de A1 via Rijssen;

- doorgaand verkeer afwikkelen via hoofdwegennet (stroomwegen en gebiedsontsluitingswegen);

- opwaarderen van de spoorlijn Zwolle - Almelo tot intercityverbinding.

 

Kernen Hellendoorn en Nijverdal

- autoverkeer afwikkelen via de hoofdwegen om de leefbaarheid in de kwetsbare gebieden te verbeteren;

- de Smidsweg en Rijssensestraat behouden hun verkeersfunctie, maar doorgaand vrachtverekeer wordt geweerd;

- de Grotestraat (kernwinkelgebied) wordt autoluw of autovrij ingericht;

- verkeer wordt gestuurd door parkeerregulering;

- nader onderzoek naar het veiliger maken van de fietsverbinding Koersendijk;

- de verbinding Boomcateweg/westelijke Van den Bergsweg wordt afgesloten voor autoverkeer;

- voor (doorgaand) vrachtverkeer worden specifieke routes aangewezen.

 

Verblijfsgebieden (binnen en buiten de bebouwde kom):

- waar de veiligheid van kwetsbare verkeersdeelnemers in het gedrang komt, kan op gebiedsontsluitingswegen op delen een maximumsnelheid van 30 km/uur worden ingesteld;

- kiezen voor een duurzame inrichting van de 30 km/uur gebieden;

- afronden inrichten 60 km/uur zones buiten de bebouwde kom.

 

Fietsverkeer

- fietssnelweg F35 realiseren als 'drager' van het lokale fietsnetwerk en als hoofdaansluiting op het regionale fietsnetwerk;

- verfijnen van het huidige fietsnetwerk in de kernen Hellendoorn en Nijverdal en inrichten volgens de netwerkeisen van samenhang, directheid, aantrekkelijkheid, veiligheid, comfort en voldoende stallingsruimte;

- nader onderzoek naar het veiliger maken van de fietsverbinding Koersendijk.

 

Voetgangers

- inrichten van toegankelijke en veilige voetgangersroutes voor iedereen (minder validen, slechtzienden, kinderen en ouderen) met voldoende veilige oversteekplaatsen;

een rechtstreekse voetgangersverbinding tussen het nieuwe NS-station en het centrum van Nijverdal.

Inmiddels is een deel van de Noordzuidverbinding gerealiseerd, namelijk het gedeelte tussen de Helmkruidlaan en de Wierdensestraat. De werkzaamheden aan de nieuwe oost-west verbinding (N35) zijn in volle gang.

 

Parkeren

Het parkeerbeleid van de gemeente Hellendoorn is uitgewerkt in het "Parkeerbeleidsplan Nijverdal" dat op 22 juni 2009 is vastgesteld door de gemeenteraad.

Het betaald parkeren in het centrum van Nijverdal is op 1 oktober 2011 ingevoerd.

 

In artikel 8.17 van de Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening is geregeld dat de stedenbouwkundige bepalingen van de bouwverordening (artikel 8.5 Woningwet) komen te vervallen. Toen de Wet ruimtelijke ordening op 1 juli 2008 in werking trad, is dit artikel vooralsnog niet in werking getreden omdat het overgangsrecht van de Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening niet voorzag in een situatie dat in een gebied helemaal geen bestemmingsplan geldt. Naar verwachting zal artikel 8.17 van de Invoeringswet ruimtelijke ordening toch op enig moment in werking gaan treden.Om die reden heeft de raad besloten om de "Nota Parkeernormen" vast te stellen (d.d. 11 december 2012). Daarin wordt voorzien in parkeernormen voor:

a. het stedelijk gebied;

b voor het overige gebied.

 

Deze parkeernormen worden rechtsrteeks in (de regels van) het bestemmingsplan opgenomen.

 

GROEN

De gemeenteraad heeft een nieuwe kapverordening vastgesteld die op 2 juni 2012 in werking is getreden. Hierin is bepaald dat voor niet-gemeentelijke bomen binnen de bebouwde kom, geen vergunning meer nodig is voor het vellen van houtopstanden, tenzij de houtopstand voorkomt op de lijst en kaart met waardevolle boombeplanting (bijlage 1). Buiten de bebouwde kom blijft het vellen van niet-gemeentelijke bomen met een diameter van 30 cm of meer (te meten op 1.30 meter boven maaiveld) vergunningplichtig.

Het vellen van gemeentelijke bomen met een diameter van 30 cm of meer (te meten op 1.30 meter boven maaiveld) blijft, zowel binnen als buiten de bebouwde kom, vergunningplichtig.

 

 

HOOFDSTUK 5 Uitgangspunten bestemmingsregeling

 

5.1 Algemeen

Zoals in de inleiding vermeld, zijn de uitgangspunten voor de bestemmingsregeling uitvoerig besproken aan de hand van een pilotproject. De belangrijkste punten uit de regeling zijn grotendeels uit de pilot overgenomen. Bij de invoering van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) heeft de gemeente besloten om ook de bestemmingssystematiek aan te passen. Hierbij is gekozen voor een globalere regeling voor met name de bestemming Wonen.

 

Ieder bestemmingsplan moet voldoen aan de regels gesteld in het Besluit ruimtelijke ordening.

Een bestemmingsplan bestaat uit regels en een verbeelding. Bij een bestemmingsplan hoort een toelichting. De regels moeten worden gelezen in samenhang met de verbeelding. De verbeelding geeft veel informatie, in die zin dat hierop direct kan worden afgelezen waar kan worden gebouwd. In de regels wordt de informatie nader toegelicht, uitgewerkt en juridisch vastgelegd. Met dat laatste wordt bedoeld dat de regels uiteindelijk bepalen op welke wijze de informatie op de verbeelding moet worden geïnterpreteerd. Het is dus altijd van belang om de regels te bekijken in samenhang met de verbeelding als daadwerkelijk gaat worden gebouwd of andere ontwikkelingen worden gepland.

 

De verbeelding is opgemaakt conform het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening (IMRO). Het IMRO is een gestandaardiseerd uitwisselingsformaat, waarmee een kaart digitaal raadpleegbaar kan worden gemaakt.

Het bestemmingsplan is verder opgezet overeenkomstig de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2008 (SVBP 2008). De standaard heeft betrekking op de presentatie van de verbeelding en de hoofdopzet van de regels. Alle bestemmingen zijn bij deze systematiek in alfabetische volgorde opgenomen.

5.2 Opzet van de verbeelding

De verbeelding maakt onderscheid tussen bestemmingen, aanduidingen en verklaringen. De bestemmingen hebben betrekking op de bestemmingsregels (de artikelen). Bestemmingen hebben, met uitzondering van dubbelbestemmingen, een eigen code en kleur.

Het bestemmingsprincipe voor Wonen gaat uit van een globaler beeld dan in voorgaande plannen. Er zijn geen bouwstroken aangegeven, maar bouwvlakken die vrijwel de gehele percelen bestrijken. Binnen de ruime bouwvlakken dienen ook alle bijgebouwen te worden gebouwd. Met betrekking tot het wonen zijn meerdere groepen (van woningtypen) te onderscheiden, waarvoor afzonderlijke bestemmingen met een specifieke regeling zijn geïntroduceerd, te weten:

- Wonen-1, woningen met een lage goot-/bouwhoogte;

- Wonen-2, woningen met een hoge goot-/bouwhoogte

- Wonen-3 appartementen

- Wonen - Karakteristiek

 

In de bestemmingen Wonen-1 en Wonen-2 zijn bouwregels als goot- en bouwhoogte en dakhelling in de regels opgenomen. Bij Wonen - 3 is dit op de verbeelding aangegeven.

Behalve de regeling voor hoogtematen en dergelijke is in de verschillende woonbestemmingen ook de bouwdiepte voor hoofdgebouwen opgenomen. Hierbij is het in de voorgaande plannen gebruikelijke onderscheid voor de verschillende woningsoorten gehanteerd, dat wil zeggen 10 m bouwdiepte voor rijenwoningen, 12 m voor dubbele woningen en 15 m voor vrijstaande woningen.

 

De bestemming Wonen - Karakteristiek heeft betrekking op de karakteristieke en/of monumentale panden. Voor deze woningen geldt een specifieke regeling, gericht op behoud en herstel van de karakteristiek waarden.

 

De aanduidingen verwijzen naar een bijzonderheid in de regels. Dit kan zijn een bouwhoogte, een dakhelling of de bestemmingsgrens die redelijk vanzelf spreekt, maar ook een aanduiding waarvoor eerst nader in de regels moet worden gelezen wat hiermee wordt bedoeld.

Verklaringen hebben betrekking op bijvoorbeeld de bestaande situatie, zoals de topografische ondergrond, de plangrens en dergelijke.

5.3 Opzet van de regels

Zoals vermeld, is bij de opzet van de regels aangesloten op de nieuwe wettelijke regelingen, namelijk de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening, die in juli 2008 in werking zijn getreden. Tevens sluiten de regels aan bij de nieuwe eisen conform Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2008 (SVBP 2008). Dit heeft de volgende consequenties.

 

De term vrijstelling is nu gewijzigd in afwijking. De strafbepaling en de algemene gebruiksbepalingen zijn niet langer opgenomen, aangezien dit in de Wabo is geregeld. Wel kent het plan de mogelijkheid om specifieke gebruiksregels op te nemen.

De inleidende regels (begrippen en wijze van meten) sluiten aan bij de eisen van het nieuwe Bro. Dit geldt tevens voor de opzet van de algemene regels (anti-dubbeltelbepaling, algemene gebruiksregels, algemene ontheffingsregels) en het overgangsrecht.

 

Het bestemmingsplan is overeenkomstig het Bro vervat in:

a. een geometrische plaatsbepaling van het plangebied en van de daarin aangewezen bestemmingen;

b. een beschrijving van die bestemmingen, waarbij per bestemming het doel of de doeleinden worden aangegeven.

 

Afstemming op andere wetten en verordeningen

Met het oog op de duidelijkheid, dan wel om een dubbel vergunningstelsel te voorkomen, is ten aanzien van het welstandsbeleid aangegeven hoe het gemeentebestuur bij de toepassing van de daarin opgenomen regelingen rekening houdt met het ruimtelijk beleid, zoals dat met het bestemmingsplan wordt nagestreefd.

 

Bestemmingsregels

In het plan zijn circa 20 bestemmingen opgenomen. De verschillende bestemmingen hebben een vaste opbouw en volgorde:

1. bestemmingsomschrijving;

2. bouwregels;

en voorzover nodig:

3. nadere eisen;

4. ontheffing van de bouwregels;

5. specifieke gebruiksregels;

6. ontheffing van de gebruiksregels;

7. aanlegvergunning;

8. sloopvergunning (karakteristieke panden);

9. wijzigingsbevoegdheid.

 

In het hoofdstuk Planopzet is de inhoud van de afzonderlijke bestemmingen omschreven.

 

Algemene regels

Naast de bestemmingsregels, de begrippen en de wijze van meten, zijn nog algemene gebruiks- en ontheffingsregels, overige regels en overgangs- en slotregels opgenomen.

 

 

HOOFDSTUK 6 Planopzet

In dit hoofdstuk wordt een uiteenzetting van de inhoud van de verschillende in het plan opgenomen bestemmingen weergegeven. In het plangebied zijn op dit moment geen ontwikkelingen gaande. Het plan heeft een conserverend karakter.

 

6.1 Bestemmingen

ALGEMEEN

Behalve uitbreidings- respectievelijk ontwikkelingsmogelijkheden voor bestaande functies, zijn nieuwe ontwikkelingen beperkt tot de op dit moment min of meer concrete initiatieven.

Behoud van cultuurhistorische en landschappelijke waarden, zoals blijkt uit de beschrijving van de ruimtelijke karakteristiek, is daarbij een belangrijk uitgangspunt voor de planvorming.

Het navolgende geeft voor alle aspecten een beschrijving van de wijze waarop de algemene uitgangspunten in het bestemmingsplan tot uitdrukking zijn gebracht.

 

AGRARISCH MET WAARDEN

De percelen met de bestemming "agrarisch met waarden" zijn overgenomen uit het bestemmingsplan Buitengebied. Daarin kenden de percelen ook de aanduiding "reconstructiewet - verwevingsgebied". Binnen dit gebied is intensieve veehouderij niet toegestaan. In de regels van dit bestemmingsplan is intensieve veehouderij uitgesloten en daarom is de gebiedsaanduiding niet opgenomen.

 

BEDRIJF

De verspreid in het dorpsgebied voorkomende bedrijven zijn bestemd voor de bedrijven in de categorieën 1 en 2 van de bij de voorschriften behorende Staat van bedrijven. In het algemeen zijn dit bedrijven die qua hinder (en schaal) inpasbaar zijn in de woonomgeving.

Er zijn drie bedrijven in het plangebied die in een hogere categorie vallen dan categorie 2. Deze hebben op de verbeelding een aanduiding gekregen.

Eén van deze drie bedrijven is de consumptie-ijsfabriek aan de oostzijde van de Reggeweg. Dit bedrijf, dat valt onder de categorie 3 van de Staat van bedrijfsactiviteiten (met een indicatieve afstand van 100 m ten opzichte van de woningen), is door middel van een aanduiding op de kaart specifiek en uitsluitend overeenkomstig het huidige gebruik bestemd. Uitsluitend betekent dat wanneer de bedrijfsvoering zou worden beëindigd, er op grond van dit bestemmingsplan geen ander soort bedrijf voor in de plaats mag komen.

Ook bij deze bestemming is voorzover mogelijk rekening gehouden met uitbreidingsmogelijkheden en zijn de bebouwingsbepalingen waar mogelijk vermeld in het op de kaart aangegeven bouwschema en geldt dezelfde regeling ten aanzien van karakteristieke bebouwing.

 

BEGRAAFPLAATS

De beide in het dorp aanwezige begraafplaatsen zijn als zodanig bestemd. Rekening is gehouden met de voorgenomen in- en uitbreiding van beide begraafplaatsen. De bebouwingsmogelijkheden zijn beperkt tot een aantal m² genoemd in de regels.

 

 

GEMENGD

Voor winkels, kantoren, dienstverlening en dergelijke geldt de bestemming Gemengd. Onder deze bestemming zijn bij recht ook lichte horecabedrijven (categorie 1) toegestaan en onder bepaalde voorwaarden ook wonen.

De bebouwingsregeling is vergelijkbaar met die van de woonbestemming. De bestemming maakt geen onderscheid naar branches. De bestemming heeft betrekking op de winkels en kantoren langs de Dorpsstraat, Ninaberlaan, Schapenmarkt en aan de Johanna van Burenstraat Ook het bankgebouw aan de Dorpsstraat valt onder deze bestemming. De regeling op de plankaart en in de regels is vergelijkbaar met die van de bestemming woondoeleinden e.a.

Kantoren in de vorm van een aan huis gebonden beroep zijn geregeld in de woonbestemmingen.

Voor de panden met de bestemming Gemengd langs de Ninaberlaand, Dorpsstraat, Schapenmarkt en Ommerweg en voor enkele grotere winkels buiten de kom geldt de aanduiding detailhandel binnen de bestemming Gemengd. De aanduiding 'detailhandel' ligt ook op panden waarin geen detailhandel is gevestigd. Dit om de panden in het centrumgebied zoveel mogelijk flexibiliteit te bieden en het centrum levendig te houden.

Om de bestaande (verspreide) winkelsituatie zoveel mogelijk in stand te houden is het bestaande wonen uitsluitend toegestaan op de eerste of hogere verdieping, met uitzondering van bestaande bedrijfswoningen op de begane grond. De bebouwingsregeling is ook hier vergelijkbaar met die van de woonbestemming. De bestemming maakt geen onderscheid naar branches.

Op de Schapenmarkt is enkele jaren geleden een complex van winkels met bovenwoningen gerealiseerd. Dit complex is ook onder de aanduiding 'detailhandel' gebracht. Het wonen op de verdiepingen, tot een aantal van maximaal 14 appartementen, is binnen de bestemmingsregeling mogelijk. Het maximaal toelaatbare winkelvloeroppervlak voor deze locatie is bepaald op 650 m².

Er is voor gekozen om de horecabedrijven langs de Dorpsstraat en Schapenmarkt op te nemen in de bestemming Gemengd met een aanduiding dat een horecabedrijf uit categorie II of III is toegestaan. Dit om het (toekomstig) gebruik van de panden in het centrum zo flexibel mogelijk te houden. De gebruiksdoeleinden die mogelijk zijn binnen de bestemming "Gemengd" zijn in principe minder belastend voor de omgeving.

 

 

GROEN

Alleen de belangrijkste groenvoorzieningen zijn onder deze bestemming gebracht. Enkele uit cultuurhistorisch en/of landschappelijk oogpunt zeer waardevolle gebieden, zoals De Geuren, de voormalige begraafplaats aan de Koestraat, het restant van De Voordam en de open ruimte aan de Hofmanstraat, hebben een dubbelbestemming (Waardevol groen) gekregen waarin de waarden tot uitdrukking zijn gebracht. Deze dubbelbestemming is niet beperkt tot de bestemming groenvoorzieningen, maar strekt zich ook uit over gedeelten van de bestemming wonen en maatschappelijk.

Kleinere groengebieden vallen onder de bestemming Verkeer-Verblijf.

Binnen het gebied zijn ook waardevolle bomen/opstanden aanwezig die worden beschermd via de Kapverordening en zijn daarom niet in het bestemmingsplan opgenomen.

 

HORECA

In verband met mogelijke hinder zijn horecavoorzieningen in een aantal categorieën onderscheiden.

- een lichte categorie (I): restaurants, hotels, pensions, lunchrooms en dergelijke;

- een middelzware categorie (II): café's, bars, snackbars en cafetaria's. Onder deze categorie worden ook horecabedrijven met grote zaalruimtes (feestzalen) gerekend;

- een zware categorie (III): discotheken, dancings en nachtclubs.

De vestiging van lichte categorieën (I en II) zijn wel toegestaan op perceel waar de zwaardere categorie (III) is toegestaan, omgekeerd is dit niet het geval.

Zoals aangegeven zijn de horecabedrijven aan de Dorpsstraat en Schapenmarkt vanwege de flexibiliteit onder gebracht bij de bestemming Gemengd.

Het hotel aan de Johanna van Burenstraat heeft een specifieke horecabestemming, omdat deze in een woonomgeving ligt.

 

De bebouwingsregeling is in de kern vergelijkbaar met die van de bestemming woondoeleinden.

Net als bij 'Gemengd' kent de bestemming mogelijkheden voor het realiseren van gebouwen buiten het bouwblok met een maximale oppervlakte van 100 m².

 

MAATSCHAPPELIJK

Voorzieningen als scholen, kerken, culturele, medisch-sociale instellingen en de brandweer zijn onder één noemer gebracht: de bestemming maatschappelijke doeleinden. De verschillende voorzieningen zijn dus onderling uitwisselbaar. Hetzelfde geldt voor de brandweerkazerne. In principe hebben de voorzieningen binnen de bouwvlakken ruimte voor uitbreiding, tenzij uit cultuurhistorische of ruimtelijke overwegingen een vergroting van de panden niet wenselijk is. Evenals bij de bestemming wonen zijn de bebouwingsbepalingen op de verbeelding aangegeven.

 

MOLENS

Een bijzondere plaats nemen de beide molens in:

Beide molens zijn zogenaamde stellingkorenmolens, Rijksmonument en daardoor beschermd ingevolge de Monumentenwet

In bepaalde situaties is het gewenst een molenbeschermingszone in het bestemmingsplan op te nemen. In de “Handleiding Molenbiotoop” van de Vereniging tot behoud van de molens in Nederland “De Hollandsche Molen”, zijn hiervoor richtlijnen opgenomen. Om voldoende windvang te behouden zouden beperkingen moeten worden opgelegd aan de hoogte van obstakels (bebouwing en beplanting) in de omgeving van een molen. Aan de hand van een formule kan de maximaal toegestane hoogte worden berekend. De hoogte van de stelling is hierbij bepalend.

Omdat in het bestemmingsplan voor het dorp Hellendoorn de hoogte van de bebouwing in grote lijnen is gerelateerd aan de bestaande bebouwing (bouwhoogte maximaal 8 à 9 m en in bepaalde situaties 10 m) en ook niet of nauwelijks nieuwe bebouwing wordt toegevoegd, is hiervoor een nadere regeling niet relevant. Met betrekking tot een hoogteregeling voor beplanting moet een afweging van belangen worden gemaakt: windvang voor de molens versus behoud van het groene karakter van het waardevolle dorpsgezicht van Hellendoorn. Een molenbeschermingszone kan zich uitstrekken tot een gebied met een straal van wel 200 à 300 m vanuit de molen. Een beperking van de hoogte van bomen tot bijvoorbeeld 8 of 10 m in een dergelijk groot gebied, is strijdig met de wens om het groene karakter van het dorp te behouden. Karakteristieke bomen voor het dorpsgebied van Hellendoorn, zoals Eik, Linde, Kastanje, hebben gemiddeld een (veel) grotere hoogte.

Mede gezien de hoogte van de bestaande gebouwen en bestaande waardevolle bomen, is een nadere regeling voorshands achterwege gelaten.

 

NUTSVOORZIENINGEN

De belangrijkste nutsvoorzieningen (trafo, telefooncentrale) zijn eveneens voorzien van een aparte bestemming. Nieuwbouw van dergelijke voorzieningen is mogelijk binnen de regels van de algemene afwijkingsmogelijkheden (bijzondere bepalingen).

 

SPORT

Het sportcomplex "De Voordam" aan weerszijden van de Kasteelstraat, als ook het squashcentrum in het dorp vallen onder deze bestemming. De gebouwen zijn opgenomen in het bouwvlak. Het bouwvlak biedt wat ruimte voor uitbreiding, niet veel, maar via een afwijkingsbepaling is het mogelijk om gebouwen op te richten buiten het bouwvlak. Dat biedt dan ook meer flexibiliteit in de keuze van de plek waar het gebouw komt te staan.

Voor de buitenschoolse opvang aan de Koemaste is een aanduiding opgenomen.

 

VERKEER-VERBLIJF

Overeenkomstig de functie van gebiedsontsluitingswegen en erftoegangswegen is voor alle straten, paden, pleinen, parkeerplaatsen, speelvoorzieningen en dergelijke gekozen voor de bestemming Verkeer - verblijf. Met uitzondering van de meest waardevolle groene ruimtes en beplantingen zijn ook de groenvoorzieningen onder deze bestemming gebracht. Een voordeel hiervan is dat zonder ingrijpende procedures, ondergeschikte wijzigingen kunnen worden aangebracht in het stratenbeloop, parkeersituaties en dergelijke.

 

Zie hierover ook de algemeen uitgangspunten uit de vorige paragraaf. Overeenkomstig de (toekomstige) functie van erftoegangswegen is voor alle straten, paden, pleinen, parkeerplaatsen en dergelijke gekozen voor de bestemming verkeer en verblijf. Met uitzondering van de meest waardevolle groene ruimtes en beplantingen, zijn ook de groenvoorzieningen onder deze bestemming gebracht. Een voordeel hiervan is dat zonder ingrijpende procedures ondergeschikte wijzigingen kunnen worden aangebracht in het stratenbeloop, parkeersituaties en dergelijke

 

Nutsvoorzieningen, zoals transformatorkastjes en telefooncentrale zijn in deze bestemming opgenomen met een aanduiding 'nutsvoorziening'.

 

WONEN

De regeling is, zoals eerder weergegeven, in belangrijke mate gerelateerd aan de bestaande situatie. Het wonen is in drie bestemmingen nader onderscheiden. Een en ander is in hoofstuk 5 uiteengezet.

 

REGELING WOONBEBOUWING

De woonbebouwing is door middel van bouwvlakken geregeld waarbinnen zowel hoofdgebouwen als bijgebouwen moeten worden gebouwd. In elke situatie heeft een afweging plaatsgehad van enerzijds handhaving van de ruimtelijke kwaliteit en anderzijds de mogelijkheden voor uitbreiding van de hoofd- en bijgebouwen. In het algemeen zijn de bebouwingsmogelijkheden in cultuurhistorisch waardevolle gebieden beperkter dan in de overige delen van het plangebied.

Zoals eerder vermeld, is de bouwstrookdiepte afhankelijk van het soort woning met de daaraan gerelateerde ruimtebehoefte en in de regels verwoord.

Zoals vermeld, is ervoor gekozen om verschillende woningcategorieën onder te brengen in afzonderlijke bestemmingen W1, W2 et cetera (zie het voorgaande hoofdstuk).

De toegestane bouw- en goothoogte en de dakhelling zijn voor elk van deze bestemmingen in de regels opgenomen. De regels kennen een aantal algemene bouwregels, waaronder de zijdelingse perceelgrensafstand (3 m) voor hoofdgebouwen.

Op perceel aan de Ninaberlaan is de mogelijkheid voor het bouwen van een vrijstaande woning of twee woningen aaneen. Voor het bouwen van twee woningen aaneen, zijn stedenbouwkundige eisen opgenomen, zodat de woningen passen in het stedenbouwkundige beeld. In onderstaand figuur is een schets opgenomen.[image]

 

 

KARAKTERISTIEKE GEBIEDEN

De percelen met een karakteristieke bestemming hebben een beschermende regeling, dat wil zeggen dat de stedenbouwkundige samenhang en de bestaande hoofdvorm van de gebouwen moet worden gehandhaafd.

Dit is geregeld in de bestemming Wonen - Karakteristiek.

Voor de percelen waarvan de woning en bijgebouwen zijn geïnventariseerd als karakteristiek en de bijgebouwen meer dan 150 m² omvatten, is een uitzonderingsregel opgenomen met betrekking tot de oppervlakte die mag worden verbouwd/terug gebouwd.

Daarnaast geldt er voor de bijgebouwen die binnen het gebied met de aanduiding [kap] vallen, dat het gebouw moet worden voorzien van een kap. Dit gebied komt overeen met het welstandsgebied Hellendoorn Centrum.

 

BIJGEBOUWEN EN AAN- EN UITBOUWEN

In het algemeen geldt dat aan-, uit- en bijgebouwen op het gehele achtererf binnen het bouwvlak mogen worden gebouwd, gerekend vanaf een afstand van 3 m achter de voorgevel. Bepaalde zijerven en/of gedeelten van achtererven dienen onbebouwd te blijven als dit uit cultuurhistorische of ruimtelijke overwegingen noodzakelijk is. Dit geldt met name voor situaties in de omgeving van karakteristieke panden en voor grote open (binnen)ruimtes. Door middel van de aangegeven bouwgrenzen is de algemene regel genuanceerd.

Voor de woningen waar een bijgebouw vóór de voorgevelrooilijn is gebouwd, is een specifieke bepaling opgenomen.

 

AAN HUIS VERBONDEN BEROEPEN

Het betreft hier met name dienstverlenende beroepen, waarbij veel denkwerk moet worden verricht en die over het algemeen in Nederland vanuit huis worden uitgeoefend. Duidelijk is dat het om het beroep gaat van degene die daar ook woont. Een praktijk met meerdere werknemers is alleen in zeer beperkte mate mogelijk. Het gaat dan om ondersteuning ter uitoefening van het beroep, zoals de assistente bij een tandarts. Een praktijk met meerdere advocaten of artsen is dus geen aan huis verbonden beroep. Wil men dit wel en zijn er geen ruimtelijke argumenten tegen een kleinschalige praktijk, dan kan hiervoor met een omgevingsvergunning worden afgeweken van het bestemmingsplan. Er wordt dan gesproken van een bedrijf. Ook andere soorten bedrijven kunnen naast de woonfunctie worden toegestaan, mits de woonfunctie blijft gehandhaafd en een gedegen afweging is gemaakt, waaruit blijkt dat de bedrijfsuitoefening geen nadelige gevolgen heeft voor de omgeving. Dat zal afhangen van de grootte van het perceel en de bebouwing, de ligging in een echte woonwijk of in een meer gemengd gebied et cetera.

 

 

HOOFDSTUK 7 Milieutechnische en ruimtelijke aandachtspunten

In dit hoofdstuk wordt onder andere ingegaan op wegverkeerslawaai, hinder van bedrijven en andere functies, mogelijke bodemverontreiniging, externe veiligheid, water, ecologie en archeologie.

7.1 Wet geluidhinder

De Wet geluidhinder (Wgh) biedt onder andere geluidgevoelige bestemmingen (zoals woningen) bescherming tegen geluidhinder van wegverkeerlawaai, spoorweglawaai en industrielawaai door middel van zonering. De Wet geluidhinder is daarom gelinkt aan de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Anders dan de naam van de Wgh misschien suggereert, worden niet alle milieugerichte geluidsaspecten in de Wgh geregeld. De belangrijkste onderwerpen die in de Wgh worden geregeld zijn:

- Toestellen en geluidwerende voorzieningen (bijvoorbeeld Besluit geluidsproductie bromfietsen);

- Industrielawaai, voor zover dit betrekking heeft op industrieterrein waar zich 'grote lawaaimakers' kunnen vestigen;

- Wegverkeerslawaai (behalve 30 km/h-wegen);

- Spoorweglawaai;

- Geluidsbelastingkaarten en actieplannen (uitwerking Europese richtlijn Omgevingslawaai).

 

Ninaberlaan

De Wet geluidhinder (Wgh) heeft ingevolge artikel 74 langs een weg met 2 of 1 rijstrook, een zone van 200 meter aan weerszijden van de weg. Artikel 74 lid 1 Wgh is niet van toepassing indien wordt voldaan aan de criteria zoals genoemd in lid 2 van dit artikel. Dit betreft woonerven en wegen met een maximumsnelheid van 30 km/h. In dit bestemmingsplan blijft de Ninaberlaan zoneplichtig.

Langs de Ninaberlaan wordt 1 extra woning toegelaten op het perceel tussen Ninaberlaan 43 en 49 in de vorm van twee woningen aaneen. Eén vrijstaande woning is ook mogelijk.

Voor deze locatie is een akoestisch onderzoek uitgevoerd voor de twee woningen aaneen (kenmerk 13-Hel-01, 17 september 2013).

Uit dit onderzoek blijkt dat de berekende maximale geluidsbelasting 54 dB bedraagt na aftrek van 5 dB op grond van artikel 110g Wgh en overschrijdt daarmee de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.

Het treffen van geluidreducerende maatregelen aan de bron en/of in het overdrachtsgebied is voor de realisatie van de twee woningen binnen een bestaand woongebied geen doelmatige/haalbare optie.

Op 25 november 2013 (nr. 13INT03923) is de beschikking afgegeven voor het vaststellen van een hogere grenswaarde.

 

Binnen de wettelijk vastgestelde zones van de diverse lawaaibronnen worden binnen dit bestemmingsplan verder geen nieuwe geluidgevoelige obejcten toegelaten. De Wet geluidhinder is daarom geen belemmering voor de tot stand koming van dit bestemmingsplan.

7.2 Bedrijven

Bedrijven worden ingedeeld in categorieën met behulp van de publicatie ''Bedrijven en Milieuzonering'' van de VNG. Deze publicatie biedt een handreiking voor de afstemming tussen ruimtelijke ordening en milieu op lokaal niveau. Het geeft informatie over de milieukenmerken van verschillende typen bedrijven en instellingen. Op basis van deze milieukenmerken wordt een indicatie van de afstanden gegeven die moeten worden aangehouden ten opzichte van rustige woonwijken. De afstanden hebben uitdrukkelijk niet het karakter van een norm of richtlijn, maar zijn aandachtsgebieden. Binnen bepaalde bedrijfstypen kunnen zich grote verschillen voordoen, de afstanden zijn gerelateerd aan rustige woonwijken (bij andere gebiedsfuncties kunnen dus andere afstanden mogelijk zijn), maatregelen bij de bron, bij de overdracht of bij de ontvanger kunnen een kortere afstand mogelijk maken. Bedrijven in de categorieën 1 en 2 van de VNG-lijst (2009) zijn in het algemeen toelaatbaar in de omgeving van woningen.

 

BEDRIJVEN IN HET PLANGEBIED

In het algemeen brengen bedrijven in de categorieën 1 en 2 van de VNG-lijst in milieu hygiënisch opzicht geen onaanvaardbare hinder met zich mee. Bij eventuele bouwactiviteiten dient overigens altijd het gemeentelijke overzicht van melding- en vergunningplichtige bedrijven te worden geraadpleegd.

 

Het grootste bedrijf in Hellendoorn is de Ben en Jerry's Hellendoorn, een consumptie-ijsfabriek, een categorie 3-bedrijf waarbij een hinderafstand hoort van 100 m tot aan woningen Daarbij is het geluid de meest bepalende factor.

Het bedrijf is sinds 1972 gevestigd aan de Reggeweg.

 

In het plangebied komen nog enkele bedrijven voor. Aan zowel de Kluversweg als aan de Reggeweg zit een autobedrijf met een werkplaats. Deze vallen onder categorie 2 (een afstand van 30 m tot woningen).

Naast het autobedrijf aan de Reggeweg is een fietsenhandel gevestigd met werkplaats en tevens een onbemand tankstation. Aan de Zuid Esweg is een bedrijf in machines voor ijsbereiding gevestigd.

Aan de Eelerweg bevindt zich een handelsbedrijf in diervoeders.

 

7.3 Overige functies

In Hellendoorn bevindt zich op sportpark De Voordam een sporthal, deze valt deze onder milieucategorie 931 nr. A : een categorie 3.1-inrichting met een bijbehorende afstand van 50 m tot woningen. Deze afstand wordt gehaald. Voor de voetbalverenigingen (milieucategorie 3.1 nr. G) geldt eveneens een afstand van 50 m waarbij geluid de meest bepalende factor is.

Aan de Dorpsstraat bevindt zich een squashcentrum cat.3.1 bedrijf.

In het Noaberhuus is een schietbaan waar schietvereniging haar thuisbasis heeft. De schietvereniging valt onder milieucategorie 4.1

Deze bedrijven bevinden zich al vele jaren op de locatie en zijn specifiek bestemd. Mochten ze daar verdwijnen, dan kan zich er geen ander bedrijf uit dezelfde categorie vestigen, met uitzondering van een bedrijf dat exact hetzelfde doet.

 

De brandweerkazerne is een milieucategorie 3.1 bedrijf waar een afstand van 50 m bij hoort.

 

In gebied zijn diverse horecavoorzieningen aanwezig, zoals een hotal, restaurants en cafetaria, die vallen en een dancing aan de Schapenmarkt. Deze horecabedrijven vallen allen binnen de milieucategorie 1 of 2 van de VNG-publicatie, waarbij een afstand van 10 c.q. 30 m geldt. Het betreft overal bestemmen van bestaande en reeds bestemde functies.

 

De aard van maatschappelijke voorzieningen brengt in het algemeen geen milieuproblemen met zich mee. De onderhavige voorzieningen (scholen) vallen onder categorie 2 van de VNG-lijst, waarbij rekening moet worden gehouden met een indicatieve afstand van 30 m tot woonbebouwing. Vanzelfsprekend is geluid hier de overheersende factor.

 

7.4 Externe veiligheid

Algemeen

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Per 1 januari 2010 moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van extene veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

- Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);

- Regeling externe veiligheid (Revi);

- Registratiebesluit externe veiligheid;

- Besluit risico's Zware Ongevallen (Brzo);

- Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de circulaire Risicornormering vervoer gevaarlijk stoffen (cRvgs).

 

Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen van toepassing. Het doel van het "Besluit externe veiligheid inrichtingen" is om de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken.

 

In het Externe Veiligheidsplan van de gemeente Hellendoorn (vastgesteld door de raad op 11 december 2012) is het veiligheidsbeleid van de gemeente Hellendoorn in beeld gebracht. Doel van dit beleid is om een transparant toetsingskader te hebben voor eht omgaan met huidige maar ook eventueel toekomstige externe veiligheidssituaties.

 

Situatie in het plangebied

Aan de hand van de Risicokaart Overijssel is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart Overijssel staan meer soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.

 

Plaatsgebonden risico (PR)

Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Deze kans mag niet groter zijn dan eens in de miljoen jaar. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.

Binnen de 10-6/jr-contour (die als wettelijk harde norm fungeert) mogen dan geen nieuwe kwetsbare objecten worden geprojecteerd.

 

Groepsrisico (GR)

Het groepsrisico is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting bij een calamiteit. In het Bevi en het Bevb is een verplichting tot verantwoording van het groepsrisico opgenomen. Deze verantwoordingsplicht houdt in dat iedere wijziging met betrekking tot planologische keuzes moet worden onderbouwd en verantwoord door het bevoegd gezag.

 

Op basis van de Risicokaart (zie kaartje) is gebleken dat er risicobronnen zijn die PR- of GR-contouren hebben die van invloed zijn op het plangebied.

 

 

[image] 

riscokaart Nederland

 

 

De contouren die op de kaart zichtbaar zijn horen bij de ijsfabriek Ben en Jerry's Hellendoorn aan de Reggeweg in Hellendoorn. De op de kaart aangegeven 10-6-contour is nog gebaseerd op oudere wet- en regelgeving.

De Ben en Jerry's Hellendoorn is bezig met vernieuwing van het bedrijf op basis van het geldende bestemmingsplan. Hiervoor worden nieuwe berekeningen gemaakt op basis van de nieuwe wetgeving. Brandweer Twente heeft op 26 juli 2013 (kenmerk VRT/LM/13006035) advies uitgebracht. Aangegeven wordt dat er een kwantitatieve risicoanalyse (QRA) die door Ben en Jerry's is opgesteld. Deze, nog in concept, laat zien dat de verwachting is dat de risico's niet zullen wijzigen.

Geconcludeerd wordt dat het ontwerpbestemmingsplan Hellendoorn Dorp 2013 geen invloed heeft op het groepsrisico als gevolg van de aanwezige risicobron. Doordat er geen nieuwe objecten mogelijk worden gemaakt, maar alleen sprake is van een consoliderend plan, worden geen nieuwe aanwezigen nabij Ben en Jerry's toegevoegd. Daardoor is er strikt genomen geen aanleiding voor aanvullende maatregelen.

Deze 10 -6contour is op de verbeelding opgenomen. Daaruit blijkt dat deze contour niet over woningen komt te liggen. In de regels zijn beperkingen opgenomen voor (beperkt) kwetsbare objecten binnen deze contour.

De 10-8-contour, die het groepsrisico aangeeft, hoeft niet te worden weergegeven op de verbeelding van het bestemmingsplan. Binnen deze 10-8-contour worden geen nieuwe kwetsbare objecten toegelaten.

 

ROUTES GEVAARLIJKE STOFFEN

Momenteel is in de gemeente Hellednoorn alleen de Burgemeester H. Boersingel aangewezen als route gevaarlijke stoffen. Voor de overige wegen binnen de gemeente Hellendoorn dient voor het vervoer van gevaarlijke stoffen ontheffing te worden aangevraagd.

 

7.5 Bodemkwaliteit

 

7.5.1 Algemeen

Het college van B&W heeft op 1 februari 2011 het Generieke beleid voor grondverzet in de gemeente Hellendoorn vastgesteld. Voor burgers en bedrijven betekent het nieuwe beleid dat bij de toepassing van aangevoerde grond de kwaliteit van deze grond moet overeenkomen met, of schoner moet zijn dan de bestaande kwaliteit en de functieklasse van het perceel.

Aanleiding

Tot en met juni 2008 was het Bouwstoffenbesluit van kracht voor de toepassing van grond en zand in werken en op landbodem. Om het grondverzet te vergemakkelijken was daarvoor ook een bodemkwaliteitskaart vastgesteld. Daarvoor in de plaats is op 1 juli 2008 het hoofdstuk Grond en Bagger voor landbodem van het Besluit bodemkwaliteit in werking getreden. Omdat de regelgeving is gewijzigd is het noodzakelijk dat de gemeente Hellendoorn een beleidskeuze maakt. Het Besluit biedt twee keuzemogelijkheden voor het behoud van de bodemkwaliteit en van grondverzetbeleid, namelijk Gebiedspecifiek of Generiek Beleid.

Beleidskeuze

Bij de keuze voor Gebiedsspecifiek Beleid moet de gemeente de bodemkwaliteitnormen afstemmen op de locatiespecifieke kenmerken van haar grondgebied. Daarbij moet de onderbouwing van de keuzes zijn vastgelegd in een bodembeheernota en dienen de bodemkwaliteiten te worden vertaald in een bodemkwaliteitskaart. Dit is nodig wanneer sprake is van uiteenlopende kwaliteiten en klassen verspreid over grotere gebieden.

Omdat het grondgebied van de gemeente Hellendoorn als overwegend schoon kan worden aangemerkt is nauwelijks sprake van locatiespecifieke kenmerken en kan de gemeente dus aansluiten bij de landelijke bodemkwaliteitsnormen. In het Besluit Bodemkwaliteit kan daarvoor worden gekozen voor het Generieke Beleid. De gemeente moet dan minimaal een bodemfunctieklassenkaart opstellen en de vaststelling inclusief de kaart publiceren.

Klasse indeling

In het Generiek Beleid zijn de bodemfuncties en -kwaliteiten ingedeeld in de klassen:

- AW2000 (landbouw en natuur met nauwelijks verhoogde gehalten / overwegend schoon)

- Wonen (enkele licht verhoogde gehalten te verwachten en toegestaan)

- Industrie (matig verhoogde gehalten te verwachten en toegestaan).

Bodemfunctieklassenkaart

Op de bodemfunctieklassenkaart worden aan gebieden bodemfunctieklassen toegekend met gemiddelde bodemkwaliteiten conform de genoemde landelijke klasseindeling. Op de bijbehorende bodemfunctieklassenkaart zijn de bodemkwaliteitklassen Wonen en Industrie aangegeven. De overige gebieden hebben de functie buitengebied met de kwaliteitklasse AW2000 en zijn als zodanig niet gemarkeerd.

 

Werkwijze

Aangevoerde en toe te passen grond moet van gelijke kwaliteit of schoner zijn. De bestaande bodemkwaliteit wordt zo niet verslechterd. Voor het toepassen van grond afkomstig van elders moet dan naast de bodemfunctie van een gebied ook de bodemkwaliteit van het toepassingsgebied bekend zijn volgens de klassen AW2000, Wonen of Industrie. Hiervoor geldt dus een zogenaamde “dubbele” toets. De kwaliteit van de aangevoerde grond moet worden getoetst aan de functie en de kwaliteit van de grond in het gebied. Hierbij geldt in ieder geval dat de beste van deze twee moet worden gehanteerd als bodemkwaliteitswaarde voor de toe te passen partij grond.

De bodemfunctieklassenkaart is als bijlage bijgevoegd. Daaruit blijkt dat de bebouwde gebieden van het betreffende plangebied Hellendoorn in de functieklasse Wonen vallen en de overige delen in de functieklasse AW2000.

 

7.5.2 Bodemonderzoeken

Op de onderstaande situatie zijn in grijstinten aangegeven de bij de gemeente bekende uitgevoerde bodemonderzoeken. Dit betreffen onderzoeken op particuliere terreinen, gerealiseerde ontwikkelingsprojecten, openbare wegen inclusief groen en parkeren, bedrijfslocaties en uitgevoerde saneringslocaties.[image]

 

Geconcludeerd kan worden dat er binnen het plangebied geen actuele significante bodemzaken spelen en er geen belemmeringen of beperkingen gelden voor voortzetting van het huidige gebruik.

 

7.6 Water

Op grond van een afspraak uit de Startovereenkomst Waterbeleid 21e eeuw, dienen decentrale overheden in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf op te nemen. In die paragraaf dient te worden uiteengezet wat voor gevolgen het plan in kwestie heeft voor de waterhuishouding, dat wil zeggen het grondwater en het oppervlaktewater. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets: het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren (door de waterbeheerder), afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten.

7.6.1 Beleidskader

Het kader voor de watertoets is het vigerend beleid (Vierde Nota waterhuishouding, Waterbeleid 21e eeuw, Europese Kaderrichtlijn water en de beleidslijn Ruimte voor de Rivier). De watertoets wordt uitgevoerd binnen de bestaande wet- en regelgeving op het gebied van ruimtelijke ordening en water, op basis van het commitment van de betrokken partijen blijkend uit de Startovereenkomst Waterbeleid 21e eeuw.

 

Een aantal relevante beleidsdocumenten wordt in het navolgende kort besproken.

 

RIJKSBELEID

Vierde Nota Waterhuishouding

De Vierde Nota Waterhuishouding van december 1998 verwoordt de regeringsbeslissing. Een van de speerpunten is een duurzaam stedelijk waterbeheer, met als belangrijke elementen:

- waterbesparende maatregelen in de woning;

- het afkoppelen van verhard oppervlak van de riolering;

- het vasthouden van regenwater in vijvers en in de bodem;

- herwaardering van watersystemen bij de ruimtelijke inrichting van (nieuwe) woongebieden.

 

Waterbeleid 21e eeuw

Met het Waterbeleid 21e eeuw wordt ingespeeld op toekomstige ontwikkelingen die hogere eisen stellen aan het waterbeheer. Het gaat hierbij om onder andere de klimaatverandering, bodemdaling en zeespiegelrijzing. Het Waterbeleid 21e eeuw heeft twee principes voor duurzaam waterbeheer geþfntroduceerd. Dit zijn de tritsen:

- vasthouden, bergen en afvoeren;

- schoonhouden, scheiden en zuiveren.

De trits ''vasthouden, bergen en afvoeren'' houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en daarna wordt het water afgevoerd.

Bij de trits ''schoonhouden, scheiden en zuiveren'' gaat het erom dat het water zoveel mogelijk wordt schoongehouden. Vervolgens w+orden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste wanneer schoonhouden en scheiden niet mogelijk is, komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.

 

PROVINCIAAL BELEID

De functie van water in het stedelijk gebied wordt door de provincie onderkend in het Streekplan Overijssel 2000+. Bij het ontwikkelen van nieuwe woon- en werkgebieden en bij het herinrichten van bestaand stedelijk gebied dient aandacht te worden besteed aan het duurzaamheidsaspect water.

Het verbeteren van de watersituatie in stedelijk gebied vraagt om lokaal maatwerk dat in goede samenwerking tussen de gemeente en het waterschap tot stand moet komen.

 

BELEID WATERSCHAP

Het Waterschap Regge en Dinkel heeft in oktober 2002 de nota Afkoppelen vastgesteld. Afkoppelen of het niet aankoppelen van verharde oppervlakken wordt gezien als een maatregel met milieuhygiþbnische en hydrologische voordelen. Door af te koppelen reduceert de vuiluitworp via rioolstelsels en verbetert het zuiveringsrendement. Daarnaast draagt afkoppelen bij aan het bereiken van een veerkrachtig watersysteem en het realiseren van het gewenste grond- en oppervlaktewaterregiem.

Onder afkoppelen verstaat het waterschap het treffen van fysieke maatregelen om het tot afstroming komende hemelwater niet meer naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie te leiden, maar hydrologisch optimaal te benutten op een milieuhygiënisch verantwoorde wijze.

Om de voordelen van afkoppelen tot hun recht te laten komen, heeft het Waterschap Regge en Dinkel een beleid geformuleerd. Hiermee wordt richting gegeven aan het afkoppelen van verharde oppervlakken door algemene doelstellingen uit te werken tot beleidslijnen.

Navolgende uitgangspunten (niet uitputtend) vormen het kader waarbinnen afkoppelen mag plaatsvinden:

- afkoppelen dient plaats te vinden in combinatie met een voorziening passend in de trits vasthouden, bergen en afvoeren en die bijdraagt aan compensatie van de verdrogende werking van het bebouwde gebied;

- bronmaatregelen gericht op verbetering van de kwaliteit van het afstromende hemelwater hebben prioriteit;

- hemelwater wordt bovengronds afgevoerd naar een voorziening;

- bij uitbreiding en inbreiding dient 100% van het schone verharde oppervlak te worden afgekoppeld;

- bij vernieuwing van bestaand bebouwd gebied wordt gestreefd naar het afkoppelen van zoveel mogelijk vierkante meters schoon verhard oppervlak.

 

Zowel in nieuw bebouwd gebied als in bestaand bebouwd gebied kan alleen op grond van zwaarwegende hydrologische bezwaren worden afgezien van afkoppelen.

 

 

GEMEENTELIJK BELEID

Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan 2009-2015

De gemeenteraad heeft op 21 april 2009 het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan 2009-2015 (VGRP) vastgesteld.

Bij alle woninguitbreidingen en herinrichtingsgebieden wordt in principe een systeem voor riolering en waterhuishouding gekozen dat duurzaam wordt opgezet waarbij de voorkeursvolgorde zoals vastgelegd in het landelijke beleid als richtsnoer dient.

Concreet betekent dit:

- Het afvalwater wordt via het gemeentelijk riool afgevoerd naar de RWZI onder vrij verval of via een gemaal en persleiding.

- Het hemelwater komt ten goede aan het lokale water- of grondwatersysteem waarbij dit geen verontreiniging van water, bodem en lucht veroorzaakt.

- Hierbij vindt geen afwenteling plaats en wordt afstromend hemelwater geborgen (en geïnfiltreerd) in een voorziening.

- Deze voorzieningen liggen op voldoende afstand van perceelsgrenzen en bebouwing.

- Afstromend hemelwater van licht vervuilde oppervlakken mag niet direct worden geloosd op het oppervlaktewater (dus via bodempassage).

- Infiltratie van hemelwater via graspassage is de beste optie. Hiermee wordt gezuiverd, wordt retentie gerealiseerd en wordt het grondwater aangevuld.

Grondwaterneutraal bouwen:

- Voor ontwatering op bouwlocaties wordt het perceel opgehoogd. Het grondwater wordt niet permanent verlaagd.

- Te hoge grondwaterstand in natte perioden beteugelen met drainage. De drainage dient boven de gemiddeld hoogste grondwaterstand aangelegd te worden.

- Drainage voert af naar een wadi of oppervlaktewater, niet naar de RWZI.

- Op bouwplaatsen kan vochtoverlast (door grondwater) worden gemeden door te bouwen zonder kruipruimten en/of kelders en vloerplaten waterdicht te maken.

 

 

Waterplan Hellendoorn

In het Waterplan Hellendoorn zijn de uitgangspunten geformuleerd met betrekking tot de inrichting van een duurzaam watersysteem in stedelijk gebied.

Een duurzaam watersysteem binnen het bebouwde gebied van de gemeente Hellendoorn kan worden bereikt door rekening te houden met zowel kwantitatieve aspecten als kwalitatieve aspecten.

Een voorbeeld van een kwantitatief aspect is dat er voldoende ruimte voor water dient te zijn. Deze situatie kan worden bereikt door het hemelwater af te koppelen. Het afgekoppelde water kan daarna worden geïfnfiltreerd in de bodem of kan naar het oppervlaktewater worden geleid. Een nadere uitwerking van de mogelijkheden vindt in Hellendoorn en Nijverdal plaats op gemeentelijk niveau en ook bij particulieren (lopend project). Bij Nijverdal worden tevens afkoppelmogelijkheden uitgewerkt op het terrein van KtC-Noord en het gebied ten westen van de Rijssensestraat/De Joncheerelaan (lopend project); in de Kruidenwijk worden de mogelijkheden uitgewerkt voor het loskoppelen van het drainagesysteem van het rioolstelsel. Opgemerkt wordt dat het afkoppelen ook duidelijk positieve kwalitatieve aspecten heeft doordat minder vaak sprake zal zijn van ongewenste riooloverstorten. In Nijverdal wordt een uitwerking gegeven aan de berging van hemelwater afkomstig uit gebied ten oosten van de Rijssensestraat.

7.6.2 Waterparagraaf

Watertoets

Voor het voorontwerpbestemmingsplan is een watertoets uitgevoerd (zie bijlage). Daaruit volgt dat de 'normale procedure' gevolgd moet worden, omdat er een 'beperkingsgebied' is geraakt. Deze beperking heeft te maken met het feit er waterlopen, die op de legger van het waterschap staan, gelegen zijn binnen het plangebied.

Omdat het om een actualisatie van een bestemmingsplan gaat, die conserverend van aard is, is het voldoende om een 'standaard'waterparagraaf op te nemen.

 

ONTWIKKELINGEN

Voorliggend bestemmingsplan is in hoofdzaak een conserverend plan. Het plan voorziet niet in grootschalige ontwikkelingen die van invloed zijn op het watersysteem. In het navolgende zijn de uitgangspunten voor een duurzaam waterbeheer uiteengezet.

 

DUURZAAM WATERBEHEER

Het waterbeleid 21e eeuw heeft twee principes voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd. Dit zijn de tritsen:

- vasthouden, bergen en afvoeren;

- schoonhouden, scheiden en zuiveren.

Het streven is water vast te houden in het plangebied. Hiertoe zal 10% van het oppervlak (wegen, paden, daken et cetera) uit water bestaan. De mogelijkheden voor infiltratie van water in de ondergrond dienen nader te worden onderzocht.

Met betrekking tot de trits ''schoonhouden, scheiden en zuiveren'' wordt rekening gehouden met de te gebruiken materialen in de nog te realiseren gebouwen of bouwwerken en verhardingen. Gestreefd wordt naar het gebruik van duurzame bouwmaterialen om schoon regenwater in het gebied te conserveren. Vuil water wordt via een gescheiden rioolstelsel afgevoerd.

 

COMPENSERENDE MAATREGELEN

Zoals hiervoor is vermeld, dient voor de berging van water in nieuwbouwlocaties 10% van het verharde oppervlak (wegen, paden, daken, tuinen et cetera) uit water te bestaan. Dit kan enerzijds geschieden door bestaande watergangen te verbreden en anderzijds door in of aansluitend op de locaties waterpartijen te realiseren, bijvoorbeeld in groengebieden.

Op nieuwbouwlocaties, waarbij het verharde oppervlak niet toeneemt, is compensatie niet vereist.

 

De kosten voor waterhuishoudkundige ingrepen worden meegenomen in de exploitatieopzet.

 

REGEN- EN AFVALWATERSYSTEEM

In ontwikkelingslocaties dient een gescheiden rioolstelsel worden aangelegd. Schone verharde oppervlakken zullen voor 100% worden afgekoppeld. Het vuile water zal rechtstreeks worden afgevoerd op de vuilwaterriolering. Het toepassen van een gescheiden stelsel vraagt wel een bepaalde opstelling van de beheerder. Voorlichting aan gebruikers over de werking van het rioolstelsel is noodzakelijk. Bijvoorbeeld wat de gevolgen kunnen zijn van verkeerde aansluitingen en het lozen van afval via straatkolken.

 

 

GEVOLGEN WATERSYSTEEM

Bij de stedenbouwkundige invulling van de nieuwbouwlocaties wordt aandacht besteed aan groen en water. In overleg met het waterschap moeten indien nodig de mogelijkheden voor infiltratie, eventueel extra wateroppervlak en de aan- en afvoer van het water worden bekeken. Afhankelijk van de waterhuishouding rondom de locaties liggen hier al dan niet beperkingen.

 

De kwaliteit van het afstromend regenwater vanuit het terrein zal aan de hand van het wegverhardingssoort en het aantal verkeersbewegingen moeten worden beoordeeld om te besluiten of het ongezuiverd bij het oppervlaktewater kan worden gevoegd. Voor dakwater geldt wel dat dit direct naar het oppervlaktewater kan worden geleid. Hierbij wordt er wel van uitgegaan dat sprake is van duurzame bouw.

 

Wat betreft de afvoer van water uit nieuwbouwlocaties geldt als uitgangspunt dat deze niet groter mag zijn dan de huidige afvoer. Voor een toename van de afvoer van water door uitbreiding van verharde oppervlakken of het aanleggen van een gescheiden rioleringsstelsel, dienen dan ook op het terrein zelf waterbeheersingsmogelijkheden te worden gecreëerd.

 

7.7 Archeologie en cultuurhistorie

Ingeval van nieuwe ontwikkelingen dient rekening te worden gehouden met het bodemarchief. Nederland heeft zich hiertoe middels het ondertekenen van het Verdrag van Malta verplicht.

 

[image] 

Van de in dit hoofdstuk opgenomen ''Kaart archeologische waarde'' is af te lezen dat verreweg het grootste deel van het plangebied niet is gekarteerd, een deel middelhoog en ten oosten van de voetbalvelden een hoge verwachting.

Op advies van de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten dient de meest nabijgelegen verwachtingswaarde te worden doorgetrokken. Het betreft in het plangebied zowel een hoge, middelhoge als een lage trefkans.

In het grootste deel van het plangebied is de bodem reeds geroerd. Hier zullen zich dan ook geen waardevolle resten meer bevinden. Op plaatsen waar het bodemprofiel echter nog niet is verstoord (meestal plaatsen waar nog niet is gebouwd), zal bij geplande ontwikkelingen die diepe grondbewerkingen met zich meebrengen, vooraf eventuele archeologische waarden worden veiliggesteld.

 

Cultuurhistorie

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de plantoelichting een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.

In het plangebied zijn geen cultuurhistorische waarden aanwezig. Ook zijn er geen archeologische monumenten aanwezig in het plangebied en deze worden ook niet verwacht. Het betreft hier een actualisering van de bestemmingsregeling van een bestaande woonwijk en een bestaand sportcomplex.

7.8 Ecologie

De natuurwetgeving en het -beleid in Nederland kent twee sporen: de soortenbescherming en de gebiedsbescherming.

 

GEBIEDSBESCHERMING

Kern van de gebiedsbescherming wordt gevormd door het netwerk van Natura 2000-gebieden die strikt zijn beschermd. Daarnaast zijn er onder andere ook nog de Nationale Parken en de Ecologische Hoofdstructuur.

De Natuurbeschermingswet 1998 legt de bescherming van de Natura 2000-gebieden in nationale wetgeving vast. Om schade aan de natuurwaarden waarvoor Natura 2000-gebieden zijn aangewezen, te voorkomen, bepaalt deze wet dat projecten en andere handelingen die de kwaliteit van de habitatten kunnen verslechteren of die een verstorend effect kunnen hebben op de soorten, niet mogen plaatsvinden zonder vergunning.

De Provinciale Ecologische Hoofdstructuur is een belangrijk sturend, ruimtelijk concept voor het herstellen, in stand houden en ontwikkelen van de natuur in Overijssel. De Provinciale Ecologische Hoofdstructuur moet in 2018 zijn ontwikkeld tot een ruimtelijk samenhangend, stabiel en duurzaam te behouden ecologisch systeem. Waar mogelijk wil de provincie ook de ecologische functie van de natuurgebieden binnen de Ecologische Hoofdstructuur combineren met recreatief medegebruik. Andere natuurdoelen uit het streekplan zijn:

- ontwikkelen van grotere eenheden natuur en meer aaneengesloten natuur;

- versterken van de interne samenhang van bestaande natuur- en bosgebieden;

- realiseren van ecologische verbindingszones die kwalitatief hoogwaardige natuurgebieden en natuurlandschappen verbinden, resulterend in een samenhangend netwerk: de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur;

- scheppen van gunstige milieu- en wateromstandigheden;

- verminderen van versnippering en verstoring.

 

SOORTENBESCHERMING

De soortenbescherming kent naast de wettelijke bescherming van de Flora- en faunawet een actieve soortenbescherming via onder andere de Rode lijsten. In de Flora- en faunawet is de soortenbescherming van de Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn geïmplementeerd.

 

Voor verschillende onderdelen van het plangebied is recentelijk ecologisch onderzoek ingesteld. In het navolgende wordt hiervan een korte weergave gegeven.

 

Het bestemmingsplan is conserverend van karakter.

Ook in andere incidentele ingrepen dient voordat de (omgevings)vergunning kan worden afgegeven, bekend te zijn of zich daadwerkelijk beschermde planten- en diersoorten bevinden.

 

7.9 Vogel- en Habitatrichtlijn

Met de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden levert Nederland een bijdrage aan een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. De Vogelrichtlijn is gericht op het beschermen van de in het wild levende vogelsoorten en op de instandhouding van de habitatten die het leefmilieu voor deze soorten vormen. De Habitatrichtlijn is gericht op het in stand houden van natuurlijke en halfnatuurlijke habitatten en bescherming van wilde flora en fauna.

 

Vorengenoemde gebieden worden ten westen van het plangebied aangetroffen. Rekening dient te worden gehouden met het afwegingskader dat op deze gebieden van toepassing is. Dit afwegingskader is namelijk niet alleen van toepassing op activiteiten binnen de richtlijngebieden, maar ook op activiteiten in de nabijheid hiervan (als deze gevolgen kunnen hebben voor de richtlijngebieden). Gesproken wordt van de externe werking.

Dit betekent concreet dat bij nieuwe ontwikkelingen in of nabij de aangewezen gebieden wordt getoetst of de ingrepen significante gevolgen hebben op de waarden waarvoor het betreffende gebied is aangewezen. In de wijzigingsbepalingen is dit vertaald in de zin dat als criterium is opgenomen dat de geplande ingreep geen duidelijk aantoonbare negatieve gevolgen mag hebben voor de in het aangewezen Vogelrichtlijngebied voorkomende vogelsoorten en hun habitatten.

7.10 Luchtkwaliteit

In Europees verband zijn normen vastgelegd voor de maximum concentratie van een aantal stoffen in de buitenlucht. Deze normen zijn voor de Nederlandse situatie sinds 15 november 2007 vastgelegd in de Wet luchtkwaliteit (voorheen het Besluit luchtkwaliteit 2005).

Deze wetgeving is vastgelegd in de Wet milieubeheer welke gelijktijdig is aangepast. Het doel van de luchtwetgeving is om mensen te beschermen tegen risico''s van luchtverontreiniging. Het bevat luchtkwaliteitsnormen voor zwavel- en stikstofdioxide, stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen.

De wet geeft aan op welke termijn de normen gelden en moeten worden gehaald en welke bestuursorganen verantwoordelijk zijn voor het halen van die normen. In Nederland dient elke ruimtelijke ontwikkeling te worden getoetst aan de luchtwetgeving.

 

Op basis van de nieuwe wetgeving is er een Algemene Maatregel van Bestuur vastgesteld die aangeeft welke ontwikkelingen als ''niet in betekenende mate'' kunnen worden gezien zodat verdere toetsing aan de normen niet hoeft plaats te vinden. Zo is aangegeven dat de ontwikkeling van een woonwijk met maximaal 500 woningen zonder meer toelaatbaar wordt geacht.

Het toestaan van extra woningbouw is in dit plan niet aan de orde.

 

De luchtwetgeving staat daarom de planologische procedure niet in de weg.

7.11 Overige aspecten

De overige belastende en gevoelige functies genoemd in de Inspectiewijzer bestemmingsplannen:

- luchtverkeer;

- bedrijven/bedrijfsterreinen: lucht;

- specifieke bedrijven met inspectierichtlijnen;

- niet-agrarische bedrijvigheid in het buitengebied;

- veehouderij: geur;

- veehouderij: verzuring;

- glastuinbouw, fruitkwekerijen en vollegrondtuinbouw;

- lawaaisporten;

- hogedruk aardgastransportleidingen;

- brandstofleidingen;

- RWZI''s, AVI''s en stortlocaties;

- windturbines;

- milieubeschermingsgebieden;

- kwaliteit van het aanlegvergunningenstelsel;

- mobiliteit;

zijn niet van toepassing en ontbreken derhalve in deze toelichting.

 

 

HOOFDSTUK 8 Economische uitvoerbaarheid

Dit plan heeft met name tot doel de bestaande situatie te actualiseren. De kosten voor het opstellen van dit plan komen voor rekening van de gemeente.

 

PLANSCHADEOVEREENKOMST

De enige kosten die verder uit dit plan kunnen voortvloeien, zijn planschadekosten. Deze zijn op voorhand niet uit te sluiten. De gemeente zal daarom bij iedere aanvraag bezien of planschade mogelijk is. Indien dit het geval kan zijn, zal met de belanghebbende aanvrager een overeenkomst worden gesloten, zoals bedoeld in artikel 6.4a van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Daarmee kan worden voorkomen dat de gemeenschap de planschadekosten moet betalen die worden gemaakt in het belang van de aanvrager.

 

GEEN EXPLOITATIEPLAN

Een exploitatieplan is voor dit bestemmingsplan niet nodig. Mochten zich in de toekomst toch ontwikkelingen voordoen waarbij de gemeente kosten moet maken, dan zullen die uitsluitend onder de wijzigingsbevoegdheden vallen. Er zal dan eerst worden bezien of een kostenverhaalsovereenkomst kan worden gesloten. In het uiterste geval kan worden overwogen om bij wijzigingsbevoegdheden een exploitatieplan vast te stellen. Dat is geen uitgangspunt en gezien de ontwikkelingsmogelijkheden niet de verwachting.

 

 

HOOFDSTUK 9 Inspraak en overleg

De resultaten van de inspraak en het overleg zijn vastgelegd in het Eindverslag inspraakreacties en reacties vooroverleg (art. 3.1.1 Bro) Voorontwerpbestemmingsplan Hellendoorn Dorp 2013.