direct naar inhoud van Toelichting
Gemeente: Hellendoorn
Status: vastgesteld
Team:
Contact:

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De initiatiefnemer is voornemens om in het buitengebied van Hellendoorn een aantal ontwikkelingen mogelijk te maken. De initiatiefnemer is eigenaar van de Schuilenburgerweg 31 te Hellendoorn en omliggende percelen. De percelen kennen hoofdzakelijk natuurbestemmingen en een enkel perceel is bestemd als groen. De ontwikkelingen zijn onder te verdelen in vier deelontwikkelingen, te weten:

1. Legalisatie van zonnepanelenveldje dat uit duurzaamheidsoverwegingen is aangelegd.

2. Verplaatsing bouwvlak op de akker Schuilenburgerweg / Nieuwe Twentseweg richting Nieuwe Twentseweg.

3. Verplaatsing bouwvlak van beheerderswoning richting Schuilenburgerweg.

4. Houtwal perceel hoek Veldhuizenweg en Marsdijk.

De beoogde ontwikkelingen passen niet geheel in de geldende bestemmingsplannen. Om de ontwikkelingen mogelijk te maken is een gedeeltelijke herziening nodig. In de volgende paragrafen wordt per deelgebied ingegaan op de ruimtelijke gevolgen en inpassing.

De deelgebieden zijn gedeeltelijk gelegen binnen het Natuurnetwerk Nederland. De initiatiefnemer wil een aantal wijzigingen van de deelgebieden waarmee dit netwerk wordt versterkt. De voorgenomen ontwikkeling heeft een positief effect op het Natuurnetwerk Nederland. Ook wordt de landschappelijke en ruimtelijke kwaliteit versterkt omdat een kamp in zijn oorspronkelijke vorm wordt hersteld, onder meer door het karrenspoor weer tot akker te maken. Dit wordt in voorliggend hoofdstuk nader beschreven.

1.2 Locatie plangebied

Landgoed Vels

Landgoed Vels ligt in Hellendoorn, onder de Eelerberg aan de rand van het Reggedal en betreft een nieuw NSW-landgoed, welke in 2013 is opgericht na een transformatie van een agrarisch erf. De agrarische activiteiten zijn beëindigd, de schuren zijn gesloopt en de bestaande karakteristieke boerderij is volledig gerestaureerd en aangepast aan de hedendaagse bouweisen. De boerderij maakte in het verleden deel uit van Kasteel Schuilenburg. In 1339 werd hier Huis ter Molen gebouwd, waarvan de naam in 1380 verandert in Kasteel Schuilenburg. In 1705 laat Baron Joachim Hendrik Adolf van Rechteren Limpurg naast het kasteel pachtboerderij Vels bouwen. De voorkant van de boerderij was in gebruik als woonhuis en de achterkant als stal. In de loop van tijd is er ook een kookhuisje naast de boerderij bijgebouwd. In 1780 is het kasteel afgebroken, nadat het ernstig in verval was geraakt na het overlijden van de baron. De pachtboerderij is echter altijd in gebruik gebleven.

Het plangebied en de omgeving

Op afbeelding 1 is de ligging van het plangebied ten opzichte van Hellendoorn te zien. Het plangebied ligt ten noorden van Hellendoorn en maakt onderdeel uit van de Sallandse Heuvelrug. Centraal ligt een kamp aan de Schuilenburgerweg/Nieuwe Twentseweg, die doorsneden wordt door een onverhard karrenspoor, hierna te noemen Kamp. De gewenste ontwikkelingen vinden plaats op en rondom de kamp, Schuilenburgerweg 31, 31a en omliggende natuur- en landbouwpercelen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPBULANDGOEDVELS-VG01_0001.png"

Afbeelding 1: Ligging plangebied in witte cirkel ten opzichte van omgeving. (bron: PDOK viewer)

Naast de gerenoveerde boerderij, Schuilenburgerweg 31, die in 2017 tot woning is getransformeerd voorziet het daar geldende bestemmingsplan Herziening Buitengebied 2009, Zuidelijke Kanaaldijk en Schuilenburgerweg in twee bouwvlakken waar per bouwvlak een woning met bijgebouw gerealiseerd mag worden. Deze zijn nog niet gerealiseerd. Op afbeelding 2 zijn de onderscheiden deelgebieden genummerd met 1 tot en met 4.

  • 1. Erf Schuilenburgerweg 31 (legalisatie zonneveldje)
  • 2. Woning Nieuwe Twentseweg (verschuiven bestemmingsvlak)
  • 3. Landgoedbeheerwoning Schuilenburgerweg 31a (verschuiven bestemmingsvlak)
  • 4. Perceel hoek Veldhuizenweg en Marsdijk (realisatie houtwal)

1.3 Huidig planologisch regime

Het plangebied behelst volledigheidshalve het gehele landgoed Vels. De ontwikkelingen zijn gefocust op een viertal deelprojecten welke zijn gelegen binnen drie bestemmingsplannen. Deelproject 1 en 2 en de huidige locatie van deelgebied 3 behoren tot de ´Herziening Buitengebied 2009, Zuidelijke Kanaaldijk en Schuilenburgerweg’. Het bestemmingsplan is op 18 juni 2013 vastgesteld door de gemeente Hellendoorn. De toekomstige locatie van deelgebied 3 en de huidige locatie van deelgebied 4 liggen (gedeeltelijk) in “Buitengebied 2009” en (de regels van) “Buitengebied 2009 herziening regels 2-2012”. Deze bestemmingsplannen zijn vastgesteld door de gemeenteraad op respectievelijk 20 april 2009 en 18 september 2012.

Deelgebied 1, gelegen bij de boerderij aan de Schuilenburgerweg, kent de enkelbestemming 'Natuur'. Daarbij geldt tevens de dubbelbestemming 'Waarde - Landgoed'.

Deelgebied 2 kent ook de enkelbestemming 'Natuur' en de dubbelbestemming 'Waarde - Landgoed'. Ter plekke van het bouwvlak (geel vlakje) kent het deelgebied de enkelbestemming 'Wonen'. Binnen deze bestemming is het mogelijk een woning van 750 m3 met een bijgebouw van 100 m2 te realiseren. De bouw- en goothoogte zijn vastgesteld op respectievelijk 10 en 8 meter. Binnen dit gebied geldt ook de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingwaarde'.

Deelgebied 3 kent deels de enkelbestemming 'Natuur' en de dubbelbestemming 'Waarde - Landgoed'. Ter plekke van het bouwvlak (geel vlakje) kent het deelgebied de enkelbestemming 'Wonen'. Binnen deze bestemming is het mogelijk een woning van 400 m3 met een bijgebouw van 40 m2 te realiseren. De bouw- en goothoogte zijn vastgesteld op respectievelijk 10 en 3,5 meter. Binnen dit gebied geldt ook de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingwaarde'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPBULANDGOEDVELS-VG01_0002.png"

Afbeelding 2: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan Herziening Buitengebied 2009, Zuidelijke Kanaaldijk en Schuilenburgerweg ' bron: www.ruimtelijkeplannen.nl) .

Deelgebied 3 is gedeeltelijk gelegen binnen het bestemmingsplan “Buitengebied 2009” (zie afbeelding 3). Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 20 april 2009. In 2012 heeft een herziening van de planregels plaatsgevonden. Deelgebied 3 kent in dit bestemmingsplan de enkelbestemming 'Groen - Landschapselement'. Daarnaast geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde'. Het gebied heeft de gebiedsaanduiding 'Reconstructiewetzone - Verwevingsgebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPBULANDGOEDVELS-VG01_0003.png"

Afbeelding 3: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan Buitengebied ter hoogte van toekomstig deelgebied 3. bron: www.ruimtelijkeplannen.nl) .

Deelgebied 4 betreft enkel een reeds aangelegde nieuwe houtwal. Op deze locatie is het bestemmingsplan 'Buitengebied 2009' vigerend. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 20 april 2009. In 2012 heeft een herziening van de planregels plaatsgevonden. Deelgebied 4 kent in dit bestemmingsplan de enkelbestemming 'Agrarisch met waarden' en de lettertekenaanduidingen 'Specifieke vorm van waarde - kleinschalig landschap' en 'specifieke vorm van waarde - kwelgevoelige slootkantvegetatie'. Ook hier is de gebiedsaanduiding 'Reconstructiewetzone - Verwevingsgebied' vigerend.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPBULANDGOEDVELS-VG01_0004.png"

Afbeelding 4: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan Buitengebied bron: www.ruimtelijkeplannen.nl).

1.4 Leeswijzer

De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit een zevental hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plan. In hoofdstuk 3 komt het beleidskader aan bod. In dit hoofdstuk wordt een beschrijving gegeven van het van toepassing zijnde rijksbeleid, provinciaal beleid en gemeentelijk beleid. Het voorgenomen plan wordt getoetst aan de randvoorwaarden die volgen uit het beleid. Hoofdstuk 4 bevat een waardentoets. Hieruit blijkt welke waarden er in het projectgebied en de directe omgeving aanwezig zijn en of deze worden aangetast door de ontwikkeling. In hoofdstuk 5 komen de relevante milieuaspecten aan bod. Vervolgens wordt in hoofdstuk 6 een korte toelichting gegeven van de juridische aspecten en planverantwoording. In hoofdstuk 7 wordt tot slot ingegaan op de ruimtelijke, maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

In dit hoofdstuk wordt de voorgenomen ontwikkeling nader toegelicht, waarbij eerst de huidige situatie wordt beschreven. Hierna volgt een beschrijving van de toekomstige situatie in relatie tot het Natuurnetwerk Nederland.

2.1 Huidige situatie

Deelgebied 1 - Erf Schuilenburgerweg 31

Het deelgebied is gelegen midden op het landgoed en betreft een woonboerderij met een aantal bijgebouwen. De gebouwen zijn in gebruik als woonfunctie. De gronden direct rondom de woonboerderij zijn in gebruik als erf. De omliggende natuurgronden bestaan uit kruidenrijk grasland en de kruidenrijke akker die natuurlijk worden beheerd. Het grasland wordt afgewisseld door verschillende groene landschapselementen in de vorm van houtopstanden, waarop ook natuurlijk beheer van toepassing is. De aanrijweg van de boerderij bestaat uit een laan die met eiken omzoomd is. Afbeelding 5 laat een luchtfoto zien van het erf en de zonnepanelen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPBULANDGOEDVELS-VG01_0005.png"

Afbeelding 5: Luchtfoto erf aan de Schuilenburgerweg 31 (Bron: Vision)

Deelgebied 2 - Woning Nieuwe Twentseweg

Het bouwvlak in deelgebied 2 is gelegen op een Kamp. Deze kamp wordt beheerd conform een kruiden- of faunarijke akker.


Binnen deze kamp (kruidenrijke akker) ligt een bouwvlak met woonbestemming. Het bouwvlak biedt ruimte voor de bouw van een woning met bijgebouw. Deze kunnen in de huidige situatie in zuidelijke richting worden ontsloten via het karrenspoor. Dit karrenspoor komt uit op de Nieuwe Twentseweg. De woning en het bijgebouw zijn nog niet gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPBULANDGOEDVELS-VG01_0006.png"

Afbeelding 6: Luchtfoto bouwvlak en karrenspoor op de kamp. (bron: Ruimtelijkeplannen.nl)

Deelgebied 3 - Landgoedbeheerwoning Schuilenburgerweg 31a

In dit derde deelgebied ligt een bouwvlak met bouwmogelijkheden voor een beheerderswoning. Binnen het vigerend bestemmingsplan kan een woning met een inhoud van 400 m3 worden gebouwd met 40 m2 aan bijgebouwen. Voor deze beheerderswoning is reeds in 2015 een omgevingsvergunning afgegeven, waarin zowel de woning als ook een deel van de landgoedbeheerschuur zijn gecombineerd tot één gebouw met een inhoud van 1300 m3. Deze woning is nog niet gerealiseerd.

De ontsluiting is gelegen ten zuidwesten van de oprijlaan naar Schuilenburgerweg 31, aan de rand van de kamp die natuurlijk wordt beheerd.

Het ten zuidwestelijk gelegen bos behoort tevens tot het plangebied. Gedurende het proces van overleg met de gemeente en het lopende principeverzoek werd initiatiefnemer in de gelegenheid gesteld om het aangrezend perceel met de bestemming groen-landschapselement aan te kopen. Dit perceel bestond uit een houtopstand met veel achterstallig onderhoud, een groep van circa 40 dode sparren en grote rhododendronhagen. Aan de hand van de gemaakte boominventarisatie en de boomeffectanalyse is het noodzakelijk onderhoud uitgevoerd, zijn de dode sparren verwijderd, de bestaande rhododendronhagen versterkt en is er een nieuwe rhododendronhaag aangelegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPBULANDGOEDVELS-VG01_0007.png"

Afbeelding 7: Luchtfoto bouwvlak van Schuilenburgerweg 31a. (bron: Ruimtelijkeplannen.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPBULANDGOEDVELS-VG01_0008.png"

Afbeelding 8: Luchtfoto bos (bron: vision.nl)

Deelgebied 4 - Perceel hoek Veldhuizenweg en Marsdijk (realisatie houtwal)

Het vierde deelgebied binnen het plangebied beslaat het perceel op de hoek van de Veldhuizenweg en de Marsdijk. Op dit perceel is reeds een houtwal bestaande uit zomereiken, lindes, zwarte els en zoete kers aangelegd aan drie zijden ter compensatie voor de ontwikkelingen op het landgoed.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPBULANDGOEDVELS-VG01_0009.png"

Afbeelding 9: Luchtfoto perceel Veldhuizenweg en Marsdijk (bron: Vision)

2.2 Toekomstige situatie

De deelgebieden zijn gedeeltelijk gelegen binnen het Natuurnetwerk Nederland. De initiatiefnemer wil een aantal wijzigingen van de deelgebieden waarmee dit netwerk wordt versterkt. De drie ontwikkelingen hebben een positief effect op het Natuurnetwerk Nederland. Ook wordt de landschappelijke en ruimtelijke kwaliteit versterkt omdat de Kamp in zijn oorspronkelijke vorm wordt hersteld, onder meer door het karrenspoor weer tot akker te maken. Dit wordt in voorliggend hoofdstuk nader beschreven, het landschappelijke inpassingsplan is bijgevoegd in Bijlage 1 Landschappelijke inpassing.

  • 1. Erf Schuilenburgerweg 31 (legalisatie zonneveldje)
  • 2. Woning Nieuwe Twentseweg (verschuiven bestemmingsvlak)
  • 3. Landgoedbeheerwoning Schuilenburgerweg 31a (verschuiven bestemmingsvlak)
  • 4. Perceel hoek Veldhuizenweg en Marsdijk (realisatie houtwal)


Deelgebied 1 - Erf Schuilenburgerweg 31

Ter plekke van de Schuilenburgerweg 31 staat een boerderij met bijgebouwen. De initiatiefnemer wilde de boerderij verduurzamen en heeft hiertoe zonnepanelen geplaatst zonder omgevingsvergunning. De boerderij heeft een rieten dak, vanuit brandveilig en esthetisch oogpunt is het niet wenselijk om zonnepanelen te plaatsen op de boerderij. Het dak van de schuur, het enige bijgebouw met een pannendak, is niet toereikend om de gehele boerderij te voorzien van duurzame energie. Een oplossing is gevonden in een kleinschalige grondgebonden opstelling met zonnepanelen, middels dit bestemmingsplan is initiatiefnemer voornemens om de illegale zonnepanelen te legaliseren. In afbeelding 10 is de ligging van de zonnepanelen weergegeven.


De zonnepanelen zijn verdiept (40 centimeter) onder het maaiveld aangelegd. Daarnaast is er voldoende ruimte tussen de panelen gehouden waardoor water goed kan infiltreren en er tussen de panelen gras kan groeien. Door de verdiepte ligging zijn de zonnepanelen nauwelijks waarneembaar. Aan de randen waar het de energie-opbrengst niet verstoort groeien verschillende soorten veldbloemen. Ruimtelijke gevolgen zijn er dan ook vrijwel niet. Afbeelding 10a laat een overzicht van het erf zien, foto's 10b en 10c geven de situatie van september 2023 weer. Deze foto's laten goed zien dat de verdiepte ligging er voor zorgt dat de panelen nauwelijks waarneembaar zijn en er veel groene ruimtes tussen de panelen zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPBULANDGOEDVELS-VG01_0010.png"

Afbeelding 10a: Luchtfoto februari 2023 (bron: vision.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPBULANDGOEDVELS-VG01_0011.png"

Afbeelding 10b: Eigen foto september 2023.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPBULANDGOEDVELS-VG01_0012.png"

Afbeelding 10c: Egen foto september 2023.

Deelgebied 2 - Woning Nieuwe Twentseweg

Om de Kamp geheel te herstellen is de initiatiefnemer voornemens het bouwvlak gelegen aan de Nieuwe Twentseweg te verplaatsen in zuidelijke richting. Het nieuwe bouwvlak komt ten zuiden van de bestaande houtwal te liggen. De zonnepanelen worden hier geplaatst op het bijgebouw en-of de woning en dus niet op de grond.


Deze verplaatsing van het bouwvlak zal de ruimtelijke kwaliteit ten goede komen doordat de woning hier meer tussen de houtwallen zal komen te staan en van de Kamp verdwijnt. Een landschappelijk gezien gunstigere locatie. Dit bouwvlak zal zijn eigen inrit krijgen aan de Nieuwe Twentseweg met een natuurlijke entree. Het bestaande karrenspoor over de kamp kan dan worden opgeheven.


Door de bouwmogelijkheden op de kamp te verplaatsen en het karrenspoor te verwijderen ontstaat er meer ruimte voor de ontwikkeling van een aaneengesloten oppervlak van het kruiden- of faunarijke akker op de Kamp. In afbeelding 11 is de nieuwe situatie geschetst.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPBULANDGOEDVELS-VG01_0013.png"

Afbeelding 11: Inrichtingstekening ligging nieuw bouwvlak .

Deelgebied 3 - Bouwvlak Schuilenburgerweg 31a (beheerderswoning)

In het zuidelijke deel van het gebied ligt een bouwvlak waarbinnen het mogelijk is een woning te realiseren. Deze woning wordt gezien als de beheerderswoning. Het huidige bouwvlak ligt aan de rand van de Kamp, maar maakt nog wel onderdeel uit van de Kamp.


De initiatiefnemer is inmiddels eigenaar van het bosperceel ten zuiden van het bestaande bouwvlak voor de beheerderswoning. Zoals gezegd wil de initiatiefnemer de Kamp graag volledig in zijn waarde herstellen en daarvoor zo veel mogelijk vrijmaken van bebouwing. Dat kan door ook bouwvlak nummer 3 te verplaatsen, en wel gedeeltelijk naar het bosperceel dat ten zuidoosten van het huidige bouwvlak ligt. In afbeelding 12 is de nieuwe situatie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPBULANDGOEDVELS-VG01_0014.png"

Afbeelding 12: Inrichtingstekening bouwvlak 3 Schuilenburgerweg 31a.

Het nieuwe bouwwerk (maximale inhoud 1.300 m3) wordt gecombineerd met een deel van de beheerschuur van het landgoed, zodat het geheel één bouwwerk, volgens het principe van een voor- en achterhuis, derhalve wederom een schuurwoning vormt. In maart 2015 heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor o.a. het bouwen van de landgoedbeheerwoning. Daarbij is toepassing gegeven aan een binnenplanse afwijking uit het destijds vigerende bestemmingsplan om een beheerdeel en de woning in één gebouw te kunnen integreren. Daarbij heeft het woondeel een inhoud van 400 m³ en is het inpandige beheerdeel, bestaande uit een ontvangst- en kantoorruimte, ca. 160 m² groot. De totale inhoud van de hoofdbouwmassa (woongedeelte + inpandig beheergedeelte landgoed) van deze vergunde landgoedbeheerwoning bedraagt ca. 1.250 m³.


Voorliggend plan ziet op het intern herschikken van de beide gebruiksfuncties in één gebouw (+ op een andere plek). Door die interne herschikking van die gebruiksfuncties ontstaat een woondeel met een inhoud groter dan de maximale inhoud van 400 m³ die op basis van de bouwregels van het huidige bestemmingsplan is toegestaan, maar een in omvang vergelijkbare hoofdbouwmassa (= woongedeelte + inpandig beheergedeelte landgoed, totaal ca. 1.300 m³) als de landgoedbeheerwoning waarvoor in 2015 een omgevingsvergunning is verleend. Hier komt de inhoudsmaat van 1.300 m³ vandaan. Initiatiefnemer compenseert de grotere inhoud van het woondeel met toepassing van KGO. De oppervlakte van het inpandige beheergedeelte is in mindering gebracht op de maximale oppervlakte die met de huidige binnenplanse afwijkingsbevoegdheid uit de dubbelbestemming 'Waarde-Landgoed' mogelijk kan worden gemaakt. Dat houdt in dat deze 300 m² o.b.v. het huidige bestemmingsplan in het voorliggende ontwerpplan is ingeperkt tot max. 180 m².


In voorliggend plan is een aanduiding 'specifieke vorm van wonen - landgoedbeheer' opgenomen. De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor landgoedbeheer uitsluitend ter plaatse van deze aanduiding. In de regels is opgenomen dat "Onder een vorm van verboden gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik van en het in gebruik laten nemen van bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - landgoedbeheer' voor wonen."

De zonnepanelen worden op de schuur geplaatst. De ontsluiting vindt plaats via de bestaande entree van het landgoed.

De initiatiefnemer heeft in het voorjaar van 2020 een Boominventarisatie en een Boom Effect Analyse laten uitvoeren voor het bosperceel. Uit de inventarisatie bleek dat er sprake is van veel achterstallig onderhoud, ziekte en ook dode bomen. Ter plekke van het nieuwe bouwvlak stond een opstand van dode sparren en een aantal loofbomen. In een deel van het bosperceel zijn daarom een aantal bomen gekapt waaronder de dode sparren. De overige delen van het bosperceel zijn opgewaardeerd conform het advies uit de Boom Effect Analyse. Dit houdt in dat prominente gezonde bomen meer ruimte hebben gekregen door de concurrentie op te heffen. Ook uitheemse soorten zijn verwijderd. Het vrijgekomen hout is verwerkt in een natuurlijke takkenril waardoor het wild meer mogelijkheden heeft om zich te verplaatsen.


De woning inclusief bijgebouw worden in het "mindere" deel van het bosperceel geplaatst. De impact op de kwaliteit het bosperceel is daarmee klein. Door het opwaarderen van de overige delen van het bosperceel gaat het geheel er in kwalitatieve zin op vooruit. De Kamp wordt door het verplaatsen van het bouwvlak meer open en er ontstaat een groter aaneengesloten areaal van het Natuurnetwerk Nederland.

Deelgebied 4 - Perceel hoek Veldhuizenweg - Marsdijk
Omdat er ter plekke van het nieuwe bouwvlak in deelgebied 3 bomen gekapt zijn heeft de initiatiefnemer, naast compensatie op het perceel zelf, ook op een ander perceel verdwenen houtwallen aan geplant. Het gaat daarbij om het kadastrale perceel HLD01 - I - 618 (Deelgebied 4 op figuur 2). Aan de noord-, oost- en westzijde van dit perceel is over een afstand van 455 meter een nieuwe houtwal aangeplant. Deze houtwal bestaat uit inheemse bomen zoals de zomereik, zoete kers, lindes en zwarte els. Tussen de bomen is een onder begroeiing aangeplant bestaande uit inheemse soorten. Voor het aanleggen van de houtwal is reeds een omgevingsvergunning toegekend en de uitvoering is afgerond.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt het relevante beleid beschreven dat betrekking heeft op het projectgebied en de voorgenomen ontwikkeling. Het wordt benaderd vanuit het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Uit het beleid volgen randvoorwaarden die worden getoetst aan het voorgenomen plan.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 De Nationale Omgevingsvisie

Nederland staat in de komende jaren voor een aantal opgaven van nationaal belang. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) stelt dat grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw Nederland flink zullen veranderen. Deze opgaven moeten benut worden om vooruit te komen en tegelijkertijd het mooie van Nederland te behouden. De NOVI biedt perspectief om de grote opgaven aan te pakken Hierbij is omgevingskwaliteit het kernbegrip: dat wil zeggen ruimtelijke kwaliteit én milieukwaliteit.

Vanuit de NOVI geeft het Rijk kaders en richting voor zowel nationale als decentrale keuzes. Centraal bij de afweging van belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving, zowel van de boven- als van de ondergrond. In de NOVI wordt gesproken over een 'omgevingsinclusief' beleid. De NOVI beschrijft enerzijds een toekomstperspectief met ambities en anderzijds de nationale belangen in de fysieke leefomgeving en de daaruit voortkomende opgaven. Deze opgaven zijn het verschil tussen de ambitie en de huidige situatie en verwachte ontwikkelingen. Waar de opgaven vragen om een geïntegreerde benadering, komen deze samen in vier prioriteiten. Op deze vier prioriteiten zijn beleidskeuzes gemaakt:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • Sterke en gezonde steden en regio's;
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Om de beleidskeuze weloverwogen te maken worden drie afwegingsprincipes, die helpen bij het afwegen en prioriteren van de verschillende belangen en opgaven, gehanteerd namelijk:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;
  • Afwentelen wordt voorkomen.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Het onderhavige plan betreft een relatief kleinschalige ontwikkeling die geen inbreuk maakt op nationale belangen. Ook voldoet het plan aan de prioriteit voor toekomstbestendige ontwikkelingen van het landelijk gebied. Met het voorliggende plan worden bouwvlakken verplaatst en zonnepanelen gelegaliseerd. Dit past binnen het toekomstbestendig ontwikkelen van het landelijk gebied.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden. In het Barro wordt een aantal projecten die van rijksbelang zijn met name genoemd en met behulp van digitale kaartbestanden exact ingekaderd. Per project worden vervolgens regels gegeven, waaraan ruimtelijke plannen moeten voldoen. Binnen het Barro komen de volgende onderdelen aan bod:

  • project Mainportontwikkeling;
  • Rotterdam;
  • kustfundament;
  • grote rivieren;
  • Waddenzee en waddengebied;
  • defensie;
  • erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.

In oktober 2012 is het besluit aangevuld met de ruimtevraag voor de onderwerpen veiligheid op rijkswegen, toekomstige uitbreiding van infrastructuur, de elektriciteitsvoorziening, de EHS, de veiligheid van primaire waterkeringen, reserveringsgebieden voor hoogwater, maximering van de verstedelijkingsruimte in het IJsselmeer en is het onderwerp duurzame verstedelijking in regelgeving opgenomen. Per 1 juli 2016 zijn er nog enkele wijzigingen van de Barro van kracht geworden. Deze wijzigingen hebben geen directe invloed op het voorliggende plan. Wel is de term 'Ecologische Hoofdstructuur' gewijzigd in 'Natuurnetwerk Nederland' ('NNN').

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

In het voorliggende plan worden een aantal bestaande bestemmingsvlakken verplaatst en er worden geen nieuwe bouwmogelijkheden gegeven. Blijkens jurisprudentie wordt een dergelijke kleinschalige ontwikkeling niet aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling in de zin van de Bro. Een verdere toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is daarmee niet noodzakelijk. Het onderhavige plan heeft verder geen betrekking op de overige benoemde onderdelen in het Barro.

3.2.3 Conclusie Rijksbeleid

Vanuit de NOVI, het Barro, de Bro en de ladder voor duurzame verstedelijking komen geen randvoorwaarden of uitgangspunten naar voren die rechtstreeks doorwerken op het voorgenomen plan. Geconcludeerd kan worden dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

3.3 Provinciaal beleid

Het provinciaal beleid is verwoord in tal van plannen. De belangrijkste plannen zijn de Omgevingsvisie Overijssel en de Omgevingsverordening Overijssel.

Omgevingsvisie- en verordening

De Omgevingsvisie Overijssel is dé provinciale visie voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. In 2017 is de Omgevingsvisie en -verordening 2017 vastgesteld. Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving van de provincie Overijssel.Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Om de opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities van de provincie waar te maken bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie verschillende niveaus. Aan de hand van deze drie niveaus kan worden bepaald of er een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en of er behoefte aan is, waar het past in de Omgevingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden. De volgende niveaus komen aan de orde:

  • 1. Generieke beleidskeuzes (Of).
  • 2. Ontwikkelingsperspectieven (Waar).
  • 3. Gebiedskenmerken (Hoe).

1. Generieke beleidskeuzes (Of)

Generieke beleidskeuzes vloeien voort uit keuzes van de EU, het Rijk of de provincie. Deze keuzes kunnen bepalen of ontwikkelingen mogelijk zijn of niet. Het uitvoeringsmodel vraagt bij nieuwe ontwikkelingen dus eerst te kijken naar het niveau van generieke beleidskeuzes. Hierbij gaat het om de normen van de SER-ladder, het NNN (voorheen EHS), externe veiligheid, ligging in het grondwaterbeschermingsgebied, waterveiligheid etc.

De provinciale verordening biedt in artikel 2.7.4. afwijkingsmogelijkheden. Onder lid 5 wordt een afwijkingsmogelijkheid geboden voor kleinschalige ontwikkelingen binnen het natuurnetwerk. Dit artikel geeft de gemeenteraad de bevoegdheid om bij de vaststelling van een bestemmingsplan voor relatief kleinschalige ontwikkelingen binnen het NNN af te wijken van het beschermingsregime.

De beoogde wijzigingen passen niet geheel in het Natuurnetwerk Nederland. De provinciale verordening biedt in artikel 2.7.4. afwijkingsmogelijkheden. Onder lid 5 wordt een afwijkingsmogelijkheid geboden voor kleinschalige ontwikkelingen binnen het natuurnetwerk. Dit artikel geeft de gemeenteraad de bevoegdheid om bij de vaststelling van een bestemmingsplan voor relatief kleinschalige ontwikkelingen binnen het NNN (voorheen EHS) af te wijken van het beschermingsregime.

De voorgenomen ontwikkelingen kunnen worden gezien als kleinschalig, waardoor gebruik wordt gemaakt van de afwijkingsmogelijkheid in artikel 2.7.4. Kleinschalige ontwikkelingen zijn mogelijk, mits is aangetoond en verzekerd dat deze wijziging:

  • 1. de wezenlijke kenmerken en waarden slechts in beperkte mate aantast;
  • 2. per saldo gepaard gaat met een versterking van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN (voorheen EHS), of een vergroting van de oppervlakte van het NNN (voorheen EHS);
  • 3. plaatsvindt na een zorgvuldige afweging van alternatieve locaties.

Deelgebied 1: Relatie tot het Natuurnetwerk Nederland

De zonnepanelen zijn gelegen naast het Natuurnetwerk Nederland. Met de aanleg van het zonneveld vindt er geen afname van het areaal plaats.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPBULANDGOEDVELS-VG01_0015.png"

Afbeelding 13: Verhouding van plangebied Schuilenburgerweg met het Natuurnetwerk Nederland

Deelgebied 2: Relatie tot het Natuurnetwerk Nederland

Het bouwvlak heeft een oppervlak van circa 1.485 m2 en wordt één op één verplaatst in zuidelijke richting. Hierdoor wordt er op de Kamp 1.485 m2 toegevoegd aan het Natuurnetwerk Nederland. De nieuwe locatie van het bouwvlak ligt ook binnen het Natuurnetwerk Nederland en hier vindt een afname plaats van 1.485 m2. Per saldo vindt er geen afname van het Natuurnetwerk Nederland plaats.


Het karrenspoor heeft een oppervlak van circa 1.540 m2. Dit oppervlak wordt toegevoegd aan Natuurnetwerk Nederland op de Kamp. Vanaf de nieuwe locatie van het bouwvlak dient een ontsluiting te worden gemaakt op de Nieuwe Twentseweg. Deze ontsluiting ligt ook in het Natuurnetwerk Nederland, hier vindt een afname plaats van circa 290 m2. In totaal wordt in dit deelgebied 1250 m2 toegevoegd aan het NNN. In afbeelding 14 is de huidige begrenzing van het Natuurnetwerk weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPBULANDGOEDVELS-VG01_0016.png"

Afbeelding 14: Plangebied Nieuwe Twentseweg deels gelegen in het Natuurnetwerk Nederland.

Deelgebied 3: Relatie tot het Natuurnetwerk Nederland

Het huidige bouwvlak van de Schuilenburgerweg 31a is gelegen binnen de begrenzing van het Natuurnetwerk Nederland. Dit is opmerkelijk aangezien de andere bouwvlakken in het plangebied en het karrenspoor wel uit het Natuurnetwerk zijn gehaald. In het bestemmingsplan is het bouwvlak wel bestemd als wonen, net als de andere bouwvlakken en niet als natuur zoals de overige delen van het plangebied. Het is een omissie dat dit bouwvlak gezien deze positieve bestemming niet buiten het Natuurnetwerk is gelaten, dit geldt ook voor de ontsluiting van Schuilenburgerweg 31a.


Het bouwvlak heeft een oppervlak van circa 840 m2 en wordt één op één verplaatst in zuidwestelijke richting. De ontsluiting heeft een oppervlak van 325 m2. Hierdoor vindt een theoretische afname van 1165 m2 van het Natuurnetwerk Nederland plaats. In afbeelding 15 is de huidige begrenzing van het Natuurnetwerk weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPBULANDGOEDVELS-VG01_0017.png"

Afbeelding 15: Plangebied Schuilenburgerweg 31a gelegen in het Natuurnetwerk Nederland.

Deelgebied 4: Relatie tot het Natuurnetwerk Nederland

De gerealiseerde houtwal van deelgebied 4 wordt toegevoegd aan het NNN. Het perceel is aangrenzend aan het natuurnetwerk aan de oostzijde. De houtwal is 455 meter lang en 3 meter breed, wat inhoudt dat er in totaal 1.365 m2 aan het NNN wordt toegevoegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPBULANDGOEDVELS-VG01_0018.png"

Afbeelding 16: Plangebied Veldhuizenweg - Marsdijk gelegen buiten het Natuurnetwerk Nederland.

Toets aan voorwaarden provinciale verordening

De voorgenomen ontwikkelingen kunnen worden gezien als kleinschalig, waardoor gebruik wordt gemaakt van de afwijkingsmogelijkheid in artikel 2.7.4. Kleinschalige ontwikkelingen zijn mogelijk, mits is aangetoond en verzekerd dat deze wijziging:

  • 1. de wezenlijke kenmerken en waarden slechts in beperkte mate aantast;
  • 2. per saldo gepaard gaat met een versterking van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN (voorheen EHS), of een vergroting van de oppervlakte van het NNN (voorheen EHS);
  • 3. plaatsvindt na een zorgvuldige afweging van alternatieve locaties.

Ad 1. Het Natuurnetwerk Nederland is reeds conform het beheerplan ingericht en wordt ook als zodanig beheerd. De nieuwe delen van het Natuurnetwerk sluiten aan bij de beheertypen die reeds aanwezig zijn, namelijk 12.05 Kruiden- of faunarijke akker, N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland en L01.02 Houtwal en Houtsingel. Hierme worden de bestaande natuurwaarden behouden en versterkt.


Ad 2. In afbeelding 17 is een overzichtskaart weergegeven met de deelgebieden en de impact op het Natuurnetwerk Nederland. De voorgenomen ontwikkelingen zorgen voor een netto toename van 1.450 m2 Natuurnetwerk Nederland, de onderbouwing is opgenomen in afbeelding 18.


Ad 3. Het Natuurnetwerk Nederland wordt op een aantal plekken uitgebreid. Dit zijn de locaties van het karrenspoor en de Schuilenburgerweg 31a. Deze locaties zijn zorgvuldig gekozen en grenzen allen aan het huidige Natuurnetwerk Nederland. De locaties zijn zorgvuldig afgewogen.


Gesteld wordt dat de voorgenomen ontwikkelingen voldoen aan de voorwaarden zoals beschreven in artikel 2.7.4. lid 5 van de provinciale verordening.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPBULANDGOEDVELS-VG01_0019.png"

Afbeelding 17: Overzichtskaart van de toename en afname van het Natuurnetwerk Nederland

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPBULANDGOEDVELS-VG01_0020.png"

Afbeelding 18: Overzicht oppervlaktes Natuurnetwerk Nederland

2. Ontwikkelingsperspectieven (Waar)

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene en stedelijke omgeving. Met de ontwikkelingsperspectieven wordt de ruimtelijke ontwikkelingsvisie van de provincie vormgegeven. Het beleid voor de ontwikkelingsperspectieven is vastgelegd in artikel 2.1.5 van de Omgevingsverordening. In dit artikel is bepaald dat gemotiveerd moet worden dat een voorziene ontwikkeling past binnen de vastgestelde ontwikkelingsperspectieven.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Voorliggend plan voorziet in het verschuiven van een tweetal bestaande bouwvlakken waarbij het Natuurnetwerk Nederland wordt verbeterd. Het plan is hiermee in overeenstemming met artikel 2.7.4. lid 5 van de Omgevingsverordening Overijssel.

Bouwvlak 2, de zonnepanelen en het karrenspoor behoren tot het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalig mixlandschap'. Bouwvlak 3 (beheerderswoning) en de nieuwe locaties van de bouwvlakken behoren tot het Natuurnetwerk Nederland.

In onderstaande afbeelding is een uitsnede van de omgevingsperspectievenkaart van de Omgevingsvisie opgenomen.

Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap

Het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap' richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Aan de ene kant melkveehouderij, akkerbouw en opwekking van hernieuwbare energie als belangrijke vormen van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid.

Van de ruimtelijke kwaliteitsambities staat in dit ontwikkelingsperspectief de ambitie 'Voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen' voorop. Daarnaast gelden de algemene ruimtelijke kwaliteitsambities: zichtbaar en beleefbaar mooi landschap, sterke ruimtelijke identiteiten als merken voor Overijssel en continu en beleefbaar watersysteem.

Dit sluit volledig aan bij de ontwikkelingen van deelgebied 4 waarbij de kenmerkende structuren van het coulissenlandschap wordt versterkt door het plaatsen van de niuwe houtwal. De gekozen inheemse boomsoorten sluiten aan bij de houtwallen in de directe omgeving van het perceel en dragen bij aan een verrijking van het landschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPBULANDGOEDVELS-VG01_0021.png"

Afbeelding 19: Weergave kaart ontwikkelingsperspectief (bron: Omgevingsvisie Overijssel).

Binnen gebieden met het ontwikkelingsperspectief "Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap" is ruimte voor agrarische bedrijvigheid zoals melkveehouderij en akkerbouw, maar ook voor wonen. Voorliggend plan voorziet in het verplaatsen van twee bestaande bouwvlakken en het vergroten van het Natuurnetwerk Nederland. De ontwikkeling belemmert geen omliggende agrarische bedrijven en komt ten goede van de versterking van het Natuurnetwerk Nederland. Geconcludeerd wordt dat het plan past binnen het geldende ontwikkelingsperspectieven "Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap".

Binnen het Natuurnetwerk Nederland (NNN) staan in Overijssel de kwaliteitsambities Natuur als ruggengraat en Continu en Beleefbaar watersysteem voorop. Behoud en versterking van de natuurkwaliteit staat centraal binnen de bestaande natuur van het natuurnetwerk. Voorliggende ontwikkeling voorziet in een uitbreiding van het Natuurnetwerk Nederland conform artikel 2.7.4. lid 5 uit de omgevingsverordening. De ontwikkeling past daarmee binnen het ontwikkelingsperspectief "Natuurnetwerk Nederland".

3. Gebiedskenmerken (Hoe)

In het provinciale beleid zijn voor alle gebieden gebiedskenmerken aangegeven. Het beleid voor deze gebiedskenmerken is vastgelegd in artikel 2.1.5 van de provinciale verordening. Hierin is bepaald dat inzichtelijk moet worden gemaakt dat voldaan wordt aan dit beleid. Wanneer in het beleid normerende uitspraken worden gedaan, voorziet het bestemmingsplan (voor zover deze uitspraken zich daarvoor lenen) in een bestemmingsplanregeling conform deze normerende uitspraken. Wanneer in het beleid richtinggevende uitspraken worden gedaan, voorziet het bestemmingsplan (voor zover deze uitspraken zich daarvoor lenen) in een bestemmingsplanregeling conform deze richtinggevende uitspraken.

De gebiedskenmerken zijn opgenomen in verschillende lagen; de natuurlijke laag, de agrarische cultuur laag, de stedelijke laag en de lust- en leisurelaag. Op basis van deze kenmerken is er ingezoomd op het plangebied en gekeken welke specifieke kwaliteitsvoorwaarden en opgaven (normerend en richtinggevend) voor ruimtelijke ontwikkelingen van toepassing zijn.

Natuurlijke laag

De natuurlijke laag is ontstaan doordat abiotische en biotische processen inwerken op de ondergrond van bodem en geologie. Van oudsher bestaat er een sterke samenhang tussen het natuur- en watersysteem. Vervolgens heeft de natuurlijke laag plek en betekenis gekregen in het menselijke occupatie proces. Lange tijd is de natuurlijke laag sturend geweest voor een groot deel van de ruimtelijke ontwikkelingen. Mensen vestigden zich op de droge plekken en wegen werden aangelegd bij goed doorwaadbare plekken in de beek. Pas de laatste eeuw is deze samenhang door technische mogelijkheden verminderd en zijn de kwaliteiten van de natuurlijke laag aangetast. Het beter afstemmen van de ruimtelijke ontwikkelingen op de natuurlijke laag, kan voorkomen en er voor zorgen dat natuurlijke kwaliteiten weer medebepalend worden.

Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart de "Natuurlijke laag" aangeduid met de gebiedstypen:

  • dekzandvlakte en ruggen (deelgebied 2 en 3);
  • beekdalen en natte laagtes (deelgebied 1).

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPBULANDGOEDVELS-VG01_0022.png" Afbeelding 20: Weergave kaart natuurlijke laag (bron: Omgevingsvisie Overijssel).

Dekzandvlakte en ruggen

De dekzandgronden beslaan een groot gedeelte van de oppervlakte van de provincie. Na de ijstijden bleef er in grote delen een reliëfrijk – door de wind gevormd – zandlandschap achter, dat gekenmerkt wordt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/nat gebied. Soms vlak bij elkaar, soms verder van elkaar verwijderd.

De ambitie is de natuurlijke verschillen tussen hoog en laag en tussen droog en nat functioneel meer sturend en beleefbaar te maken. Dit kan bijvoorbeeld door een meer natuurlijk watersysteem en door beplanting met ‘natuurlijke’ soorten. En door de (strekking)richting van het landschap te benutten in gebiedsontwerpen.

Deelgebieden 2 en 3 liggen binnen de dekzandvlakte en ruggen. Vanaf het erf is het hoogteverschil beleefbaar. Door de bouwvlakken te verplaatsen buiten de kamp wordt het karakter van de kamp versterkt. Daarnaast wordt het bestaande karrenspoor over de kamp verwijderd. Deelgebied 4 ligt in het beekdal en natte laagtes, hier is enkel een houtwal gerealiseerd. Hierdoor past de ontwikkeling binnen de ambities in de natuurlijke laag.

Beekdalen en natte laagtes

Het Overijsselse zandlandschap is van oorsprong kletsnat. In de laagtes van het zandgebied verzamelde zich het water. Hier ontwikkelden zich moerassen en broekbossen, waar het water in de loop van het seizoen geleidelijk uit weg sijpelde naar de lager gelegen delen, naar de beken en rivieren. Als ontwikkelingen plaats vinden in of in de directe nabijheid van beekdalen en natte laagtes, dan dragen deze bij aan extra ruimte voor de dynamiek van het stromende water en het vasthouden van water, aan versterking van de samenhang in het beeksysteem en aan vergroting van de zichtbaarheid, bereikbaarheid en beleefbaarheid van het water. De aanleg van de zonnepanelen heeft geen grote gevolgen gehad voor de werking van de beekdalen en natte laagtes. Tussen de paneelrijen is ruimte vrij gehouden zodat water in de grond kan infiltreren. De zonnepanelen hebben geen negatief effect op de provinciale ambities voor de natuurlijke laag.

Laag van het agrarisch cultuurlandschap

In het agrarisch cultuurlandschap gaat het er om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Vanuit de nederzettingen zijn de omliggende gronden ooit ontgonnen. Daardoor is er een sterke ruimtelijke en functionele relatie met het omringende landschap ontstaan. Afhankelijk van de stand van de techniek en de beschikbaarheid van meststoffen is door de eeuwen heen een geschakeerd patroon van akkers, weiden, hooiland en bebouwing gegroeid. Dit verschil in tijd geeft mede richting aan de ontwikkeling van deze gebieden. Binnen de regionale landschappen is er vaak op korte afstand sprake van verschillen: de es, de flank en het beekdal.

Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart de “Laag van het agrarisch cultuurlandschap” gelegen in de

landschapstypen:

  • Essenlandschap (deelgebied 2 en 3) ;
  • Oude hoevenlandschap (deelgebied 1);
  • Maten en flierenlandschap (deelgebied 4).

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPBULANDGOEDVELS-VG01_0023.png"

Afbeelding 21: Weergave kaart laag van het agrarisch cultuurlandschap (bron: Omgevingsvisie Overijssel).

Essenlandschap

Het essenlandschap bestaat uit een samenhangend systeem van essen, flanken, lager gelegen maten en fliergronden, - voormalige - heidevelden en kenmerkende bebouwing rond de es (esdorpen en verspreide erven). Het landschap is geordend vanuit de erven en de essen, de eeuwenoude akkercomplexen die op de hogere dekzandkoppen en flanken van stuwwallen werden aangelegd. Eeuwenlange bemesting - met heideplaggen en stalmest - heeft geleid tot een karakteristiek reliëf met soms hoge stijlranden. Onder en in de es heeft zich op deze wijze een waardevol archeologisch archief opgebouwd. De dorpen en erven lagen op de flanken van de es, op de overgang naar het lager gelegen maten- en flierenlandschap.

De ambitie is het behouden van de es als ruimtelijke eenheid en het versterken van de contrasten tussen de verschillende landschapsonderdelen: grote open maat van de essen, het mozaïek van de flank van de es, de open beekdalen en vroegere heidevelden. De samenhang hiertussen krijgt opnieuw vorm en inhoud door accentuering van de verschillende onderdelen en overgangen. De flank van de es biedt eventueel ruimte voor ontwikkelingen, mits de karakteristieke structuur van erven, beplantingen, routes en open ruimtes wordt versterkt.

Voorgenomen ontwikkeling in het essenlandschap is het vrijmaken van de kamp van bebouwing. De kamp is in hoogte goed zichtbaar in het landschap en deze wordt door het verplaatsen van de bouwvlakken nog meer beleefbaar. Bovendien vindt er geen verstening plaats op de kamp. Dit heeft een positief effect op het versterken van open ruimtes in het essenlandschap. De oude opzet wordt weer bereikt waar de erven zich op de flanken van de es bevinden.

Oude hoevenlandschap

Het oude hoevenlandschap betreft een landschap met verspreide erven. Het werd ontwikkeld nadat de complexen met de grote essen ‘bezet’ waren en een volgende generatie boeren nieuwe ontwikkelingsruimte zocht. Die vonden ze bij kleine dekzandkopjes die individueel werden ontgonnen. Dit leidde tot een landschap dat de zelfde opbouw kent als het essenlandschap, alleen in een meer kleinschalige, meer individuele en jongere variant. Deze kleinere maat en schaal is tevens de reflectie van de natuurlijke ondergrond. Het landschap is contrastrijk met veel variatie op de korte afstand. Als ontwikkelingen plaats vinden in het oude hoevenlandschap, dan dragen deze bij aan behoud en accentuering van de dragende structuren (groenstructuur en routes) van het oude hoevenlandschap, en aan de samenhang en de karakteristieke verschillen tussen de landschapselementen.

Voor de aanleg van de zonnepanelen zijn geen landschapselementen gekapt. De panelen zijn geplaatst op een erf en verdiept aangelegd, waardoor de impact op het landschap en haar elementen nihil is. De zonnepanelen hebben geen negatief effect op de kenmerken van het Oude hoevenlandschap.

Maten- en flierenlandschap

Het Maten- en flierenlandschap is sterk verbonden met kampen en essen. De maten (graslanden) en flieren (de hooilanden) liggen vaak dichtbij waterlopen, in dit geval de Regge. Als ontwikkelingen plaats vinden in of nabij het Maten en Flierenlandschap, dan dragen deze bij aan versterking van het historische lineaire landschap met open ‘kamers’ en coulissen, aan accentuering van de overgang naar hogere gronden, de toegankelijkheid, de beleefbaarheid en het vasthouden van water. De houtwal aan de Marsdijk draagt goed bij aan het versterken van de 'landschapskamer' ter plaatse.

Stedelijke laag

Het plangebied heeft op de gebiedskenmerkenkaart de “Stedelijke laag” geen bijzondere eigenschappen. Deze gebiedskenmerken kunnen derhalve buiten beschouwing worden gelaten.

Lust- en leisurelaag

Het plangebied heeft op de gebiedskenmerkenkaart de “Lust- en leisurelaag” geen bijzondere eigenschappen. Deze gebiedskenmerken kunnen derhalve buiten beschouwing worden gelaten.

3.3.1 Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (KGO)

Op basis van de verordening (Art. 2.1.6, lid1) bestemmingsplannen voor de Groene omgeving– met in achtneming van het bepaalde in artikel 2.1.3 en artikel 2.1.4 en het bepaalde in artikel 2.1.5 – kunnen voorzien in nieuwvestiging en grootschalige uitbreidingen van bestaande functies in de Groene omgeving, uitsluitend indien hier sociaaleconomische en/of maatschappelijke redenen voor zijn én er is aangetoond dat het verlies aan ecologisch en/of landschappelijk waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.

Provincie Overijssel heeft de KGO vastgesteld. De KGO moet ertoe leiden dat ontwikkelingen in het buitengebied samengaan met een impuls in de ruimtelijke kwaliteit. Hierin is de balans van de ontwikkeling met name van belang. Op basis van de verordening (Art. 2.1.6, lid 1) bestemmingsplannen voor de Groene omgeving met in achtneming van het bepaalde in artikel 2.1.3 en artikel 2.1.4 en het bepaalde in artikel 2.1.5 kunnen voorzien in nieuwvestiging en grootschalige uitbreidingen van bestaande functies in de Groene omgeving, uitsluitend indien hier sociaaleconomische en/of maatschappelijke redenen voor zijn én er is aangetoond dat het verlies aan ecologisch en/of landschappelijk waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving. Hierin is een ruimtelijke inpassing verplicht en wordt er een aanvullende kwaliteitsprestatie gevraagd. Voor het bepalen van de aanvullende kwaliteitsprestaties gelden drie variabelen:

  • Is de ontwikkeling ‘gebiedseigen’ of ‘gebiedsvreemd’?
  • Wat is de schaal van de ontwikkeling en de impact op de omgeving?
  • Dient het initiatief een eigen belang, of ook maatschappelijke belangen?

Het ‘Werkboek Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving’ geeft handvatten voor welke ontwikkeling dat geldt en hoe je de balans tussen nieuwe ontwikkelingen en de kwaliteitsprestatie bepaalt. Voor de ontwikkeling van de vier deelgebieden ziet de balans er als volgt uit:

  • verplaatsing van twee bouwvlakken;
  • toevoeging van 1.450 m2 oppervlakte aan het Natuur Netwerk Nederland;
  • landschappelijke en ecologische meerwaarde aan de omgeving;
  • legalisatie van zonnepanelenveld.

Ter compensatie voor het verplaatsen van de bouwvlakken en de legalisatie van de zonnepanelen, wordt er geinvesteerd in de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse in landschappelijke en natuurwaarden. Het areaal van de NNN wordt vergroot. De investeringen in ruimtelijke kwaliteit staan in verhouding tot de geboden ontwikkelingsmogelijkheden.

3.3.2 Conclusie provinciaal beleid

Het voorliggende ruimtelijke plan past binnen het provinciale beleid, zoals ook vastgelegd in de provinciale verordening. Het plan past binnen de geldende ontwikkelingsperspectieven en de geldende gebiedskenmerken.

3.4 Gemeentelijk beleid

Het relevante ruimtelijke beleid van de gemeente Hellendoorn is weergegeven in de Omgevingsvisie 'Natuurlijk Avontuurlijk' en het bestemmingsplan "Buitengebied 2009".

3.4.1 Omgevingsvisie 'Natuurlijk Avontuurlijk'

De gemeenteraad van Hellendoorn heeft op 20 februari 2014 de Omgevingsvisie 'Natuurlijk Avontuurlijk' vastgesteld. De Omgevingsvisie bevat een brede visie op de toekomst en vormt het kader van alle ruimtelijke ontwikkelingen. Met de Omgevingsvisie zijn structuurvisiegebieden aangewezen, de zogenaamde 'Identiteitsgebieden'.

De identiteit- Beleef de Regge

De Omgevingsvisie ‘Natuurlijk Avontuurlijk’ maakt onderscheid in ‘Identiteitsgebieden’. Het plangebied ligt in het identiteitsgebied ‘Beleef de Regge’. De gemeente wil hier inzetten op het beleefbaar maken van de Regge. Zij stelt hiervoor de volgende eisen:

  • vergroten van de beleefbaarheid van de Regge waarbij de natuurlijke omgeving overheersend blijft in het beeld (nieuwe functies gaan op in de omgeving en dragen bij aan onderhoud en beheer van de natuur);
  • aanwezig cultuurhistorisch erfgoed betrekken bij planvorming.

Het plangebied is gelegen aan de rand van de kamp. De Regge ligt even ten noorden van de kamp. Vanuit de bestaande woning is het gebied rondom de Regge goed beleefbaar. De ontwikkeling voorziet in het vrij maken van de kamp. De aanleg van de nieuwe houtwal bij deelgebied 4 draagt bij aan de beleving van het coulissenlandschap waardoor weer betere aansluiting met de directe omgeving wordt gevormd. Wat betreft de zonnepanelen worden deze vanaf de openbare ruimte niet waargenomen, waardoor dit geen afbreuk doet aan de beleving.

Voorgenomen ontwikkeling zorgt voor het meer beleefbaar maken van het hele Reggegebied. De ontwikkeling draagt bij aan het versterken van de identiteit “Beleef de Regge”.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPBULANDGOEDVELS-VG01_0024.png"

Afbeelding 22: Uitsnede structuurvisie Hellendoorn Natuurlijk Avontuurlijk, kaart Identiteit

Context

De context geeft de beschrijving van Hellendoorn en schetst de verwachte ontwikkelingen op ruimtelijk, economisch en maatschappelijk vlak. Een soort van beleidsmatige stand van zaken. De beschrijving geeft (op hoofdlijnen) een beeld van de beleidsmatige stand van zaken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPBULANDGOEDVELS-VG01_0025.png"

Afbeelding 23: Uitsnede structuurvisie Hellendoorn Natuurlijk Avontuurlijk, kaart Context

In Hellendoorn is een groot gedeelte van de Sallandse Heuvelrug gelegen, deze is aangewezen als Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Dit is een netwerk van natuurgebieden waarin plant en dier voorrang krijgt en bescherming geniet. Hiermee voorkomt de gemeente dat natuurgebieden worden geisoleerd en soorten uitsterven. De EHS wordt ook wel gezien als de ruggengraat van de Nederlandse Natuur (tegenwoordig Nederlands Natuur Netwerk).

Er geldt binnen de EHS een 'nee, tenzij' beleid. In de basis zijn ontwikkelingen niet mogelijk, tenzij een zwaarwegend maatschappelijk belang speelt. Daarnaast kunnen ook ontwikkelingen worden toegestaand binnen de EHS als dit een positief effect heeft op de EHS, die zwaarder opweegt tegenover het negatieve effect. In ieder geval moet er met de provincie worden overlegd, en zijn ontwikkelingen alleen toegestaan mits er gecompenseerd wordt.

Ontwikkelingen op essen zijn uitgesloten. Dat houdt in dat instandhouding van de karakteristieke openheid, de huidige bodemkwaliteit en het relief.

Relatie met voorgenomen ontwikkeling

Het plangebied is grotendeels gelegen in de EHS. De gewenste ontwikkelingen zijn met een zo groot mogelijke zorgvuldigheid uitgewerkt. Uiteindelijk zal het EHS/NNN zowel kwalitatief als kwantitatief toenemen, in 3.3 Provinciaal beleid wordt uitgelegd hoe. Daarnaast heeft voorgenomen ontwikkeling juist als doel om de es (kamp) vrij te maken van geplande bebouwing door de bouwvlakken naar de rand (Nieuwe Twentseweg en Schuilenburgerweg 31a) te verplaatsen.

Kernvisie

Het beleven van de Regge is onderdeel van de identiteit van de omgevingsvisie. Ontwikkelingen worden in dit gebied gestimuleerd. Het beleven van de Regge kan op verschillende manieren, zoals avontuurlijke waterrecreatie of avontuurlijke verblijven. Daarbij moet ook oog zijn voor cultuurhistorisch erfgoed. Dit erfgoed kan beleefbaar worden gemaakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPBULANDGOEDVELS-VG01_0026.png"

Afbeelding 24: Uitsnede structuurvisie Hellendoorn Natuurlijk Avontuurlijk, kaart Kernvisie

Relatie met voorgenomen ontwikkeling

Voorgenomen ontwikkeling draagt bij aan de ruimtelijke kwaliteit van het landgoed. Hiermee wordt de streekeigen identiteit versterkt en komen de cultuurhistorische waarden van het landgoed verder tot uitwerking.

3.4.2 Welstandnota 2019

De welstandsnota doet uitspraken over de uitstraling en kwaliteit van de bebouwing in de gemeente Hellendoorn. Nieuwe woningen in het buitengebied moeten aansluiten bij de gebiedseigen kenmerken, traditionele compositie en architectuur. Uiteindelijk wordt het ontwerp van de woningen beoordeeld door de stadsbouwmeester van 'het Oversticht' die de plannen voor de gemeente toetst aan de gemeentelijke welstandsnota.

3.4.3 Conclusie gemeentelijk beleid

Gezien de aard en omvang van het voornemen, en vooral de locatie waar deze plaatsvindt, wordt geconcludeerd dat het voornemen in overeenstemming is met de beleidsuitgangspunten die gelden in het identiteitsgebied 'Beleef de Regge. Het initiatief past binnen de Omgevingsvisie 'Natuurlijk Avontuurlijk'.

Hoofdstuk 4 Waardentoets

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de waardentoets beschreven. Hieronder vallen ecologie, archeologie en water. Er wordt beschreven wat er is onderzocht en welke resultaten hieruit zijn gekomen. Vervolgens wordt hier een conclusie uit getrokken met betrekking tot de gewenste ontwikkeling.

4.2 Ecologie

Bescherming in het kader van de natuurwet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij soortenbescherming heeft men per 1 januari 2017 te maken met de Wet natuurbescherming (dit was de Flora- en faunawet). Bij gebiedsbescherming heeft men ook te maken met de Wet natuurbescherming (was de Natuurbeschermingswet) en met de Ecologische Hoofdstructuur/Natuurnetwerk Nederland (EHS/NNN).

In het kader van de Wet natuurbescherming is door Natuurbank Overijssel en natuurtoets uitgevoerd, dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 2 Natuurtoets behorend bij deze toelichting. De conclusies zijn hier weergegeven.

4.2.1 Soortenbescherming

De voorgenomen activiteiten worden gezien als 'ruimtelijke ontwikkeling'. Voor een aantal algemeen voorkomende en talrijke faunasoorten geldt in Overijssel een vrijstelling van de verbodsbepaling 'het opzettelijk beschadigen en vernielen van rust- en voortplantingsplaats', als gevolg van werkzaamheden die in het kader van een ruimtelijke ontwikkeling worden uitgevoerd. Voor beschermde soorten die niet op deze vrijstellingslijst staan, is een ontheffing vereist. Voor het doden van beschermde diersoorten geldt geen vrijstelling van de verbodsbepalingen. In het kader van de zorgplicht moet rekening worden gehouden met alle in het plangebied aanwezige planten en dieren en moet er gekozen worden voor een werkmethode en/of planning in de tijd, waardoor planten en dieren zo min mogelijk schade ondervinden als gevolg van de voorgenomen activiteiten.

De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten, maar wel tot geschikt functioneel leefgebied voor verschillende beschermde dieren. Het plangebied wordt door beschermde diersoorten benut als foerageergebied en vermoedelijk nestelen er ieder voorjaar vogels, bezetten amfibieën er een (winter)rustplaats en bezetten beschermde grondgebonden zoogdieren er een vaste rust- of voortplantingsplaats. Vleermuizen bezetten geen vaste rust- of verblijfplaats in het plangebied maar gebruiken het wel als foerageergebied.

Van de in het plangebied nestelende vogelsoorten, is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Bezette vogelnesten zijn beschermd en mogen niet beschadigd of vernield worden. Gelet op de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen worden voor het beschadigen of vernielen van bezette vogelnesten. Bebouwing en beplanting dient verwijderd te worden buiten de voortplantingsperiode.

Beschermde amfibieën en grondgebonden zoogdieren bezetten mogelijk een vaste rust- en/of voortplantingsplaats in het plangebied en als gevolg van het verwijderen van strooisel en het uitvoeren van grondverzet, wordt mogelijk een beschermd amfibie en/of grondgebonden zoogdier gedood en een vaste rust- en/of voortplantingsplaats van een beschermd amfibie en/of grondgebonden zoogdier beschadigd en/of vernield. Beschermde dieren mogen niet (opzettelijk) gedood worden, maar voor het beschadigen/vernielen van de vaste rust- en/of voortplantingsplaats geldt een vrijstelling van de verbodsbepaling. Om te voorkomen dat beschermde dieren opzettelijk gedood worden, mogen ze verjaagd of weggevangen worden. In de Omgevingsverordening Overijssel worden de toegestane vangmiddelen per beschermde diersoort opgesomd.

Als gevolg van het bebouwen en verharden van delen van het plangebied, neemt de betekenis van deze delen als foerageergebied voor verschillende beschermde diersoorten af. Dit leidt echter niet tot overtreding van een verbodsbepaling.

4.2.2 Gebiedsbescherming
4.2.2.1 Natura 2000-gebieden

Het dichtstbijzijnde stikstofgevoelige Natura 2000-gebied ligt op ca. 3,9 kilometer afstand en betreft het Wierdense Veld. Gelet op de onderlinge afstand is directe hinder (bijvoorbeeld geluid, verstrooiing van licht etc.) niet aan de orde. Naast directe hinder dient tevens te worden gekeken naar de mogelijke toename van stikstofdepositie op kwetsbare habitattypen binnen Natura 2000-gebieden. Gelet op de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling, alsmede de afstand van het plangebied tot het meest nabij gelegen Natura 2000-gebied, wordt op basis van de ‘Advieslijn opvragen onderzoek stikstofdepositie bouwprojecten en bestemmingsplannen’ van de Omgevingsdienst Twente het uitvoeren van een stikstofonderzoek niet noodzakelijk geacht. Op voorhand wordt geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling niet zal resulteren in een stikstofdepositie met significante negatieve effecten voor Natura 2000-gebieden.

4.2.2.2 Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij' - principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

Twee deelgebieden behoren tot Natuurnetwerk Nederland. Geadviseerd wordt de begrenzing van het NNN te wijzigen, omdat twee andere 'bouwvlakken' niet benut worden en sprake is van het verplaatsen van deze bouwvlakken. Deze aanvraag wordt ingediend bij de provincie met de motivering zoals in 3.3.

4.2.2.3 Houtopstanden

Het bos bij deelgebied 3 is een houtopstand onder de Wet Natuurbescherming: (De houtopstand ligt buiten de bebouwde kom houtopstanden en vormt een zelfstandige eenheid groter dan 10 are (1.000m2)). Voor het vellen van deze houtopstand is door de initiatiefnemer in juli 2020 een melding houtopstanden WNb gedaan bij de provincie Overijssel. Op bosbouwkundig verantwoorde wijze moet dit worden herbeplant. Initiatiefnemer is in contact met de provincie om hier verder op korte termijn invulling aan te geven;

4.2.2.4 Conclusie ecologie

De Wet natuurbescherming vormt geen belemmering voor dit plan.

4.3 Archeologie en cultuurhistorie

Aardkundige, archeologische en cultuurhistorische waarden moeten zoveel mogelijk worden behouden.

Archeologie

Op basis van het Verdrag van Malta en de Wet op de archeologische monumentenzorg is het uitgangspunt gesteld om archeologische erfgoed zoveel mogelijk ter plekke te bewaren en maatregelen te nemen om dit te bewerkstelligen. De verstoorder van de bodem is verantwoordelijk voor het behoud van de archeologische resten. Daar waar behoud ter plekke niet mogelijk is, betaalt de verstoorder het archeologisch onderzoek en de mogelijke opgravingen. Voor ruimtelijke plannen die archeologische waarden bedreigen, moeten betrokken partijen middels archeologisch onderzoek aantonen of archeologische waarden worden bedreigd.

De gemeente Hellendoorn heeft haar archeologische waarden beschermd middels een bestemming in het bestemmingsplan "Buitengebied 2009". In het geldende bestemmingsplan komt dit tot uiting door de aanwezigheid van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde'. In de regels behorend bij het geldende bestemmingsplan is opgenomen dat ter plaatse van deze dubbelbestemming, voor zover het betreft bouwen buiten een bouwvlak ten behoeve van de andere bestemmingen van die gronden, enkel mag worden gebouwd indien het bouwplan vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing op de bestaande plaats, waarbij de oppervlakte op of onder peil niet wordt vergroot, betreft. Tevens zijn bouwwerken waarvoor de graaf- of heiwerkzaamheden niet dieper gaan dan 0,3 m en bouwwerken met een oppervlak van ten hoogste 2.500 m² toegestaan. Bij bodemingrepen groter dan 2.500 m² en dieper dan 0,3 m dient archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

In de voorgenomen ontwikkeling worden twee bestaande bouwvlakken verplaatst. KSP Archeologie heeft een inventariserend veldonderzoek en verkennend en karterend onderzoek gedaan. KSP Archeologie adviseert op grond van het ontbreken van archeologische indicatoren ter hoogte van de met booronderzoek onderzochte bouwvlakken en daarmee lage archeologische verwachting geen archeologisch vervolgonderzoek.

Voor nu nog niet geplande toekomstige ingrepen in de rest van het plangebied kan de bestaande archeologische dubbelbestemming in een toekomstig bestemmingsplan worden aangepast aan de zone waar een dekzandrug aanwezig is op de geomorfologische kaart m.u.v. zones waar reeds archeologisch onderzoek is uitgevoerd (Ringenier 2008, Dijkstra 2015 en dit onderzoek). Ook in de lager gelegen zone aan de zuidzijde van het plangebied is de kans klein dat hier archeologische resten aanwezig zijn (gearceerde zone Figuur 25). Op basis van boringen lijkt de kans klein dat in het bos ten oosten van het plangebied een archeologische vindplaats aanwezig is en ook hier wordt voorgesteld om de archeologische dubbelbestemming te laten vervallen. Figuur 25 geeft aan waar de archeologische dubbelbestemming behouden kan blijven. Het gehele archeologische rapport is te raadplegen in Bijlage 3 Archeologisch onderzoek van de toelichting.

Gelet op de uitkomsten van het archeologisch onderzoek is overeenkomstig figuur 25 voor de onderzochte terreinen de dubbelbestemming ‘Waarde-Archeologische verwachtingswaarde’ komen te vervallen en voor het overige deel van het plangebied de situering van de dubbelbestemming ‘Waarde-Archeologische verwachtingswaarde’ aangepast aan de zone waar een dekzandrug aanwezig is op de geomorfologische kaart m.u.v. zones waar reeds archeologisch onderzoek is uitgevoerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPBULANDGOEDVELS-VG01_0027.png"

Figuur 25: Voorgestelde nieuwe zone met een archeologische dubbelbestemming

Cultuurhistorie

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten, ook cultuurhistorische waarden in het plangebied worden meegewogen bij ruimtelijke ontwikkelingen die met een nieuw bestemmingsplan planologisch mogelijk worden gemaakt. Met het voorliggende plan worden geen cultuurhistorische waarden gesloopt of aangetast.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Het plangebied zelf kent, op basis van de Cultuurhistorische Atlas Overijssel, geen bijzondere cultuurhistorische waarden. In de nabijheid van het plangebied bevindt zich een rijksmonumentale boerderij, namelijk de voormalige havezate Schuilenburg met daarop een boerderij met een rieten schilddak die rijksmonumentaal is. Monumentnummer 21404. Voorgenomen ontwikkeling schaadt de rijksmonumentale waarden van dit object niet.

Conclusie archeologie en cultuurhistorie

Met het voorliggende plan worden geen archeologische en cultuurhistorische waarden aangetast.

4.4 Hydrologie en watertoets

Belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Waterbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de Nota Ruimte en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen). Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen. Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerprogramma 2022-2027. Het staat de komende jaren voor grote uitdagingen en blijft werken aan voldoende water (niet te veel, niet te weinig), omgaan met klimaatverandering, voldoen aan de eisen voor waterkwaliteit, de biodiversiteit versterken en daarnaast wordt gewerkt aan duurzame energie en circulair grondstoffengebruik.

De Watervisie 2050 beschrijft de opgaven. Daarin wordt geschetst hoe het watersysteem er in 2050 moet uitzien om goed toegerust te zijn voor alle uitdagingen.

Het Waterbeheerprogramma 2022-2027 vloeit voort uit de Watervisie. Dit beschrijft hoe het waterschap de komende zes jaar werkt aan het realiseren van het gewenste waterbeheersysteem.

Watervisie 2050

Vechtstromen heeft op 14 april 2021 de Watervisie 2050 vastgesteld. In deze Watervisie staat de drie belangrijkste opgaven waaraan Vechtstromen volgens zeven hoofdlijnen wil werken met partners en inwoners.

De drie belangrijkste opgaves zijn:

  • de toenemende droogte en wateroverlast als gevolg van klimaatverandering;
  • de waterkwaliteit die onder druk staat:
  • de transitie naar een duurzame ontwikkeling.

De Watervisie zal worden doorvertaald naar een Waterbeheerprogramma waarin wordt bepaald hoe het Waterschap in de periode 2022-2027 gaat werken aan haar opgaves. In het beheerprogramma zal het beleid en de maatregelen worden opgenomen.

Waterbeheerprogramma 2022-2027

Het waterbeheerprogramma 2022-2027 is op 15 december 2021 vastgesteld Vechtstromen. Het waterbeheerprogramma volgt inhoudelijk op de Watervisie 2050, die op 14 april 2021 is vastgesteld. Het waterbeheerprogramma beschrijft welke maatregelen Vechtstromen wil nemen in de planperiode 2022-2027 om te werken aan de ambities uit de Watervisie. Het waterbeheerprogramma sluit aan bij plannen van andere partijen zoals het Nationale waterplan (Nationaal Water Programma 2022-2027), het Stroomgebiedsbeheerplan Rijndelta en de Omgevingsvisie van de provincies Overijssel en Drenthe.

Een van de belangrijkste uitgangspunten van het Waterbeheerprogramma is de verandering van het klimaat. De weersomstandigheden zijn steeds minder vaak gemiddeld. Dat merken we de laatste twee decennia steeds duidelijker. De winters worden natter en in de zomer zijn er langere hete en droge perioden en vallen de buien steeds meer lokaal. Deze zomerbuien hebben vaker een zeer hoge intensiteit, wat leidt tot hoge afvoerpieken en overstromingen. Het watersysteem is nog niet goed toegerust op die verandering. Het is nu nog vooral ingericht op basis van gemiddelden - de normale beheersituatie enerzijds en het voorkomen van wateroverlast anderzijds - en niet op langdurige droge periodes en incidentele hoosbuien. Dit betekent dat het watersysteem aangepast moet worden. Daarbij heeft het waterschap de ambitie om te komen tot een klimaatrobuust watersysteem in 2050: een systeem dat zowel in kwantitatief als kwalitatief opzicht tegen een stootje kan en goed is toegerust op veranderingen en grotere weersextremen.

Samen leven met water 2021-2025 gemeente Hellendoorn

Op 15 december 2020 is de beleidsnota “Samen leven met water 2021-2025 gemeente Hellendoorn vastgesteld. Het waterbeheer in Hellendoorn is verdeeld over vier waterpartners: de gemeente Hellendoorn, het waterschap Vechtstromen en waterschap Drents Overijsselse Delta en de provincie Overijssel. Bij het operationele waterbeheer worden ook particulieren en ondernemers betrokken. De activiteiten van de vier waterpartners kennen een grote onderlinge afhankelijkheid. Een goede samenwerking is dus essentieel. De gemeentelijke zorgplichten voor afvalwater, grondwater en hemelwater hebben zowel betrekking op de (afval)waterketen als op het watersysteem. In de samenwerking met waterbeheerders en omliggende gemeenten speelt Twents Waternet een belangrijke rol. Twents Waternet is een netwerkorganisatie waarin (beleids)medewerkers van de Twentse gemeenten en waterschap Vechtstromen kennis en ervaring delen op het gebied van riolering, waterbeheer en klimaatadaptatie. Het Twents Waternet heeft een aantal bouwstenen opgesteld voor regelgeving op watergebied. De bouwstenen bieden mogelijkheden om onderwerpen op verschillende wijze te regelen. De bouwstenen gaan over:

  • aansluiten op de riolering met regels over de aansluitingen op de riolering;
  • lozen van afvalwater met regels over de lozingsroute, zuiveringsvoorzieningen en bij dit laatste regels voor aan te leveren gegevens en bescheiden;
  • bedrijfsafvalwater in het buitengebied met regels om zorg te dragen dat alleen huishoudelijk wordt geloosd en aanvullende regels in geval van lozing van bedrijfsafvalwater;
  • vloerpeilen en maximaal percentage verharding met regels om zorg te dragen dat zo weinig mogelijk hemelwater via het riool wordt afgevoerd;
  • waterberging inclusief afkoopregeling met regels om hemelwater langer op het eigen terrein kunnen vasthouden en indien nodig vertraagd afvoeren. Ook bevat deze regels voor particulieren over het aanleggen van een waterberging met voorwaarden. Via een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de waterbergingseis;
  • afkoppelen en infiltreren in aangewezen afkoppelgebieden om daarmee het hemelwater vast te houden in de gebieden;
  • bodemenergiesystemen in intrekgebieden dienen zorg te dragen dat de drinkwaterwinning wordt veiliggesteld.

Afvalwaterzorgplicht

De gemeentelijke zorgplicht voor inzameling van stedelijk afvalwater beperkt zich overwegend tot huishoudelijk afvalwater en afvalwater dat qua samenstelling daarmee overeen komt. Dit houdt in dat bedrijfsafvalwater, waarbij geen sprake is van bovengenoemde herkomst, in beginsel niet door de gemeente ingezameld en getransporteerd behoeft te worden. In de praktijk zal de gemeente overigens het bedrijfsafvalwater dat al is aangesloten op een openbaar vuilwaterriool blijven inzamelen en transporteren, mist de samenstelling van dit afvalwater voldoet aan wettelijke eisen en de goede werking van het rioolstelsel en rioolwaterzuivering niet belemmert.

Hemelwaterzorgplicht

De gemeente Hellendoorn streeft naar een zo duurzaam mogelijke en doelmatige inzameling en afvoer van hemelwater waarbij hemelwater op een zo natuurlijk mogelijke manier wordt verwerkt. Gestreefd wordt dit te doen tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten. Bij infrastructuurprojecten in bestaand stedelijk gebied en bij nieuwe in- en uitbreidingen van woongebied is in de afgelopen 20 jaar veel aandacht gegeven aan het scheiden van hemel- en afvalwater. De gemeente tracht, conform de opzet van de wetgeving, het initiatief voor de verwerking van hemelwater dat afkomstig is van particuliere terreinen zoveel mogelijk bij de burgers neer te leggen binnen de grenzen van redelijkheid en doelmatigheid.

Grondwaterzorgplicht

De gemeente draagt zorg voor het in het openbaar gebied treffen van maatregelen teneinde structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken. Dit voor zover het treffen van die maatregelen doelmatig is en niet tot de zorg van de particulier, het waterschap of de provincie behoren.

Watertoets

Op 21 juni 2023 is het waterschap Vechtstromen geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. Het toets resultaat is opgenomen in Bijlage 4 Watertoets behorend bij de toelichting van dit bestemmingsplan.

Op basis van de watertoets wordt gesteld dat kan worden volstaan met de standaard waterparagraaf. De ontwikkelingen hebben geen negatieve invloed op de waterhuishouding. Op de erven is voldoende ruimte voor de infiltratie van hemelwater en afvalwater wordt via een septic tank gergeld of via het gemeentelijk rioolstelsel afgevoerd.

Hoofdstuk 5 Milieutoets

5.1 Inleiding

Nieuwe initiatieven hebben te maken met milieuaspecten. Een aantal van deze milieuaspecten zijn ruimtelijk relevant. In dit hoofdstuk wordt achtereenvolgens ingegaan op:

  • bodem;
  • geluid;
  • luchtkwaliteit;
  • externe veiligheid;
  • bedrijven en milieuzonering;
  • vormvrije m.e.r.-beoordeling;
  • verkeer en parkeren.

5.2 Bodem

Sinds 1 januari 2008 is in het Besluit Bodemkwaliteit (Bbk) vastgelegd hoe we in Nederland omgaan met het hergebruik van schone en licht verontreinigde grond en de bescherming van de bodem. Bij vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de gewenste ontwikkeling.

Om te bepalen of het toekomstige gebruik past bij de bodemkwaliteit is door onderzoeksbureau SGS Search een verkennend en nader bodemonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is te vinden in Bijlage 5 Bodemonderzoek behorend bij de toelichting van dit bestemmingsplan. De belangrijkste conclusies zijn in dit hoofdstuk weergegeven.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Op basis van de resultaten van het onderzoek wordt geconcludeerd dat gezien de relatief lage gehalten en de huidige c.q. toekomstige bestemming van de locatie is er geen aanleiding tot het verrichten van vervolgonderzoek met een aangepaste hypothese.


Naar aanleiding van de verhoogde waarde aan PFOS-componenten is contact geweest met Omgevingsdienst Twente. Deze verhoogde waarde zonder duidelijke herkomst blijken vaker voor te komen in de omgeving.


Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering in het kader van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.3 Geluid

Wet Geluidshinder

Bij het aspect geluid is de Wet geluidshinder (Wgh) van toepassing. Deze wet heeft als doel het terugdringen van hinder als gevolg van geluid. De wet stelt bepaalde eisen aan de geluidsbelasting van geluidsgevoelige functies. Op basis van deze wet dient bij de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan aandacht te worden besteed aan het aspect geluid door de akoestische situatie te beoordelen. De geluidsbronnen die de Wet geluidhinder behandelt zijn industrielawaai, verkeerslawaai en railverkeerslawaai. Railverkeerslawaai en industrielawaai is bij deze locatie niet van toepassing, omdat er geen spoorwegen en industrie in de nabije omgeving gelegen zijn.

De mate waarin geluid, veroorzaakt door het wegverkeer, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder. De wet stelt dat in principe de geluidsbelasting op de gevel van woningen niet hoger mag zijn dan de voorkeursgrenswaarde (48 dB), dan wel een nader bepaalde waarde (hogere grenswaarde). Onder deze waarde hoeft wettelijk gezien aan verkeerslawaai geen aandacht te worden besteed.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

In opdracht van Aedes heeft Alcedo een akoestisch onderzoek uitgevoerd voor de woningbouwontwikkeling aan de Schuilenburgerweg 31a en de Nieuwe Twentseweg te Hellendoorn, dit volledige onderzoek is opgenomen in Bijlage 6 Akoestisch onderzoek. Het voornemen bestaat op de locaties nieuwe woningen te realiseren. In dit onderzoek worden de geluidsbelastingen gepresenteerd ten gevolge van het wegverkeerslawaai afkomstig van de Schuilenburgerweg en de Nieuwe Twentseweg. Vanwege de Schuilenburgerweg wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB met 2 dB overschreden. De overschrijding vindt plaats ter plaatse van de landgoedbeheerwoning. Aan het gemeentelijk geluidsbeleid wordt voldaan. Overwogen wordt dat het treffen van verdere maatregelen aan de wegen zelf of in de vorm van een afscherming redelijkerwijs niet mogelijk c.q. wenselijk zijn. Daarmee resteert het vaststellen van hogere waarden en het zorgen voor voldoende geluidswering zodat in de woningen sprake is van een aanvaardbaar binnenniveau.

Schuilenburgerweg 31a

De aan te vragen hogere waarde bedraagt 49 dB voor toetspunt B3-004 en 50 dB voor toetspunt B3-003 op beoordelingshoogte 4,5 meter vanwege de Schuilenburgerweg. De gecumuleerde geluidsbelasting bedraagt op de toetspunten respectievelijk 51 en 52 dB. Om aan een binnenwaarde van 33 dB conform afdeling 3.1 uit het Bouwbesluit te voldoen dient de minimale karakteristieke geluidswering van de gevel tenminste 19 dB te bedragen. Met standaard bouwconstructies wordt aan deze waarde voldaan. Een aanvullend akoestisch onderzoek naar de geluidswering van de gevels zal daarom niet nodig zijn.

Nieuwe Twentseweg

Aan de Nieuwe Twentseweg is er geen overschrijding van de toegestande grenswaarde. Er is geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

Conclusie

De Wet geluidhinder vormt, na het vaststellen van de hogere grenswaarde, geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.4 Luchtkwaliteit

Het wettelijk kader met betrekking tot de luchtkwaliteit is sinds 2007 vastgelegd in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm) en in de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM). In titel 5.2 van de Wm is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) geregeld. In dit programma staat onder andere beschreven wanneer en hoe overschrijding van de luchtkwaliteitsnormen moet worden aangepakt.

In het programma wordt rekening gehouden met nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Ontwikkelingen die binnen het programma passen, hoeven niet meer te worden getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen. Voor projecten die niet in betekende mate bijdragen aan luchtverontreiniging, hoeft geen onderzoek te worden gedaan naar de luchtkwaliteit. Voor een woningbouwlocatie geldt bijvoorbeeld dat deze niet in betekende mate bijdraagt wanneer deze niet meer dan 1.500 woningen omvat (met de bijbehorende verkeersbewegingen).

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in het verplaatsen van twee bestaande bouwvlakken. Er is dus geen sprake van een toename van verkeersbewegingen. De voorgenomen ontwikkeling draagt niet in betekenende mate bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit.

Conclusie

Gezien het vorenstaande, vormt het aspect luchtkwaliteit in voorliggend plan geen belemmering.

5.5 Externe veiligheid

Externe veiligheid is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving door onder andere productie, opslag, verlading en gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Vanaf 1 januari 2010 zijn er strikte risicogrenzen die in milieuvergunningen en bestemmingsplannen moeten worden vastgelegd. Ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Dit gaat concreet om bedrijven die risicovol zijn, vervoer van gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water, en transport van gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Externe veiligheid kan op twee manieren ingedeeld worden:

  • Transportrisico behandelt de externe veiligheid langs transportassen waarover of waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd, zoals spoorlijnen, buisleidingen en snelwegen.
  • Risico bij inrichtingen gaat over externe veiligheid rond bedrijven waar met gevaarlijke stoffen wordt gewerkt, bijvoorbeeld tankstations met LPG-verkoop.

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) verplicht gemeenten om afstand te houden tussen gevoelige objecten en risicovolle bedrijven. Er wordt gewerkt met een plaatsgebonden risicocontour (PR) en een groepsgebonden risico (GR):

  • In het Bevi heeft iedere risicovolle inrichting een veiligheidszone gekregen. Dit heet de plaatsgebonden risicocontour (PR-contour). Binnen deze contour mogen nieuwe kwetsbare objecten (zoals woningen, scholen, ziekenhuizen, grootschalige kantoren) of beperkt kwetsbare objecten (zoals verspreid liggende woningen, bedrijfswoningen, kleinere kantoren) niet of niet zonder meer worden opgericht. Het Bevi gaat uit van een PR-contour 10-6/jr.
  • Naast het plaatsgebonden risico kent het Bevi ook het groepsgebonden risico (GR). Het groepsgebonden risico geeft aan wat de kans is op een ongeval met ten minste 10, 100 of 1000 dodelijke slachtoffers in de omgeving van de beschouwde bron. Het aantal personen dat in de omgeving van de bron verblijft bepaalt daardoor mede de hoogte van het groepsrisico. Voor het GR geldt geen harde juridische norm, maar is een zogenaamde oriënterende waarde.

Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) is vanaf 1 januari 2011 het toetsingskader bij planontwikkeling in de nabijheid van hogedrukaardgasleidingen en overige leidingen met gevaarlijke stoffen. De afweging van de externe veiligheidssituatie van buisleidingen heeft grondslag in de Wet Milieubeheer (Wm) en in de Wro.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPBULANDGOEDVELS-VG01_0028.png"

Afbeelding 26: Uitsnede risicokaart (risicokaartnederland.nl).

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Om uitspraken te kunnen doen over de externe veiligheid is de Risicokaart van Nederland geraadpleegd. Hierop zijn alle risicobronnen in en rondom het plangebied te zien. Het plangebied is in bovenstaande afbeelding weergegeven met de witte nummers. Hieruit blijkt dat het plangebied zich niet bevindt binnen de risicocontour van inrichtingen of binnen veiligheidsafstanden van het vervoer van gevaarlijke stoffen. Ten noorden van het plangebied liggen een drietal gasleidingen. De lila belijning geeft de risicocontour 10-6/jr weer. De deelgebieden van de voorgenomen ontwikkeling liggen buiten deze zone.

Het groepsrisico

Indien het plan geheel of gedeeltelijk binnen de 1%-letaliteitscontour ligt, moet het groepsrisico worden berekend. Op basis van die berekening kan worden bepaald of:

  • het groepsrisico lager is dan 10% van de oriëntatiewaarde;
  • de toename van het groepsrisico ten gevolge van het besluit minder is dan 10% van de oriëntatiewaarde.

Soort   Naam   Omschrijving   Diameter leiding   Werkdruk leiding   1%-letaliteitsgrens   Afstand tot plan  
1. Aardgasleiding   A-648   Buisleiding van Gasunie   914,00 mm   80 bar   470 meter   circa 440 m (woning - gasleiding)  
2. Aardgasleiding   A-528   Buisleiding van Gasunie   457,00 mm   66,20 bar   240 meter   circa 435 m (woning - gasleiding)  
3. Aardgasleiding   A-508   Buisleiding van Gasunie   457,00 mm   66,20 bar   240 meter   circa 440 m (woning - gasleiding)  

Afbeelding 26: Tabel met aanwezige aardgasleidingen in de nabijheid van plangebied.

Groepsrisico geeft de cumulatieve kans per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijdt als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van de aardgastranssportleidingen aan. Bij een hogedruk aardgasleiding wordt het invloedsgebied gemeten over een lengte van 1 km evenwijdig aan de gasleiding. Bij dit plan bedraagt het invloedsgebied t.g.v. de maatgevende leiding 470 meter (aardgasleiding A-648). Dit is af te leiden vanuit voorgaande tabel van het handboek buisleiding in bestemmingsplannen.

De te realiseren woningen liggen binnen het invloedsgebied (groepsrisicocontour). De toename van het aantal personen binnen het invloedsgebied wordt in deze situatie veroorzaakt door uitbreiding met twee woningen. Echter is er in voorliggend plan sprake van verschuiving van bestaande rechten. De woningen schuiven zuidwaarts waarmee ze in afstand toenemen ten opzichte van de aardgasleiding. Er is dus sprake van een verbetering van de huidige situatie.

Formeel gezien is er al sprake van een toename als er tenminste één persoon meer binnen de invloedszone geprojecteerd wordt dan in de bestaande situatie het geval is. Omdat er in deze situatie sprake is van slechts twee woningen en het daardoor gaat om relatief weinig extra mensen binnen de invloedszone zal het groepsrisico rekenkundig gezien nauwelijks veranderen. Gezien deze beperkte toename zal het groepsrisico van het gebied niet zodanig stijgen waardoor het groepsrisico in dit geval ruim beneden de oriëntatiewaarde zal blijven. Op basis van het gegeven dat de woningen zijn gelegen in het buitengebied van de gemeente Hellendoorn met alleen verspreid liggende woningen zal er hier geen sprake zijn van een groepsrisico welke op enigerlei wijze in de buurt komt van de zogeheten oriëntatiewaarde (OW). Het plan is op basis van het onderzoek en advies in het kader van het groepsrisico aanvaardbaar.

Bestrijdbaarheid

Voor zowel de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van ‘dagelijkse incidenten’, zoals een brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende zijn.

Zelfredzaamheid

Hierin is het belangrijk dat mensen goed voorbereid zijn en weten hoe ze moeten handelen, het is van belang dat zij hier vooraf goed worden geinformeerd.

Wat betreft bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid wordt dit bestemmingsplan ter vooroverleg aan de gasunie / omgevingsdienst toegestuurd.

Conclusie

Externe veiligheid vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

5.6 Bedrijven en milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd, waarin richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar zijn opgenomen.

Bij de toetsing aan de richtafstanden gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling. De functie 'wonen' is niet milieubelastend voor de omgeving.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Nabij het plangebied maakt het geldende bestemmingsplan bedrijvigheid mogelijk. Aan de Nieuwe Twentseweg 27 zijn de planologische mogelijkheden voor een bakkerij. De bakkerij mag een maximale oppervlakte aan gebouwen hebben van 550 m2. Uit een oogpunt van milieuzonering wordt voor deze activiteit bij een maximaal mogelijke productie een indicatieve afstand gehanteerd van 100 meter in verband met mogelijk geurhinder. Omdat de ontwikkeling niet binnen 100 meter van de bakkerij plaatsvindt, vormt dit geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Op basis van vorenstaande zal ter plekke van het plangebied geen sprake zijn van een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat. Daarnaast worden omliggende bedrijven niet beperkt in hun bedrijfsvoering. Ter plaatse zou een bedrijf mogelijk zijn in categorie 1 of 2, geen van deze bedrijven overschrijdt een richtafstand van 100 meter. Hiermee zijn ook de ontwikkelmogelijkheden in de toekomst gewaarborgd.

Zuidoostelijk van het plangebied is Landgoed Schuilenburg gelegen op een afstand van circa 62 meter. Het landgoed kent een restaurant en locatie voor vergaderingen, bruiloften, feesten en diverse groepsactiviteiten. Restaurants kennen een verste richtafstand van 10 meter op basis van geluid en geur, deze zelfde richtafstand geldt voor conferentie-oorden en congrescentra.

Daarnaast maakt Landgoed Schuilenburg o.a. bij evenementen gebruik van het terrein aan de zuidzijde als parkeerterrein, dit terrein is gelegen op een afstand van ruim 40 meter gemeten vanaf de landgoedbeheerwoning. Dit parkeerterrein is planologisch niet vastgesteld, doch in het hypothetische geval dat dit wel zo was geweest dan geldt er een richtafstand van 30 meter op basis van geluid, hier wordt voldaan aan de richtafstand.

Conclusie

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

5.7 Besluit milieueffectrapportage

Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Er zijn drie mogelijkheden waarop een bestemmingsplan met de milieueffectrapportage in aanraking kan komen.

  • art. 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan). Er ontstaat dan een m.e.r.-plicht wanneer een passende beoordeling noodzakelijk is (o.b.v. art. 2.8, lid 1 Wnb);
  • Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3). Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan is genoemd in kolom 3 (plannen);
  • Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4). Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan is genoemd in kolom 4 (besluiten);

Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst, deze geeft aan of er voor activiteiten en projecten beoordeeld moet worden, of er een MER gemaakt moet worden. Voor projecten of activiteiten die beneden de drempelwaarden vallen moet een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.-beoordeling noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor m.e.r.

De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. In deze bijlage staan drie hoofdcriteria centraal:

  • de kenmerken van het project;
  • de plaats van het project;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Artikel 2.8 Wet natuurbescherming

Zoals aangegeven in 4.2 Ecologie is het plangebied niet gelegen binnen of vlakbij een Natura 2000 gebied. Het meest dichtbij gelegen Natura 2000 gebied ligt op een afstand van circa 3,9 km namelijk het Wierdense veld. Gelet op de onderlinge afstand is directe hinder (bijvoorbeeld geluid, verstrooiing van licht etc.) niet aan de orde. Naast directe hinder dient tevens te worden gekeken naar de mogelijke toename van stikstofdepositie op kwetsbare habitattypen binnen Natura 2000-gebieden. In voorliggend geval is er sprake van een zeer kleinschalige ontwikkeling van het verplaatsen van twee woonbestemmingen. Gelet op de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling, alsmede de afstand van het plangebied tot het meest nabij gelegen Natura 2000-gebied zal de voorgenomen ontwikkeling niet resulteren in een stikstofdepositie met significante negatieve effecten voor Natura 2000-gebieden. Een passende beoordeling op basis van artikel 2.8 lid 1 van de Wet natuurbescherming is in het kader van het voornemen dan ook niet noodzakelijk. Daarom is geen sprake van een m.e.r.-plicht op basis van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer.

Drempelwaarden Besluit m.e.r.

Het gehele plangebied wordt voorzien in directe eindbestemmingen waardoor, indien activiteiten mogelijk worden gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden, sprake kan zijn van een m.e.r-beoordelingsplichtig plan. In het voorliggende geval is geen sprake van activiteiten die op grond van onderdeel C van het Besluit milieueffectrapportage m.e.r.-plichtig zijn. Wel is sprake van een activiteit die is opgenomen in onderdeel D van het Besluit m.e.r., namelijk: 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject.' Aangezien hier sprake van is, dient te worden getoetst of sprake is van m.e.r-beoordelingsplicht. Hier is sprake van indien de activiteiten de volgende drempelwaarden uit onderdeel D overschrijden:

  • 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • 2. een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of
  • 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Als voorliggend plan wordt vergeleken met de drempelwaarden uit de D-lijst kan worden geconcludeerd dat er geen sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit. Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook, wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.

Indien hierbij de drempelwaarden uit de D-lijst voor deze activiteit wordt vergeleken met de omvang van ontwikkeling (verplaatsen van twee woonbestemmingen), wordt geconcludeerd dat sprake is van een wezenlijk ander schaalniveau en een activiteit die vele malen kleinschaliger is.

Gelet op de aard- en omvang van de voorgenomen ontwikkeling is het de vraag of er sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' als bedoeld in onderdeel D 11.2 van het Bestluit milieueffectrapportage. Uit jurisprudentie (ABRvS 18 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2414) volgt dat het antwoord op deze vraag afhankelijk is van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als de aard en de omvang van de voorziene ontwikkeling moet worden beoordeeld of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. Niet relevant is of per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen ontstaan.

De in het voorliggende bestemmingsplan besloten ontwikkeling gaat uit van het verplaatsen van twee woonbestemmingen in het buitengebied van de gemeente Hellendoorn. Het gaat om een (zeer) kleinschalige ontwikkeling waarbij het aantal verkeersbewegingen niet onevenredig toeneemt. Verder is, voor zover in dit kader relevant, sprake van een ontwikkeling die niet leidt tot een aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse van omliggende woningen en functies. Gelet op het vorenstaande en de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling, wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r.. Tevens blijkt uit dit hoofdstuk en hoofdstuk 5 dat dit bestemmingsplan geen belangrijk nadelige milieugevolgen heeft, die het doorlopen van een m.e.r.-procedure noodzakelijk maken.

Conclusie

Op basis van de beschikbare informatie kan de conclusie worden getrokken dat de voorgenomen ontwikkeling geen nadelige milieueffecten met zich meebrengt. Dit plan is daarom niet m.e.r.- (beoordelings-)plichtig.

5.8 Verkeer en parkeren

Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. Gemeente Hellendoorn kent de Nota Parkeeernormen (herziene uitgave 2021). Hierin is opgenomen dat een vrijstaande koopwoning een norm kent van 2,2 parkeerplaats per woning. In het voorliggende plan worden de bestaande bouwvlakken verplaatst. Dit heeft minimale wijzigingen in de verkeersgeneratie tot gevolg. De parkeerplaatsen die behoren bij de nieuwe woning worden op eigen terrein aangelegd. De voorgenomen ontwikkeling resulteert niet in een toename van de parkeerbehoefte. Op eigen erf is ruim voldoende ruimte voor het parkeren van auto's. De ontsluiting van de landgoedbeheerwoning Schuilenburgerweg 31a wordt verplaatst, maar ontsluit nog steeds via een bestaande toerit van Schuilenburgerweg 31. De ontsluiting van de Nieuwe Twentseweg gaat plaatsvinden via een bestaande ontsluiting voor landbouwverkeer.

Conclusie

Gelet op het vorenstaande levert de gewenste ontwikkeling geen belemmeringen op voor het aspect 'verkeer en parkeren'.

Hoofdstuk 6 Juridische aspecten en planverantwoording

6.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt uiteengezet hoe de juridische regeling (de regels en de verbeelding) van dit bestemmingsplan is vormgegeven.

In paragraaf 1.3 van deze toelichting is reeds aangegeven dat het voorgenomen plan niet past binnen de geldende bestemmingen. Daarom is voor de locatie een nieuw bestemmingsplan opgesteld. Wanneer dit bestemmingsplan rechtskracht heeft verkregen, zal het als zelfstandig plan vigeren.

Er zijn vier typen regels opgenomen: inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels en een slotregel. Deze regels sluiten waar mogelijk en relevant aan op het bestemmingsplan Buitengebied 2009 (en de daarop volgende herziening van de regels) van de gemeente Hellendoorn. Daartoe zijn de regels omgezet naar de nu geldende SVBP2012-standaarden en is aangesloten op de meest recente wetgeving.

6.2 Inleidende regels

In Artikel 1 is omschreven wat met de gebruikte begrippen wordt bedoeld. Het gaat om begrippen die van het 'normale' spraakgebruik afwijken of een specifieke juridische betekenis hebben. Bij toetsing aan het bestemmingsplan zal moeten worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

In Artikel 2 is aangegeven hoe de maten die bij het bouwen in acht moeten worden genomen, gemeten dienen te worden.

6.3 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen - Landschapselement

Deze bestemming is van toepassing op groenvoorzieningen en ter plaatse waardevolle beplanting.

Artikel 4 Natuur

Deze bestemming wordt neergelegd op de huidige plekken van de te verplaatsen woonbestemmingen. Op deze wijze worden de bouwrechten op de huidige plek wegbestemd. De gronden dienen ingericht te worden als natuur en ook worden deze als zodanig beheerd. De bouwmogelijkheden zijn beperkt.

Artikel 5 Wonen

De bestemming ‘Wonen'is opgenomen ter plaatse van de bestaande woning Schuilenburgerweg 31 en ter plaatse van de twee te realiseren woningen. De regels sluiten grotendeels aan bij de systematiek voor de bestemming 'Wonen' aan het bestemmingsplan “Herziening Buitengebied 2009, Zuidelijke Kanaaldijk en Schuilenburgerweg”. Wel zijn er enkele specifieke bepalingen opgenomen. Zo is voor de te realiseren woningen een bouwvlak opgenomen waarbinnen het hoofdgebouw moet worden gebouwd. Verder wordt bij één van deze te realiseren woningen de woonfunctie in één hoofdgebouw geïntegreerd met een landgoedbeheerfunctie. Hiervoor is een maatwerkregeling in het bestemmingsplan opgenomen en een maximale inhoud c.q. volume vastgelegd op de verbeelding. Dit landgoedbeheerdeel mag niet voor wonen worden gebruikt.

Artikel 6 Leiding - Gas

Deze bestemming is vigerend op de locatie van de ondergrondse buisleidingen van de Gasunie.

Artikel 7 Waarde - Archeologische verwachtingswaarde

Deze gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor onderzoek naar en bescherming van naar verwachting aanwezige archeologische waarden.

In de regels is opgenomen dat ter plaatse van de dubbelbestemming enkel mag worden gebouwd indien het bouwplan vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing op de bestaande plaats, waarbij de oppervlakte op of onder peil niet wordt vergroot, betreft. Tevens zijn bouwwerken waarvoor de graaf- of heiwerkzaamheden die niet dieper gaan de 0,3 m en bouwwerken met een oppervlak van ten hoogste 2.500 m² toegestaan. Bij bodem ingrepen groter dan 2.500 m² en dieper dan 0,3 m dient archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd.

Artikel 8 Waarde - Landgoed

Dit artikel geldt voor bijna het hele landgoed en beschermd de cultuurhistorische waarden die aanwezig zijn binnen dit bestemmingsplan. Tevens wordt de mogelijkheid geboden om een bouwwerk te bouwen ten dienste van het landgoed, bijvoorbeeld een prieeltje, berging of schuilgelegenheid.

6.4 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Dit zijn regels die niet specifiek aan een bestemming zijn gekoppeld, maar die altijd voor elke locatie gelden. Dit hoofdstuk is als volgt opgebouwd:

Artikel 9 Anti-dubbeltelregel

Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich voornamelijk voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage.

Artikel 10 Algemene bouwregels

In dit artikel worden de algemene bouwregels beschreven. Hierin is opgenomen dat de bestaande afmetingen en afstanden die afwijken van de afmetingen en afstanden in het bestemmingsplan en die rechtmatig tot stand zijn gekomen als minimum of maximum afmetingen en afstanden zijn toegestaan.

Artikel 11 Algemene gebruiksregels

In dit artikel worden de vormen van verboden gebruik benoemd. Tevens is opgenomen onder welke voorwaarde het, ter plaatse van een woning en daarbij behorende bijgebouwen, is toegestaan om een "vrij" beroep uit te oefenen.

Artikel 12 Algemene afwijkingsregels

In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.

Artikel 13 Algemene wijzigingsregels

In dit artikel worden de algemene wijzigingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan te wijzigen.

Artikel 14 Overige regels

In dit artikel worden de regels beschreven wanneer een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden benodigd is. Daarnaast zijn in dit artikel regelingen opgenomen voor voldoende parkeergelegenheid, afstemmingsregels ten aanzien van parkeren, laden en lossen, hemelwaterafhandeling en landschappelijke inpassing.

6.5 Overgangs- en slotregels

Het overgangsrecht ten aanzien van bouwen en gebruik is opgenomen in Artikel 15 Overgangsrecht. Uitbreiding van de bebouwing die onder het overgangsrecht valt is slechts mogelijk met afwijking van het bevoegd gezag.

Het laatste artikel is  Artikel 16 Slotregel. Dit artikel geeft aan onder welke naam dit plan kan worden aangehaald.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Inleiding

In artikel art. 3.1.6 lid 1, Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat onderzocht moet worden of een bestemmingsplan uitvoerbaar is en beschreven moet worden hoe burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken.

7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.2.1 Overleg

Het Rijk

Geoordeeld is dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

Provincie Overijssel

Het ontwerpbestemmingsplan is in het kader van wettelijk vooroverleg toegezonden aan de provincie Overijssel.

Waterschap Vechtstromen

Tevens is het plan middels een vooroverleg afgestemd met het waterschap Vechtstromen. De resultaten van deze afstemming zijn weergegeven in paragraaf 4.4 Hydrologie en watertoets. Zij hebben per mail op 14-9-2023 aangegeven dat ze een positief wateradvies geven (uitgaande dat hemelwater wordt afgekoppeld en wordt verwerkt in de omgeving). Uit het vooroverleg blijkt dat het plan in overeenstemming is met het waterschaps beleid.

7.2.2 Inspraak

Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. Gezien de relatief beperkte planologische betekenis is het bestemmingsplan direct als ontwerp ter inzage gelegd.

7.2.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan is voor de duur van zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze periode zijn zienswijzen ingediend tegen het plan. De planregels van de dubbelbestemming 'Leiding - Gas' zijn op verzoek van de Gasunie gewijzigd. Daarnaast zijn enkele wijzigingen doorgevoerd in de toelichting van dit bestemmingsplan waarmee de gewenste ontwikkeling beter is uiteengezet.

7.3 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

In het voorliggende geval wordt een overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente. Hierin is verzekerd dat het risico van planschade voor rekening van de initiatiefnemer komt. De gemeentelijke kosten worden verhaald middels de legesverordening, waardoor het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.