direct naar inhoud van Artikel 3 Maatschappelijk
Plan: Buitengebied 2009, herziening Luttenbergerweg 37
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0163.BPBULUTTENBWG37-VG01

Artikel 3 Maatschappelijk

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ' Maatschappelijk ' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. sociale en medische dienstverlening, zoals zorgboerderij en kinderopvang;
  • b. sociaal-educatieve voorzieningen, zoals het aanbieden van begeleide leer-werkvoorzieningen aan zorgbehoevenden;
  • c. een assemblagebedrijf als onderdeel van een leer-werkvoorziening;
  • d. verblijfsvoorzieningen voor crisisopvang van zorgbehoevenden en voor het volgen van meerdaagse trainingen;
  • e. verblijfsrecreatieve voorzieningen in de zin van plattelandskamers en/of plattelandsappartementen;
  • f. het als nevenactiviteit houden van vee en het als nevenactiviteit verrichten van agrarische activiteiten, met dien verstande dat het houden van vee niet is toegestaan ter plaatse van de aanduiding ' milieuzone - geurzone ';
  • g. het als nevenactiviteit opslaan van caravans, campers en boten;
  • h. het als nevenactiviteit voeren van lichte horeca, theetuin/terras;
  • i. bij een en ander behorende voorzieningen, waaronder begrepen afschermende en andere groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, fietsenstallingen, paden, tuinen en nutsvoorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Toegestane bouwwerken

Op en in de gronden als bedoeld in lid 3.1 , mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. gebouwen, waaronder begrepen niet meer dan 1 bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning', en daarbij behorende bijgebouwen, en
  • b. andere bouwwerken.
3.2.2 Bouwen

Voor het bouwen van bouwwerken als bedoeld in sublid 3.2.1 , gelden de volgende bepalingen:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen mag niet meer dan 2.325 m2  bedragen, de oppervlakte van een bedrijfswoning daarbij niet meegerekend;
  • b. de goothoogte van de gebouwen mag niet meer dan 4 m bedragen of niet meer dan de bestaande goothoogte, indien die meer dan 4 m bedraagt;
  • c. de bouwhoogte van de gebouwen mag niet meer dan 7 m bedragen of niet meer dan de bestaande bouwhoogte, indien die meer dan 7 m bedraagt;
  • d. de inhoud van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 750 m³ of niet meer dan de bestaande inhoud, indien die meer dan 750 m³ bedraagt;
  • e. de goothoogte van niet-inpandige bedrijfswoningen mag niet meer dan 3,5 m bedragen en de bouwhoogte niet meer dan 10 m of niet meer dan de bestaande goothoogte en bouwhoogte, indien die meer dan 3,5 m en 10 m bedragen;
  • f. de bouwhoogte van andere bouwwerken mag niet meer bedragen dan daarbij hierna is aangegeven of niet meer dan de bestaande bouwhoogte indien die meer bedraagt dan hierna is aangegeven:

bouwwerken   max. bouwhoogte  
erf- of perceelafscheidingen   2 m  
palen, masten, technische installaties en overige,
andere bouwwerken  
12 m  
3.3 Specifieke gebruiksregels
3.3.1 Aanvullende regels voor verblijfsvoorzieningen voor crisisopvang en/of verblijfsrecreatieve voorzieningen

Voor de verblijfsvoorzieningen als bedoeld in lid 3.1 onder d en voor de verblijfsrecreatieve voorzieningen als bedoeld in lid 3.1 onder e geldt bovendien de volgende bepaling:

  • a. de brutovloeroppervlakte van een verblijfsvoorziening voor crisisopvang, plattelandskamer of plattelandsappartement mag niet meer dan 75 m² bedragen.
3.3.2 Vormen van verboden gebruik

Een verboden gebruik is in ieder geval ook:

  • a. opslag van hooirollen en grasrollen en -balen buiten bouwvlakken;
  • b. permanente bewoning van verblijfsvoorzieningen voor crisisopvang en meerdaagse trainingen en van plattelandskamers en plattelandsappartementen;
  • c. het gebruik van de gronden en/of bouwwerken voor detailhandel.
3.4 Wijzigingsbevoegdheid
3.4.1 Wijzigingsbevoegdheid naar ander soort maatschappelijke voorziening

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan zodanig te wijzigen dat de in lid 3.1 genoemde bestemming wordt gewijzigd in een ander soort maatschappelijke voorziening, ter zake van religie, verenigingsleven, cultuur, onderwijs, opvoeding, recreatie en fysieke en geestelijke volksgezondheid, en openbare en bijzondere dienstverlening, mits daardoor in ruimtelijk en milieuhygiënisch opzicht geen blijvend minder gunstige gevolgen ontstaan voor de omgeving van de andere soort maatschappelijke voorziening, in vergelijking met de gevolgen van de betreffende voorzieningen, zoals genoemd in lid 3.1 .