direct naar inhoud van 3.1 Omgevingsvisie Overijssel
Plan: Buitengebied 2009, herziening Luttenbergerweg 37
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0163.BPBULUTTENBWG37-VG01

3.1 Omgevingsvisie Overijssel

Op 1 juli 2009 is de "Omgevingsvisie Overijssel" vastgesteld door Provinciale Staten. De "Omgevingsvisie Overijssel" is het provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. Leidende thema's in de Omgevingsvisie zijn duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit.

Ontwikkelingsperspectief

Voor de groene en stedelijke omgeving geeft de provincie ontwikkelingsperspectieven. Deze kunnen worden gezien als de ruimtelijke ontwikkelingsvisie om de beleidsambities en kwaliteitsambities te realiseren. Het plangebied van dit bestemmingsplan maakt deel uit van een gebied dat aangeduid is als "Buitengebied met een accent op agrarische productie" en "schoonheid van de moderne landbouw".

Dit zijn open gebieden waar verdere modernisering en schaalvergroting van de landbouw royaal de ruimte krijgt. Dit ontwikkelingsperspectief omvat de gebieden waar het ruimtelijk raamwerk van lanen, waterlopen, lintbebouwingen en bosstroken optimaal in harmonie zijn met deze schaalvergroting. De kwaliteitsambitie is om de diverse landschappen herkenbaar te houden ten opzichte van elkaar en verschillen en contrasten binnen deze landschappen te accentueren.

Gebiedskenmerken

Bij het sturen op ruimtelijk kwaliteit is in de Omgevingsvisie een sleutelrol weggelegd voor de gebiedskenmerken. Dit zijn de ruimtelijke kenmerken van een gebied of een gebiedstype, die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit ervan. Om de gebiedskenmerken inzichtelijk te maken onderscheidt de Omgevingsvisie een viertal lagen: de natuurlijke laag, de laag van het agrarisch cultuurlandschap, de stedelijke laag en de lust- en leisurelaag. Elk gebied in de provincie wordt gekarakteriseerd door kenmerken uit de vier verschillende lagen. Vaak liggen ze over elkaar heen en hebben we op één plek te maken met kenmerken van verschillende lagen. Op andere plekken is dat niet zo en domineert een bepaalde laag.

De gebiedskenmerken van het plangebied komen voort uit de natuurlijke laag, de laag van het agrarisch cultuurlandschap en de lust- en leisurelaag. In de natuurlijke laag (zie onderstaande afbeelding) maakt het plangebied deel uit van een gebied dat aangeduid is als "dekzandvlakte en ruggen" (bruin). Het gebied rondom het plangebied is aangeduid als "beekdalen en natte laagtes" (lichtblauw).

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPBULUTTENBWG37-VG01_0005.png"

Afbeelding: Fragment kaart natuurlijke laag Omgevingsvisie.

In de laag van het agrarisch cultuurlandschap maakt het plangebied deel uit van een gebied dat is aangeduid als "jonge heide- en broekontginningslandschap". De dragende lineaire structuren van lanen, bosstroken en waterlopen en ontginningslinten met erven en de kenmerkende grote ruimtematen bepalen het beeld van dit landschapstype. De zogenaamde lust- en leisurelaag is het domein van de belevenis, betekenis en identiteit. In deze laag maakt het plangebied deel uit van de "donkere" gebieden. Donkere gebieden vragen alleen minimaal noodzakelijke toepassing van kunstlicht en het vermijden van onnodig kunstlicht bij ontwikkelingen in het buitengebied.

Kwaliteitsimpuls Groene omgeving

Ontwikkelingen in de Groene omgeving laat de provincie samengaan met een impuls in kwaliteit. De Kwaliteitsimpuls Groene omgeving wordt ontwikkeld als een eenduidige bundeling van diverse bestaande regelingen als rood voor rood, rood voor groen, vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing, landgoederen et cetera. De basis van de Kwaliteitsimpuls Groene omgeving ligt in de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik, de ontwikkelingsperspectieven en de Catalogus Gebiedskenmerken.

Onder het toepassingsbereik van de Kwaliteitsimpuls Groene omgeving vallen ook die gevallen van hergebruik van vrijkomende agrarische bouwpercelen waarbij de nieuwe functie vraagt om ingrijpende aanpassing van de bestaande bebouwing en de bestaande erfinrichting. In die gevallen is de inpassing van de functie op basis van de gebiedskenmerken onvoldoende en wordt een extra investering verwacht in de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving. Daarnaast geldt dat bepaalde functies op zich al aanleiding kunnen zijn voor de toepassing van de kwaliteitsimpuls, omdat deze als minder passend moeten worden beschouwd gelet op de ligging in de groene omgeving (vanwege de verkeersaantrekkende werking, industriële karakter en dergelijke).