Direct naar inhoud
Status:ontwerp
Plantype:bestemmingsplan
IMRO-idn:NL.IMRO.0163.BPBUVAKPARKHLD-ON01

Toelichting

 

 

HOOFDSTUK 1 Inleiding

 

1.1 Aanleiding

Met het vaststellen van het bestemmingplan 'Buitengebied 2009' is de bestemming van een perceel aan de Nieuwe Twentseweg per abuis gewijzigd van 'beplantingsstrook' (bestemmingsplan 'recreatieoord De Paddestoel') naar 'Recreatie'. Het gebruik van het perceel natuur/bos is behoudens het aanleggen van enkele uitwegen ongewijzigd gebleven. De kwaliteit van de strook is de afgelopen jaren echter sterk achteruit gegaan. Er zijn veel bomen en struiken gerooid en de uitwegen welke de afgelopen jaren zijn aangelegd hebben het natuurlijke en doorlopende karakter van de strook verder aangetast. Daarnaast zijn enkele bouwwerken gebouwd welke de kwaliteit van de groenstrook niet ten goede komen. Om verdere aantasting van de aanwezige structuur en natuurwaarden te voorkomen dient het vigerende bestemmingsplan gewijzigd te worden om zodoende de groenstrook een conserverende bestemming te geven. Via voorliggend document wordt gemotiveerd waarom medewerking wordt verleend en waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

 

In dit bestemmingsplan is rekening gehouden met onder meer:

hierbij wordt gedoeld op gestandaardiseerde regels en een digitale verbeelding, gebaseerd op objectgerichte vlakken en voorzien van een codering zoals omschreven in het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening (IMRO).

 

1.2 Ligging van het plangebied

Het plangebied betreft een bos-/beplantingsstrook en is gelegen aan de zuidzijde van de Nieuwe Twentseweg en aan de achterzijde van Vakantiepark Hellendoorn. Op onderstaande afbeelding is een luchtfoto van het plangebied en de omgeving te zien.

 

Figuur 1.1 Luchtfoto plangebied en omgeving

 [image]

 

1.3 Geldend bestemmingsplan

De locatie is gelegen binnen het plangebied van het bestemmingsplan "Buitengebied 2009". Dit bestemmingsplan is door de gemeenteraad vastgesteld op 20 april 2009. Op grond van het geldende bestemmingsplan is de groenstrook het perceel bestemd tot 'Recreatie'.

 

Figuur 1.2 Uittreksel verbeelding geldend bestemmingsplan Buitengebied 2009[image]

 

Op 14 november 2020 heeft de gemeenteraad een voorbereidingsbesluit genomen voor de betreffende strook om te voorkomen dat deze verder wordt aangetast door bomenkap, het bouwen van bouwwerken en het aanbrengen van (half)verhardingen, bijvoorbeeld uitwegen.

1.4 Doel van het plan

Het bestemmingsplan is een bindend plan voor zowel overheid als burgers. In een bestemmingsplan wordt de bestemming, ofwel de functie van de grond aangewezen. Ook geeft het bestemmingsplan regels over het gebruik van de grond en wat daarop gebouwd mag worden. Omgevingsvergunningen moeten worden getoetst aan het bestemmingsplan, alvorens ze worden verleend. Dit bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, een verbeelding en planregels. De omvang van dit plan is beperkt, omdat een bestaande bos-/beplatingsstrook een passende, beschermende bestemming moet krijgen. Er verandert niets aan de situatie ter plaatse.

 

1.5 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van de huidige situatie in het plangebied gegeven. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, de provincie Overijssel en de gemeente Hellendoorn beschreven. In hoofdstuk 4 passeren alle relevante milieu- en omgevingsthema's de revue. In de hoofdstukken 5 en 6 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de economische uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 8 gaat in op de inspraak en het vooroverleg.

 

1.6 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan ''Groenstrook Vakantiepark Hellendoorn'' bestaat uit de volgende stukken:

Op de verbeelding is de bestemming van het bewuste perceel aangegeven. De planregels geven de gebruiksmogelijkheden aan van de grond en ook op welke wijze de gronden bebouwd mogen worden. Bij het opstellen van de planregels van dit bestemmingsplan is aangesloten bij de regels van het bestemmingsplan "Buitengebied 2009", omdat dit plan uit dat bestemmingsplan voortvloeit.

In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.

Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten, maar maakt geen deel uit van het bestemmingsplan.

HOOFDSTUK 2 Landschapskarakteristiek en huidige situatie plangebied

 

2.1 Landschapskarakteristiek

Het plangebied is gelegen in het jonge heide- en broekontginningslandschap. In dit landschap waren oorspronkelijk de grote oppervlakte aan – voormalige – natte en droge heidegronden. Deze waren functioneel verbonden met het essen- en oude hoevenlandschap; hier werd geweid en werden de plaggen gestoken voor in de stal; in de stal bemeste plaggen dienden als structuurverbeteraar en bemesting voor de akkergronden op de essen. Ten opzichte van nabijgelegen essen- en hoevenlandschap zijn de landbouwontginningen relatief grote open ruimtes, deels omzoomd door boscomplex. Erven liggen als blokken aan de weg geschakeld. Wegen zijn lanen met lange rechtstanden. Vaak zijn het 'inbreidings'landschappen met rommelige driehoekstructuren als resultaat. In afbeelding 2.1 zijn topografische kaarten ±1900, ±1950 en ±2016 weergegeven. Het meest opvallend is de vermindering van het areaal heide. Opgemerkt wordt dat de wegenstructuur in de afgelopen eeuw grotendeels herkenbaar is gebleven.

2.2 Huidige situatie plangebied en omgeving

Het plangebied is gelegen op circa 1,4 kilometer afstand ten noorden van de bebouwde kom van Hellendoorn, aan de rand van de Eelerberg. De functionele structuur van de omgeving van het plangebied bestaat voornamelijk uit bos en natuurpercelen, agrarische cultuurgronden, verspreid liggende erven met burgerwoningen, recreatieterreinen en (agrarische) bedrijven. Het plangebied wordt aan de noordzijde omgeven door de Nieuwe Twentseweg. Aan de zuidzijde van het plangebied is een recreatiepark aanwezig. Aan de westzijde is het plangebied begrensd door een bosperceel. De oppervlakte van het plangebied beslaat circa 1600 m2. Het plangebied is onbebouwd en voornamelijk onverhard, behoudens enkele vergunde uitwegen. Kenmerkend is de bos-/beplantingstrook welke zich vanaf de Ommerweg nagenoeg ononderbroken doorzet richting de Eelerberg. Helaas is hier de afgelopen jaren verandering in gekomen door het kappen van bomen, rooien van beplanting, het aanleggen van uitwegen en het bouwen van bouwwerken. In afbeelding 1.1 is een luchtfoto van de huidige situatie opgenomen. Op de luchtfoto is de landschapskarakteristiek (zoals beschreven in paragraaf 2.1) duidelijk herkenbaar, waaronder de rationele opzet van percelen, wegen, bosblokken. In de afbeeldingen 2.1 en 2.2 zijn foto’s van de huidige situatie in het plangebied opgenomen.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Figuur 2.1 en 2.2 Foto's omgeving[image]

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

[image] 

HOOFDSTUK 3 Het beleidskader

 

3.1 Rijksbeleid

 

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse

leefomgeving. Hiermee kunnen we inspelen op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De

NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte

voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor

het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt,

kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de

NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving

sneller en beter gemaakt kunnen worden.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in

beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier

prioriteiten:

 

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het

streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er

scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie

afwegingsprincipes:

van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale

combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik

van de ruimte;

bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van

gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan

in het andere;

voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat

dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

 

Conclusie

De Nationale Omgevingsvisie laat zich niet specifiek uit over dergelijke lokale ontwikkelingen. De voorgenomen ontwikkeling raakt geen rijksbelangen als opgenomen in de visie. Wat betreft de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' wordt opgemerkt dat deze van toepassing is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In voorliggend geval gaat het om het toekennen van een passende, beschermende bestemming van een bestaande bos-/groenstrook. In dit geval is er geen sprake van een stedelijke ontwikkeling zoals bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, onder i, van het Bro.

3.2 Provinciaal beleid

In deze paragraaf wordt het voor deze ontwikkeling relevante provinciale beleid behandeld. Op 12 april 2017 hebben Provinciale Staten van Overijssel de nieuwe Omgevingsvisie Overijssel 2017 'Beken Kleur' en bijbehorende Omgevingsverordening Overijssel 2017 vastgesteld. Op 1 mei zijn de nieuwe Omgevingsvisie en Omgevingsverordening in werking getreden. Daarna zijn de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening nog driemaal geactualiseerd.

 

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel (2017)

De omgevingsvisie is het centrale provinciale beleidsplan voor het fysieke beleidsplan voor het fysieke leefmilieu in Overijssel. De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat, zijn vertaald in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema’s. De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele centrale ambities van de provincie:

 

3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel (2017)

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. Er wordt nadrukkelijk gestuurd op ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid. Uitgangspunt is dat verstedelijking en economische activiteiten gebundeld worden ten behoeve van een optimale benutting van bestaand bebouwd gebied.

 

 

3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de ambities van de provincie Overijssel, wordt het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel gebruikt. In dit uitvoeringsmodel staan de volgende stappen centraal: 1. Of – generieke beleidskeuzes 2. Waar – ontwikkelingsperspectieven 3. Hoe – gebiedskenmerken Bij een initiatief voor bijvoorbeeld woningbouw, een nieuwe bedrijfslocatie, toeristisch-recreatieve voorzieningen, natuurontwikkeling, etcetera kun je aan de hand van deze drie stappen bepalen of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is, waar het past en hoe het uitgevoerd kan worden. De eerste stap, het bepalen van de of-vraag is in dit geval envoudig te beantwoorden. Het gaat om het toekennen van een conserverende bestemming voor de bos-/beplantingsstrook.

 

Ten slotte is de vraag hoe een en ander ingepast kan worden in het landschap. De gebiedskenmerken spelen een belangrijke rol bij deze vraag. Onder gebiedskenmerken worden verstaan de ruimtelijke kenmerken van een gebied of gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype. Voor alle gebiedstypen in Overijssel is in de Catalogus Gebiedskenmerken beschreven welke kwaliteiten en kenmerken van provinciaal zijn en behouden, versterkt of ontwikkeld moeten worden. De gebiedskenmerken zijn soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend. Voor de normerende uitspraken geldt dat deze opgevolgd dienen te worden; ze zijn dan ook in de omgevingsverordening geregeld. De richtinggevende uitspraken zijn randvoorwaarden waarmee in principe rekening gehouden moet worden. Hier kan gemotiveerd van worden afgeweken mits aannemelijk is gemaakt dat met het alternatief de kwaliteitsambities even goed of zelfs beter gerealiseerd kunnen worden. De inspirerende uitspraken bieden een wenkend perspectief: het zijn voorbeelden van de wijze waarop ruimtelijke kwaliteitsambities ingevuld kunnen worden. Initiatiefnemers kunnen zich hierdoor laten inspireren, maar dit hoeft niet.

 

Figuur 3.1 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

3.2.4 Toetsing aan de uitgangspunten van het uivoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Indien dit plan wordt getoetst aan de regeling ''Kwaliteitsimpuls Groene omgeving'' en de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld:

 

De ontwikkeling betreft het beschermen van een groenstrook en het toekennen van een passende bestemming. Hiermee wordt voldaan aan het geldende beleid van de provincie Overijssel. De Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving is niet van toepassing.

 

3.2.4.1 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Generieke beleidskeuzes

Bij de afwegingen in de eerste fase “generieke beleidskeuzes” gaat het om de vraag of er beleidsmatig sprake is van grote belemmeringen. Geconstateerd wordt dat daarvan geen sprake is.

 

Ontwikkelingsperspectieven

Op basis van de ontwikkelingsperspectievenkaart van de provincie Overijssel kent het plangebied het ontwikkelingsperspectief 'Natuurnetwerk Nederland'. In afbeelding 3.2 is een uitsnede van de perspectievenkaart behorende bij de Omgevingsvisie opgenomen.

 

Figuur 3.2. Uittreksel Perspectievenkaart Omgevingsvisie Overijssel

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) bestaat uit een samenhangend netwerk van gebieden met natuurwaarden. Het natuurnetwerk in Overijssel maakt hier deel van uit. Binnen dit natuurnetwerk liggen natuurgebieden die vanwege de hoge natuurwaarden (inter)nationale bescherming genieten, waaronder de Nationale Parken en een groot deel van de Natura 2000-gebieden. Naast de bestaande natuurgebieden bestaat het NNN in Overijssel deels uit gebieden die nog omgevormd zullen worden tot natuur. Het ruimtelijk beleid voor het NNN is gericht op behoud, herstel en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN: de natuurkwaliteit, landschappelijke kwaliteit en de beleving van rust. Daarbij wordt zoveel mogelijk rekening gehouden met de andere belangen in het gebied. Voor initiatieven die niet passen binnen de doelstelling van het NNN is geen ruimte, tenzij er sprake is van een groot openbaar belang waar niet op een andere manier aan voldaan kan worden (het ‘nee, tenzij’-principe). Daarbij worden de zogeheten NNN-spelregels gehanteerd: herbegrenzing van het NNN, saldering van negatieve effecten en toepassing van het compensatiebeginsel. Er is door toepassing van de NNN-spelregels ruimte voor het aanpassen van de begrenzing als daarmee de doelen op een betere manier kunnen worden bereikt.

Aan de bosstrook wordt de bestemming "Natuur" toegekend. Daarmee geeft de gemeente ook duidelijk weer, wat de gebruiksmogelijkheden van de gronden zijn conform de doelstellingen van het NNN.

 

Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen.

 

1. De natuurlijke laag.

Overijssel bestaat uit een rijk en gevarieerd spectrum aan natuurlijke landschappen. Deze vormen de basis voor het gehele grondgebied van Overijssel. Het beter afstemmen van ruimtelijke ontwikkelingen op de natuurlijke laag kan ervoor zorgen dat de natuurlijke kwaliteiten van de provincie weer mede beeldbepalend worden. Ook in steden en dorpen bij voorbeeld in nieuwe waterrijke woonmilieus en nieuwe natuur in stad en dorp.

De locatie is op de gebiedskenmerkenkaart ''de natuurlijke laag'' aangeduid met het gebiedstype 'Dekzandvlakte en ruggen'. In figuur 3.3. is dat aangegeven.

 

Figuur 3.3. Gebiedstype [image]

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Met betrekking tot dekzandvlakte is de ambitie gericht op het beleefbaar maken van de verschillen tussen hoog en laag en tussen droog en nat. Dit kan bijvoorbeeld door een meer natuurlijk watersysteem en door beplanting met ''natuurlijke'' soorten. Ook de strekkingsrichting van het landschap kan worden benut.

De bosstrook krijgt een meer conserverende bestemming welke gericht is op behoud van deze waarden.

 

2. De laag van het agrarische cultuurlandschap

In het agrarisch cultuurlandschap gaat het er altijd om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Hierbij hebben nooit ideeën over schoonheid een rol gespeeld. Wel zijn we ze in de loop van de tijd gaan waarderen om hun ruimtelijke kwaliteiten. Vooral herkenbaarheid, contrast en afwisseling worden gewaardeerd. De ambitie is gericht op het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen door versterking, behoud, ontwikkeling of een combinatie hiervan.

De locatie is op de gebiedskenmerkenkaart ''de laag van het agrarisch-cultuurlandschap'' aangeduid met het gebiedstype Jong heide- en broekontginningslandschap. In figuur 3.4. is dat aangegeven.

 

Figuur 3.4. Gebiedstype[image]

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Dit plan voorziet in de planologische kaders ten behoeve van bescherming van een bestaande bosstrook. Hierdoor worden de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen behouden en versterkt. Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met de gebiedskenmerken van de “Laag van het agrarisch cultuurlandschap”.

 

3. De stedelijke laag

De locatie heeft op de gebiedskenmerkenkaart de “Stedelijke laag” geen bijzondere eigenschappen. Deze gebiedskenmerken kunnen derhalve buiten beschouwing worden gelaten.

 

4. De ''lust- en leisurelaag''

Met de natuurlijke laag, de laag van het agrarische cultuurlandschap en de stedelijke laag is het spectrum van de ruimtelijke kwaliteit nog niet compleet. De lust & leisurelaag is het domein van de belevenis, de betekenis en identiteit. Het voegt kenmerken toe als landgoederen, recreatieparken, recreatieve routes maar benut ook vooral de kwaliteit van de andere drie lagen. Het maakt ze beleefbaar en tot een belevenis. Het belevenisaspect wordt een steeds belangrijke pijler onder het ruimtelijk kwaliteitsbeleid.

De ambitie is gericht op sterke ruimtelijke identiteiten als motor voor gebiedsontwikkeling. Het gaat er om beleving, betekenis en kwaliteit van de omgeving te versterken en de beleefbaarheid en toegankelijkheid van het landschap te vergroten.

De locatie is op de gebiedskenmerkenkaart ''de lust- en leisurelaag'' aangeduid met 'Donkerte'.

In figuur 3.5. is dat aangegeven.

 

 

Figuur 3.5. Lust & leisurelaag

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Lichte gebieden geven een beeld van de economische dynamiek van de provincie: de steden en dorpen, de autosnelwegen, de kassengebieden, de attractieparken, de grote bedrijventerreinen en de gebieden met veel bebouwing. De donkere gebieden geven een indicatie van de ‘buitengebieden’ van Overijssel. De natuurcomplexen en de grote landbouwgebieden. De donkere gebieden zijn de gebieden waar het ‘s nachts nog echt donker is, waar je de sterrenhemel kunt waarnemen. Het zijn de relatief ‘luwe’ dun bewoonde gebieden met een lage gebruiksdruk.

Donkerte wordt een te koesteren kwaliteit. De ambitie is de huidige ‘donkere’ gebieden, ten minste zo donker te houden, maar bij ontwikkelingen ze liever nog wat donkerder te maken. Dit betekent op praktisch niveau terughoudend zijn met verlichting van wegen, bedrijventerreinen e.d. en verkennen waar deze ‘s nachts uit kan of anders lichtbronnen selectiever richten. Structureel is het vrijwaren van donkere gebieden van verhoging van de dynamiek het perspectief. De ambitie is het rustige en onthaaste karakter te behouden, zodat passages van autosnelwegen en regionale wegen niet leiden tot stedelijke ontwikkeling aan eventuele op- en afritten. Bundeling van stedelijke functies en infrastructuur in de ‘lichte’ gebieden.

Dit plan voorziet in de planologische kaders ten behoeve van bescherming van een bestaande bosstrook. Dit gaat niet ten koste van de kwaliteit 'donkerte'.

 

Conclusie toetsing aan de Omgevingsvisie Overijssel

Geconcludeerd kan worden dat dit voorliggende bestemmingsplan in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

 

3.3 Gemeentelijk beleid

 

3.3.1 ‘Omgevingsvisie Hellendoorn, Natuurlijk Avontuurlijk’

De ‘Omgevingsvisie Hellendoorn, Natuurlijk Avontuurlijk’ (vastgesteld d.d. 12 februari 2014) bevat een brede visie op de toekomst en vormt het kader van alle ruimtelijke ontwikkelingen. De visie is opgebouwd in 3 lagen, namelijk identiteit, context en kernvisie:

 

Identiteit: ‘Avontuur in de natuur’:

De gemeente Hellendoorn is ingedeeld in zes identiteitsgebieden. Onderhavig plangebied bevindt zich in het identiteitsgebied ‘Avontuur in de natuur’. De ruimtelijke kwaliteit van dit gebied wordt bepaald door het grote bosoppervlak, de hoogteverschillen en de abrupte overgangen van beslotenheid naar openheid. Deze kwaliteiten worden ook benoemd in de Catalogus Gebiedskenmerken, behorende bij de Omgevingsvisie Overijssel. De belangrijkste kwaliteit heeft z’n oorsprong in de natuurlijke laag: namelijk de stuwwal. De ambitie voor stuwwallen is: het reliëf beeldbepalend laten zijn, door bijvoorbeeld overgangen naar andere landschappen te accentueren en door de zichten erop én er vanaf te versterken. Aan de randen van het gebied liggen de essen (zie ook de Laag van het agrarisch cultuurlandschap in paragraaf 3.2.4.1). Deze zijn in deze visie aangegeven op de kaartlaag Context. De ligging van de essen aan de randen van het bosgebied zorgen voor de abrupte overgangen van beslotenheid naar openheid. De ambitie van de provincie is de es als ruimtelijke eenheid te behouden en het contrast tussen verschillende landschapsonderdelen te versterken. Een groot deel van het gebied is net als het plangebied ook aangewezen als NNN-gebied (voorheen EHS). De identiteit van het gebied wordt daarnaast bepaald door een functionele component. Vanwege de ruimtelijke kwaliteiten bevat het gebied, binnen de natuurlijke setting, potenties voor (nog) meer avontuur. Net als is aangegeven in de Catalogus Gebiedskenmerken is het de ambitie om de recreatieve attracties/verblijfsrecreatie en recreatieve mogelijkheden sterker te verbinden met de kwaliteiten van de omgeving. De natuurlijke en aardkundige waarden van dit gebied zijn bepalend voor de onderscheidende identiteit van de gemeente Hellendoorn. Het is een uitdaging de waarden in dit gebied nog beter te benutten en gelijktijdig te versterken. Plan-ingrediënten:

 

 

Context: ‘Buitengebied’:

In de contextlaag is de EHS (nu: Natuurnetwerk Nederland) aangegeven. De provincie Overijssel is het bevoegd gezag omtrent ontwikkelingen binnen het NNN. Er geldt binnen het NNN een zogenaamd ‘nee, tenzij’ beleid. Ontwikkelingen zijn niet mogelijk, tenzij er een zwaarwegend maatschappelijk belang voor een ontwikkeling is. Daarnaast kunnen nieuwe ontwikkelingen binnen het NNN worden toegestaan als het positief effect op het NNN opweegt tegen het negatief effect. Er zal in elk geval met de provincie overlegd moeten worden. Ontwikkelingen in het NNN zijn alleen toegestaan mits er gecompenseerd wordt. Streef naar grote oppervlaktes bos op strategische plaatsen waar de dichtheid aan paden wordt teruggedrongen. Indien forse aantasting van waarden plaatsvindt kan ook fysieke compensatie plaatsvinden door elders bos uit te breiden. In het beekdal kan compensatie ook plaatsvinden door zonering. Dat betekent dat gedetailleerd delen aangewezen moeten worden waar recreatieve/andere functies zich beperkt kunnen ontwikkelen. Daartegenover zullen gedetailleerd andere delen van het beekdal op lange termijn veilig gesteld moeten worden door de rust daar ook te waarborgen. Dat betekent een lage dichtheid aan of geen recreatieve infrastructuur.

 

Kernvisie:

Binnen de kernvisie liggen tien concrete opgaven, waarvan zes ruimtelijke en vier procesmatige. De in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling maakt geen onderdeel uit van een concrete opgave.

 

Toetsing van het initiatief aan de ‘Omgevingsvisie Hellendoorn, Natuurlijk Avontuurlijk’:

 

Geconcludeerd wordt dat de in dit plan besloten ontwikkeling uitvoering geeft aan de beleidsuitgangspunten van de gemeente Hellendoorn. Het initiatief draagt aantoonbaar bij aan behoud van het NNN areaal binnen Hellendoorn en het versterkt de natuur ter plaatse.

 

Conclusie toetsing aan gemeentelijk beleid

Indien het voorliggende plan wordt getoetst aan het gemeentelijk beleid blijkt dat voldaan wordt aan het gemeentelijk beleid.

HOOFDSTUK 4 Milieutechnische en ruimtelijke aandachtspunten

 

4.1 Algemeen

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema''s geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid en milieuzonering.

4.2 Geluid

Wet Geluidhinder

Bij het aspect geluid is de Wet geluidhinder (Wgh) van toepassing. Deze wet heeft als doel het terugdringen van hinder als gevolg van geluid. De wet stelt bepaalde eisen aan de geluidsbelasting van geluidsgevoelige functies. Op basis van deze wet dient bij het vaststelling of herziening van een bestemmingsplan aandacht te worden besteed aan het aspect geluid door de akoestische situatie te beoordelen. De geluidsbronnen die de Wet geluidhinder behandelt zijn industrielawaai, verkeerslawaai en railverkeerslawaai. Railverkeerslawaai en industrielawaai is bij deze locatie niet van toepassing, omdat er geen spoorwegen en industrie in de nabije omgeving gelegen zijn.

De mate waarin geluid, veroorzaakt door het wegverkeer, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder. De wet stelt dat in principe de geluidsbelasting op de gevel van woningen niet hoger mag zijn dan de voorkeursgrenswaarde (48 dB), dan wel een nader bepaalde waarde (hogere grenswaarde). Onder deze waarde hoeft wettelijk gezien aan verkeerslawaai geen aandacht te worden besteed. Voorliggend bestemmingsplan maakt geen nieuw geluidsgevoelig object mogelijk.

 

Conclusie

De Wet geluidhinder vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.3 Bodemkwaliteit

Sinds 1 januari 2008 is in het Besluit Bodemkwaliteit (Bbk) vastgelegd hoe we in Nederland omgaan met het hergebruik van schone en licht verontreinigde grond en de bescherming van de bodem. Bij vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de gewenste ontwikkeling.

In voorliggend geval gaat het om een ontwikkeling waarbij geen nieuw object wordt mogelijk gemaakt waarbij sprake is van langdurig menselijk bedrijf. Gezien het vorenstaande is het uitvoeren van een verkennend bodemonderzoek niet noodzakelijk.

 

Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering in het kader van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

 

4.4 Luchtkwaliteit

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit. In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. In het voorliggende geval is er sprake van planologische bescherming van een bestaande bosstrook. Een dergelijk project is aan te merken als een project welke “niet in betekenende mate bijdraagt” aan luchtverontreiniging.

 

4.5 Externe veiligheid

 

4.5.1 Algemeen

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico''s die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Per 1 januari 2010 moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Die beperkingen moeten in milieuvergunningen en bestemmingsplannen zijn vastgelegd. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen.

Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs). Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen is het Structuurschema buisleidingen (SBUI) van toepassing.

Het doel van het ''Besluit externe veiligheid inrichtingen'' is om de risico''s waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken.

In het externe veiligheidsplan ''Hellendoorn werkt aan veiligheid'', vastgesteld op 20 maart 2007, is het veiligheidsbeleid van de gemeente Hellendoorn in beeld gebracht. Doel van het externe veiligheidsbeleid is om een transparant toetsingskader te hebben voor het omgaan met huidige maar ook eventuele toekomstige externe veiligheidssituaties.

4.5.2 Situatie in en bij het plangebied

Aan hand van de Risicokaart Overijssel is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart Overijssel staan meerdere soorten risico''s, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In de volgende afbeelding is een uitsnede van de Risicokaart weergegeven.

 

Figuur 4.1. Uitsnede Risicokaart Overijssel

 [image]

Nabij het plangebied is sprake van buisleidingen (A-648-KR-022, A-508-KR-022, A-528-KR-011) van de Nederlandse Gasunie. In het voorliggende geval is er geen sprake van de realisatie van een (beperkt) kwetsbaar object of een risicovolle inrichting. Er is sprake van de planologische bescherming van een bestaande bosstrook. Dit betekent dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.

 

4.6 Bedrijven en milieuzonering

 

4.6.1 Algemeen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies.

 

 

 

4.6.2 Onderzoeksresultaten milieuzonering

De planologische bescherming van een bestaande bosstrook heeft niet tot gevolg dat er een milieubelastende of milieugevoelige functie gerealiseerd wordt. Er is derhalve geen sprake van een aantasting van het woonen leefklimaat van omwonenden. Opgemerkt wordt dat de nieuwe bestemming 'Natuur' niet leidt tot beperkingen voor bestaande bedrijven.

 

4.7 Flora & fauna

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Wet Natuurbescherming en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Soortenbescherming komt ook voort uit de Wet Natuurbescherming. Een natuurtoets is uitgevoerd om te onderzoeken of de gewenste ontwikkeling in het kader van gebieds- en soortbescherming geen significant negatieve effecten met zich meebrengt.

4.7.1 Gebiedsbescherming

Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet Natuurbescherming beschermd. Het Natuurnetwerk Nederland is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het ‘nee, tenzij’- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten. Een nadere toetsing in het kader van de Wet Natuurbescherming of Natuurnetwerk Nederland wordt niet noodzakelijk geacht. Verwacht wordt dat de planologische bescherming van een bestaande bosstrook vooral een positief effect heeft op bestaande en te ontwikkelen natuurwaarden.

 

4.7.2 Soortenbescherming

Geconcludeerd wordt dat het plangebied een geschikt leefgebied vormt voor diverse beschermde planten- en diersoorten in het kader van de Flora- en faunawet. Het gaat om algemene en licht beschermde soorten zoals zoogdieren en amfibieën, maar ook om een aantal strikt beschermde soorten zoals vogels en vleermuizen. De voorgenomen ontwikkelingen hebben naar verwachting vooral een positief effect op flora en fauna door planologische bescherming van een bestaande bosstrook. Voor alle beschermde, inheemse (ook de algemeen voorkomende) vogelsoorten geldt vanuit de Wet Natuurbescherming. Ook handelingen die een vaste rust- of verblijfplaats van beschermde vogels verstoren zijn niet toegestaan. In de praktijk betekent dit dat verstorende werkzaamheden alleen buiten het broedseizoen uitgevoerd mogen worden

 

Conclusie

 

 

 

4.8 Water

 

4.8.1 Algemeen

Op grond van een afspraak uit de Startovereenkomst Waterbeleid 21e eeuw, dienen decentrale

overheden in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf op te nemen. In die paragraaf dient te worden uiteengezet wat voor gevolgen het plan in kwestie heeft voor de waterhuishouding, dat wil zeggen het grondwater en het oppervlaktewater. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets: het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren (door de waterbeheerder), afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten.

 

4.8.2 Beleidskader

Het kader voor de watertoets is het vigerend beleid (Vierde Nota waterhuishouding,

Waterbeleid 21e eeuw, Europese Kaderrichtlijn water en de beleidslijn Ruimte voor de Rivier).

De watertoets wordt uitgevoerd binnen de bestaande wet- en regelgeving op het gebied van

ruimtelijke ordening en water, op basis van het commitment van de betrokken partijen blijkend

uit de Startovereenkomst Waterbeleid 21e eeuw.

Een aantal relevante beleidsdocumenten wordt in het navolgende kort besproken.

 

Rijksbeleid

Vierde Nota Waterhuishouding

De Vierde Nota Waterhuishouding van december 1998 verwoordt de regeringsbeslissing. Een

van de speerpunten is een duurzaam stedelijk waterbeheer, met als belangrijke elementen:

• waterbesparende maatregelen in de woning;

• het afkoppelen van verhard oppervlak van de riolering;

• het vasthouden van regenwater in vijvers en in de bodem;

• herwaardering van watersystemen bij de ruimtelijke inrichting van (nieuwe)

woongebieden.

 

Waterbeleid 21e eeuw

Met het Waterbeleid 21e eeuw wordt ingespeeld op toekomstige ontwikkelingen die hogere

eisen stellen aan het waterbeheer. Het gaat hierbij om onder andere de klimaatverandering,

bodemdaling en zeespiegelrijzing. Het Waterbeleid 21e eeuw heeft twee principes voor

duurzaam waterbeheer geïntroduceerd. Dit zijn de tritsen:

• vasthouden, bergen en afvoeren;

• schoonhouden, scheiden en zuiveren.

 

De trits "vasthouden, bergen en afvoeren" houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk

bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt

het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en daarna wordt het water afgevoerd.

Bij de trits "schoonhouden, scheiden en zuiveren" gaat het er om dat het water zoveel mogelijk

wordt schoongehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden

en als laatste wanneer schoonhouden en scheiden niet mogelijk is, komt het zuiveren van

verontreinigd water aan bod.

 

Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn,

naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van

de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van de

wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlaktewater en waterbeleving

zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.

 

Beleid waterschap Drents Overijsselse Delta

Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf

deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen

Rijn en IJssel, Vechtstromen, Vallei en Veluwe, Drents Overijsselse Delta, en Zuiderzeeland. Om

te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen een

Waterbeheerplan opgesteld.

Het algemeen bestuur van het waterschap Drents Overijsselse Delta heeft in de vergadering van 7 oktober 2015 het 'Waterbeheerplan 2016-2021' vastgesteld. In het Waterbeheerplan is aangegeven hoe het waterschap zijn taken de komende jaren (2016 tot 2021) wil uitvoeren.

In het plan zijn doelen en maatregelen gesteld voor de thema's waterveiligheid, voldoende water, schoon water en het zuiveren van afvalwater. Deze zijn gericht op het:

• voorkomen of beperken van overstromingen, wateroverlast en droogte;

• beschermen en verbeteren van de kwaliteit van het oppervlaktewater en grondwater en

het zorgen voor een goed functionerend regionaal watersysteem.

• het effectief en efficiënt behandelen van afvalwater in de

afvalwaterzuiveringsinstallaties.

 

4.8.3 Gemeentelijk Beleid

Op 15 december 2020 is de beleidsnota “Samen leven met water 2021-2025 gemeente

Hellendoorn vastgesteld. Het waterbeheer in Hellendoorn is verdeeld over vier waterpartners:

de gemeente Hellendoorn, het waterschap Vechtstromen en waterschap Drents Overijsselse

Delta en de provincie Overijssel. Bij het operationele waterbeheer worden ook particulieren en

ondernemers betrokken.

De activiteiten van de vier waterpartners kennen een grote onderlinge afhankelijkheid. Een

goede samenwerking is dus essentieel. De gemeentelijke zorgplichten voor afvalwater,

grondwater en hemelwater hebben zowel betrekking op de (afval)waterketen als op het

watersysteem.

In de samenwerking met waterbeheerders en omliggende gemeenten speelt Twents Waternet

een belangrijke rol. Twents Waternet is een netwerkorganisatie waarin (beleids)medewerkers

van de Twentse gemeenten en waterschap Vechtstromen kennis en ervaring delen op het

gebied van riolering, waterbeheer en klimaatadaptatie. Het Twents Waternet heeft een aantal

bouwstenen opgesteld voor regelgeving op watergebied. De bouwstenen bieden mogelijkheden om onderwerpen op verschillende wijze te regelen. De bouwstenen gaan over:

• aansluiten op de riolering met regels over de aansluitingen op de riolering;

• lozen van afvalwater met regels over de lozingsroute, zuiveringsvoorzieningen en bij dit

laatste regels voor aan te leveren gegevens en bescheiden;

• bedrijfsafvalwater in het buitengebied met regels om zorg te dragen dat alleen

huishoudelijk wordt geloosd en aanvullende regels in geval van lozing van

bedrijfsafvalwater;

• vloerpeilen en maximaal percentage verharding met regels om zorg te dragen dat zo

weinig mogelijk hemelwater via het riool wordt afgevoerd;

• waterberging inclusief afkoopregeling met regels om hemelwater langer op het eigen

terrein kunnen vasthouden en indien nodig vertraagd afvoeren. Ook bevat deze regels

voor particulieren over het aanleggen van een waterberging met voorwaarden. Via een

omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de waterbergingseis;

• afkoppelen en infiltreren in aangewezen afkoppelgebieden om daarmee het hemelwater

vast te houden in de gebieden;

• bodemenergiesystemen in intrekgebieden dienen zorg te dragen dat de

drinkwaterwinning wordt veiliggesteld.

 

Afvalwaterzorgplicht

De gemeentelijke zorgplicht voor inzameling van stedelijk afvalwater beperkt zich overwegend

tot huishoudelijk afvalwater en afvalwater dat qua samenstelling daarmee overeen komt. Dit

houdt in dat bedrijfsafvalwater, waarbij geen sprake is van bovengenoemde herkomst, in

beginsel niet door de gemeente ingezameld en getransporteerd behoeft te worden. In de

praktijk zal de gemeente overigens het bedrijfsafvalwater dat al is aangesloten op een openbaar

vuilwaterriool blijven inzamelen en transporteren, mist de samenstelling van dit afvalwater

voldoet aan wettelijke eisen en de goede werking van het rioolstelsel en rioolwaterzuivering

niet belemmert.

 

Hemelwaterzorgplicht

De gemeente Hellendoorn streeft naar een zo duurzaam mogelijke en doelmatige inzameling en

afvoer van hemelwater waarbij hemelwater op een zo natuurlijk mogelijke manier wordt

verwerkt. Gestreefd wordt dit te doen tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten. Bij

infrastructuurprojecten in bestaand stedelijk gebied en bij nieuwe in- en uitbreidingen van

woongebied is in de afgelopen 20 jaar veel aandacht gegeven aan het scheiden van hemel- en

afvalwater. De gemeente tracht, conform de opzet van de wetgeving, het initiatief voor de

verwerking van hemelwater dat afkomstig is van particuliere terreinen zoveel mogelijk bij de

burgers neer te leggen binnen de grenzen van redelijkheid en doelmatigheid.

 

Grondwaterzorgplicht

De gemeente draagt zorg voor het in het openbaar gebied treffen van maatregelen teneinde

structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven

bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken. Dit voor zover het treffen van die

maatregelen doelmatig is en niet tot de zorg van de particulier, het waterschap of de provincie

behoren.

 

4.8.4 Watertoets

De watertoets is het proces van vroegtijdig beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in

ruimtelijke plannen. Het doel van de watertoets is dat de waterbelangen evenwichtig worden

meegewogen bij de totstandkoming van een bestemmingsplan. De watertoets wordt via een

waterparagraaf opgenomen in het bestemmingsplan. Doel van de watertoets is “te waarborgen

dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze meewegen bij alle

ruimtelijke plannen en besluiten die relevant zijn voor de waterhuishouding”.

 

4.8.5 Waterparagraaf

De waterparagraaf beschrijft de waterhuishoudkundige situatie (oppervlaktewater, grondwater,

hemelwater en afvalwater) in de huidige en toekomstige situatie en de wijzigingen die optreden

en hoe hiermee wordt omgegaan. De toetsing van de waterparagraaf ligt bij het Waterschap.

Het wateradvies van het waterschap moet daarin zijn meegenomen. Bij het opstellen van de waterparagraaf zijn ruimtelijk relevante criteria te onderscheiden in:

• Veiligheid, waarborgen veiligheidsniveau;

• Wateroverlast, voorkomen en/of reduceren van wateroverlast. Vergroten veerkracht

watersysteem;

• Verwerking hemelwater, vasthouden, bergen, afvoeren en schoon houden;

• Riolering, voorkomen van het ontstaan van afvalwater. Afvalwater afvoeren naar de

rioolwaterzuivering;

• Watervoorziening, afstemmen op de toegekende functie;

• Volksgezondheid, minimaliseren risico op water gerelateerde ziekten en plagen;

• Bodemdaling (veengebieden),tegengaan bodemdaling en reductie functiegeschiktheid;

• Grondwateroverlast, voorkomen en tegengaan van grondwateroverlast;

• Oppervlaktewaterkwaliteit, behoud/realisatie goede waterkwaliteit voor mens en natuur

en afstemming KRW;

• Grondwaterkwaliteit, behoud/realisatie goede waterkwaliteit voor mens en natuur;

• Verdroging, bescherming karakteristieke grondwaterafhankelijke ecologische waarden;

• Natte natuur, ontwikkeling/bescherming van een rijke gevarieerde en natuurlijk

karakteristieke aquatische natuur.

 

De huidige situatie wordt daarbij vergeleken met de nieuwe situatie aan de hand van de

volgende punten:

• Verdeling verhard oppervlak;

• Bodemopbouw: mate van doorlatendheid/infiltratie gebied;

• Grondwatersituatie: kwel/infiltratiegebied. Bepalen specifieke gebiedsafvoer (l/sec/ ha)

door het waterschap;

• Oppervlaktewatersituatie;

• Inzameling en afvoer van afvalwater;

• Inzameling en afvoer van hemelwater

• Beheersing grondwaterstanden in relatie tot de functie van het gebied;

• Uitgangspunten stedelijk water vastleggen. In de concept-waterparagraaf worden

principiële keuzes gemaakt voor de duurzame omgang met water, ophoging terrein

versus ontwatering, type rioolsysteem, omvang van aan te leggen oppervlaktewater,

etc.

 

Voor verdere informatie wordt verwezen naar de bijlage: “Bijlage 1 Handleiding watertoets

2020” welke ook bijlage is bij de regels van dit bestemmingsplan.

 

 

 

4.8.6 Watertoetsproces

Op 11 augustus 2021 is het waterschap Drents Overijsselse Delta geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Het plan betreft alleen een functieverandering van bestaande bebouwing en heeft geen invloed op de waterhuishouding. Met de voorgenomen ontwikkeling zijn geen waterbelangen gemoeid. De ontwikkeling heeft geen nieuwe lozingen op oppervlaktewater tot gevolg. In het gebied is geen sprake van (grond)wateroverlast, waardoor geen waterschapsbelangen in het geding komen.

Het waterschap Drents Overijsselse Delta heeft dan ook geen bezwaren tegen de voorgenomen ontwikkeling. De resultaten de watertoets zijn opgenomen in Bijlage 1 van de toelichting van dit bestemmingsplan. In de navolgende paragraaf zal nader worden ingegaan op de waterhuishoudkundige situatie in het plangebied.

 

4.8.7 Waterhuishoudkundige aspecten in het plangebied

Het bestemmingsplan heeft in beginsel beperkte gevolgen voor de waterhuishouding. De locatie is niet gelegen in een grondwaterbeschermingsgebied of intrekgebied. In het de regels van dit bestemmingsplan wordt een aanlegvergunningenstelsel opgenomen om terughoudend om te gaan met het toestaan van (half)verhard oppervlak.

4.9 Archeologie en cultuurhistorie

 

4.9.1 Archeologie

Op basis van het Verdrag van Malta en de Wet op de archeologische monumentenzorg is het uitgangspunt gesteld om archeologische erfgoed zoveel mogelijk ter plekke te bewaren en maatregelen te nemen om dit te bewerkstelligen. De verstoorder van de bodem is verantwoordelijk voor het behoud van de archeologische resten. Daar waar behoud ter plekke niet mogelijk is, betaalt de verstoorder het archeologisch onderzoek en de mogelijke opgravingen. Voor ruimtelijke plannen die archeologische waarden bedreigen, moeten betrokken partijen in beeld brengen welke archeologische waarden in het geding zijn.

De gemeente Hellendoorn kent geen archeologische verwachtingskaart. Het plangebied is daarom getoetst aan het geldende bestemmingsplan en de provinciale archeologische verwachtingskaart uit de provinciale Omgevingsvisie.

Het plangebied is gelegen in een gebied met een middelhoge archeologische verwachtingswaarde. In het geldende bestemmingsplan komt dit tot uiting door de aanwezigheid van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde'. In de regels behorend bij het geldende bestemmingsplan is opgenomen dat ter plaatse van deze dubbelbestemming, voor zover het betreft bouwen buiten een bouwvlak ten behoeve van de andere bestemmingen van die gronden, enkel mag worden gebouwd indien het bouwplan vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing op de bestaande plaats, waarbij de oppervlakte op of onder peil niet wordt vergroot, betreft. Tevens zijn bouwwerken waarvoor de graaf- of heiwerkzaamheden die niet dieper gaan de 0,3 m en bouwwerken met een oppervlak van ten hoogste 2.500 m² toegestaan. Bij bodemingrepen groter dan 2.500 m² en dieper dan 0,3 m dient archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd.

Gezien de beschermde insteek van dit bestemmingsplan, het bestaande gebruik van de betreffende gronden en het feit dat de hierboven genoemde oppervlaktes niet worden benaderd is dan ook niet te verwachten dat er sprake zal zijn van verlies of beschadiging van enige archeologische waarden. Daarom wordt archeologisch onderzoek niet noodzakelijk geacht.

 

4.9.2 Cultuurhistorie

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten, ook cultuurhistorische waarden in het plangebied worden meegewogen bij ruimtelijke ontwikkelingen die met een nieuw bestemmingsplan planologisch mogelijk worden gemaakt. Met het voorliggende plan worden geen cultuurhistorische waarden gesloopt of aangetast. Er bevinden zich in het plangebied of in de nabijheid van het plangebied geen rijks- of gemeentelijke monumenten.

 

Conclusie

Met het voorliggende plan worden geen archeologische en cultuurhistorische waarden aangetast.

 

 

HOOFDSTUK 5 Juridische aspecten en planverantwoording

 

5.1 Inleiding

In de vorige hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.

5.2 Opzet van de regels

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen. De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012. Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken. De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

 

  1. Inleidende regels;

  2. Bestemmingsregels;

  3. Algemene regels;

  4. Overgangs- en slotregels.

 

 

5.2.1 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:

5.2.2 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels per bestemming zijn onderverdeeld in o.a.:

 

 

In paragraaf 5.3 worden de verschillende bestemmingen toegelicht en wordt ook per bestemming aangegeven waarom voor bepaalde gronden voor deze is gekozen

5.2.3 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het hele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:

In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.

In dit artikel zijn de wijzigingsregels opgenomen waarin aangegeven staat ten aanzien van welke onderdelen het bevoegd gezag het plan kan wijzigen.

 

5.2.4 Overgangs- en slotbepalingen

In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.

 

 

5.3 Verantwoording van de regels

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden. De bestaande situatie is hierbij het uitgangspunt.

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.

In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.

 

‘Natuur’ (Artikel 3)

Deze bestemming is toegekend aan de bosstrook die van recreatie naar natuur wordt gewijzigd. De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor: bosbouw, instandhouding en ontwikkeling van bos ten behoeve van aldaar voorkomende dan wel daaraan eigen landschaps- en natuurwaarden, zoals geomorfologische, bodemkundige, landschapsvisuele, cultuurhistorische en ecologische waarden, instandhouding en ontwikkeling van natuurgebieden met heide en met natte en droge natuur, instandhouding en ontwikkeling van aldaar voorkomende watergangen, sloten, meanders en andere waterpartijen, extensieve openluchtrecreatie, behoud van de aanwezige zandwegen. Gebouwen zijn niet toegestaan. Andere bouwwerken, niet zijnde gebouwen, zijn toegestaan tot een bouwhoogte van 2 meter. Aan deze bestemming is een vergunningenstelsel gekoppeld voor werken en werkzaamheden.

 

'Waarde - archeologische verwachtingswaarde' (Artikel 4)

Op 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg in werking getreden. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: de veroorzaker betaald. Het archeologisch bodemarchief is de grootste bron voor de geschiedenis van Nederland. Het belangrijkste doel van de wet is het behoud van dit erfgoed in situ (ter plekke), omdat de bodem de beste garantie biedt voor een goede conservering van de archeologische waarden. De provincie hanteert als uitgangspunt dat ruimtelijke plannen die het bodemarchief kunnen aantasten, zo veel mogelijk rekening moeten houden met bekende en te verwachten archeologische waarden.

Het plangebied heeft een archeologische (verwachtings)waarde. De voor "Waarde - Archeologische verwachtingswaarde" aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor onderzoek naar en bescherming van naar verwachting aanwezige archeologische waarden. Dit artikel bevat voorschriften met betrekking tot bodemverstoringen.

 

'Omgevingsvergunning - werken'
Ter bescherming van natuur- en landschapswaarden zal voor een aantal werken en werkzaamheden buiten het bouwvlak eerst moeten worden getoetst of deze invloed hebben op de aanwezige natuur- en landschapswaarden. De omgevingsvergunning - werken biedt de gemeente de mogelijkheid om deze toets uit te voeren. Wanneer de werkzaamheden geen blijvende, wezenlijke invloed hebben op de natuur- en landschapswaarden, zal de omgevingsvergunning - werken worden verleend. Een omgevingsvergunning - werken hoeft niet te worden verleend, wanneer er sprake is van normaal onderhoud of beheer. Onder normale onderhoudswerkzaamheden worden werkzaamheden verstaan die periodiek moeten worden uitgevoerd ter instandhouding van de binnen een gebied aanwezige functies en waarden, zoals deze blijken uit de bestemming. Ook is geen omgevingsvergunning - werken vereist voor werken en werkzaamheden, die plaatsvinden overeenkomstig de provinciale subsidieregeling natuurbeheer. Voor het vellen en rooien van houtopstanden hoeft geen omgevingsvergunning - werken te worden aangevraagd, aangezien dat al afdoende wordt beschermd door middel van de Kapverordening. Teneinde doublures in de regelgeving te voorkomen is dit niet in het stelsel van de omgevingsvergunning - werken opgenomen. Verder zijn geen omgevingsvergunning - werken vereist voor het wijzigingen in de waterhuishouding, zoals het graven en dempen van watergangen. Blijkens het overleg met de waterschappen zou daardoor een doublure ontstaan met de Keur. De waterschappen hebben aangegeven dit ongewenst te vinden. Bij een wijziging in de waterhuishouding dient een ontheffing van de Keur aangevraagd te worden bij het desbetreffende waterschap.

 

5.4 Handhaving

Bestemmingsplannen zijn bindend voor overheid en burger. Enerzijds kan de gemeentelijke overheid naleving van bestemmingsplannen afdwingen (optreden tegen strijdig gebruik en/of bebouwing). Anderzijds vormt het bestemmingsplan ook het juridisch kader voor burger waar deze uit af kan leiden wat zijn eigen bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn, maar ook wat de mogelijkheden en onmogelijkheden zijn van buurman en directe omgeving. Het bestemmingsplan geeft immers de gewenste planologische situatie voor het betreffende gebied binnen de planperiode aan.

De gemeente Hellendoorn hanteert een strikt handhavingsbeleid. In dit beleid worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:

 

HOOFDSTUK 6 Economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid

 

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is. In het voorliggende geval is er geen sprake van een bouwplan waarvoor een exploitatieplan is benodigd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.

 

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Vooroverleg Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

 

Provincie Overijssel

Het plan is in het kader van het vooroverleg naar de provincie toegezonden. De provincie is akkoord met de voorgenomen ontwikkeling.

 

Waterschap Drents Overijsselse Delta

In het kader van de watertoets heeft er een digitale watertoets plaatsgevonden via de website www.dewatertoets.nl. De uitkomsten van deze watertoets hebben ertoe geleid dat de ‘korte procedure’ van toepassing is. Derhalve is in het kader van vooroverleg geen overleg noodzakelijk met het waterschap.

 

Inspraak

Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. In voorliggend geval wordt gelet op de aard en omvang van het plan geen voorontwerp bestemmingsplan ter inzage gelegd.

Zienswijzen Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van gedurende een periode van zes weken voor een ieder ter inzage gelegen. Gedurende deze periode is iedereen in de gelegenheid gesteld om zijn of haar zienswijze kenbaar te maken. In totaal zijn er zienswijzen ingediend. Voor de inhoud en gemeentelijke beantwoording van de zienswijzen wordt verwezen naar de zienswijzennota welke opgenomen is als bijlage bij het vaststellingsbesluit.