direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Herziening bestemmingsplan Buitengebied 2009, Scharlebeltweg 1, Nijverdal
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0163.BPBUSCHARLEBELTW-VG01

Toelichting

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPBUSCHARLEBELTW-VG01_0001.png"

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op het erf aan de Scharlebeltweg 1 te Nijverdal bevindt zich een gemengd agrarisch bedrijf. De bewoners willen stoppen met de intensieve varkenshouderij, maar doorgaan met de jongveetak van het bedrijf.

Op het erf bevinden zich een agrarische bedrijfswoning met een aantal veeschuren. Door de ontmenging van het bedrijf heeft een aantal schuren hun agrarische functie verloren en deze kunnen worden gesloopt. Het te slopen oppervlakte bedraagt 1.105 m2.

Opwaardering van het erf door het slopen van stallen, het verwijderen van de grote hoeveelheid verharding en het toevoegen van passende beplanting geeft een kwaliteitsimpuls aan het erf en de omgeving hiervan. De bouw van een nieuwe burgerwoning is hiervoor de motor.

Aangezien de ontwikkeling niet in overeenstemming is met het geldende bestemmingsplan, moet een bestemmingsplanherziening plaatsvinden.

1.2 Locatie

De locatie ligt ten oosten van de kern Hellendoorn en ten noorden van Hulsen. De Regge en de G.H. Kappertstraat liggen westelijk van het projectgebied. Er is sprake van een agrarisch gebied met verspreid liggende agrarische bedrijven en burgerwoningen en een diversiteit aan natuur- en landschapselementen.

Het perceel is kadastraal bekend als gemeente Hellendoorn, sectie U, nummer 33.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPBUSCHARLEBELTW-VG01_0002.png"

Afbeelding 1: Ligging projectlocatie (rood omcirkeld) ten opzichte van de omgeving.

1.3 Huidig planologisch regime

De locatie maakt onderdeel uit van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2009'. Dit plan is op 20 april 2009 vastgesteld door de raad van de gemeente Hellendoorn. De regels van het bestemmingsplan zijn vervolgens herzien. Deze herziening is vastgesteld op 18 december 2012.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPBUSCHARLEBELTW-VG01_0003.png"

Afbeelding 2: Uitsnede plankaart bestemmingsplan Buitengebied 2009.

De locatie is in het bestemmingsplan bestemd als 'Agrarisch' (lichtgroene kleur). De gebouwen liggen binnen het agrarisch bouwvlak. De arcering geeft aan dat een dubbelbestemming 'Archeologische verwachtingswaarde' van toepassing is. Het gedeelte van de verbeelding dat met haaietanden is aangegeven, geeft aan dat er sprake is van een landbouwontwikkelingsgebied (Reconstructiezonering). In het bouwvlak is maximaal 1 agrarische bedrijfswoning toegestaan.

In het bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen, dat wanneer minimaal 850 m2 aan voormalige (agrarische) bedrijfsbebouwing wordt gesloopt, hiervoor een nieuwe burgerwoning mag worden opgericht. Echter, deze bevoegdheid geldt alleen bij een totale beëindiging van het agrraisch bedrijf. daarvan is in deze situatie geen sprake.

Aangezien de nieuwe burgerwoning niet past binnen de geldende bestemmingen, is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.

1.4 Leeswijzer

De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit een zevental hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plan. In hoofdstuk 3 komt het beleidskader aan bod. In dit hoofdstuk wordt een beschrijving gegeven van het van toepassing zijnde rijksbeleid, provinciaal beleid en gemeentelijk beleid. De randvoorwaarden die hieruit volgen worden getoetst aan het plan. Hoofdstuk 4 bevat een waardentoets. Hieruit blijkt welke waarden er in het projectgebied en de directe omgeving aanwezig zijn en of deze worden aangetast door de ontwikkeling. In hoofdstuk 5 komen de relevante milieuaspecten aan bod. Vervolgens wordt in hoofdstuk 6 een korte toelichting gegeven van de juridische aspecten en planverantwoording. In hoofdstuk 7 wordt tot slot ingegaan op de ruimtelijke, maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Het bedrijf aan de Scharlebeltweg 1 in Nijverdal heeft zowel een jongveetak als een intensieve varkenshouderij. De maatschap wil met de varkenshouderij stoppen en het jongvee behouden. Hierdoor verliezen diverse agrarische bedrijfsgebouwen hun functie. Op afbeelding 3 is weergegeven welke gebouwen dit zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPBUSCHARLEBELTW-VG01_0004.png"

Afbeelding 3: Te slopen gebouwen (rood omkaderd).

De te slopen gebouwen hebben een totale oppervlakte van 1105 m2. Het erf wordt ontsloten via een westelijke toegangsweg.

2.2 Toekomstige situatie

Voor het erf is een inrichtingsplan opgesteld (zie Bijlage 1 van de regels). Afbeelding 4 bevat een weergave van de nieuwe erfinrichting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPBUSCHARLEBELTW-VG01_0005.png"

Afbeelding 4: Toekomstige erfinrichting

Aan de oostelijke kant van het erf wordt een nieuwe burgerwoning opgericht. Tevens worden twee nieuwe bijgebouwen gerealiseerd. Het gaat om een bijgebouw bij de reeds bestaande agrarische bedrijfswoning, en een bijgebouw bij de nieuwe woning. Bij de reeds bestaande woning, blijft de jongveestal van circa 300 m2 behouden.

De bestaande agrarische bedrijfswoning blijft de hoofdvorm. De nieuwe woning zal hier ondergeschikt aan zijn door de ligging verder naar achteren en de eenvoudiger bouwstijl. Ook is de nieuwe woning kleiner dan het hoofdhuis.

Het erf krijgt door een nieuwe groene aankleding een uitstraling die passend is bij de schaal en karakteristiek van het landschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPBUSCHARLEBELTW-VG01_0006.png"

Afbeelding 5: Erfinrichting met groenelementen

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte bevat de visie van het Rijk op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland. Het Rijk streeft naar een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. In 2012 is deze visie officieel in werking getreden. In deze structuurvisie schetst het Rijk ambities voor Nederland in 2040. staan. Uitgaande van de verantwoordelijkheden van het Rijk zijn de ambities uitgewerkt in rijksdoelen tot 2028, daarbij is aangegeven welke nationale belangen aan de orde zijn. De tijdshorizon is gesteld omdat in de loop van de tijd nieuwe ontwikkelingen en opgaven kunnen vragen om bijstelling van de rijksdoelen. Voor de ambities zijn rijksinvesteringen slechts één van de instrumenten die worden ingezet. Kennis, bestuurlijke afspraken en kaders kunnen ook worden ingezet. De huidige financiële rijkskaders (begroting) zijn randvoorwaardelijk voor de concrete invulling van die rijksambities. De ruimtelijke waarden die het nationaal belang waarborgen zijn opgenomen in 13 verschillende belangen. In de structuurvisie wordt ook aangegeven op welke wijze het Rijk deze belangen wil verwezenlijken. Dit zorgt voor een duidelijk overzicht in één document gezamenlijk met de doelen die het Rijk heeft opgesteld.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden. In het Barro wordt een aantal projecten die van Rijksbelang zijn met name genoemd en met behulp van digitale kaartbestanden exact ingekaderd. Per project worden vervolgens regels gegeven, waaraan ruimtelijke plannen moeten voldoen. Binnen het Barro worden de volgende onderdelen besproken:

  • Project Mainportontwikkeling
  • Rotterdam;
  • Kustfundament;
  • Grote rivieren;
  • Waddenzee en waddengebied;
  • Defensie;
  • Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.

In oktober 2012 is het besluit aangevuld met de ruimtevraag voor de onderwerpen veiligheid op rijkswegen, toekomstige uitbreiding van infrastructuur, de elektriciteitsvoorziening, de EHS, de veiligheid van primaire waterkeringen, reserveringsgebieden voor hoogwater, maximering van het de verstedelijkingsruimte in het IJsselmeer en is het onderwerp duurzame verstedelijking in regelgeving opgenomen.


Het onderhavige Rood voor Rood-plan heeft geen betrekking op de benoemde onderdelen in het Barro.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling is dermate kleinschalig dat vanuit de structuurvisie en het Barro geen randvoorwaarden of uitgangspunten rechtstreeks doorwerken op het voorgenomen plan.

3.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie- en verordening Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel betreft een integrale visie die het voorheen geldende Streekplan Overijssel 2000+, het Verkeer- en vervoerplan, het Waterhuishoudingsplan en het Milieubeleidsplan bundelt tot een document. Het plan is op 1 juli 2009 vastgesteld door Provinciale Staten en op 1 september 2009 in werking getreden. De twee grote thema's van de Omgevingsvisie zijn duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit. Deze thema's zijn in de Omgevingsverordening in definities verankerd. De definitie van duurzaamheid luidt: "duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte aan de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien". Duurzaamheid vraagt om een transparante afweging van ecologische, economische en sociaal-culturele beleidsambities. De definitie van ruimtelijke kwaliteit luidt: "het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen dat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is". Ruimtelijke kwaliteit is het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen. De provincie wil ruimtelijke kwaliteit realiseren door, naast bescherming, vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen.


De provincie heeft een hoofdambitie, zorgen voor een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met daarbij een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele belangrijke beleidskeuzes waarmee de provincie haar ambities wil realiseren zijn:

  • Herstructurering: Er wordt ingezet op een breed spectrum aan woon-, werk- en mixmilieu's, dorpen en steden worden gestimuleerd om hun eigen kleur te ontwikkelen.
  • Hoofdinfrastructuur: Investeren in wegverkeer: trein, fiets, waar veiligheid en doorstroming centraal staan.
  • SER-ladder: Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik toepassen bij bebouwing door hantering van de 'SER-ladder'. Deze methode maakt eerst het gebruik van de ruimte, die wordt geoptimaliseerd, daarna de wordt toepassing van meervoudig ruimtegebruik onderzocht, vervolgens de mogelijkheid om het ruimtegebruik uit te breiden. Hierbij is afstemming tussen gemeenten over woningbouwprogramma?s en bedrijfslocaties noodzakelijk.
  • Plannen: Ruimtelijke plannen ontwikkelen aan de hand van gebiedskenmerken en keuzes voor duurzaamheid.


Actualisatie Omgevingsvisie- en verordening
Provinciale Staten hebben op 3 juli 2013 de actualisatie Omgevingsvisie vastgesteld, evenals de actualisatie van de verordening. Daarmee staat onder andere ook de herbegrenzing van de EHS vast. Binnen de begrenzing van de EHS heeft de provincie de gronden opgenomen die nodig zijn om de doelen te halen voor Natura 2000. Een deel van de doelen wordt bereikt via Programmatische Aanpak Stikstof (PAS). De PAS wordt wettelijk geregeld en is bedoeld om Natura 2000-doelen veilig te stellen én ruimte te maken voor nieuwe economische activiteiten. Voor de begrenzing van de ontwikkelopgave Natura 2000 heeft de provincie gebiedsdocumenten en maatregelkaarten laten opstellen. De provincie maakt samen met haar partners een uitvoeringsplan voor de realisatie van maatregelen voor Natura 2000 en de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS). Voor het realiseren van de EHS en de Ontwikkelopgave Natura 2000 en PAS zijn landbouwgronden nodig. Deze gronden worden gebruikt voor het realiseren van nieuwe natuur of om maatregelen te nemen voor de naastgelegen natuurgebieden. Deze maatregelen zorgen veelal voor vernatting van de gronden en/of hebben betrekking op minder of geen bemesting. Hierdoor worden deze gebieden minder of ongeschikt voor de landbouw.


Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving

Door de Omgevingsvisie is het eerdere detailkader, zoals o.a. 'Rood voor Rood', 'Rood voor Groen' en 'Nieuwe landgoederen' vervallen en is er een nieuw document opgesteld: de 'Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving' (KGO). KGO is vastgelegd in de provinciale verordening (artikel 2.1.6). De KGO gaat er vanuit dat er ruimte is voor grootschalige uitbreidingen en nieuwe functies in het buitengebied, uitsluitend indien hier sociaal economische en/of maatschappelijke redenen voor zijn en er is aangetoond dat het verlies aan ecologische en/of landschappelijke waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van de ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.


Het voorliggende plan betreft een plan waarbij een intensieve veehouderij wordt gestaakt en de landschapsontsierende schuren worden gesloopt. Ter compensatie wordt één woningbouwkavel gerealiseerd en wordt het erf landschappelijk ingepast. De ruimtelijke ontwikkeling is 'met gesloten beurs'. Dit betekent dat de opbrengst van de te realiseren woningbouwkavel, wordt geinvesteerd in ruimtelijke kwaliteit. Het plan behelst geen verlies aan ecologische en landschappelijke waarden, maar juist een aanmerkelijke winst. De kwaliteitseisen uit het opgestelde inrichtingsplan (zie Bijlage 1 van de regels) zijn daarbij vastgelegd in dit bestemmingsplan. Hiermee voldoet het plan aan het KGO-beleid, zoals vastgelegd in artikel 2.1.6 van de Omgevingsverordening.

Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Om de opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities van de provincie waar te maken bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie verschillende niveaus. Aan de hand van deze drie niveaus kan worden bepaald of er een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de Omgevingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden. De volgende niveaus komen aan de orde.

  • 1. Generieke beleidskeuzes;
  • 2. Ontwikkelingsperspectieven;
  • 3. Gebiedskenmerken.

1. Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes vloeien voort uit keuzes van de EU, Rijk of de provincie. Deze keuzes kunnen bepalen of ontwikkelingen mogelijk zijn of niet. Het uitvoeringsmodel vraagt bij nieuwe ontwikkelingen dus eerst te kijken naar het niveau van generieke beleidskeuzes. Hierbij gaat het om de normen van de SER-ladder, de EHS, externe veiligheid, ligging in het grondwaterbeschermingsgebied, waterveiligheid etc. Geconstateerd wordt dat het voorliggende plan aangaande deze generieke beleidskeuzes niet op belemmeringen stuit.

2. Ontwikkelingsperspectieven

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene en stedelijke omgeving. Met de ontwikkelingsperspectieven wordt de ruimtelijke ontwikkelingsvisie van de provincie vormgegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPBUSCHARLEBELTW-VG01_0007.png"

Afbeelding 6: Uitsnede kaart ontwikkelingsperspectieven omgevingsvisie provincie Overijssel

De locatie ligt in het lichtgele gebied (zie afbeelding 6). Dit betreft 'Landbouwontwikkelingsgebied'. Het betreft de rand van het 'Landbouwontwikkelingsgebied', tegen het 'Verwevingsgebied' aan. Landbouwontwikkelingsgebieden zijn aangewezen om de intensieve veehouderij te ontwikkelen. Ontmenging en toepassing van de 'Rood voor Rood-regeling' is over het algemeen niet passend in deze gebieden. Aan de overzijde van het erf aan de Scharlebeltweg 1, liggen echter twee burgerwoningen op korte afstand (op 45 meter afstand en op 55 meter afstand). Voor de intensieve veehouderij is deze locatie daarmee te weinig duurzaam om hier een volwaardige intensieve veehouderij te gaan ontwikkelen. Om deze reden is gekozen voor ontmenging, waarbij een kleinschalig jongveebedrijf overblijft. Ten behoeve van dit jongveebedrijf is in de regels van dit bestemmingsplan opgenomen dat maximaal 350 m2 aan bebouwing (exclusief de bedrijfswoning) mag worden gebouwd. De ontmenging is niet beperkend voor overige intensieve agrarische bedrijven in de directe omgeving van het plangebied.

3. Gebiedskenmerken

De gebiedskenmerken zijn opgenomen in verschillende lagen; de natuurlijke laag, de agrarische cultuurlaag, de stedelijke laag en de lust- en leisurelaag. Op basis van deze kenmerken is er ingezoomd op het plangebied en gekeken welke specifieke kwaliteitsvoorwaarden en opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen van toepassing zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPBUSCHARLEBELTW-VG01_0008.png"

Afbeelding 7: Uitsnede gebiedskenmerkenkaart Omgevingsvisie Provincie Overijssel, kaartlaag
'natuurlijke laag'.

De 'natuurlijke laag' geeft aan dat de locatie in het lichtbruine gebied ligt. Dit betreft 'dekzandruggen en -vlakte'. Deze gebieden worden gekenmerkt door hoogteverschillen. Opvallend is de overwegend oost-west georiënteerde richting van ruggen en dalen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPBUSCHARLEBELTW-VG01_0009.png"

Afbeelding 8: Uitsnede gebiedskenmerkenkaart Omgevingsvisie Provincie Overijssel, kaartlaag
'agrarisch cultuurlandschap'.

De 'laag van het agrarisch cultuurlandschap' geeft aan dat de locatie in het lichtgekleurde gebied ligt. Dit betreft 'jonge heide- en broekontginningslandschap'. Veel heidegebieden en nattere delen van het landschap zijn ontgonnen en/of vergaand ontwaterd. Daarmee is een nieuw landschap ontstaan. De dragende lineaire structuren van lanen, bosstroken en waterlopen en ontginningslinten met erven en de kenmerkende grote ruimtematen bepalen nu het beeld.

De 'stedelijke laag' en 'lust en leisure laag' is niet van invloed op het voorliggende plan en plangebied.

Conclusie gebiedskenmerken

In het inrichtingsplan (zie Bijlage 1 van de regels) is rekening gehouden met de uitgangspunten die voortkomen uit de geldende gebiedskenmerken. De inrichting van het plangebied draagt bij aan het herstellen van karakteristieken en de schaal van het landschap. De inrichting van het erf is is orthogonaal van opbouw, waarmee het aansluit op het rationele, functionele karakter van een jong broek- en heideontginningenlandschap.

3.3 Gemeentelijk beleid

Omgevingsvisie 'Natuurlijk Avontuurlijk'

De gemeente Hellendoorn is bezig met het opstellen van een Omgevingsvisie (voorheen de ruimtelijke structuurvisie). De Omgevingsvisie bevat een brede visie op de toekomst en vormt het kader van alle ruimtelijke ontwikkelingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPBUSCHARLEBELTW-VG01_0010.png"

Afbeelding 9: Uitsnede overzichtskaart omgevingsvisie. Het lichtgele gebied staat voor het
deelgebied 'Rond Boeren'.

Het plangebied ligt binnen het deelgebied 'Rond Boeren'. Het agrarisch gebruik geeft identiteit aan dit gebied. De gebruikers, voornamelijk agrariërs, zijn bepalend (geweest) voor de verschijningsvorm van het landschap. Bij de ontwikkeling van cultuurlandschappen hebben nooit ideeën over schoonheid een rol gespeeld. Mensen zijn echter het landschap in de loop der tijd wel gaan waarderen om zijn ruimtelijke kwaliteiten.

Dit deelgebied bestaat deels uit het jonge heide- en broekontginningenlandschap. Het zijn voor landbouw ontgonnen gebieden. Er zijn relatief grote open ruimtes en erven liggen als blokken aan de weg geschakeld. De recreanten en toeristen, waarvan veel vanwege de Sallandse Heuvelrug de gemeente bezoeken, ervaren vaak ook deze kant van de gemeente. Door toenemende schaalvergroting en de verstedelijking zijn mensen steeds verder van de voedselproductie, het agrarisch bedrijf, af komen te staan. Voor veel mensen vormt alleen nog de bebouwing de uiting van het bestaan van de agrarische sector.

De gemeente heeft als streefbeeld om het agrarisch bedrijf zichtbaarder te maken voor de omgeving. Voor een nieuw complex zouden de gebouwen zo geformeerd kunnen worden dat het in ruimtelijk opzicht lijkt op een (traditioneel) boerenerf. Inpasbaarheid in het agrarisch cultuurlandschap is van belang.

Conclusie

Het initiatief sluit aan op de gemeentelijke Omgevingsvisie. Door de sloop van ontsierende bedrijfsgebouwen is er weer goed zicht op het erf en door de nieuwe inrichting worden de landschappelijke kwaliteiten versterkt.

Rood voor Rood-beleid

De gemeente Hellendoorn heeft in 2006 Rood voor Rood-beleid vastgesteld. Dit beleid is in 2011 geevalueerd. Het hoofddoel van de kaders van Rood voor Rood in de gemeente Hellendoorn is het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit van het landelijk gebied. De realisatie van dit doel vindt plaats door de sloop van landschapontsierende agrarische bedrijfsgebouwen en door verbeteringen van de ruimtelijke kwaliteit. Wanneer minimaal 850 m² aan voormalige bedrijfsbebouwing wordt gesloopt, mag hiervoor een nieuwe burgerwoning worden opgericht. De meerwaarde uit verkoop van een bouwkavel na aftrek van de kosten moet geïnvesteerd worden in een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit kan op verschillende manieren plaatsvinden. Veelal betreft het een verbetering van de landschapsstructuur maar deze kan ook op andere wijze vorm worden gegeven. In het voorliggende plan gaat het om ontmenging, waarbij de intensieve bedrijfstak wordt gestaakt. Deze mogelijkheid wordt ook geboden in het Rood voor Rood-beleid, echter alleen in extensiveringsgebied.

Conclusie

De voorliggende ontmening vindt plaats aan de rand van 'Landbouwontwikkelingsgebied'. Hiermee past het plan niet in het beleid zoals in 2006 is vastgesteld door de gemeenteraad. Op provinciaal niveau zijn de mogelijkheden voor ontmenging echter na 2006 verruimd, en aangezien de voorliggende projectlocatie nabij burgerwoningen ligt, is een duurzame ontwikkling van de intensieve veehouderij op deze locatie niet mogelijk. Gezien deze specifieke omstandigheden wordt er daarom toch medewerking verleend aan het voorliggende plan.wordt

Op de locatie wordt 1105 m2 aan landschapsontsierende schuren gesloopt, de locatie wordt landschappelijk ingepast en de ontwikkeling vindt plaats met gesloten beurs (zie Bijlage 1 van de regels). Hiermee voldoet het plan aan het Rood voor Rood-beleid.

Bestemmingsplan Buitengebied 2009

De locatie maakt onderdeel uit van het bestemmingsplan Buitengebied. De locatie heeft de bestemming 'Agrarisch' en er is een bouwvlak toegekend. Binnen het bouwvlak mag maximaal 1 agrarische bedrijfswoning aanwezig zijn. Binnen het bouwvlak zijn eveneens agrarische bedrijfsgebouwen toegestaan.

In artikel 3.2.3 zijn de volgende bouwregels opgenomen:

  • de afstand tussen gebouwen, niet zijnde bijgebouwen, mag niet meer dan 25 m bedragen;
  • de inhoud van een bedrijfswoning, althans het hoofdgebouw, mag niet meer bedragen dan 750 m3 of niet meer dan de bestaande inhoud indien die meer dan 750 m3 bedraagt;
  • bijgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd op een afstand van ten hoogste 15 m tot de bedrijfswoning, of op niet meer dan de bestaande afstand indien die meer dan 15 m bedraagt.

Het bestemmingsplan kent een ontheffingsmogelijkheid voor de begrenzing en omvang van agrarische bouwvlakken (artikel 3.3.2). Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van de begrenzing en omvang van bouwvlakken, uitsluitend ten behoeve van het vergroten van de oppervlakte van gebouwen ten dienste van agrarische bedrijvigheid, met inachtneming van een aantal voorwaarden.

De bestemming 'Wonen' is opgenomen voor burgerwoningen. De inhoud van de woning mag maximaal 750 m3 bedragen. Bijgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd op ten minste 1 m achter het verlengde van de voorgevel van de betreffende woning. De gezamenlijke oppervlakte van bij eenzelfde woning behorende bijgebouwen mag niet meer dan 100 m2 bedragen.

Het bestemmingsplan kent een 'Rood voor Rood-regeling'. Bij de sloop van minimaal 850 m2 aan bedrijfsgebouwen, mag een nieuwe burgerwoning worden gebouwd. Deze regeling geldt echter niet bij een gedeeltelijke bedrijfsbeeindiging.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling past niet in het geldende bestemmingsplan. Om de ontwikkeling toch mogelijk te maken, is voorliggend bestemmingsplan opgesteld. In dit bestemmingsplan wordt onderbouwd waarom de ontwikkeling ruimtelijk inpasbaar is en welke kwaliteitsverbetering er plaatsvindt. Daarbij wordt aangesloten op het overige relevante gemeentelijke beleid.

Hoofdstuk 4 Waardentoets

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de waardentoets beschreven. Hieronder vallen natuur, archeologie en water. Er wordt beschreven wat er is onderzocht en welke resultaten hieruit zijn gekomen. Vervolgens wordt hier een conclusie uit getrokken met betrekking tot de gewenste ontwikkeling.

4.2 Ecologie

Bescherming in het kader van de natuurwet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij soortenbescherming heeft men te aken met de Flora- en faunawet. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Natuurbeschermingswet en de Ecologische Hoofdstructuur (EHS).

Gebiedsbescherming

Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 beschermd.

Op ruim 1,5 km afstand ligt het Natura 2000-gebied Wierdense Veld. Dit is een restant van een groot voormalig veengebied. Het gebied is nu een (vrijwel geheel afgegraven) hoogveengebied. Instandhoudingsdoelstellingen zijn geformuleerd voor stikstofgevoelige habitattypen. De knelpunten liggen voornamelijk bij aspecten als de hydrologie en de atmosferische stikstofdepositie. Met de voorgenomen realisatie wordt ook niet verwacht dat de kernopgaven van de Natura 2000-gebieden belemmerd worden in een mogelijke uitbreiding of kwaliteitsverbetering. Er wordt geen externe werking of cumulatie verwacht. Een vergunning of toetsing op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 wordt daarom niet noodzakelijk geacht.

De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. De EHS is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van de EHS geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zijde wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

Het plangebied ligt op ongeveer 200 meter van begrensd EHS-gebied (Regge). Met de voorgenomen werkzaamheden worden geen negatieve effecten verwacht op de wezenlijke waarden en kenmerken van de EHS. Van afname van areaal is geen sprake, tevens worden geen effecten verwacht die de wezenlijke waarden en kenmerken van de EHS significant aantasten. Een toetsing aan het EHS-beleid wordt daarom niet noodzakelijk geacht.

Soortenbescherming

De Flora en faunawet richt zich op de bescherming van soorten. De Flora en faunawet gaat uit van het 'nee, tenzij'-principe. Bpaalde handelingen, waaronder ruimtelijke ingrepen waarbij beschermde soorten in het geding zijn, zijn slechts bij uitzondering en onder voorwaarden mogelijk. Centraal hierbij staat de zorgplicht. Dit houdt in dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.

Er heeft een quickscan plaatsgevonden naar mogelijke consequenties vanuit de natuurwetgeving en -beleid. Het onderzoek heeft bestaan uit een visuele inspectie van de locaties en het raadplegen van vrij beschikbare verspreidingsgegevens van beschermde planten- en diersoorten. Op basis daarvan zijn uitspraken gedaan over de (mogelijke) effecten van de voorgenomen ontwikkeling en de eventueel noodzakelijke vervolgstappen. De quickscan is opgenomen in Bijlage 1.

Op basis van deze quickscan worden Beschermde (Flora en faunawet) soorten verwacht in het plangebied. De voorgenomen werkzaamheden (sloop gebouwen) kunnen doorgang vinden vanuit de natuurwetgeving, mits rekening wordt gehouden met broedvogels. Daarnaast wordt geadviseerd een aantal maatregelen te nemen voor kerkuil en huismus. Ook dient te allen tijde rekening te worden gehouden met de zorgplicht. Tijdens de uitvoering dient men bijvoorbeeld alert te zijn op aanwezigheid van fauna en deze, indien noodzakelijk, te verplaatsen. Bij onvoorziene situaties dient daarnaast contact opgenomen te worden met een ter zake kundige. Nader (veld)onderzoek of het aanvragen van een ontheffing wordt op basis van de voorgenomen ontwikkelingen niet noodzakelijk geacht, mits rekening wordt gehouden met broedvogels.

Conclusie

In de omgeving van het plangebied bevindt zich het Natura 2000 gebied Wierdense Veld. Het oprichten van een nieuwe burgerwoning heeft geen effect op dit gebied. Daarentegen zal de beëindiging van de intensieve veehouderijtak eraan bijdragen dat er een vermindering van de ammoniakuitstoot plaatsvindt vanuit het bedrijf. Dit komt ten goede aan een kwaliteitsverbetering van de de stikstofgevoelige habitattypen. Er wordt geen externe werking of cumulatie verwacht. Een vergunning of toetsing op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 wordt daarom niet noodzakelijk geacht.

De toekomstige erfinrichting leidt niet tot negatieve effecten op de EHS. Derhalve wordt een toetsing van de voorgenomen ontwikkeling aan het EHS beleid niet noodzakelijk geacht.

4.3 Archeologie en cultuurhistorie

Aardkundige, archeologische en cultuurhistorische waarden moeten zoveel mogelijk worden behouden.

Archeologie

Op basis van het Verdrag van Malta en de Wet op de archeologische monumentenzorg is het uitgangspunt gesteld om archeologische erfgoed zoveel mogelijk ter plekke te bewaren en maatregelen te nemen om dit te bewerkstelligen.De verstoorder van de bodem is verantwoordelijk voor het behoud van de archeologische resten. Daar waar behoud ter plekke niet mogelijk is, betaalt de verstoorder het archeologisch onderzoek en de mogelijke opgravingen. Voor ruimtelijke plannen die archeologische waarden bedreigen, moeten betrokken partijen in beeld brengen welke archeologische waarden in het geding zijn.

In het bestemmingsplan Buitengebied is de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologische verwachtingswaarde' opgenomen. Binnen het bouwvlak mag worden gebouwd ten behoeve van de bestemming. Wanneer bouwwerken een groter oppervlak hebben dan 2.500 m2 en dieper gaan dan 0,3 m onder het peil is archeologisch onderzoek noodzakelijk. Dat is in het voorliggende plan niet het geval.

Cultuurhistorie

Het rijk streeft naar een modernisering van de monumentenzorg. De modernisering monumentenzorg is gebaseerd op 3 pijlers:

  • 1. Cultuurhistorische belangen meewegen in ruimtelijke ordening.
  • 2. Krachtiger en eenvoudiger regelgeving.
  • 3. Bevorderen van herbestemmingen.

Historische gebouwen, complexen, terreinen en landschappen kunnen hun functie en daarmee hun gebruik verliezen. Dit kan leiden tot verval, waardoor belangrijke cultuurhistorische waarden verloren gegaan. Het toekennen van een andere bestemming kan bijdragen aan het behoud.

De te slopen bebouwing vertegenwoordigt geen cultuurhistorische waarde.

Conclusie

Met het voorliggende plan worden geen archeologische en cultuurhistorische waarden aangetast.

4.4 Hydrologie en watertoets

Belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundigedoelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Waterbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de Nota Ruimte en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).

Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.

Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2010-2015. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn de Kaderrichtlijn Water en retentiecompensatie. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.

Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtstromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.

Watersysteem

In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.

Afvalwaterketen

Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe "eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren" een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.

Wateraspecten projectgebied

Het plan loopt geen verhoogd risico op wateroverlast als gevolg van overstromingen. Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. In het verleden is er in of rondom het plangebied geen wateroverlast of grondwateroverlast geconstateerd. De toename van het verharde oppervlak is minder dan 1.500 m2. Het plangebied bevindt zich niet binnen een beschermingszone of herinrichtingszone langs een waterloop, primair watergebied, invloedszone zuiveringstechnisch werk of een retentiecompensatiegebied.

In het plan wordt het afvalwater en het hemelwater gescheiden behandeld.

Voor de aanleghoogte van de gebouwen (onderkant vloer begane grond) wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 cm ten opzichte van de gemiddelde hoogste rondwaterstand (GHG). Bij een afwijkende maatvoering is de kans op structurele grondwateroverlast groot. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Kelders dienen waterdicht te zijn. Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 cm boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast.

In het plan wordt er naar gestreefd het voorkeursbeleid van het waterschap op te volgen.

Watertoets

De initiatiefnemer heeft het waterschap Vechtstromen op 17 juli 2015 geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets is toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap Vechtstromen geeft een positief wateradvies. De watertoets is opgenomen in Bijlage 3 van de toelichting.

Hoofdstuk 5 Milieutoets

5.1 Inleiding

Nieuwe initiatieven hebben te maken met milieuaspecten. Een aantal van deze milieuaspecten zijn ruimtelijk relevant. In dit hoofdstuk wordt achtereenvolgens ingegaan op:

  • bodem;
  • geluid;
  • geur;
  • luchtkwaliteit;
  • externe veiligheid;
  • bedrijven en milieuzonering;
  • vormvrije m.e.r.-beoordeling.

5.2 Bodem

Sinds 1 januari 2008 is in het Besluit Bodemkwaliteit (Bbk) vastgelegd hoe we in Nederland omgaan met het hergebruik van schone en licht verontreinigde grond en de bescherming van de bodem. Bij vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de gewenste ontwikkeling.

Op de locatie heeft een verkennend bodemonderzoek plaatsgevonden. De resultaten van dit onderzoek zijn opgenomen in Bijlage 2. In het onderzoek wordt het volgende geconcludeerd:

  • de bovengrond is niet verontreinigd;
  • de ondergrond is niet verontreinigd;
  • het grondwater bevat een matig verhoogd bariumgehalte en zeer licht verhoogde concentraties aan molybdeen en zink.

Uit milieukundig oogpunt is er geen bezwaartegen de voorgenomen aankoop en nieuwbouwplannen, aangezien de vastgestelde verontreinigingen geen risico's voor de volksgezondheid opleveren. Er zijn mogelijk wel (humane) risico’s aanwezig, wanneer het freatische grondwater gebruikt wordt als drinkwater voor vee of voor de besproeiing van gewassen in een moestuin. Deze risico’s worden gering geacht bij de vastgestelde gehalten.

Gebruik van het freatisch grondwater wordt echter afgeraden om enig risico uit te sluiten. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige entoekomstige gebruik (wonen met tuin).

Conclusie

De locatie is geschikt voor het toekomstige gebruik 'Wonen/Tuin'.

5.3 Geluid

Wet Geluidshinder

Bij het aspect geluid is de Wet geluidshinder (Wgh) van toepassing. Deze wet heeft als doel het terugdringen van hinder als gevolg van geluid. De wet stelt bepaalde eisen aan de geluidsbelasting van geluidsgevoelige functies. Op basis van deze wet dient bij het vaststelling of herziening van een bestemmingsplan aandacht te worden besteed aan het aspect geluid door de akoestische situatie te beoordelen. De geluidsbronnen die de Wet geluidhinder behandelt zijn industrielawaai, verkeerslawaai en railverkeerslawaai. Industrielawaai en railverkeerslawaai zijn bij deze locatie niet van toepassing, omdat er geen spoorwegen en industriegebieden in de nabije omgeving gelegen zijn.

De mate waarin geluid, veroorzaakt door het wegverkeer en/of door inrichtingen, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder. De wet stelt dat in principe de geluidsbelasting op de gevel van woningen niet hoger mag zijn dan de voorkeursgrenswaarde (48 dB), dan wel een nader bepaalde waarde (hogere grenswaarde). Onder deze waarde hoeft wettelijk gezien aan verkeerslawaai geen aandacht te worden besteed.

Gezien de grote afstand van de woning tot aan de verkeersluwe Scharlebeltweg, en gezien er geen andere geluidsbronnen in de nabije omgeving aanwezig zijn, is het aannemelijk dat de geluidsbelasting op de gevels van de nieuw te bouwen woning ruim onder de 48 dB ligt. Een akoestisch onderzoek is dan ook niet nodig.

Gebiedsgericht geluidsbeleid gemeente Hellendoorn

Het ‘Gebiedsgericht geluidsbeleid gemeente Hellendoorn’, bestaande uit een Nota geluidsbeleid en een Nota hogere grenswaarden, is op 17 maart 2009 door de gemeenteraad van Hellendoorn vastgesteld en op 27 maart 2009 bekend gemaakt. Het verwevings- en landbouwontwikkelingsgebied van Hellendoorn heeft in algemene zin als hoofdfunctie agrarische activiteiten, waaronder de intensieve veehouderij. Daarnaast heeft het gebied een lage bebouwingsdichtheid en een lage gebruiksintensiteit. Het gebied heeft als nevenfuncties bijvoorbeeld wonen, recreatie en overige bedrijfsbebouwing. In het

reconstructieplan zijn naast de landbouwontwikkelingsgebieden ook verwevingsgebieden aangewezen. Bij dit gebiedstype is hier geen verdere onderverdeling in gemaakt. Het verwevings- en landbouwontwikkelingsgebied omvat – met uitzondering van het gebiedstype natuur & extensiveringsgebied - het gehele buitengebied van de gemeente Hellendoorn.

De algemene kwalificatie voor de geluidsambities in het verwevings- en landbouwontwikkelingsgebied is ‘rustig’. Wanneer er voor de agrarisch sector een drukke periode is, bijvoorbeeld oogstseizoen, dan treden er vaak tijdelijke hogere geluidsniveaus op.

Het voorliggende plan, waarbij geen nieuwe geluidsbron wordt toegevoegd, past binnen het gebiedsgerichte geluidsbeleid van de gemeente Hellendoorn.

5.4 Geur

De aanwezigheid van dierenverblijven kan geurhinder veroorzaken. In de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) zijn daarom regels opgenomen om geurhinder tegen te gaan. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat bepaalde functies geurgevoelig zijn. Een burgerwoning is een geurgevoelig object. Een agrarische bedrijfswoning is dit niet, omdat de woning onderdeel uitmaakt van het agrarisch bedrijf.

De Wgv gaat uit van twee mogelijke manieren om geurinder te beoordelen.

  • De wet kent diercategorieën waarvoor een geuremissie factor is vastgesteld, zoals vleesvee, varkens, schapen en legkippen. Voor deze dieren geldt een norm in de vorm van odour units per kubieke meter lucht.
  • Daarnaast kent de wet diercategorieën, zoals melkrundvee en paarden, waarvoor een vaste afstand geldt tussen het emissiepunt van de stal en een geurgevoelig object.

Buiten de bebouwde kom, en niet aan de rand van de bebouwde kom gelegen, geldt in de Wgv een minimum afstand van 50 meter tussen het emissiepunt en de naburige geurgevoelige objecten.

Conclusie

De nieuwe burgerwoning is een geurgevoelig object. Vanaf het emisssiepunt (de jongveestal) moet een afstandsmaat van 50 m in acht worden genomen. In het inrichtingsplan is hier rekening mee gehouden. Geconcludeerd wordt dat aan de eisen uit de Wgv wordt voldaan. Het aspect agrarische bedrijven en geurhinder vormt daarom geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

5.5 Luchtkwaliteit

Het wettelijk kader met betrekking tot de luchtkwaliteit is sinds 2007 vastgelegd in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm) en in de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM). In titel 5.2 van de Wm is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) geregeld. In dit programma staat onder andere beschreven wanneer en hoe overschrijding van de luchtkwaliteitsnormen moet worden aangepakt.

In het programma wordt rekening gehouden met nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Ontwikkelingen die binnen het programma passen, hoeven niet meer te worden getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen. Voor projecten die niet in betekende mate bijdragen aan luchtverontreiniging, hoeft geen onderzoek te worden gedaan naar de luchtkwaliteit. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën opgenomen (de projectlocatie valt onder: inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Met betrekking tot de voorgenomen ontwikkeling geldt dat een woningbouwlocatie niet in betekende mate bijdraagt wanneer deze niet meer dan 1.500 woningen omvat.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling is zo kleinschalig (<1.500 woningen) dat deze niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Een nader onderzoek is derhalve niet van toepassing op de ontwikkeling.

5.6 Externe veiligheid

Externe veiligheid is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving door onder andere productie, opslag, verlading en gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Vanaf 1 januari 2010 zijn er strikte risicogrenzen die in milieuvergunningen en bestemmingsplannen moeten worden vastgelegd. Ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Dit gaat concreet om bedrijven die risicovol zijn, vervoer van gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water, en transport van gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Externe veiligheid kan op twee manieren ingedeeld worden:

  • Transportrisico behandelt de externe veiligheid langs transportassen waarover of waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd, zoals spoorlijnen, buisleidingen en snelwegen.
  • Risico bij inrichtingen gaat over externe veiligheid rond bedrijven waar met gevaarlijke stoffen wordt gewerkt, bijvoorbeeld tankstations met LPG-verkoop.

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) verplicht gemeenten om afstand te houden tussen gevoelige objecten en risicovolle bedrijven. Er wordt gewerkt met een plaatsgebonden risicocontour (PR) en een groepsgebonden risico (GR):

  • In het Bevi heeft iedere risicovolle inrichting een veiligheidszone gekregen. Dit heet de plaatsgebonden risicocontour (PR-contour). Binnen deze contour mogen nieuwe kwetsbare objecten (zoals woningen, scholen, ziekenhuizen, grootschalige kantoren) of beperkt kwetsbare objecten (zoals verspreid liggende woningen, bedrijfswoningen, kleinere kantoren) niet of niet zonder meer worden opgericht. Het Bevi gaat uit van een PR-contour 10-6/jr.
  • Naast het plaatsgebonden risico kent het Bevi ook het groepsgebonden risico (GR). Het groepsgebonden risico geeft aan wat de kans is op een ongeval met ten minste 10, 100 of 1000 dodelijke slachtoffers in de omgeving van de beschouwde bron. Het aantal personen dat in de omgeving van de bron verblijft bepaalt daardoor mede de hoogte van het groepsrisico. Voor het GR geldt geen harde juridische norm, maar is een zogenaamde oriënterende waarde.

Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) is vanaf 1 januari 2011 het toetsingskader bij planontwikkeling in de nabijheid van hogedrukaardgasleidingen en overige leidingen met gevaarlijke stoffen. De afweging van de externe veiligheidssituatie van buisleidingen heeft grondslag in de Wet Milieubeheer (Wm) en in de Wro.

Om uittspraken te kunnen doen over de extrene veiligheid is de Risicokaart geraadpleegd. Ter plaatse van de locatie of in de omgeving ervan zijn geen risicovolle inrichtingen, infrastructuur of buisleidingen aanwezig.

Conclusie

Externe veiligheid vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

5.7 Bedrijven en milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd, waarin richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar zijn opgenomen. Aan de hand van de richtafstanden is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie in en rondom het betreffende projectgebied. Het gaat hierbij dus enerzijds om de vraag of de voorgenomen ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat bij de nieuwe woning in ernstige mate wordt aangetast. Anderszijds gaat het om de vraag of de nieuwe woningen geen beperkende invloed op de bedrijfsvoering van bestaande inrichtingen gaan hebben.

Op een afstand van ongeveer 250 m ten noorden van de locatie liggen aan de Meester Werkmanstraat twee bedrijven:

  • Aan Meester Werkmanstraat 2 ligt een bakkerij en detailhandel in levensmiddelen.
  • Aan de Meester Werkmanstraat 5 ligt een detailhandel in levensmiddelen.

Op een afstand van minimaal 875 m was aan de Meester Werkmanstraat 10 een mestverwerkingsbedrijf met warmtekrachtinstallatie, laboratorium en opslag gevestigd. Deze mestverwerking is inmiddels beëindigd. Het betreft momenteel een paardenhouderij, met mestopslag in silo's.

Conclusie

Voor de bedrijven aan de Meester Werkmanstraat 2 en 5 geldt dat deze een beperkte milieucategorie hebben, waardoor de toekomstige woning geen eventuele hinder ondervindt van deze omliggende bedrijven. Ook zullen de bedrijven geen beperkingen ondervinden van de op te richten woningen.

Voor de paardenhouderij aan de Meester Werkmanstraat 10 is een afstandsmaat van minimaal 50 m voldoende. Ook voor dit bedrijf geldt dat er qua milieuzonering daarmee geen beperkingen zullen optreden.

5.8 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben ook wel genoemd de 'vergewisplicht'. Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst, deze geeft aan of er voor acitiviteiten en projecten beoordeeld moet worden of er een MER gemaakt moet worden. Voor projecten of activiteiten die beneden de drempelwaarden vallen moet een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r. beoordeling noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor m.e.r.

De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. In deze bijlage staan drie hoofdcriteria centraal:

  • de kenmerken van het project;
  • de plaats van het project;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

De ontwikkeling betreft de realisatie van een zeer beperkt aantal nieuwe burgerwoningen. Deze ontwikkeling is niet opgenomen in de D-lijst van het Besluit m.e.r. Deze activiteiten worden niet aangemerkt als M.E.R. beoordelingsplichtig. De locatie is niet gelegen in een kwetsbaar of gevoelig gebied. Dit kan worden gesteld door middel van de uitgevoerde flora en fauna onderzoek, de waterparagraaf en de milieuonderzoeken.

Conclusie

Op basis van de beschikbare informatie kan de conclusie worden getrokken dat de voorgenomen ontwikkeling geen nadelige milieueffecten met zich meebrengt. Het projectgebied ligt niet in een kwetsbaar of gevoelig gebied of in de directe omgeving daarvan. De onderzoeksresultaten van de uitgevoerde onderzoeken zijn daarbij positief. De ontwikkeling is daarom niet M.E.R. beoordelingsplichtig.

Hoofdstuk 6 Juridische aspecten en planverantwoording

6.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt uiteengezet hoe de juridische regeling (de regels en de verbeelding) van dit bestemmingsplan is vormgegeven.

In paragraaf 1.3 van deze toelichting is reeds aangegeven dat de sloop van de bedrijfsgebouwen, die in gebruik waren bij de intensieve veehouderijtak, en de realisatie van een nieuwe burgerwoning ('Rood voor Rood-regeling') niet past binnen de geldende bestemming 'Agrarisch'. Daarom is voor de locatie een nieuw bestemmingsplan opgesteld. Wanneer dit bestemmingsplan rechtskracht heeft verkregen, zal het als zelfstandig plan vigeren.

Er zijn vier typen rergels opgenomen: inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels en een slotregel. Deze regels sluiten waar mogelijk en relevant aan op het bestemmingsplan Buitengebied 2009 van de gemeente Hellendoorn. Daartoe zijn de regels omgezet naar de nu geldende SVBP2012-standaarden en is aangesloten op de meest recente wetgeving.

6.2 Inleidende regels

In artikel 1 Begrippen is omschreven wat met de gebruikte begrippen wordt bedoeld. Het gaat om begrippen die van het 'normale' spraakgebruik afwijken of een specifieke juridische betekenis hebben. Bij toetsing aan het bestemmingsplan zal moeten worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toehgekende betekenis.

In artikel 2 Wijze van meten is aangegeven hoe de maten die bij het bouwen in acht moeten worden genomen, gemeten dienen te worden.

6.3 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch , gaat in op de bouw- en gebruiksmogelijkheden ten behoeve van het agrarisch bedrijf. Bouwen ten behoeve van het agrarisch bedrijf is alleen toegestaan binnen het agrarisch bouwvlak. Dit artikel bevat een aantal specifieke afwijkingsmogelijkheden om onder voorwaarden van de bouwregels af te kunnen wijken.

Artikel 4 Wonen geeft aan dat binnen het bestemmingsvlak één burgerwoning is toegestaan van maximaal 750 m3. Binnen deze bestemming zijn erf en tuin tevens toegestaan. Bijgebouwen zijn mogelijk tot de oppervlaktematen zoals deze in de regels zijn genoemd. Ook in dit artikel zijn een aantal specifieke afwijkingsmogelijkheden opgenomen.

Artikel 5 Artikel 5 geeft aan dat dat er een archeologische verwchtingswaarde geldt, waarvoor regels zijn opgenomen.

6.4 Algemene regels

Artikel 6 t/m 10 bevatten de algemene regels. Dit zijn regels die niet specifiek aan een bestemming zijn gekoppeld, maar die altijd voor elke locatie gelden. In artikel 6 Anti-dubbeltelregel wordt bijvoorbeeld beoogd om te voorkomen dat er meer wordt gebouwd dan is toegestaan, bijvoorbeeld bij een toekomstige afsplitsing van het bestemmings- of bouwvlak.

Artikel 7 bevat de Algemene bouwregels en artikel 8 de Algemene gebruiksregels.

In artikel 9 Algemene afwijkingsregels worden aan de hand van een anatal afwijkingsbevoegdheden mogelijkheden geboden voor onder andere beroep- en bedrijf aan huis, paardenbakken en extra woonruimte.

Tenslotte is in artikel 10 Algemene wijzigingsregels een aantal mogelijkheden opgenomen om de bestemmingen te kunnen. Deze wijzigingsbevoegdheden sluiten aan op de geboden mogelijkheden uit het geldende bestemmingsplan Buitengebied 2009.

6.5 Overgangs- en slotregels

Het overgangsrecht ten aanzien van bouwen en gebruik is opgenomen in artikel 11 Overgangsrecht. Uitbreiding van de bebouwing die onder het overgangsrecht valt is slechts mogelijk met afwijking van het bevoegd gezag.

Het laatse artikel is artikel 12 Slotregel . Dit artikel geeft aan onder welke naam dit plan kan worden aangehaald.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Inleiding

In artikel art. 3.1.6 lid 1, Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat onderzocht moet worden of een bestemmingsplan uitvoerbaar is en beschreven moet worden hoe burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken.

7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.2.1 Overleg

Het Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld is dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

Provincie Overijssel

Het voorgenomen plan is in vooroverleg besproken met de provincie Overijssel op 11 november 2014. De provincie is akkoord met uitvoering van plan.

Waterschap Vechtstromen

Tevens is het plan afgestemd met het waterschap. De resultaten van deze afstemming zijn weergegeven in paragraaf 4.4.

7.2.2 Inspraak

Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. Gezien de relatief beperkte planologische betekenis wordt het bestemmingsplan direct als ontwerp ter inzage gelegd.

7.2.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft voor de duur van 6 weken (van 1 augustus tot en met 11 september) ter inzage gelegen. Tijdens deze termijn zijn geen zienswijzen ingediend.

7.3 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

De gemeentelijke kosten zijn beperkt tot de ambtelijke kosten, welke worden verhaald middels de gemeentelijke legesverordening. Eventuele planschade komt voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe is een anterieure overeenkomst afgesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente. Hiermee is het kostenverhaal anderszins verzekerd en is op grond van artikel 6.12 Wro geen exploitatieplan nodig.