Direct naar inhoud
Status:vastgesteld
Plantype:bestemmingsplan
IMRO-idn:NL.IMRO.0163.BPBURECRWO-VG01

Herziening permanente bewoning recreatiewoningen

 

 

 

Gemeente / Hellendoorn

 

Bestemmingsplan /

Permanente bewoning recreatiewoningen

 

 

 

 

 

 

 

 

 [image]

 

 

Toelichting

 

Inhoudsopgave

 

HOOFDSTUK 1 Inleiding

HOOFDSTUK 2 Huidige situatie

HOOFDSTUK 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

3.2 Rijksbeleid

3.3 Provinciaal beleid

3.4 Gemeentelijk beleid

3.5 Beleidsregel gemeente Hellendoorn

HOOFDSTUK 4 Uitgangspunten bestemmingsregeling

4.1 Algemeen

4.2 Opzet van de verbeelding

4.3 Opzet van de regels

HOOFDSTUK 5 Planopzet

HOOFDSTUK 6 Milieutechnische en ruimtelijke aandachtspunten

HOOFDSTUK 7 Economische uitvoerbaarheid

HOOFDSTUK 8 Inspraak en overleg

 

 

 

 

 

 

HOOFDSTUK 1 Inleiding

AANLEIDING

De permanente bewoning van recreatiewoningen in de gemeente Hellendoorn kent een lange geschiedenis. In 1992 heeft het college van burgemeester en wethouders ingestemd met een eerste beoordeling. Deze is verwerkt in bestemmingsplan buitengebied 1995, de eerste keer, dat recreatiewoningen in het buitengebied zijn bestemd.

Op dat moment zijn een aantal recreatiewoningen als zodanig bestemd, terwijl wel bekend was, dat er permanente bewoning aan de orde was. Daarna is meerdere keren gewerkt aan een oplossing en beoordeling van de verschillende locaties.

 

Ook landelijke en provinciaal speelt de discussie van permanent bewoonde recreatiewoningen al langer. De gemeente, raad en college, wil graag een definitieve oplossing. Het provinciaal beleid is op dit moment volstrekt helder. Vanuit deze gegevens is nader beleid geformuleerd met daarin de voorwaarden over de permanente bewoning van recreatiewoningen.

 

Er kan daarbij sprake zijn van een persoonsgebonden recht van bewoning, waarbij alleen de huidige bewoner mag blijven wonen in de recreatiewoning. Wanneer de bewoning door de huidige bewoner stopt mag de recreatiewoning alleen nog voor recreatief gebruik gebruikt worden. Ook kan er sprake zijn van een objectgebonden recht van bewoning. De recreatiewoning mag dan bewoond blijven, zo lang de bewoning niet langer dan een jaar onderbroken wordt.

 

Dit bestemmingsplan geeft uitvoering aan het gemeentelijk beleid. In dit bestemmingsplan zijn de locaties vastgelegd, waarvoor een objectgebonden recht van bewoning van toepassing is.

 

VOORGAANDE PLANNEN

Het bestemmingsplan vervangt kleinere gedeelten de volgende plannen:

- Buitengebied 2009

- Nijverdal West Noetsele

- Duivecate - Reggedal

- Nijverdal NoordWest

- Groot Lochter

- Kruidenwijk

Deze bestemmingsplannen blijven voor de overige delen van de verschillende plangebieden van kracht.

 

OPZET VAN DE TOELICHTING

In de toelichting wordt achtereenvolgens ingegaan op de huidige situatie, de beschikbare beleidskaders op rijks-, provinciaal-, en gemeentelijk niveau. Vervolgens is een toelichting gegeven op de bestemmingsregel en de planopzet.

 

 

 

 

 

HOOFDSTUK 2 Huidige situatie

De recreatiewoningen zijn voor het eerst bestemd ten tijde van het bestemmingsplan "Buitengebied 1995". Op 2 juni 1992 heeft het college van burgemeester en wethouders ingestemd met een eerste beoordeling. Deze is verwerkt in het bestemmingsplan buitengebied 1995.

Dit bestemmingsplan is destijds goedgekeurd door de provincie Overijssel met daarbij de opmerking, dat de gemeente de permanent bewoonde recreatiewoningen nader moet beoordelen, omdat de bestemming "Recreatiewoning" niet in alle gevallen het gebruik dekt.

In 1996 is een inventarisatie uitgevoerd en zijn conclusies geformuleerd. Intentie was om deze inventarisatie te verwerken in een zogenaamde artikel 30-herziening. Deze is echter niet in procedure gebracht.

 

In 2004 is nader beleid geformuleerd om daarmee criteria te formuleren voor de beoordeling van permanent bewoonde recreatiewoningen en overige niet voor permanente bewoning bestemde gebouwen. Later in het jaar zijn de gebruikers geïnformeerd over hun situatie en hoe de gemeente daarmee om wil gaan.

 

In december 2004 is het gemeentelijk beleid handhaving permanente bewoning van recreatiewoningen vastgesteld en gepubliceerd. In dit beleid is vastgelegd, dat recreatiewoningen bedoeld zijn voor recreatief gebruik. Indien er bewoning aan de orde is door dezelfde persoon en deze is aan de orde sinds in ieder geval 20 maart 1996, dan mag de huidige bewoner blijven wonen. Voorzien was in een persoonsgebonden recht van bewoning van de recreatiewoning. In de loop van 2006 hebben een aantal van deze woningen een persoonsgebonden gedoogbeschikking ontvangen van de gemeente.

Indien de bewoning is gestart na 20 maart 1996, doch voor 31 oktober 2003, dan dient de bewoner om te zien naar een andere woning. Hij kreeg daarvoor drie jaar de tijd om een nieuwe woning te vinden. Daarna zou hij worden aangeschreven om de recreatiewoning te verlaten.

Tegen bewoning, gestart na 31 oktober 2003, dient de gemeente direct op te treden.

 

Het resultaat van de eerdere genoemde inventarisatie als uitgevoerd in 2004 is verwerkt in de procedure tot herziening van het bestemmingsplan voor het buitengebied. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 20 april 2009. In de aanloop naar de vaststelling is het onderwerp uitgebreid besproken binnen de gemeenteraad en meer specifiek binnen de raadscommissie Grondgebied.

De raadscommissie en de raad heeft gezocht naar oplossingen voor dit slepende probleem.

 

Daarna is gewerkt naar een oplossing binnen de kaders, die er zijn vanuit wetgeving en provinciaal beleid. Dit bestemmingsplan beperkt zich tot de permanent bewoonde recreatiewoningen, voor zover deze positief bestemd zijn en niet gelegen zijn op een recreatiepark.

 

 

 

 

 

HOOFDSTUK 3 Beleidskader

 

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk is het ruimtelijk beleid op provinciaal en gemeentelijk niveau belicht. Voor de provincie Overijssel is de vastgestelde Omgevingsvisie richtinggevend. De structuurvisie ''Ruimte voor de mensen van morgen'' is het voornaamste beleidskader vanuit de gemeente bezien.

3.2 Rijksbeleid

Bij brief van 11 november 2003 heeft de (toenmalige) Minister van VROM aan de Tweede Kamer haar beleid gepresenteerd op het gebied van de onrechtmatige bewoning van recreatiewoningen. In het Algemeen Overleg van de Tweede Kamer is op 11 december 2003 gebleken dat dit beleid door de Kamer wordt gedragen. Tevens is deze beleidslijn verwerkt in de Nota Ruimte. In essentie is het beleid erop gericht een einde te maken aan de onrechtmatige bewoning om daarmee op persoonsniveau duidelijkheid te verschaffen aan de betrokkenen. In haar brief van 29 november 2005 aan de Tweede Kamer heeft de Minister aangegeven dat gemeenten ook een latere peildatum mogen kiezen, zolang deze niet in de toekomst ligt. Daarmee wordt voorkomen dat bewoners anticiperen op een toekomstige gedoogsituatie. Situaties van permanente bewoning die zijn ontstaan na de door een gemeente gehanteerde peildatum, komen volgens de minister niet in aanmerking voor een persoonsgebonden gedoogbeschikking en moeten worden gehandhaafd. Uitgangspunt van dit beleid is een verruiming, waaraan door gemeenten en provincies uitwerking moet worden gegeven. Het aan gemeenten geboden verruimde beleidskader bestaat er uit dat gemeenten onder voorwaarden onrechtmatige bewoning van recreatiewoningen kunnen legaliseren. Is legalisering geen optie, dan dienen gemeenten actief tot handhaving over te gaan. Hierbij biedt de Minister, eveneens onder voorwaarden, de mogelijkheid om voor bestaande gevallen persoonsgebonden beschikkingen te verlenen. Deze beschikking (hetzij in de vorm van een persoonsgebonden gedoogbeschikking, hetzij in de vorm van een persoonsgebonden vrijstelling/ontheffing) zijn gebonden aan het object en aan de bewoner en vervallen bij verhuizing of overlijden van de bewoner.

 

Met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de peildatum van 31 oktober 2003 wettelijk verankerd. Uit jurisprudentie blijkt dat gemeenten met een latere peildatum dan 31 oktober 2003 hier gebruik van kunnen maken, mits dit beleidsmatig is vastgelegd voor 1 juli 2008.

In de meest recente brieven van 20 maart 2008 en 3 juli 2008 heeft de Minister opgeroepen om, indien van toepassing, feitelijk uitvoering te geven aan het voor de gemeente geldende beleid voor de aanpak van onrechtmatige bewoning van recreatiewoningen, dan wel de uitvoering hiervan te versnellen, zodanig dat voor 1 januari 2010 op persoonsniveau duidelijkheid wordt verschaft aan de betrokken recreatiebewoners die al voor 31 oktober 2003 (en sindsdien) permanent in hun recreatiewoning wonen. In geval van handhaving moet aan de bewoners duidelijkheid zijn verleend in de vorm van een beschikking tot last onder dwangsom of last onder bestuursdwang.

 

Daarnaast wil de Minister door middel van een wettelijke regeling aan gemeenten de verplichting opleggen tot het verlenen van een persoonsgebonden beschikking, indien de gemeenten voor 1 januari 2010 geen definitieve duidelijkheid hebben verschaft aan de betrokken bewoners voor 31 oktober 2003. Deze wettelijke regeling is echter niet in werking getreden. Bij brief van 27 januari 2012 heeft de Minister de Eerste Kamer meegedeeld dat zij het wetsvoorstel intrekt en dat zij de rijksbemoeienis met het dossier van de onrechtmatige bewoning van recreatiewoningen beëindigt.

Bij brief van 8 februari 2012 (kenmerk FLO/U201200203) doet de VNG een dringend beroep op alle gemeenten om zo spoedig mogelijk beleidsregels vast te stellen om onrechtmatige bewoning van recreatiewoningen te voorkomen en aan te pakken. In de brief doet de VNG een voorstel voor gemeentelijk beleid.

3.3 Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Overijssel die door Provinciale Staten is vastgesteld, schetst de provincie haar visie op de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Overijssel. Het vizier is daarbij gericht op 2030. Provinciale Staten geven aan wat volgens haar de ambities en doelstelling van provinicaal belang zijn en hoe zij Gedeputeerde Staten opdracht geeft deze te realiseren.

De Omgevingsvisie Overijssel heeft de status van:

· Structuurvisie onder de (nieuwe) Wet ruimtelijke ordening

· Regionaal Waterplan onder de (nieuwe) Waterwet

· Milieubeleidsplan onder de Wet milieubeheer

· Provinciaal verkeer- en vervoersplan onder de Planwet verkeer en vervoer

· Bodemvisie in het kader van de ILG-afspraak met het rijk

 

De Omgevingsvisie Overijssel bestaat uit:

· Ontwikkelingsvisie op de fysieke leefomgeving en uitvoeringsparagraaf bestaande uit beleidskeuzes, instrumenten en acties

· Algemene bijlagen

· Catalogus Gebiedskenmerken

· Waterbijlage

· Plan Milieu-Effectrapportage/Duurzaamheidsbeoordeling

· Visie op de Ondergrond

 

Gelijk met de Omgevingsvisie Overijssel is ook de Omgevingsverordening Overijssel vastgesteld

De Omgevingsverordening heeft de status van:

· Ruimtelijke verordening in de zin van artikel 4.1. van de Wet ruimtelijke ordening

· Milieuverordening in de zin van artikel 1.2 Wet milieubeheer en de Ontgrondingenwet

· Waterverordening in de zin van de Waterwet

· Verkeersverordening in de zin van artikel 57 van de Wegenwet en artikel 2A van de Wegenverkeerswet

 

In de Omgevingsverordening Overijssel is aangegeven dat en op welke wijze moet worden onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit.

 

De Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening zijn voor het eerst vastgesteld in 2009 en daarna herzien in een versie 2013, die geldend is sinds 12 september 2013

 

De provincie heeft in de Omgevingsvisie en in artikel 2.12.4 van de Omgevingsverordening vastgelegd, dat een gemeente een bestemming "Recreatiewoning" niet mag omvormen naar de bestemming "Wonen". Alleen recreatiewoningen staande in stads- en dorpsrandgebieden (voor zover het niet gaat om gebieden die zijn aangewezen als EHS en Nationaal Landschap) kunnen eventueel omgevormd worden tot woning. Met het opstellen van de omgevingsvisie in de periode 2007/2008 heeft de provincie een inventarisatie uitgevoerd en van uit de Hellendoornse situatie is mondeling aangegeven, dat de herbeoordeling in 2004 is uitgevoerd en vastgelegd wordt in het bestemmingsplan "Buitengebied 2009".

 

Eventuele aanwezige bewoning kan gelegaliseerd worden met een persoonsgebonden omgevingsvergunning, voor zover de huidige bewoner er al woonachtig was per 31 oktober 2003. De datum 31 oktober 2003 is gekozen, omdat op dat moment de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu gemeenten heeft aangeschreven om actief te handhaven en daar waar mogelijk ontstane situaties te gedogen. Deze datum is opgenomen in de Nota Ruimte, in het provinciale beleid en in het Besluit omgevingsrecht als basis voor het verlenen van een persoonsgebonden omgevingsvergunning voor permanente bewoning van een recreatiewoning.

 

 

Letterlijke tekst Omgevingsverordening geldend vanaf 12 september 2013

Artikel 2.12.3.

  1. De regels van bestemmingsplannen sluiten permanente bewoning van recreatiewoningen en recreatieverblijven uit.

  2. In afwijking van het bepaalde in lid 1 kan permanente bewoning van recreatiewoningen worden toegestaan met een daarop gericht persoonsgebonden overgangsrecht, een persoonsgebonden gedoogbeschikking of een persoonsgebonden ontheffing, voor zover deze recreatiewoningen vóór of op 31 oktober 2003 permanent werden bewoond en dat gebruik sindsdien onafgebroken is voortgezet.

  3. In afwijking van het bepaalde in lid 1 kan permanente bewoning van recreatiewoningen worden toegestaan met een daarop gericht objectgebonden overgangsrecht, voor zover deze recreatiewoningen vóór of op 31 oktober 2003 permanent werden bewoond en dat gebruik sindsdien onafgebroken is voortgezet, voor zover op het moment van inwerkingtreding van deze verordening in een geldende bestemmingsplan voorzien was in een dergelijk objectgebonden overgangsrecht.

Artikel 2.12.4.

  1. Bestemmingsplannen voorzien niet in wijziging van geldende bestemmingsplannen waarbij aan een recreatiewoning die op dat moment als zodanig is bestemd, een woonbestemming wordt toegekend.

  2. In afwijking van het bepaalde in lid 1 kan aan recreatiewoningen een woonbestemming worden toegekend voor zover deze recreatiewoningen al vóór of op 31 oktober 2003 permanent bewoond werden en deze permanente bewoning sindsdien onafgebroken is voortgezet voor zover:

 

Toelichting

Het Rijk heeft er vanaf gezien om in de AmvB Ruimte/Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) een regeling te treffen voor permanent bewoonde recreatiewoningen. De provincie Overijssel ziet vanuit haar belang van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik wel aanleiding om hiervoor iets te regelen. Kern van de bepaling is dat de bestemming van recreatiewoningen niet mag worden gewijzigd in een woonbestemming. De achtergrond van deze regel is dat recreatiewoningen die nu als zodanig bestemd zijn, beschikbaar moeten blijven voor een recreatieve functie om te voorkomen dat voor de bouw van nieuwe recreatiewoningen (opnieuw) beslag wordt gelegd op de groene omgeving.

Een uitzondering op deze regel wordt gemaakt voor die permanent bewoonde recreatiewoningen die staan in stads- en dorpsrandgebieden, voor zover het niet gaat om gebieden die aangewezen zijn als EHS en Nationaal Landschap. Daarbij moet ook worden voldaan aan de eisen van het Bouwbesluit voor (bestaande) reguliere woningen en relevante milieuwetgeving en milieuregelgeving. Reden voor deze uitzondering is dat deze gebieden op termijn wellicht toch gaan vallen binnen het stads- en dorpsgebied in het kader van stadsuitleg en een woonfunctie die aansluit bij de functie van het naastgelegen gebied.

 

3.4 Gemeentelijk beleid

Bestemmingsplan Buitengebied 1995

De recreatiewoningen zijn voor het eerst bestemd ten tijde van het bestemmingsplan "Buitengebied 1995". Op 2 juni 1992 heeft het college van burgemeester en wethouders ingestemd met een eerste beoordeling. Deze is uiteindelijk verwerkt in bestemmingsplan buitengebied 1995.

Het bestemmingsplan is destijds goedgekeurd door de provincie Overijssel met daarbij de opmerking, dat de gemeente de permanent bewoonde recreatiewoningen nader moet beoordelen, omdat de bestemming "Recreatiewoning" niet in alle gevallen het gebruik dekt.

In 1996 is een inventarisatie uitgevoerd en zijn conclusies geformuleerd. Intentie was om deze inventarisatie te verwerken in een zogenaamde artikel 30-herziening. Deze is echter niet in procedure gebracht.

Nadere beoordeling

In de zomer van 2004 is nader beleid geformuleerd om daarmee criteria te formuleren voor de beoordeling van permanent bewoonde recreatiewoningen en overige niet voor permanente bewoning bestemde gebouwen. In december 2004 zijn de gebruikers geïnformeerd over hun situatie en hoe de gemeente daarmee om wil gaan. Het resultaat is verwerkt in de procedure tot herziening van het bestemmingsplan voor het buitengebied, vastgesteld op 20 april 2009. In de aanloop naar de vaststelling is het onderwerp uitgebreid besproken binnen de gemeenteraad en meer specifiek binnen de raadscommissie Grondgebied.

 

In december 2004 is het gemeentelijk beleid handhaving permanente bewoning van recreatiewoningen vastgesteld en gepubliceerd. In dit beleid is vastgelegd, dat recreatiewoningen bedoeld zijn voor recreatief gebruik. Indien er bewoning aan de orde is door dezelfde persoon en deze is aan de orde sinds in ieder geval 20 maart 1996, dan mag de huidige bewoner blijven wonen. Voorzien was in een persoonsgebonden recht van bewoning van de recreatiewoning. In de loop van 2006 hebben een aantal van deze woningen een persoonsgebonden gedoogbeschikking ontvangen van de gemeente.

Indien de bewoning is gestart na 20 maart 1996, doch voor 31 oktober 2003, dan dient de bewoner om te zien naar een andere woning. Hij kreeg daarvoor drie jaar de tijd om een nieuwe woning te vinden. Daarna zou hij worden aangeschreven om de recreatiewoning te verlaten.

Tegen bewoning, gestart na 31 oktober 2003, dient de gemeente direct op te treden.

Vervolg binnen gemeente

De raad heeft op 2 februari 2010 unaniem de motie vreemd aan de orde van de dag (10INK00726) aangaande recreatiewoningen bestemmingsplan "Buitengebied 2009" aangenomen:

"De raad spreekt als zijn mening uit, dat hij de recreatiewoningen als opgenomen in bijlage 6 van het bestemmingsplan "Buitengebied 2009" een woonbestemming wil geven in hun huidige omvang en verschijningsvorm. Ontwikkelingsmogelijkheden zijn naar de mening van de raad slechts mogelijk door toepassing van rood voor rood met de restrictie, dat sloop in het gebied van de plankaart van het bestemmingsplan "Buitengebied 2009" plaats vindt en bouw op de huidige locatie wordt gerealiseerd. De raad verzoekt het college van Burgemeester en Wethouders de mogelijkheden tot herziening van het bestemmingsplan "Buitengebied 2009" op het genoemde onderdeel te onderzoeken met als leidraad de onderliggende stukken en dit via de commissie Grondgebied naar de raad te leiden.".

Het bestemmingsplan "Buitengebied 2009" is onherroepelijk geworden middels de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van 15 juni 2011. In de uitspraak waren zeven recreatiewoningen betrokken. De Afdeling heeft aan deze zeven locaties de bestemming "Recreatie – Recreatiewoning" onthouden, omdat in de onderbouwing onvoldoende duidelijk was gemaakt, of alleen was getoetst aan de criteria van de nota "Permanente bewoning van gebouwen" en in de inventarisatielijst of daarnaast ook aan het criterium of de woning van 20 maart 1996 tot en met september 2004 permanent werd bewoond door de zelfde bewoners. Voor zover dit laatste criterium een rol heeft gespeeld, was dit onjuist, omdat niet van belang is of de permanente bewoning steeds door dezelfde bewoners heeft plaatsgevonden, doch slechts of permanente bewoning was toegestaan in het voorheen geldende plan of werd beschermd door het overgangsrecht van dat plan.

Het formele gemeentelijke beleid is vastgelegd in de beleidsnotities, die zijn opgesteld in 2004. Voor de permanent bewoonde recreatiewoningen is op 3 augustus 2004 bepaald in hoeverre er sprake kan zijn van een andere bestemming (eigen woonbestemming of te beschouwen als bijgebouw bij het hoofdgebouw op het erf) of dat er sprake kan zijn van een toegestane permanente bewoning van de recreatiewoning.

 

Op 4 september 2012 heeft het college besloten om niet te kiezen voor een verandering van de bestemming. Insteek was om de bewoonde recreatiewoningen een persoonsgebonden recht van bewoning te geven.

In die periode kwamen er enkele uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) over mogelijkheden voor het vastleggen van permanente bewoning van recreatiewoningen. Recente uitspraken zijn Dalfsen 18 juli 2012, 201100701/1/R2, Lochem 22 augustus 2012 201101467/1/R2 en Almelo 26 september 2012 201105898/1/R1.

Deze uitspraken bevestigen enerzijds, dat het alsnog bestemmen van recreatiewoningen tot woning niet mogelijk is vanwege de omgevingsverordening 2009 van de provincie Overijssel.

 

Daarmee bevestigen deze uitspraken de conclusie uit het collegebesluit van 4 september 2012, dat woningen, nu bestemd als recreatiewoning ('Recreatie – Recreatiewoning') niet de bestemming 'Wonen' kunnen krijgen. De uitspraak Lochem is sterk vergelijkbaar met de uitspraak Almelo.

 

De uitspraken bieden ruimte om voor de betrokken percelen een uitsterfregeling in het bestemmingsplan op te nemen.

Uitsterfregeling.

Een dergelijke uitsterfregeling houdt in dat deze woningen als recreatiewoning met de daarbij behorende bouwregels worden bestemd. In afwijking van het verbod van permanente bewoning kan permanente bewoning toch worden toegestaan totdat dit gebruik wordt beëindigd.

Een uitsterfregeling betreft een bijzondere vorm van positief bestemmen. Het gebruik van recreatiewoningen voor permanente bewoning kan objectgebonden zijn en het gebruik kan persoonsgebonden zijn. Een dergelijke uitsterfregeling is niet in strijd met de omgevingsverordening nu daarmee louter bestaande rechten worden gerespecteerd.

 

 

Objectgebonden overgangsrecht (de recreatiewoning mag bewoond worden)

Het gebruik van permanente bewoning was aanwezig ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan en mag worden voortgezet op basis van de overgangsbepalingen. Er kan niet meer worden opgetreden èn de bewoning mag voortgezet worden door de huidige bewoners en ook door andere bewoners, voor zover het overgangsrecht in stand blijft.

 

Persoonsgebonden overgangsrecht (de huidige bewoner mag blijven wonen)

Een persoonsgebonden overgangsrecht voor recreatiewoningen kan gelden voor een recreatiewoning als deze permanent bewoond wordt vanaf 31 oktober 2003 door de huidige bewoner èn er geen rechten zijn ontstaan op basis van de overgangsbepalingen van een (in het verleden) geldend bestemmingsplan. Deze categorie van bewoonde recreatiewoningen kan worden vastgelegd door een af te geven persoonsgebonden omgevingsvergunning.

Nadere wens van de gemeenteraad.

De raadscommissie heeft in de vergadering van 12 juni 2013 raadsbreed uitgesproken om na te gaan of het mogelijk is om alle situaties van permanente bewoning sinds 31 oktober 2003 te laten valllen onder het objectgebonden recht van bewoning en daarmee niet te kiezen voor een persoonsgebonden recht van bewoning.

Hiertoe is nader ambtelijk overleg gevoerd met vertegenwoordigers van de provincie Overijssel. De provincie Overijssel heeft in de omgevingsverordening opgenomen, dat conform het Rijksbeleid ruimte wordt gelaten voor een persoonsgebonden gedoogbeschikking/ontheffing voor die gevallen waarin vóór 31 oktober 2003 sprake was van permanente bewoning die sindsdien onafgebroken is voortgezet. Waar gemeenten op het moment van inwerkingtreding van de verordening een objectgebonden overgangsrecht hebben toegekend, wordt dit als een bestaand recht gerespecteerd.

De provincie heeft daarmee onderscheid gemaakt in persoonsgebonden recht van bewoning en objectgebonden recht van bewoning.

Uit het overleg is nadrukkelijk gebleken, dat de provincie waarde hecht aan dit onderscheid en niet genegen is om te kiezen voor een objectgebonden recht van bewoning in die situaties, waarbij bewoning aan de orde is sinds 31 oktober 2003 en deze bewoning niet aan de orde was ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan, wat op 31 oktober 2003 geldend was.

In die situaties is de gemeente verplicht te kiezen voor een persoonsgebonden recht van bewoning.

Bij het niet volgen van deze weg zal de provincie de middelen inzetten, die haar te beschikking staan (indienen vooroverlegreactie, indienen zienswijze en opleggen reactieve aanwijzing).

3.5 Beleidsregel gemeente Hellendoorn

Voor elke recreatiewoning is nagegaan te worden in hoeverre permanente bewoning aan de orde is. De gemeente heeft dit in beeld gebracht door alle ruim 80 eigenaren en gebruikers aan te schrijven en hen de mogelijkheid te bieden om aan te tonen, dat er daadwerkelijk permanent gewoond wordt. Deze brief is verstuurd op 28 februari 2013 en is bijgevoegd als bijlage 1. In de brief is opgenomen aan welke voorwaarden voldaan zou moeten worden om aan te tonen, dat de permanente bewoning ook daadwerkelijk aan de orde is. In de brief is aangegeven via welke middelen bewijsstukken aangeleverd kunnen worden.

 

Deze informatie is ontleend aan de circulaire van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten "Beleidsregels oude onrechtmatige bewoning van recreatiewoningen" met kenmerk FLO/U201200203. Deze beleidsregel gaat uit van bewoning vanaf in ieder geval 31 oktober 2003 door de huidige bewoner en leidt tot een afgeven van een persoonsgebonden omgevingsvergunning.

 

Er zijn gegevens gevraagd over een lange periode. Als er dan ook nog eens sprake is van verschillende bewoners in de afgelopen jaren, dan is het vaak lastig gebleken om alle gegevens aan te leveren. Daarnaast speelt voor enkele locaties, dat er schade is voorgevallen, door wateroverlast of brand in de woning.

 

In de beoordeling zijn de aangeleverde bewijsmiddelen ruim geïnterpreteerd. Verklaringen van bijvoorbeeld de huisarts, de zorgaanbieder, de apotheek, de vroegere bewoner(s) of de buurman zijn betrokken bij de beoordeling. Wanneer dit in combinatie met de andere gegevens, zoals de inschrijving in de Gemeentelijke Basis Administratie leidt tot een consistent beeld van bewoning is geoordeeld, dat er sprake is van permanente bewoning.

 

Deze verruiming van de beoordeling sluit aan bij de gemeentelijke eerdere praktijk rond het verlenen van een gedoogbeschikking. Ook toen waren niet alle gegevens over alle jaren aanwezig

Aanleveren bewijsstukken

De bewoner van de recreatiewoning dient met bewijsstukken de permanente bewoning aan te tonen. Daartoe dient zoveel mogelijk gebruik gemaakt te worden van het onderstaande overzicht. De bewoner toont zijn bewoning aan met bewijsmiddelen die in tenminste twee van de hiernavolgende onderdelen a tot en met g zijn genoemd:

  1. een bewijs van inschrijving in de Basisregistratie Personen (BRP) op het adres van de recreatiewoning;

  2. bescheiden waaruit blijkt in welke periode de recreatiewoning in de aangifte inkomstenbelasting is opgegeven als eigen woning en door de Belastingdienst als zodanig is aangemerkt;

  3. een polis voor een ziektekostenverzekering waarbij blijkt in welke periode het adres van de bewoner het adres van de recreatiewoning is, gevoegd bij een inschrijving van die bewoner bij een huisartsenpraktijk in de gemeente waarin de recreatiewoning is gelegen of een aangrenzende gemeente;

  4. bescheiden waaruit blijkt voor welke periode sprake is geweest van een door burgemeester en wethouders genomen besluit met betrekking tot bekostiging van leerlingenvervoer vanaf het adres van de recreatiewoning;

  5. door de werkgever van de bewoner aan die bewoner verstrekte jaaropgaven waaruit blijkt dat sprake is van een inkomen van die bewoner op het adres van de recreatiewoning;

  6. bescheiden van een uitkeringsinstantie of pensioenfonds waaruit blijkt dat sprake is van een uitkering of pensioen van die bewoner op het adres van de recreatiewoning; of

  7. bescheiden waaruit blijkt dat sprake is van een door die bewoner genoten huursubsidie, respectievelijk huurtoeslag op het adres van de recreatiewoning.

Indien het niet mogelijk is om de gegevens aan te leveren van twee van de onderdelen a t/m g dan is het mogelijk om ook andere bewijsmiddelen aan te leveren, waaruit blijkt, dat de recreatiewoning permanent bewoond is geweest. Uit de bewijsmiddelen moet blijken, dat de woning niet te lang heeft leeggestaan. In de periode vanaf 20 maart 1996 tot 3 december 2009 mag de recreatiewoning niet langer leeg hebben gestaan dan twee jaar aaneengesloten voor zover deze woning gelegen is binnen het plangebied van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2009'. Vanaf 3 december 2009 (inwerking treding bestemmingsplan 'Buitengebied 2009') mag de recreatiewoning niet langer leeg hebben gestaan dan één jaar aaneengesloten. Bij een te lange leegstand is het overgangsrecht vervallen en kan er geen persoonsgebonden of object gebonden overgangrecht gevestigd worden. Indien de recreatiewoning is gelegen binnen het plangebied van een ander bestemmingsplan, dan kunnen afwijkende data gelden.

De gemeente heeft voor alle locaties beoordeeld of het bewijs afdoende is geleverd.

Objectgebonden overgangsrecht (de recreatiewoning mag bewoond worden)

Indien uit de aangeleverde bewijsstukken blijkt dat de recreatiewoning vóór 20 maart 1996 werd (en sindsdien nog steeds wordt) bewoond wordt daarmee het recht verkregen voor het bewonen van een recreatiewoning in strijd met het bestemmingsplan van de gemeente Hellendoorn. Daarmee krijgen de bewoners die aantoonbaar tot de doelgroep van deze regeling behoren, zekerheid over de toekomst van hun bewoning.

Voor die bewoner die de aan de gemeente de in deze beleidsregel genoemde bewijsmiddelen van zijn (onrechtmatige) bewoning heeft overgelegd, en hij voldoet aan de overige wettelijke eisen, kan dit recht van permanente bewoning vastgelegd worden in een herziening van het bestemmingsplan.

Het recht vastgelegd in het bestemmingsplan is overdraagbaar naar nieuwe bewoners. Indien de bewoning van de recreatiewoning gedurende meer dan een jaar wordt onderbroken, dan geldt dat de permanente bewoning niet opnieuw gestart mag worden. Het bestemmingsplan bepaalt, dat het opnieuw aanvangen van permanente bewoning verboden is en bovendien voorziet het bestemmingsplan in een wijzigingsbevoegdheid, die na het volgen van de benodigde planologische procedure zorg draagt, dat het objectgebonden recht van bewoning niet meer van toepassing is voor de betreffende locatie.

Persoonsgebonden overgangsrecht (de huidige bewoner mag blijven wonen)

Indien uit de aangeleverde bewijsstukken blijkt dat een bewoner die vóór 31 oktober 2003 (en sindsdien) een recreatiewoning onrechtmatig bewoont, kan hij onder voorwaarden een omgevingsvergunning verkrijgen voor het bewonen van een recreatiewoning in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Na afgifte van de omgevingsvergunning krijgen de bewoners die aantoonbaar tot de doelgroep van deze regeling behoren, op persoonsniveau zekerheid over de toekomst van hun bewoning.

De bewoner dient de recreatiewoning vóór, maar in elk geval op 31 oktober 2003 (en sindsdien onafgebroken) tot het moment van het indienen van de aanvraag om omgevingsvergunning te hebben bewoond.

lndien die bewoner aan de gemeente de in deze beleidsregel genoemde bewijsmiddelen van zijn (onrechtmatige) bewoning heeft overgelegd en hij voldoet aan de overige wettelijke eisen, dan kan de gemeente de omgevingsvergunning verlenen na aanvraag door de bewoner.

De te verlenen omgevingsvergunning is niet overdraagbaar naar andere bewoners. Dit geldt ook voor de kinderen van de huidige bewoner. In voorkomende situaties moet de permanente bewoning dan beëindigd worden. De gemeente trekt de verleende omgevingsvergunning in en de recreatiewoning kan dan alleen nog maar gebruikt worden voor recreatief gebruik (eigen gebruik en/of verhuur voor gebruik door derden).

 

3.5.1 Beleidsregel

De gemeente Hellendoorn heeft het hiervoor genoemde vastgelegd in een beleidsregel. Deze beleidsregel is vastgesteld in de raadsvergadering van 28 september 2013 en bekend gemaakt op vrijdag 11 oktober 2013 middels publicatie in het Hellendoorn Journaal.

 

De beleidsregel omvat bepalingen voor het toestaan van permananten bewoning van recreatiewoningen. Dit kan leiden tot een objectgebonden recht van bewoning of een persoonsgebonden recht van bewoning.

 

Objectgebonden overgangsrecht (de recreatiewoning mag bewoond worden)

Het gebruik van permanente bewoning was aanwezig ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan en mag worden voortgezet op basis van de overgangsbepalingen van dat plan. Er kan niet meer worden opgetreden tegen de permanente bewoning èn de bewoning mag voortgezet worden door de huidige bewoners en ook door andere bewoners, voor zover het overgangsrecht in stand blijft.

 

Persoonsgebonden overgangsrecht (de huidige bewoner mag blijven wonen)

Een persoonsgebonden overgangsrecht voor recreatiewoningen kan gelden voor een recreatiewoning als deze permanent bewoond wordt vanaf 31 oktober 2003 door de huidige bewoner èn er geen rechten zijn ontstaan op basis van de overgangsbepalingen van een (in het verleden) geldend bestemmingsplan. Deze categorie van bewoonde recreatiewoningen kan worden vastgelegd door een af te geven persoonsgebonden omgevingsvergunning.

 

Voor onderhavige situaties dient nagegaan te worden in hoeverre permanente bewoning aan de orde is. De voor de beoordeling benodigde informatie is ontleend aan de circulaire van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten "Beleidsregels oude onrechtmatige bewoning van recreatiewoningen" met kenmerk FLO/U201200203. Deze voorbeeldbeleidsregel gaat uit van bewoning vanaf in ieder geval 31 oktober 2003 door de huidige bewoner en leidt tot een afgeven van een persoonsgebonden omgevingsvergunning. Deze voorbeeldbeleidsregel is verbreed door de gemeente door deze ook in te zetten voor de recreatiewoningen, die bewoond worden op basis van het overgangsrecht van het (vorige) geldende bestemmingsplan.

 

Er worden gegevens gevraagd over een lange periode. Als er dan ook nog eens sprake is van verschillende bewoners in de afgelopen jaren, dan is het vaak lastig gebleken om alle gegevens aan te leveren. Daarnaast is in de praktijk gebleken, dat er in enkele gevallen schade is voorgevallen, door wateroverlast of brand in de woning. Bewijsstukken zijn daarom niet altijd beschikbaar bij de eigenaar, maar daarmee ook niet altijd bij de gemeente.

 

In de beoordeling zijn de aangeleverde bewijsmiddelen ruim geïnterpreteerd. Verklaringen van bijvoorbeeld de huisarts, de zorgaanbieder, de apotheek, de vroegere bewoner(s) of de buurman zijn betrokken bij de beoordeling. Wanneer dit in combinatie met de andere gegevens, zoals de inschrijving in de Gemeentelijke Basis Administratie leidt tot een consistent beeld van bewoning is geoordeeld, dat er sprake is van permanente bewoning.

 

Deze verruiming van de beoordeling sluit aan bij de eerdere praktijk rond het verlenen van een gedoogbeschikking. Ook toen waren niet alle gegevens over alle jaren aanwezig.

3.5.2 Recht van bewoning op basis van aan te leveren bewijs

De bewoner van de recreatiewoning dient met bewijsstukken de permanente bewoning aan te tonen. Daartoe dient zoveel mogelijk gebruik gemaakt te worden van het onderstaande overzicht. De bewoner toont zijn bewoning aan met bewijsmiddelen die in tenminste twee van de hiernavolgende onderdelen a tot en met g zijn genoemd:

  1. een bewijs van inschrijving in de Basisregistratie Personen (BRP) op het adres van de recreatiewoning;

  2. bescheiden waaruit blijkt in welke periode de recreatiewoning in de aangifte inkomstenbelasting is opgegeven als eigen woning en door de Belastingdienst als zodanig is aangemerkt;

  3. een polis voor een ziektekostenverzekering waarbij blijkt in welke periode het adres van de bewoner het adres van de recreatiewoning is, gevoegd bij een inschrijving van die bewoner bij een huisartsenpraktijk in de gemeente waarin de recreatiewoning is gelegen of een aangrenzende gemeente;

  4. bescheiden waaruit blijkt voor welke periode sprake is geweest van een door burgemeester en wethouders genomen besluit met betrekking tot bekostiging van leerlingenvervoer vanaf het adres van de recreatiewoning;

  5. door de werkgever van de bewoner aan die bewoner verstrekte jaaropgaven waaruit blijkt dat sprake is van een inkomen van die bewoner op het adres van de recreatiewoning;

  6. bescheiden van een uitkeringsinstantie of pensioenfonds waaruit blijkt dat sprake is van een uitkering of pensioen van die bewoner op het adres van de recreatiewoning; of

  7. bescheiden waaruit blijkt dat sprake is van een door die bewoner genoten huursubsidie, respectievelijk huurtoeslag op het adres van de recreatiewoning.

Indien het niet mogelijk is om de gegevens aan te leveren van twee van de onderdelen a t/m g dan is het mogelijk om ook andere bewijsmiddelen aan te leveren, waaruit blijkt, dat de recreatiewoning permanent bewoond is geweest. Uit de bewijsmiddelen moet blijken, dat de recreatiewoning permanent bewoond is geweest vóór 20 maart 1996 en dat ná 20 maart1996 de permanente bewoning steeds aanwezig is geweest, althans niet te lang onderbroken is geweest:

In de periode vanaf 20 maart 1996 tot 3 december 2009 mag de permanente bewoning van de recreatiewoning niet langer onderbroken zijn geweest dan twee jaar aaneengesloten voor zover deze recreatiewoning gelegen is binnen het plangebied van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2009'.

Vanaf 3 december 2009 (inwerking treding bestemmingsplan 'Buitengebied 2009') mag de permanente bewoning van de recreatiewoning niet langer dan één jaar onderbroken zijn geweest.

Bij een te lange onderbreking is het overgangsrecht vervallen en kan er geen persoonsgebonden of object gebonden overgangrecht gevestigd worden. Indien de recreatiewoning is gelegen binnen het plangebied van een ander bestemmingsplan, dan kunnen afwijkende data gelden.

De gemeente zal beoordelen of het bewijs afdoende is geleverd.

 

Objectgebonden overgangsrecht (de recreatiewoning mag bewoond worden)

Indien uit de aangeleverde bewijsstukken blijkt dat de recreatiewoning vóór 20 maart 1996 werd (en sindsdien nog steeds wordt) bewoond kan daarmee het recht verkregen worden voor het bewonen van een recreatiewoning in strijd met het bestemmingsplan van de gemeente Hellendoorn. Daarmee krijgen de bewoners die aantoonbaar tot de doelgroep van deze regeling behoren, zekerheid over de toekomst van hun bewoning.

lndien die bewoner aan de gemeente de in deze beleidsregel genoemde bewijsmiddelen van zijn (onrechtmatige) bewoning heeft overgelegd, en hij voldoet aan de overige wettelijke eisen, kan dit recht van permanente bewoning vastgelegd worden in een herziening van het bestemmingsplan.

Het recht vastgelegd in het bestemmingsplan is overdraagbaar naar nieuwe bewoners. Indien de bewoning van de recreatiewoning gedurende meer dan een jaar wordt onderbroken, dan geldt dat de permanente bewoning niet opnieuw gestart mag worden. Het bestemmingsplan bepaalt, dat het opnieuw aanvangen van permanente bewoning verboden is en bovendien voorziet het bestemmingsplan in een wijzigingsbevoegdheid, die na het volgen van de benodigde planologische procedure zorg draagt, dat het objectgebonden recht van bewoning niet meer van toepassing is voor de betreffende locatie.

 

Persoonsgebonden overgangsrecht (de huidige bewoner mag blijven wonen)

Indien uit de aangeleverde bewijsstukken blijkt dat een bewoner die vóór 31 oktober 2003 (en sindsdien) een recreatiewoning onrechtmatig bewoont, kan hij onder voorwaarden een omgevingsvergunning verkrijgen voor het bewonen van een recreatiewoning in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Na afgifte van de omgevingsvergunning krijgen de bewoners die aantoonbaar tot de doelgroep van deze regeling behoren, op persoonsniveau zekerheid over de toekomst van hun bewoning.

De bewoner dient de recreatiewoning vóór, maar in elk geval op 31 oktober 2003 (en sindsdien onafgebroken) tot het moment van het indienen van de aanvraag om omgevingsvergunning te hebben bewoond.

lndien die bewoner aan de gemeente de in deze beleidsregel genoemde bewijsmiddelen van zijn (onrechtmatige) bewoning heeft overgelegd en hij voldoet aan de overige wettelijke eisen, dan kan de gemeente de omgevingsvergunning verlenen na aanvraag door de bewoner.

De te verlenen omgevingsvergunning is niet overdraagbaar naar andere bewoners. Dit geldt ook voor de kinderen van de huidige bewoner. In voorkomende situaties moet de permanente bewoning dan beëindigd worden. De gemeente trekt de verleende omgevingsvergunning in en de recreatiewoning kan dan alleen nog maar gebruikt worden voor recreatief gebruik (eigen gebruik en/of verhuur voor gebruik door derden).

3.5.3 Overige (wettelijke) eisen

Het toestaan van permanente bewoning in een recreatiewoning vraagt aanvullende eisen. Deze zijn deels wettelijk bepaald en zijn deels gestoeld op de gemeentelijke verordeningen. De wettelijke eisen sluiten aan bij hetgeen genoemd is in artikel 4, onderdeel 10 van Bijlage ll van het Bor. Van toepassing zijn de volgende eisen:

  1. De recreatiewoning moet voldoen aan de bij of krachtens de Woningwet aan een bestaande woning gestelde eisen,

  2. De bewoning mag niet in strijd zijn met de bij of krachtens de Wet milieubeheer, de Wet geluidhinder, de Wet ammoniak en veehouderij en de Wet geurhinder en veehouderij gestelde regels of de Reconstructiewet concentratiegebieden,

 

Daarnaast gelden de volgende eisen, aansluitend bij de gemeentelijke verordeningen:

  1. De bewoner is verplicht om zichzelf en zijn medebewoners in te laten schrijven in de Basisregistratie Personen (BRP). Overigens geeft de Wet BRP aan dat de ingezetene die zijn adres wijzigt, verplicht is binnen vijf dagen na de wijziging van het adres dit bij het college van Burgemeester en Wethouders te melden.

  2. De recreatiewoning wordt aangeslagen voor de basisheffing van de afvalstoffenheffing, te vermeerderen met kosten voor gebruik van containers voor de afvoer van het afval conform de werkelijke situatie. Dit geldt ook al voor een recreatiewoning, die alleen recreatief gebruikt wordt.

  3. De recreatiewoning wordt aangeslagen voor het vastrecht en eventuele opslag voor de rioolheffing, wanneer de recreatiewoning is aangesloten op het rioolstelsel van de gemeente. Daarbij geldt, dat een recreatiewoning, die op basis van het objectgebonden of persoonsgebonden recht van bewoning bewoond mag worden en gelegen is binnen 40 m van de dichtstbij gelegen rioolleiding verplicht is om aan te sluiten op het rioolstelsel. Voor recreatiewoningen op een grotere afstand geldt deze verplichting niet, maar moet wel voorzien worden in een adequate voorziening voor afvoer van afvalwater. Indien gekozen wordt voor afvoer via het rioolstelsel geldt de aanslag voor vastrecht en eventuele opslag. Dit geldt ook al voor een recreatiewoning, die alleen recreatief gebruikt wordt.

  4. De permanente bewoning zal gemeld worden ten behoeve van de bepaling van de waarde van de recreatiewoning in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (WOZ). De waarde van de recreatiewoning kan daarmee wijzigen.

3.5.4 Uitgevoerde inventarisatie

Voor elke positief bestemde vrijstaande recreatiewoning is nagegaan in hoeverre permanente bewoning aan de orde is. De gemeente heeft dit in beeld gebracht door alle ruim 80 eigenaren en gebruikers aan te schrijven en hen de mogelijkheid te bieden om aan te tonen, dat er daadwerkelijk permanent gewoond wordt. Deze brief is verstuurd op 28 februari 2013 en is bijgevoegd als bijlage 1. In de brief is opgenomen aan welke voorwaarden voldaan zou moeten worden om aan te tonen, dat de permanente bewoning ook daadwerkelijk aan de orde is. In de brief is ook aangegeven via welke middelen bewijsstukken aangeleverd kunnen worden.

 

In de bijlage "Inventarisatie adressen" zijn onder het kopje "Objectgebonden recht van bewoning" de verschillende adressen weergegeven, waarvan via gegevens aangeleverd door de eigenaar en/of de gebruiker en de gegevens bekend binnen de gemeente is geconstateerd, dat er gedurende langere tijd permanent gewoond wordt aansluitend bij voornoemde beleidsregel.

Al deze adressen maken onderdeel uit van deze herziening van het bestemmingsplan.

 

Vervolgens zijn de adressen weergegeven, waarvan de huidige bewoner al woonachtig is sinds in ieder geval 31 oktober 2003. Twee locaties maken geen onderdeel uit van dit bestemmingsplan, omdat eerder al medewerking is verleend door de gemeente èn de bestemming niet wijzigt.

Voor de locatie Kosteeweg 22 geldt, dat de bewoning door de huidige bewoners van recente datum is, maar is gestoeld op het bieden van mantelzorg aan de ouders, wonend in de als zodanig bestemde woning op het zelfde erf. Het bestemmingsplan voorziet in de mogelijk om middels afwijking medewerking te verlenen aan het permanent bewonen van een recreatiewoning voor het bieden van mantelzorg.

Voor de locatie Esweg 56b te Nijverdal geldt, dat eigenaren en/of gebruikers alleen hebben aangetoond, dat de bewoning door de huidige bewoners is gestart voor in ieder geval 31 oktober 2003 en niet hebben kunnen aantonen, dat de bewoning al aanwezig was op of rond 20 maart 1996. Daardoor is er geen overgangsrecht ontstaan met het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan "Buitengebied 1995".

 

Vervolgens is er gecontroleerd of er voldaan wordt aan de overige (wettelijke) eisen.

Ten tijde van het ter inzage leggen van het ontwerpbestemmingsplan voldeed nog niet iedereen aan deze gestelde eisen. De eigenaren en gebruikers zijn actief geïnformeerd aangaande het voornemen en op welke onderdelen zij eventueel nog in gebreke waren. In de loop van december 2013 gold voor elke situatie, waar een objectgebonden recht van permanente bewoning is gelegd, dat de situatie voldeed aan het bouwbesluit voor bestaande bouw.

De benodigde aanpassingen betroffen vooral het verbeteren van de ventilatie en het plaatsen van rookmelders. Daarmee is het woongenot verbeterd en een gezonder leefklimaat ontstaan in de recreatiewoningen. Vanwege het plaatsen van de rookmelders is de veiligheid toegenomen.

Twee recreatiewoningen van één eigenaar op één adres zijn bouwkundig hersteld om overlast door vocht en ongedierte te verminderen.

 

Vanuit de inventarisatie is één bijzondere situatie naar voren gekomen. Dit betreft de locatie Looweg 4 te Hellendoorn. Op dit erf staan twee positief bestemde recreatiewoningen, die al langer worden bewoond. Daarnaast staat er ook een woning met bijgebouwen, die als zodanig bestemd is. In de bijgebouwen wordt op drie aparte locaties zelfstandig gewoond.

In de beoordeling uit 2004 is geconcludeerd, dat de geldende bestemming voor twee recreatiewoningen gehandhaafd kan blijven. Dit is ook vastgelegd in het bestemmingsplan.

De overige gebouwen zijn zonder een daar toe strekkende vergunning gerealiseerd en dienen op termijn verwijderd te worden. Het gebruik van de gebouwen voor permanente bewoning diende beëindigd te worden, omdat niet voldaan zou worden aan de bouwtechnische eisen voor permanente bewoning. In de afgelopen periode is het gebruik niet beëindigd en ook hebben eigenaren aangetoond, dat dit gebruik al bestaat sinds het onherroepelijk worden van het vorige bestemmingsplan (Buitengebied 1995 per 20 maart 1996 onherroepelijk). Daarmee kan de bewoning van de bijgebouwen niet ongedaan gemaakt worden en worden deze bijgebouwen gelijk beoordeeld als de permanent bewoonde recreatiewoningen.

Voor deze locatie geldt, dat alle vijf gedeeltes (twee recreatiewoningen en drie bewoonde bijgebouwen) voldoen aan de overige (wettelijke eisen).

 

Er zijn acht zienswijzen ingediend binnen de termijn, dat het ontwerpbestemmingsplan ter inzage heeft gelegen. Vanuit deze zienswijzen zijn van twee locaties alsnog gegevens aangeleverd, dat de permanente bewoning van de recreatiewoning al aanwezig was sinds in ieder geval 20 maart 1996. De betreffende recreatiewoningen op de locaties Esweg 56d en Boomcateweg 89b, beiden te Nijverdal. Beide locaties hebben nu de bestemming Recreatie - Recreatiewoning gekregen met de functieaanduiding "specifieke vorm van recreatie - permanent wonen toegestaan".

 

Voor de overige locaties geldt dat de gekozen bestemming niet in gewijzigd met de vaststelling van het bestemmingsplan.

 

De uitgevoerde inventarisatie is weergegeven in de bijlage: Inventarisatie na vaststelling

 

 

 

 

 

HOOFDSTUK 4 Uitgangspunten bestemmingsregeling

 

4.1 Algemeen

 

De verbeelding is opgemaakt conform het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening (IMRO). Het IMRO is een gestandaardiseerd uitwisselingsformaat, waarmee een kaart digitaal raadpleegbaar kan worden gemaakt.

Het bestemmingsplan is verder opgezet overeenkomstig de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP 2012). De standaard heeft betrekking op de presentatie van de verbeelding en de hoofdopzet van de regels. Alle bestemmingen zijn bij deze systematiek in alfabetische volgorde opgenomen.

4.2 Opzet van de verbeelding

De verbeelding maakt onderscheid tussen bestemmingen, aanduidingen en verklaringen.

De aanduidingen verwijzen naar een bijzonderheid in de regels. Dit kan zijn een bouwhoogte, een dakhelling of de bestemmingsgrens die redelijk vanzelf spreekt, maar ook een aanduiding waarvoor eerst nader in de regels moet worden gelezen wat hiermee wordt bedoeld.

4.3 Opzet van de regels

Zoals vermeld, is bij de opzet van de regels aangesloten op de nieuwe wettelijke regelingen, namelijk de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening, die in juli 2008 in werking zijn getreden. Tevens sluiten de regels aan bij de nieuwe eisen conform Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP 2012). Dit heeft de volgende consequenties.

 

De strafbepaling en de algemene gebruiksbepalingen zijn niet langer opgenomen, aangezien dit in de Wabo is geregeld. Wel kent het plan de mogelijkheid om specifieke gebruiksregels op te nemen.

De inleidende regels (begrippen en wijze van meten) sluiten aan bij de eisen van het nieuwe Bro. Dit geldt tevens voor de opzet van de algemene regels (anti-dubbeltelbepaling, algemene gebruiksregels, algemene ontheffingsregels) en het overgangsrecht.

 

Het bestemmingsplan is overeenkomstig het Bro vervat in:

a. een geometrische plaatsbepaling van het plangebied en van de daarin aangewezen bestemmingen;

b. een beschrijving van die bestemmingen, waarbij per bestemming het doel of de doeleinden worden aangegeven.

 

Bestemmingsregels

In het plan zijn 4 bestemmingen opgenomen. De verschillende bestemmingen hebben een vaste opbouw en volgorde:

1. bestemmingsomschrijving;

2. bouwregels;

en voorzover nodig:

3. nadere eisen;

4. ontheffing van de bouwregels;

5. specifieke gebruiksregels;

6. ontheffing van de gebruiksregels;

7. aanlegvergunning;

8. sloopvergunning (karakteristieke panden);

9. wijzigingsbevoegdheid.

 

In het hoofdstuk Planopzet is de inhoud van de afzonderlijke bestemmingen omschreven.

 

Algemene regels

Naast de bestemmingsregels, de begrippen en de wijze van meten, zijn algemene gebruiks- en ontheffingsregels, overige regels en overgangs- en slotregels opgenomen.

 

 

 

 

 

HOOFDSTUK 5 Planopzet

In dit hoofdstuk wordt een uiteenzetting van de inhoud van de verschillende in het plan opgenomen bestemmingen weergegeven. Het plan legt die locaties vast, waar permanente bewoning aan de orde is. Voor het overige zijn er geen ontwikkelingen. Het plan heeft een conserverend karakter.

 

RECREATIE - RECREATIEWONING

De regeling is, zoals eerder weergegeven, in belangrijke mate gerelateerd aan de bestaande situatie. In de betreffende recreatiewonignen wordt permanent gewoond. De permanente bewoning wordt vastgelegd via de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - permanent wonen toegestaan'. De permanente bewoning mag blijven bestaan, maar mag in geval van beëindiging niet meer hervat worden, wanneer de bewoning meer dan een jaar niet meer aanwezig is geweest. Tevens is een wijzigingsbevoegdheid toegevoegd om in geval van beëindigen van de permanente bewoning het bestemmingsplan te kunnen wijzigen, zodat vanaf dat moment volstrekt duidelijk is, dat het gebruik niet meer hervat kan worden. Voor het overige is de bestemming gelijk aan het voorgaande bestemmingsplan.

Voor de locaties Tunnelweg 7a, b, c te Haarle, Nieuwe Twentseweg 1 en Ossenkampweg 1 te Hellendoorn, Esweg 56b te Nijverdal is de bestemming 'Recreatie - Recreatiewoning' opgenomen zonder de nadere aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - permanent wonen toegestaan'. Voor deze locaties geldt, dat op dit moment nog het bestemmingsplan "Buitengebied 1995" van toepssing is. Er is geen sprake van permanente bewoning sinds in ieder geval 20 maart 1996. Daarom komen deze locaties niet in aanmerking voor de voornoemde aanduiding. Voor de locatie Esweg 56b geldt, dat deze in aanmerking komt voor een persoonsgebonden recht van bewoning.

Voor de locatie Esweg 56d te Nijverdal geldt, dat is aangetoond, dat de permanente bewoning van de recreatiewoning al bestaat sinds in ieder geval 20 maart 1996. Daarom is voor deze recreatiewoning (ook geldend bestemmingsplan "Buitengebied 1995") de bestemming Recreatie - Recreatiewoning met de functieaanduiding 'specifieke vorm van recreatie - permanent wonen toegestaan' van toepassing.

De locatie Kosteeweg 22 te Hellendoorn betreft een recreatiewoning, waar weliswaar sinds een te korte periode permanent gewoond wordt. De bewoners bieden zorg aan de ouders, die momenteel woonachtig zijn in de woning op het erf. Het bestemmingsplan voorziet in de mogelijkheid om middels een omgevingsvergunning te kunnen afwijken van het bestemmingsplan voor tijdelijk permanent wonen in de recreatiewoning bij het gelijktijdig bieden van mogelijkheid van mantelzorg aan de ouders.

 

WONEN

De regeling is, zoals eerder weergegeven, in belangrijke mate gerelateerd aan de bestaande situatie. Het wonen betreft één locatie, waar al sinds langere tijd permanent gewoond wordt in bestaande bijgebouwen. De betreffende locaties worden vastgelegd via de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - permanente bewoning bijgebouwen toegestaan'. De permanente bewoning mag blijven bestaan, maar mag in geval van beëindiging niet meer hervat worden, wanneer de bewoning meer dan een jaar niet meer aanwezig is geweest. Tevens is een wijzigingsbevoegdheid toegevoegd om in geval van beëindigen van de permanente bewoning het bestemmingsplan te kunnen wijzigen, zodat de betreffende aanduiding voor de betreffende locatie niet meer wordt opgenomen. Vanaf dat moment is het volstrekt duidelijk, dat het gebruik niet meer hervat kan worden. Voor het overige is de bestemming gelijk aan het voorgaande bestemmingsplan.

 

Daarnaast is de woning Grotestraat 215b te Nijverdal opgenomen met de bestemming "Wonen". Deze reguliere burgerwoning is gelegen aan de rand van het dorp Nijverdal. Bij de eerdere herziening van het bestemmingsplan voor het buitengebied had deze woning meegenomen moeten worden. Per abuis is deze woning bestemd als "Natuur" en valt deze nu onder het overgangsrecht. De woning is "vergeten" vanwege de huisnummering tussen andere woningen, die vallen onder het bestemmingsplan Nijverdal Noord West en vanwege een onduidelijke weergave op de voormalige plankaart. De locatie Grotestraat 215b is al sinds jaar en dag een woonlocatie.

 

De locatie Ommerweg 129 omvat een burgerwoning met op het erf ook een bestemde recreatiewoning. De eigenaar is niet meer voornemens om de recreatiewoning te gaan verhuren, maar wil deze liever als bijgebouw gaan gebruiken. Op het erf staat in die situatie dan ruim 200 m² aan bijgebouwen. De eigenaar wil deze deels slopen en herbouwen en deels herstellen. Het erf is compact van omvang en door het nieuwe gebruik ontstaat een goede ruimtelijke situatie. Ingevolge de regels van het bestemmingsplan kan de bestaande oppervlakte van ruim 200 m² gesloopt en herbouwd worden. Het is niet toegestaan de oppervlakte bijgebouwen en overkappingen te vergroten.

 

DUBBELBESTEMMINGEN

De dubbelbestemmingen Archeologische verwachtingswaarde is overgenomen uit het bestemmingsplan "Buitengebied 2009" en niet gewijzigd, behoudens de wijziging in de regels als vastgesteld door de raad op 18 september 2012.

 

ALGEMENE AFWIJKINGEN

Het bestemmingsplan voorziet middels een afwijkingsbevoegdheid in de mogelijkheid, dat een recreatiewoning permanent bewoond mag worden, voor zover er sprake is van mantelzorg ten behoeve van andere bewoners op hetzelfde erf. Voor de locatie Kosteeweg 22 geldt, dat er sprake is van mantelzorg, maar de bewoning van de recreatiewoning op basis van de duur van de bewoning niet is toegestaan. Na vaststelling van het bestemmingsplan kan middels het verlenen van een omgevingsvergunning met toepassing van de afwijkingsmogelijkheid medewerking worden verleend aan deze momenteel niet vergunde situatie.

 

 

 

 

 

HOOFDSTUK 6 Milieutechnische en ruimtelijke aandachtspunten

In dit hoofdstuk wordt onder andere ingegaan op wegverkeerslawaai, hinder van bedrijven en andere functies, mogelijke bodemverontreiniging, externe veiligheid, water, ecologie en archeologie.

 

De overige wettelijke eisen sluiten aan bij hetgeen genoemd is in artikel 4, onderdeel 10 van Bijlage ll van het Besluit omgevingsrecht. Van toepassing zijn de volgende eisen:

  1. De recreatiewoning moet voldoen aan de bij of krachtens de Woningwet aan een bestaande woning gestelde eisen,

  2. De bewoning mag niet in strijd zijn met de bij of krachtens de Wet milieubeheer, de Wet geluidhinder, de Wet ammoniak en veehouderij en de Wet geurhinder en veehouderij gestelde regels of de Reconstructiewet concentratiegebieden,

 

Daarnaast gelden de volgende eisen, aansluitend bij de gemeentelijke verordeningen:

  1. De bewoner is verplicht om zichzelf en zijn medebewoners in te laten schrijven in de Basisregistratie Personen (BRP). Overigens geeft de Wet BRP aan dat de ingezetene die zijn adres wijzigt, verplicht is binnen vijf dagen na de wijziging van het adres dit bij het college van Burgemeester en Wethouders te melden.

  2. De recreatiewoning wordt aangeslagen voor de basisheffing van de afvalstoffenheffing, te vermeerderen met kosten voor gebruik van containers voor de afvoer van het afval conform de werkelijke situatie. Dit geldt ook al voor een recreatiewoning, die alleen recreatief gebruikt wordt.

  3. De recreatiewoning wordt aangeslagen voor het vastrecht en eventuele opslag voor de rioolheffing, wanneer de recreatiewoning is aangesloten op het rioolstelsel van de gemeente. Daarbij geldt, dat een recreatiewoning, die op basis van het objectgebonden of persoonsgebonden recht van bewoning bewoond mag worden en gelegen is binnen 40 m van de dichtstbij gelegen rioolleiding verplicht is om aan te sluiten op het rioolstelsel. Voor recreatiewoningen op een grotere afstand geldt deze verplichting niet, maar moet wel voorzien worden in een adequate voorziening voor afvoer van afvalwater. Indien gekozen wordt voor afvoer via het rioolstelsel geldt de aanslag voor vastrecht en eventuele opslag. Dit geldt ook al voor een recreatiewoning, die alleen recreatief gebruikt wordt.

  4. De permanente bewoning zal gemeld worden ten behoeve van de bepaling van de waarde van de recreatiewoning in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (WOZ). De waarde van de recreatiewoning kan daarmee wijzigen.

 

De overige belastende en gevoelige functies genoemd in de Inspectiewijzer bestemmingsplannen:

- luchtverkeer;

- bedrijven/bedrijfsterreinen: lucht;

- specifieke bedrijven met inspectierichtlijnen;

- niet-agrarische bedrijvigheid in het buitengebied;

- veehouderij: geur;

- veehouderij: verzuring;

- glastuinbouw, fruitkwekerijen en vollegrondtuinbouw;

- lawaaisporten;

- hogedruk aardgastransportleidingen;

- brandstofleidingen;

- RWZI''s, AVI''s en stortlocaties;

- windturbines;

- milieubeschermingsgebieden;

- kwaliteit van het aanlegvergunningenstelsel;

- mobiliteit;

zijn niet van toepassing en ontbreken derhalve in deze toelichting.

 

 

 

 

 

HOOFDSTUK 7 Economische uitvoerbaarheid

Dit plan heeft met name tot doel de bestaande situatie te actualiseren. De permanente bewoning, waartegen niet (meer) kan worden opgetreden, wordt vastgelegd in het bestemmingsplan.

De kosten voor het opstellen van dit plan komen voor rekening van de gemeente.

 

Handhaving

Deze beleidsregel bepaalt het toestaan van permanente bewoning van recreatiewoningen. Er is gemeentelijk beleid aangaande de handhaving van permanent bewoonde recreatiewoningen. Dit beleid wordt in de komende periode nader aangevuld met de verruiming van de bewoningsmogelijkheden als hiervoor weergegeven.

 

Tevens zal dan in het handhavingsprogramma van de gemeente opgenomen worden, dat de handhaving van permanent bewoonde recreatiewoningen actief ter hand genomen zal worden.

 

 

 

 

 

HOOFDSTUK 8 Inspraak en overleg

In het bestemmingsplan wordt het resultaat van de inventarisatieronde vastgelegd. Daarmee is er geen aanleiding om het bestemmingsplan als voorontwerp ter inzage te leggen voor het bieden van mogelijkheid van inspraak. In de voorbereiding van het bestemmingsplan is uitgebreid overleg gevoerd met de provincie Overijssel. De provincie heeft in het overleg van 3 oktober 2013 aangegeven zich te kunnen vinden in het voorgestelde bestemmingsplan.

 

Het ontwerpbestemmingsplan heeft ter inzage gelegen in de periode van 26 oktober tot en met vrijdag 6 december 2013. Er zijn acht zienswijzen ingediend evenals een instemmende reactie van de provincie Overijssel. Een becommentarieerde zienswijzennota is als bijlage bij het raadsbesluit gevoegd met kenmerk 13INT04109

De zienswijzen voor wat betreft de locatie Esweg 56d en Boomcateweg 89a/b zijn gegrond verklaard en de overige zienswijzen zijn ongegrond te verklaard.

De volgende wijzigingen zijn doorgevoerd:

  1. Voor de locaties Esweg 56d wordt de functieaanduiding "specifieke vorm van recreatie – permanent wonen toegestaan" toegevoegd;

  2. Aan de locatie Boomcateweg 89b wordt de bestemming "Recreatie – Recreatiewoning" toegekend met de functie aanduiding "specifieke vorm van recreatie – permanent wonen toegestaan" toegevoegd;

  3. Paragraaf 3.5.2 van de toelichting wordt zodanig aangepast, dat uit de bewijsmiddelen moet blijken, dat de woning permanent bewoond is geweest voor 20 maart 1996 en na 20 maart 1996 de permanente bewoning steeds aanwezig is geweest, althans niet te lang onderbroken is geweest.

  4. Paragraaf 3.5.4 wordt aangepast voor wat betreft de beschrijving van het voldoen aan de overige (wettelijke) eisen. Van alle onderhavige locaties is geconstateerd, dat voldaan wordt aan de overige (wettelijke) eisen.

  5. Artikel 9 van de regels voor het grondwaterbeschermingsgebied en het intrekgebied wordt gewijzigd, zonder de inhoud te wijzigen om de leesbaarheid en de toepasbaarheid te verbeteren.

 

Vanwege de gewijzigde vaststelling zijn Gedeputeerde Staten van de provincie Overijssel in de gelegenheid gesteld om te reageren op de gewijzigde vaststelling. De Eenheid Ruimte en Bereikbaarheid van de provincie Overijssel heeft op 11 maart 2014 aangegeven, dat door de gewijzigde vaststelling geen provinciale belangen worden geschaad. Zij zien dan ook geen aanleiding om Geputeerde Staten te adviseren tegen de gewijzigde vaststelling in beroep te gaan of een reactieve aanwijzing te geven.