direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Kruishaarweg 3 Haarle en Hancateweg-Oost 9, 11 en 13 Hellendoorn
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0163.BPBUKRUISHAARWG3HA-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op de gronden ter plaatse van de Kruishaarweg 3 te Haarle en de gronden ter plaatse van de Hancateweg-Oost nummers 9, 11 en 13 te Hellendoorn.

Eigenaar van de gronden ter plaatse van de Kruishaarweg (hierna: initiatiefnemer) is voornemens om ten oosten van de bestaande woning op nr. 3, op basis van het Rood voor Rood-regeling uit het beleid 'Nieuw Buitengebied' van de gemeente Hellendoorn een compensatiewoning te realiseren. Dit aangezien de agrarische bedrijvigheid ter plaatse reeds is beëindigd waarbij een deel van de voormalige agrarische stallen nog aanwezig zijn.

Echter, om ter plaatse een compensatiewoning te kunnen realiseren, dient minimaal 1.000 m2 aan landschapsontsierende bebouwing te worden gesloopt. Ter plaatse van de Kruishaarweg nummer. 3 wordt circa 303 m2 aan landschapsontsierende bebouwing gesloopt. Hierdoor wordt in eerste instantie niet aan de sloopnorm van 1.000 m2 voldaan. Om aan de sloopnorm van 1000 m2 te kunnen voldoen, zal ter plaatse van de Hancateweg-Oost nummer 11 circa 830 m2 worden gesloopt.

Het realiseren van een woning op de betreffende gronden aan de Kruishaarweg nr. 3 te Haarle is op basis van het geldend bestemmingsplan 'Buitengebied 2009' niet toegestaan. Dit vanwege het ontbreken van de benodigde bouw- en gebruiksmogelijkheden ter plaatse. Gelet op de inzet van sloopmeters dient het plandeel aan de Hancateweg-Oost (nummers 9, 11 en 13) in onderliggend bestemmingsplan te worden meegenomen. Tevens dienen, door het verwijderen van de voormalige agrarische bebouwing, beide plandelen landschappelijk te worden ingepast en dient de sloop van landschapsontsierende bebouwing te worden geborgd.

De gemeente Hellendoorn heeft op 4 april 2023 onder voorwaarden ingestemd om medewerking te willen verlenen aan het voornemen. Dit middels een afgegeven principebesluit.

Om de gewenste ontwikkelingen ter plaatse van bovenstaande plandelen mogelijk te maken, is een bestemmingsplanherziening noodzakelijk. Voorliggend bestemmingsplan toont aan dat de ontwikkeling in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening en voldoet aan het Rijks, provinciaal- en gemeentelijk beleid.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied, bestaande uit het plandeel aan de Kruishaarweg te Haarle en de Hancateweg-Oost te Hellendoorn liggen beide in het buitengebied van de gemeente Hellendoorn. Hierna wordt nader op de begrenzing van beide plandelen ingegaan.

Kruishaarweg 3 te Haarle

Het plandeel aan de Kruishaarweg ligt ten noordoosten van de kern Haarle, in het buitengebied van de gemeente Hellendoorn. Hierbij wordt het plandeel omgeven door agrarische cultuurgronden en verspreide woonpercelen. Het plandeel bestaat uit de percelen HLD01-S-756 (gedeeltelijk) en HLD01-S-1493 (gedeeltelijk). Het perceel omvat de bestaande woning, bijgebouwen en het gazon.

In figuur 1.1 is de ligging van het plandeel ten opzichte van de omliggende kernen weergegeven en in figuur 1.2 de ligging ten opzichte van de nabije omgeving. Het plandeel is met een blauwe ster en een blauwe omlijning aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPBUKRUISHAARWG3HA-VG01_0001.jpg"  
Figuur 1.1: Ligging plandeel ten opzichte van omliggende kernen (Bron Qgis)  
afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPBUKRUISHAARWG3HA-VG01_0002.jpg"  
Figuur 1.2: Ligging plandeel ten opzichte van de nabije omgeving (Bron: Qgis)  

Hancateweg-Oost 9, 11 en 13 te Hellendoorn

Het plandeel aan de Hancateweg-Oost 11 ligt ten noorden van de kern Hellendoorn, eveneens in het buitengebied van de gemeente Hellendoorn. Hierbij wordt het plandeel omgeven door agrarische cultuurgronden danwel grasland als meerdere woonpercelen. Het plandeel bestaat uit de percelen HLD01-AC-43 (gedeeltelijk), HLD-AC-44 (gedeeltelijk), HLD01-AC-712 (gedeeltelijk) en HLD01-AC-713 (gedeeltelijk).

In figuur 1.3 is de ligging van het plandeel ten opzichte van de kern Hellendoorn weergegeven en in figuur 1.4 de ligging ten opzichte van de nabije omgeving. Het plandeel is met een blauwe ster en blauwe omlijning aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPBUKRUISHAARWG3HA-VG01_0003.jpg"  
Figuur 1.3: Ligging plandeel ten opzichte van de omliggende kernen (Bron: Qgis)  
afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPBUKRUISHAARWG3HA-VG01_0004.jpg"  
Figuur 1.4: Ligging plandeel ten opzichte van de nabije omgeving (Bron: Qgis)  

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Bestemmingsplan(nen)

Voorliggend plandeel aan de Kruishaarweg ligt binnen het bestemmingsplan 'Buitengebied 2009'. Dit bestemmingsplan is op 20 april 2009 door de gemeenteraad van Hellendoorn vastgesteld en op 15 juni 2011 onherroepelijk geworden. De regels van het bestemmingsplan zijn vervolgens partieel herzien (bestemmingsplan ''Buitengebied 2009 herziening regels 2 - 2012'). Deze herzieningen is vastgesteld op 18 september 2012. De gewijzigde regels zijn, indien van toepassing doorvertaald in voorliggend bestemmingsplan.

Het plandeel aan de Hancateweg-Oost ligt binnen het bestemmingsplan 'Wijzigingsplan Hancateweg Oost -Schothoeksweg. Dit wijzigingsplan is op 16 mei 2017 door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hellendoorn vastgesteld.

Kruishaarweg 3

Ter plaatse van het plandeel aan de Kruishaarweg is zowel de enkelbestemming 'Wonen' als de enkelbestemming 'Agrarisch met waarden' van toepassing. Hierbij geldt de enkelbestemming voor de bestaande woning en bijgebouwen en de bestemming 'Agrarisch met waarden' voor de omliggende agrarische gronden. Daarnaast is voor het gehele plandeel de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde' van toepassing. Ter plaatse van de enkelbestemming 'Agrarisch met waarden' zijn de lettertekenaanduidingen 'specifieke vorm van waarde - openheid' en 'specifieke vorm van waarde - reliëf' aanwezig. Tot slot is de gebiedsaanduiding 'Reconstructiewetzone - Extensiveringsgebied' over het gehele plandeel aanwezig.

In figuur 1.5 is een uitsnede van het geldende bestemmingsplan weergegeven. Hierbij is het plandeel met een blauwe omlijning aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPBUKRUISHAARWG3HA-VG01_0005.png"  
Figuur 1.5: Uitsnede geldend bestemmingsplan (Bron: Ruimtelijkeplannen)  

Hancateweg-Oost 11

Ter plaatse van het plandeel aan de Hancateweg-Oost is de enkelbestemming 'Wonen' van toepassing. Hierbij is deels de dubbelbestemming 'Waarde- Archeologie' aanwezig, waarbij aan de oostzijde de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde' van toepassing is. Binnen de gehele woonbestemming geldt een maatvoering van maximum 3 wooneenheden. In figuur 1.6 is een uitsnede van het vigerend bestemmingsplan weergegeven. Het plandeel is met een blauwe omlijning aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPBUKRUISHAARWG3HA-VG01_0006.png"  
Figuur 1.6: Uitsnede geldend bestemmingsplan (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl)  

Bestemmingen

'Wonen'

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen, beroep aan huis, niet-agrarische nevenactiviteiten, tuinen en erven.

Bouwregels

Op en in de gronden bestemd als 'Wonen' mogen woningen, bijgebouwen en overkappingen, waaronder begrepen hobbykassen, dierenverblijven en soortgelijke gebouwen en andere bouwwerken, zoals erf- of perceelafscheidingen en tuinmeubilair worden gebouwd.

Hierbij mag het aantal woningen per bestemmingsvlak niet meer bedragen dan één, dan wel als maatvoering maximum aantal wooneenheden aangegeven aantal.

'Waarde - Archeologie'

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en) mede bestemd voor onderzoek naar en bescherming van aanwezige archeologische waarden.

Bouwregels

Op en in de gronden als bedoeld voor 'Waarde - Archeologie' mogen enkel bouwwerken ten behoeve van de bestemming worden gebouwd.

'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde'

De voor 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor onderzoek naar en bescherming van naar verwachting aanwezige archeologische waarden.

Bouwregels

Op of in de gronden als bedoeld ter plaatse van de bestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde' mogen bouwwerken ten behoeve van de bestemming worden gebouwd.

'Agrarisch met waarden'

De voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor agrarische bedrijvigheid, uitgezonderd tuinbouw, instandhouding van de aldaar voorkomende danwel daaraan eigen landschaps- en natuurwaarden, zoals geomorfologische, bodemkundige, landschapsvisuele, cultuurhistorische en ecologische waarden, waaronder hier in ieder geval zijn begrepen de landschaps- en natuurwaarden die hierna zijn aangegeven, ter plaatse van de daarbij vermelde aanduiding.

Ten behoeve van voorliggend plandeel is de functieaanduiding 'openheid' ten behoeve van de openheid en 'reliëf' ten behoeve van het reliëf van toepassing. Daarnaast geldt voor een deel van het plangebied de gebiedsaanduiding 'Reconstructiewetzone - Extensiveringsgebied', voorzieningen en ten behoeve van extensieve openluchtrecreatie, zoals fiets- en voetpaden en picknickplaatsen en watergangen en waterpartijen van toepassing.

Strijdigheid

Op basis van het geldende bestemmingsplan is het realiseren van een vrijstaande woning aan de Kruishaarweg ten oosten van nummer 3 niet toegestaan, aangezien de gronden ter plaatse niet beschikken over de volledige benodigde bouw- en gebruiksregels. Daarnaast dienen voor de locatie Hancateweg-Oost de terugbouwmogelijkheden ingeperkt te worden vanwege de sloop in het kader van de voorgenomen Rood voor Rood ontwikkeling.

Om het voornemen te kunnen realiseren, dient het bestemmingsplan te worden herzien. Daarbij worden het slopen van de bebouwing en de landschappelijke inpassing juridisch-planologisch verankerd.

1.4 Bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan "Kruishaarweg 3 Haarle en Hancateweg-Oost 9, 11 en 13 Hellendoorn" bestaat uit de volgende stukken:

  • toelichting;
  • bijlagen bij de toelichting;
  • verbeelding (tek.no. NL.IMRO.0163.BPBUKRUISHAARWG3HA-VG01)
  • regels;
  • bijlagen bij de regels.

De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en moeten in samenhang 'gelezen' worden. Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels gekoppeld teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting heeft weliswaar geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de omschrijving, motivering en verantwoording van het bestemmingsplan.

1.5 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 de huidige situatie van het plangebied en de omgeving beschreven. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 het ruimtelijk beleidskader van het Rijk, de provincie en de gemeente uiteengezet. Hoofdstuk 4 gaat over de omgevingsaspecten die voor dit plangebied relevant zijn. In hoofdstuk 5 wordt een toelichting gegeven op de regels van de diverse bestemmingen. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de uitvoerbaarheid van het plan en tot slot in hoofdstuk 7 wordt de procedure beschreven.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van het plan

2.1 Bestaande situatie

Het plangebied bestaat uit twee plandelen en ligt in het buitengebied van de gemeente Hellendoorn. Beide plandelen worden omgeven door agrarische (cultuur)gronden en enkele woon- en agrarische bedrijfspercelen. Hieronder zal nader op de ruimtelijke structuur en de situatie binnen de plandelen worden ingegaan, om vervolgens in hoofdstuk 2.2 Toekomstige situatie op de gewenste situatie in te gaan.

2.1.1 Kruishaarweg 3

Ten noorden en oosten van het plandeel liggen agrarische gronden met in het verlengde de 'Sallandse Heuvelrug'. Hierbij ligt op circa 400 meter ten noorden van de huidige woning de N35, de verbindingsweg tussen Nijverdal en Raalte. Ten zuiden van het plandeel is zowel een woonperceel als een agrarisch bedrijfsperceel aanwezig. Tot slot ligt ten westen een woonperceel.

Het plandeel zelf bestaat uit een woning met verspreid enkele bijgebouwen. Deze bijgebouwen zijn zowel voor, naast als achter de woning gesitueerd. Hierbij is het plandeel middels één ontsluiting aan de zuidzijde op de Kruishaarweg ontsloten.

In figuur 2.1 is een luchtfoto van de huidige situatie weergeven. Het plandeel is met een blauwe omlijning aangeduid. In figuur 2.2 is een straatbeeld van de huidige situering weergegeven en in figuur 2.3 een straatbeeld van de locatie waar de woning en bijgebouw gebouwd dient te worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPBUKRUISHAARWG3HA-VG01_0007.png"  
Figuur 2.1: Luchtfoto Kruishaarweg (Bron: Qgis)  

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPBUKRUISHAARWG3HA-VG01_0008.png"  
Figuur 2.2: Straatbeeld huidige situatie (Bron: Google Maps)  

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPBUKRUISHAARWG3HA-VG01_0009.png"  
Figuur 2.3: Straatbeeld beoogde bouwlocatie woning en bijgebouw (Bron: Google Maps)  
2.1.2 Hancateweg-Oost nr. 11

Het plandeel ter plaatse van de Hancateweg-Oost wordt omgegeven door agrarische gronden en meerdere woonpercelen. Hierbij is ten noorden van het plandeel een woonperceel gesitueerd met omliggend agrarische (cultuur)gronden. Ten oosten van het plandeel zijn geclusterd enkele woonpercelen aanwezig. Ten zuiden en westen van het plandeel zijn enkele agrarische gronden aanwezig, waarbij in het verlengde aan de zuidzijde enkele woonpercelen en agrarische bedrijvigheid plaatsvindt. Hierbij zijn eveneens enkele houtsingels en bomenrijen aanwezig.

Het plandeel zelf bestaat uit drie woningen, respectievelijk nr. 9, nr. 11 en nr. 13. Hierbij zijn twee woningen aan de noordzijde en één woning aan de zuidzijde gesitueerd. In het midden van het plandeel zijn twee voormalige agrarische schuren aanwezig. Deze schuren zullen gelet op de beoogde ontwikkeling worden gesloopt. Aan de achterzijde van de woning aan de zuidzijde, te weten nr. 9 is een ruime schuur aanwezig. Deze situatie blijft ongewijzigd.

Het plandeel is middels vier ontsluitingen, waarbij twee ten behoeve van het voormalige agrarisch bedrijf en twee ten behoeve van de woningen op de Hancateweg-Oost ontsloten.

In figuur 2.4 is een luchtfoto van de huidige situatie weergegeven. Het plandeel is met een blauwe omcirkeling aangeduid. In figuur 2.5 en 2.6 zijn twee uitsneden van de voormalige agrarische schuur weergegeven. Het betreffen twee schuren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPBUKRUISHAARWG3HA-VG01_0010.png"  
Figuur 2.4: Luchtfoto huidige situatie (Bron: Qgis)  

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPBUKRUISHAARWG3HA-VG01_0011.png"  
Figuur 2.5: Uitsnede straatbeeld, te slopen schuur (Bron: Google Maps)  
afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPBUKRUISHAARWG3HA-VG01_0012.png"  
Figuur 2.6: Uitsnede straatbeeld te slopen schuur (Bron: Google Maps)  

2.2 Toekomstige situatie

Zoals in de aanleiding reeds is vermeld, heeft het voornemen betrekking op zowel het plandeel ter plaatse van de Kruishaarweg nummer 3 als de percelen aan de Hancateweg-Oost nummer 9, 11 en 13. Hieronder zal stapsgewijs op de gewenste ontwikkelingen binnen beide plandelen worden ingegaan.

2.2.1 Kruishaarweg

Ter plaatse van het perceel aan de Kruishaarweg worden meerdere bijgebouwen gesloopt. Hierbij wordt verwezen naar het ruimtelijk kwaliteitsplan waarbij de te slopen bebouwing met een oranje stippellijn is aangeduid. Door de sloop van deze bebouwing wordt zowel aan de sloopnorm van minimaal 300 m2 voldaan naast dat er een compact en opgeschoond erf wordt verkregen.

Aan de oostzijde van het perceel zal de compensatiewoning worden gebouwd. Gelet op de bouw van de woning zullen één a twee bijgebouwen worden gerealiseerd met een maximaal totaaloppervlak van 100 m2.. Het/de bijgebouw(en) zullen dienen voor onder andere machineopslag ten behoeve van het onderhoud van de omliggende agrarische percelen, aan de voet van de Sallandse Heuvelrug.

De huidige ontsluiting aan de zuidzijde op de Kruishaarweg zal worden behouden dan wel versterkt. Tevens zal ondanks het één erfensemble een onverhard karrenspoor naar de compensatiewoning worden aangelegd.

Daarnaast zal de nieuwe woning worden omgeven door een gazon en tuin en zullen de huidige houtopstanden aan de noordzijde worden versterkt middels meerdere bomen.

In figuur 2.7 is een uitsnede van het ruimtelijk kwaliteitsplan opgenomen. Hierbij is de invulling van het plandeel weergegeven. Voor de gehele ruimtelijke inpassing wordt verwezen naar Bijlage 1 Ruimtelijk kwaliteitsplan.

 
afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPBUKRUISHAARWG3HA-VG01_0013.png"Figuur 2.7: Uitsnede ruimtelijk kwaliteitsplan plandeel Kruishaarweg (Bron: N+L Landschapsontwerpers)  
2.2.2 Hancateweg-Oost

Gelet op de benodigde sloopmeters ten behoeve van de compensatiewoning zal aan de Hancateweg-Oost enkele bijgebouwen worden gesloopt dan wel worden aangepast. Hierbij wordt in totaal 830 m2 aan voormalige agrarische bebouwing gesloopt. Het gaat hierbij enkel om de bebouwing behorende bij de woning aan de Hancateweg-Oost nummer 11. De bijgebouwen behorende bij de woning op nummer 9 en nummer 13 blijven ongewijzigd. Ondanks dat de twee grote agrarische schuren in eerste instantie het meest zichtbare zijn wat betreft de beoogde herontwikkeling van het perceel, zal ook bebouwing aan de noordwestzijde van het perceel worden gesloopt. Alle bebouwing gezamenlijk heeft een totaal oppervlak van 830 m2 waardoor de benodigde sloopnorm sluitend kan worden gemaakt. Daarnaast zal een deel van de bebouwing aan de noordwestzijde (nummer 13) behouden blijven, deels ten behoeve van opslag van materialen.

Aan de randen van de voormalige agrarische schuren zal een bomenrij worden aangeplant. Dit zodat er een passende afscherming wordt verkregen tussen de woning op nummer 9 en nummer 11 en 13. Daarnaast zullen de gronden waar in het verleden de agrarische bebouwing heeft gestaan worden ingericht ten behoeve van weiland/bouwland.

Tevens zal één ontsluiting, in het verleden in gebruik voor het bereiken van de agrarische bebouwing. worden opgeheven.

Ter plaatse van de gronden aan de Hancateweg-Oost nummer 9 en 13 vinden geen wijzigingen plaats.. Echter, gelet op de aanduiding maximaal drie wooneenheden worden deze woningen in het bestemmingsplan meegenomen.

Tot slot zal de woonbestemming van nummer 11 worden verkleind. Dit zodat er meerdere passende woonerven worden gerealiseerd, waarbij tussen de woonpercelen agrarische cultuurgronden worden aangebracht.

In afbeelding 2.8 is een uitsnede van het ruimtelijk kwaliteitsplan weergeven. Hierbij is de beoogde situatie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPBUKRUISHAARWG3HA-VG01_0014.png"  
Figuur 2.8: Uitsnede ruimtelijk kwaliteitsplan Hancateweg-Oost (Bron: N+L Landschapsontwerpers)  

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale omgevingsvisie

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee moet ingespeeld worden op de grote uitdagingen die te wachten staan. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste op regionaal niveau worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. In de NOVI benoemt het Rijk 21 nationale belangen voor het omgevingsbeleid, inclusief de opgaven en de rol van het Rijk in het realiseren van deze opgaven. Deze opgaven komen samen in vier prioriteiten:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie.
  • Duurzaam economisch groeipotentieel.
  • Sterke en gezonde steden en regio's.
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is om combinaties te maken en win-win situaties te creëren. In sommige gevallen moeten belangen worden afgewogen en scherpere keuzes worden gemaakt. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte.
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere.
  • Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie

In dit geval is er sprake van een lokale ontwikkeling waarmee geen Rijksbelangen zijn gemoeid. Dit gelet op de kleinschaligheid van het voornemen. Er is dan ook geen sprake van strijd met het Rijksbeleid zoals verwoord in de NOVI.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. Deze vorm van normstelling sluit aan op de vroegere planologische kernbeslissingen (pkb's) met concrete beleidsbeslissingen en beslissingen van wezenlijk belang die ook van betekenis waren voor de lagere overheden.

De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.

Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie

Het Barro bevat geen regels die van toepassing zijn voor het onderhavige plan. Het Barro heeft dan ook geen invloed op dit bestemmingsplan.

3.1.3 Bro: Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), artikel 3.1.6., tweede lid, zijn eisen opgenomen waaraan een bestemmingsplan moet voldoen als dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt. Nieuwe stedelijke ontwikkelingen, zoals een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen kunnen ingrijpende gevolgen hebben voor de omgeving. Daarom is het noodzakelijk dat in een bestemmingsplan, maar ook in een inpassingsplan van rijk of provincie of bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van een bestemmingsplan, nadrukkelijk wordt stilgestaan bij de vraag of er behoefte is aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Nieuwe stedelijke ontwikkeling

De Laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Beoordeeld moet dan worden of er sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in het beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd. In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Inmiddels heeft jurisprudentie reeds bepaald bij welke minimale omvang sprake is van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. In voorliggend plan is niet sprake van een stedelijke ontwikkeling.

Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie

In voorliggend plan wordt een vrijstaande woning mogelijk gemaakt en de bouw van bijgebouwen middels de sloop van voormalige agrarische bebouwing. Tevens wordt zowel de slooplocatie als de bouwlocatie in een landschappelijk ingepast. Per saldo wordt één woning toegevoegd aan de gemeentelijke woningvoorraad, waarbij op voorhand sprake is van een afname aan verharding.

De NOVI laat zich niet specifiek uit over dergelijke lokale ontwikkelingen. De voorgenomen ontwikkeling raakt geen Rijksbelangen als opgenomen in de structuurvisie.

Wat betreft de ‘Ladder voor duurzame verstedelijking’ wordt opgemerkt dat deze van toepassing is bij ‘nieuwe stedelijke ontwikkelingen’ (3.1.6 Bro). In voorliggend geval heerst de vraag of er sprake is van een ‘stedelijke ontwikkeling’. Omdat het gaat om een kleinschalige ontwikkeling in het buitengebied is hier, geen sprake van. Verder zijn er meerdere gerechtelijke uitspraken geweest over deze begripsdefinitie. Uit Afdelingsjurisprudentie blijkt dat de vraag wanneer sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in grotemate casuïstisch wordt beantwoord.

Zo heeft de Afdeling uitgemaakt dat de bouw van 11 woningen niet als stedelijke ontwikkeling wordt gezien. De Afdeling is van oordeel dat gelet het aantal woningen dat het plan mogelijk maakt, het plan niet voorziet in een woningbouwlocatie of andere stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1 eerste lid, aanhef en onder i van het Bro. Artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro is dan ook niet van toepassing (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921). In voorliggend geval is er sprake van een ontwikkeling waarbij in totaal één woning wordt gebouwd. Hiermee is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling en kan een verdere toetsing aan de ladder achterwege blijven.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

In de Omgevingsvisie schetsen Provinciale Staten hun visie op de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van de provincie. Het vizier is daarbij gericht op 2030. Zij geven aan wat volgens hen de ambities en doelstellingen van provinciaal belang zijn en hoe zij Gedeputeerde Staten opdragen deze te realiseren.

Het provinciaal beleid voor de fysieke leefomgeving staat primair in dienst van de sociaaleconomische ontwikkeling van Overijssel. Dit betekent dat de provincie ruimte wil bieden voor de ontwikkeling van werkgelegenheid en hoogwaardige woonmilieus tot stand willen brengen. Dynamiek ziet de provincie als een kans om de ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid te versterken. Dit wordt gedaan door in te zetten op een evenwichtige afweging van beleidsambities waaronder waterveiligheid, een gezond milieu en goede volksgezondheid. Daarnaast wordt ook gestuurd op het versterken van de waardevolle en karakteristieke kenmerken van het landschap.

Om de omgevingsvisie tot uitvoering te brengen bevat deze een uitvoeringsmodel. In dat model staan de stappen 'of', 'waar' en 'hoe' centraal. Om een goed evenwicht te vinden tussen het bieden van ruimte aan initiatieven en het waarborgen van publieke belangen, varieert de provinciale sturing. Soms is deze sturing normstellend, maar meestal is de sturing richtinggevend of inspirerend.

3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie Overijssel te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die ruimtelijke onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. De Omgevingsverordening richt zich dan ook - net zo breed als de Omgevingsvisie Overijssel - uitsluitend op de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel. Dit betekent dat regels worden gesteld op het gebied van de ruimtelijke ordening, maar ook op het gebied van mobiliteit, milieu, natuur, water en bodem. Het uitgangspunt 'decentraal wat kan, centraal wat moet' is toegepast bij de flexibiliteitsbepalingen in de verordening. Waar mogelijk zijn afwijkingsmogelijkheden toegepast in plaats van ontheffingsbepalingen. Voorliggend plan is getoetst aan de relevante beleidsregels uit de provinciale verordening en worden in de navolgende hoofdstukken beschreven.

3.2.2.1 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus. Aan de hand van de drie niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling passend is binnen het provinciaal beleid voor de fysieke leefomgeving. In navolgende afbeelding wordt het uitvoeringsmodel weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPBUKRUISHAARWG3HA-VG01_0015.png"

Figuur 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De betreffende niveaus worden hierna toegelicht waarbij het plan wordt getoetst aan het betreffende niveau uit het uitvoeringsmodel.

3.2.2.2 Generieke beleidskeuzes (of)

Generieke beleidskeuzes vloeien voort uit keuzes van EU, Rijk of provincie. Het zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. De generieke beleidskeuzes zijn vaak normstellend. Als deze beleidskeuzes het gevolg zijn van provinciale keuzes zijn ze verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.

Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie

Bij de afwegingen in de eerste fase 'generieke beleidskeuzes' zijn met name artikelen 2.1.3, 2.1.4, 2.1.5 en 2.1.6 van de Omgevingsverordening Overijssel van belang ten aanzien van zorgvuldig ruimtegebruik. Tevens is artikel 2.2.2 aangaande nieuwe woningen van toepassing. Hieropvolgend wordt aan de artikelen getoetst.

Artikel 2.1.3 (Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik)

Lid

  • 1. Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:
      • dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
      • dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.
  • 2. Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving voorzien uitsluitend in ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen anders dan de uitleg van steden en dorpen wanneer aannemelijk is gemaakt:
      • dat (her)benutting van bestaande erven en/of bebouwing in de Groene Omgeving in redelijkheid niet mogelijk is;
      • dat mogelijkheden voor combinatie van functies op bestaande erven optimaal zijn benut.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening Overijssel

Het voornemen voorziet in de realisatie van een vrijstaande woning op een locatie aangrenzend aan een bestaand woonperceel. In het geval van de voorgenomen ontwikkeling is er daarbij geen sprake van extra ruimtebeslag door bouwen en verharden van de groene omgeving. Er wordt één woning mogelijk gemaakt waarvoor ter compensatie circa 1100 m2 aan landschapsontsierende bebouwing wordt gesloopt, terugbouwmogelijkheden vanwege deze sloop worden ingeperkt en overtollige erfverharding wordt verwijderd. In het kader van de aard en omvang van het voornemen wordt geconcludeerd dat het initiatief in overeenstemming is met het artikel 2.1.3 (Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik). In de paragraaf 'Ontwikkelingsperspectieven' en 'Gebiedskenmerken' wordt nader op de lagen en ontwikkelmogelijkheden ingegaan.

Artikel 2.1.4 (Toekomstbestendigheid)

In de toelichting op bestemmingsplannen waarin provinciale belangen in het geding zijn wordt aannemelijk gemaakt dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt en die niet bedoeld zijn voor tijdelijk gebruik, toekomstbestendig zijn en dus:

  • de mogelijkheden van toekomstige generaties om in hun behoeften te voorzien niet in gevaar brengen;
  • duurzaam en evenwichtig bijdragen aan het welzijn van mensen, economische welvaart en het beheer van natuurlijke voorraden;
  • ook op lange termijn toegevoegde waarde hebben.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.4 van de Omgevingsverordening Overijssel

Bij het voornemen zijn geen provinciale belangen in het geding. Voor de motivering van dit artikel wordt verwezen naar de paragrafen 'Ontwikkelingsperspectieven' en 'Gebiedskenmerken'. Het initiatief is niet strijdig met het in het artikel bepaalde uitgangspunten.

Artikel 2.1.5 (Ruimtelijke kwaliteit)

Lid

  • 1. In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.
  • 2. In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan het Uitvoeringsmodel (of-, waar- en hoe benadering) die in de Omgevingsvisie Overijssel is neergelegd.
  • 3. In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt gemotiveerd dat de nieuwe ontwikkeling past binnen het ontwikkelingsperspectief die in de Omgevingsvisie Overijssel voor het gebied is neergelegd.
  • 4. .
  • 5. In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan de vier-lagenbenadering die onderdeel uitmaakt van het Uitvoeringsmodel en op welke wijze de Catalogus Gebiedskenmerken is beruikt bij de ruimtelijke inpassen van de nieuwe ontwikkeling.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.5 van de Omgevingsverordening Overijssel

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de bouw van vrijstaande woning en bijgebouwen aangrenzend aan een bestaand woonperceel. Tevens voorziet het voornemen in de sloop van circa 1100 m2 aan voormalige agrarische bebouwing. Deze bebouwing is voornamelijk in vervallen staat waarbij met name ter plaatse van de Hancateweg-Oost het investeren in onderhoud niet meer rendabel wordt geacht. Door de sloop van deze bebouwing zal zowel ter plaatse van de Hancateweg-Oost als ter plaatse van de Kruishaarweg een passend woonperceel worden verkregen. Middels de landschappelijke inpassing wordt eveneens ingezet op een kwaliteitsverbetering. In het hoofdstuk 'Ontwikkelingsperspectieven' en 'Gebiedskenmerken' wordt nader op de invulling in overeenstemming met de ruimtelijke kwaliteit ingegaan. Voor de gehele invulling van de percelen wordt verwezen naar het ruimtelijk kwaliteitsplan.

Geconcludeerd wordt dat het voornemen in overeenstemming is met de bepaalde uitganspunten opgenomen in artikel 2.1.5.

Artikel 2.1.6: Kwaliteitsimpuls Groene omgeving (artikel 2.1.6 lid 1)

Bestemmingsplannen voor de Groene omgeving kunnen – met in achtneming van het bepaalde in artikel 2.1.3. en artikel 2.1.4 en het bepaalde in artikel 2.1.5 – voorzien in nieuwvestiging en grootschalige uitbreidingen van bestaande functies in de Groene omgeving, uitsluitend indien hier sociaaleconomische en/of maatschappelijke redenen voor zijn én er is aangetoond dat het verlies aan ecologisch en/of landschappelijk waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.6 van de Omgevingsverordening Overijssel

In voorliggend geval is er sprake van een transformatie van een voormalig agrarisch perceel waarbij de landschapsontsierende bebouwing ter plaatse van de Hancateweg- Oost enerzijds wordt verwijderd, het perceel anderzijds wordt opgeschoond naast dat de verkregen meters worden ingezet ten behoeve van het realiseren van een vrijstaande woning. Per saldo vindt een verbetering plaats wat betreft de gebiedskenmerken aangezien beide plandelen landschappelijk worden ingepast. Tevens vindt er een afname plaats aan bebouwing dan wel verharding.

Geconcludeerd wordt dat het voornemen in overeenstemming is met artikel 2.1.6 van de Omgevingsverordening.

Artikel 2.2.2 (Realisatie nieuwe woningen)

  • 1. Bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.1 lid 1onder c van de Wabo, voorzien uitsluitend in de mogelijkheid tot het realiseren van nieuwe woningen als de behoefte daaraan is aangetoond door middel van actueel onderzoek woningbouw.
  • 2. de behoefte aan nieuwe woningen zoals bedoeld in lid 1 wordt in ieder geval geacht te zijn aangetoond als realisatie daarvan past binnen de geldende woonafspraken zoals die zijn gemaakt tussen gemeente en provincie op basis van regionale afstemming.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.2.2 van de omgevingsverordening Overijssel

De voorgenomen ontwikkeling betreft de realisatie van één woning op basis van de gemeentelijke Rood voor Rood-regeling. De woning wordt gebouwd voor een concrete lokale behoefte. De ontwikkeling is hiermee in overeenstemming met artikel 2.2.2 uit de Omgevingsverordening Overijssel. In hoofdstuk 3.3 wordt nader op het gemeentelijk beleid in relatie tot het aspect 'wonen' ingegaan.

3.2.2.3 Ontwikkelingsperspectieven (waar)

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van ontwikkelperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.

Voor het voorliggende plan, bestaande uit twee plandelen is het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalig mixlandschap' van toepassing.

'Wonen en werken in het kleinschalig mixlandschap'

Het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalig mixlandschap' richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Aan de ene kant melkveehouderij, akkerbouw en opwekking van hernieuwbare energie als belangrijke vormen van landgebruik. Aan de andere kan gebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid. Binnen dit ontwikkelingsperspectief kunnen nieuwe functies een plek krijgen op bestaande vrijkomende erven waar dit tevens maatschappelijke opgaven als behoud en ontwikkeling van cultuurhistorie, natuur en landschap ondersteunt. Zo worden vitaliteit en omgevingskwaliteit in samenhang versterkt. Het verbinden van de ontwikkelingsmogelijkheden van economische en maatschappelijke functies met het behoud en de versterking van cultuurhistorische, natuurlijke en landschappelijke elementen draagt bij aan het behoud van de specifieke kwaliteiten van het kleinschalig mixlandschap in Overijssel.

In figuur 3.2 is een uitsnede van de Omgevingsverordening weergegeven ter plaatse van de Kruishaarweg en in figuur 3.3 een uitsnede van de Omgevingsverordening ter plaatse van het plandeel aan de Hancateweg-Oost. In beide figuren is het plandeel met een blauwe omcirkeling weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPBUKRUISHAARWG3HA-VG01_0016.png"  
Figuur 3.2: Uitsnede Omgevingsverordening ter plaatse van de Kruishaarweg (Bron: Provincie Overijssel)  
afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPBUKRUISHAARWG3HA-VG01_0017.png"  
Figuur 3.3: Uitsnede Omgevingsverordening ter plaatse van de Hancateweg-Oost (Bron: Provincie Overijssel)  

Toetsing: van het initiatief aan het 'Ontwikkelingsperspectief'

De beoogde ontwikkeling voorziet in de toevoeging van één woning en de sloop van landschapsontsierende bebouwing met een oppervlak van circa 1100 m2. Deze ontwikkeling wordt als passend beschouwd voor het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'. Dit aangezien door de sloop van de bebouwing een kwaliteitsverbetering plaatsvindt ter plaatse van plandelen. Daarnaast wordt middels de landschappelijke inpassing ingespeeld op een passende overgang in overeenstemming met de gebiedskenmerken.

Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met het ter plaatse geldende ontwikkelingsperspectief.

3.2.2.4 Gebiedskenmerken (hoe)

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. De kwaliteitsopgaven en –voorwaarden op basis van gebiedskenmerken kunnen te maken hebben met landschappelijke -inpassing, infrastructuur,- milieuaspecten, bodemaspecten, cultuurhistorie, toeristische en recreatieve aantrekkingskracht, natuur, water, etc. De gebiedskenmerken zijn over het algemeen richtinggevend of inspirerend.

De provincie onderscheidt de volgende vier lagen:

  • 1. Natuurlijke laag.
  • 2. Laag van het agrarisch cultuurlandschap.
  • 3. Stedelijke laag.
  • 4. Lust en leisurelaag.

Gelet op de ligging van het plangebied, in het buitengebied van de gemeente Hellendoorn, kan de 'Stedelijke laag' buiten beschouwing worden gelaten. Dit aangezien geen gebiedskenmerken voor deze laag van toepassing zijn. Tevens zijn er geen gebiedskenmerken van toepassing voor de Lust en leisurelaag ter plaatse van het plandeel aan de Hancateweg-Oost. Hieronder wordt nader op de 'Natuurlijke laag', 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap' en 'Lust en leisurelaag' ingegaan.

Natuurlijke laag

Overijssel bestaat uit een rijk en gevarieerd spectrum aan natuurlijke landschappen. Deze vormen de basis voor het gehele grondgebied van Overijssel. Het beter afstemmen van ruimtelijke ontwikkeling op de natuurlijke laag kan ervoor zorgen dat de natuurlijke kwaliteiten van de provincie weer mede beeldbepalend worden. Ook in steden en dorpen bijvoorbeeld in nieuwe waterrijke woonmilieus en nieuwe natuur in de stad en dorp.

In figuur 3.4 en figuur 3.5 zijn twee uitsneden van de plandelen weergegeven. Het plandeel ter plaatse van Kruishaarweg ligt binnen de lagen 'Dekzandvlakte en ruggen' en 'Stuwwallen'. Het plandeel ter plaatse van de Hancateweg-Oost ligt binnen de lagen 'Dekzandvlakte en ruggen' en 'Beekdalen en natte laagtes'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPBUKRUISHAARWG3HA-VG01_0018.png"  
Figuur 3.4: Uitsnede 'Natuurlijke laag' (Bron: Provincie Overijssel)  

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPBUKRUISHAARWG3HA-VG01_0019.png"  
Figuur 3.5 Uitsnede 'Natuurlijke laag' (Bron Provincie Overijssel)  

Beekdalen en natte laagtes

Het Overijsselse zandlandschap is van oorsprong kletsnat. In de laagtes van het zandgebied verzamelde zich het water. Hier ontwikkelden zich moerassen en broekbossen, waar het water in de loop van het seizoen geleidelijk uit weg sijpelde naar de lager gekregen delen, naar de beken en rivieren. Beeld van de beken; zomers kleine stroom met droge geulen, 's winters bredere stroomdraad met meestromende geulen. De dynamiek (water, wind) bepaalt de verschijningsvorm, de gedaante wisselt. Dynamisch landschap, open karakter met hogere randen.

Als ontwikkelingen plaatsvinden in of in de directe nabijheid van beekdalen en natte laagtes, dan dragen deze bij aan extra ruimte voor de dynamiek van het stromende water en het vasthouden van water, aan versterking van de samenhang in het beeksysteem en aan vergroting van de zichtbaarheid, bereikbaarheid en beleefbaarheid van het water.

Dekzandvlakte en ruggen

De dekzandgronden beslaan een groot gedeelte van de oppervlakte van de provincie. Na de ijstijden bleef er in grote delen een reliëfrijk, door de wind gevormd, zandlandschap achter, dat gekenmerkt wordt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/nat gebied.

Als ontwikkelingen plaatsvinden, dan dragen deze bij aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem. Beiden zijn tevens uitgangspunten bij (her)inrichting. Bij ontwikkelingen is de (strekkingsrichting) van het landschap, gevormd door afwisseling van beekdalen en ruggen, het uitgangspunt.

Stuwwallen

De stuwwallen zijn tijdens de ijstijd opgestuwde aardlagen. Door de vaak grote hoogteverschillen zijn ze nu nog steeds goed zichtbaar. De ambitie is het eigen karakter van de afzonderlijke stuwwalen te behouden en versterken. De inzet is het reliëf daarbij ruimtelijk beeldbepalend te laten zijn. Als ontwikkelingen plaatsvinden, dan dragen deze bij aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en van de overgang tussen stuwwal en omgeving.

Toetsing aan de gebiedskenmerken van de natuurlijke laag

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in een toevoeging van een woning ter plaatse van de Kruishaarweg, het planologisch borgen van de sloop naast het landschappelijk inpassen van beide plandelen. Gelet op de gebruiksfuncties ter plaatse van beide plandelen zijn de gebiedskenmerken ten behoeve van de natuurlijke laag nauwelijks tot niet meer zichtbaar. Hierbij is onder meer het reliëf wegens het gebruik van de gronden verdwenen. Daarnaast wordt de woning ter plaatse van de Kruishaarweg in lijn met de bestaande bebouwing gebouwd waarbij de accenten aan de voet van de Sallandse Heuvelrug worden versterkt.

Geconcludeerd wordt dat de van oorsprong voorkomende 'Natuurlijke laag' niet of nauwelijks meer aanwezig is. Met de landschapsmaatregelen wordt ingezet op beplanting die past bij de voormalige natuurlijke ondergrond. Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling in overeenstemming is met de 'Natuurlijke laag'.

Laag van het agrarisch cultuurlandschap

In het agrarisch cultuurlandschap gaat het er altijd om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Hierbij hebben nooit ideeën over schoonheid een rol gespeeld. Wel zijn we ze in de loop van de tijd gaan waarderen om hun ruimtelijke kwaliteiten. Vooral herkenbaarheid, contrast en afwisseling worden gewaardeerd. De ambitie is gericht op het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen door óf versterking óf behoud óf ontwikkeling of een combinatie hiervan.

Het plandeel ter plaatse van de Kruishaarweg ligt binnen de laag 'Essenlandschap' en het plandeel ter plaatse van de Hancateweg-0ost binnen de laag 'Oude Hoevenlandschap'. In figuur 3.6 en 3.7 zijn twee uitsneden van de plandelen weergegeven. De plandelen zijn met een blauwe omcirkeling aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPBUKRUISHAARWG3HA-VG01_0020.png"  
Figuur 3.6 Uitsnede 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap' (Bron: Provincie Overijssel)  

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPBUKRUISHAARWG3HA-VG01_0021.png"  
Figuur 3.7: Uitsnede 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap' (Bron: Provincie Overijssel)  

Essenlandschap

Het essenlandschap bestaat uit een samenhangend systeem van essen, flanken, lager gelegen maten en fliergronden, – voormalige – heidevelden en kenmerkende bebouwing rond de es. Het landschap is geordend vanuit de erven en de essen en de eeuwenoude akkercomplexen die op de hogere dekzandkoppen en flanken van stuwwallen werden aangelegd. Eeuwenlange bemesting (met heideplaggen en stalmest) heeft geleidt tot een karakteristiek reliëf met soms hoge steilranden. De dorpen en erven lagen op de flanken van de es en op de overgang naar de lager gelegen maten en flierenlanden. De zandpaden volgen steeds de lange 'luie' lijnen van het landschap, Zo ontstond vanuit de dorpen een organische spinragstructuur naar de omliggende gronden en de dorpen in de omgeving. Het landschapsbeeld is afwisselend en contrastrijk, volgend aan de organische patronen van het natuurlijke landschap. Typerend zijn de losse hoeven rond de es en de esdorpen met hun karakteristieke boerderijen en herkenbaar dorpssilhouet.

Als ontwikkelingen plaats vinden in het essenlandschap, dan krijgen deze in de flanken een plaats, met respect voor en bijdragend aan de aanwezige bebouwingsstructuren (lint, erf) en versterking van het landschappelijk raamwerk.

Oude Hoevenlandschap

Het oude hoevenlandschap betreft een landschap met verspreide erven. Het werd ontwikkeld nadat de complexen met de grote essen 'bezet' waren en een volgende generatie boeren nieuwe ontwikkelingsruimte zocht. Die vonden ze bij kleine dekzandkopjes die individueel werden ontgonnen. Dit leidde tot een landschap dat dezelfde opbouw kent als het essenlandschap, alleen in een meer kleinschalige, meer individuele en jongere variant. Deze kleinere maat en schaal is tevens de reflectie van de natuurlijke ondergrond. Het landschap is contrastrijk met veel variatie op de korte afstand.

Als ontwikkelingen plaatsvinden in het oude hoevenlandschap, dan dragen deze bij aan behoud en accentuering van de dragende structuren (groenstructuur en routes) van het oude hoevenlandschap, en aan de samenhang en de karakteristieke verschillen tussen de landschapselementen.

Toetsing van het initiatief aan de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap'

De voorgenomen ontwikkeling omvat zowel een sloop- als bouwontwikkeling ter plaatse van de Kruishaarweg als enkel de sloop aan landschapsontsierende bebouwing ter plaatse van de Hancateweg-Oost. Gelet op de bouwwerkzaamheden ter plaatse van de Kruishaarweg dient het perceel passend qua ligging te worden ingepast. Hierbij is zorgvuldig aandacht besteed wat betreft de ligging in verband met de situering aan de voet van de Sallande Heuvelrug. Tevens dient er te worden opgemerkt dat de kenmerken ter plaatse van de Hancateweg-Oost reeds zijn beïnvloed door de bedrijvigheid ter plaatse. Hierbij zijn geen kenmerken van het Oude Hoevenlandschap meer zichtbaar.

Gelet op de landschappelijke inpassing zal er een kwaliteitsimpuls plaatsvinden ter plaatse van beide percelen waarbij de koppeling wordt gemaakt naar de gebiedskenmerken. Op deze plek wordt gesteld dat de gewenste ontwikkeling in overeenstemming is met de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap'.

Lust en leisurelaag

Lichte gebieden geven een beeld van de economische dynamiek van de provincie: de steden en dorpen, de autosnelwegen, de kassengebieden, de attractieparken, de grote bedrijventerreinen en de gebieden met veel bebouwing. De donkere gebieden geven een indicatie van de 'buitengebieden' van Overijssel. De natuurcomplexen en de grote landbouwgebieden. De donkere gebieden zijn de gebieden waar het 's nachts nog echt donker is, waar je de sterrenhemel kunt waarnemen. Het zijn de relatief 'luwe' dun bewoonde gebieden met een lage gebruiksdruk.

Donkerte wordt een te koesteren kwaliteit. De ambitie is de huidige 'donkere' gebieden, ten minste zo donker te houden, maar bij ontwikkelingen ze liever nog wat donkerder te maken. Dit betekent op praktisch niveau terughoudend zijn met verlichting van wegen, bedrijventerreinen e.d. en verkennen waar deze 's nachts uit kan of anders lichtbronnen selectiever richten. Structureel is het vrijwaren van donkere gebieden van verhoging van de dynamiek het perspectief. De ambitie is het rustige en onthaaste karakter te behouden, zodat passages van autosnelwegen en regionale wegen niet leiden tot stedelijke ontwikkeling aan eventuele op- en afritten. Bundeling van stedelijke functies en infrastructuur in de 'lichte' gebieden.

Het plandeel aan de Kruishaarweg ligt op de gebiedskenmerkenkaart 'Lust en leisurelaag' binnen de laag 'Donkerte'. Daarnaast loopt door het plangebied de laag 'Fietsroutes'. In figuur 3.8 is een uitsnede van dit plandeel weergegeven. Het plandeel is met een blauwe omcirkeling aangeduid..

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPBUKRUISHAARWG3HA-VG01_0022.png"  
Figuur 3.8 Uitsnede 'Lust en leisurelaag' (Bron: Provincie Overijssel)  

Donkerte

Lichte gebieden geven een beeld van economische dynamiek; zoals de steden en dorpen, de snelwegen, de kassengebieden, attractieparken en grote bedrijventerreinen. De donkere gebieden geven daarentegen een indicatie van het rustige buitengebied van Overijssel. Het zijn relatief luwe en dunbevolkte gebieden met een lage gebruiksdruk. De ambitie is gericht op het koesteren van donkerte als kwaliteit. Het streven is gericht op het handhaven van de donkerte en, waar mogelijk, de gebieden bij ontwikkelingen nog donkerder te maken.

De sturing is gericht op het minimaal toelaten van kunstlicht. Het vereist het selectief inzetten en 'richten' van kunstlicht en het vermijden van onnodig kunstlicht bij ontwikkelingen. De kansen hiervoor doen zich met name voor bij ontwikkelingen die een grote invloed hebben op het aspect donkerte, zoals grotere woon- en werklocaties en wegen. Ook de projectering van passages van auto(snel)wegen en regionale wegen speelt daarbij een grote rol vanwege het feit dat op- en afritten veelal leiden tot stedelijke ontwikkelingen.

Toetsing van het initiatief aan de 'laag van de beleving'

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in een zeer beperkte toename aan kunstlicht ter plaatse van de gronden aan de Kruishaarweg. Dit aangezien een vrijstaande woning wordt toegevoegd ten opzichte van de huidige situatie. Hierbij is gelet op de aanwezigheid van een woning al reeds sprake van kunstlicht. Verder wordt, zichtbaar in de quickscan Flora/Fauna geconcludeerd dat ter plaatse van het plandeel geen sprake is van beschermde flora en fauna.

Het aspect 'Donkerte' vormt dat ook geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.

3.2.2.5 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de in het voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling niet strijdig is met de uitgangspunten van het provinciale beleid. Het initiatief is in overeenstemming met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en het in de Omgevingsverordening Overijssel verankerde beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

Het gemeentelijk beleid is verwoord in tal van plannen. Met betrekking tot het voorliggende bestemmingsplan zijn de hieronder genoemde beleidsstukken van toepassing.

3.3.1 'Omgevingsvisie Hellendoorn, Natuurlijk Avontuurlijk'
3.3.1.1 Algemeen

De ‘Omgevingsvisie Hellendoorn, Natuurlijk Avontuurlijk’ (vastgesteld d.d. 12 februari 2014) bevat een brede visie op de toekomst en vormt het kader van alle ruimtelijke ontwikkelingen. De visie is opgebouwd in 3 lagen,

namelijk identiteit, context en kernvisie:

  • Identiteit: gericht op versterken en kwaliteit van een gebied: deze geeft deze geeft niet aan welke ontwikkelingen waar mogelijk zijn maar meer binnen welke identiteit een bepaalde ontwikkeling moet worden uitgewerkt/vormgegeven.
  • Context: gericht op de functionele opgave: Dit vanuit het huidige programma; wonen, werken, natuur en verkeer.
  • Kernvisie: in de kernvisie zijn prioriteiten vanuit de workshops gedestilleerd en wordt aangegeven op welke ontwikkeling/wisselwerking de focus ligt.
3.3.1.2 Identiteit, Context en Kernvisie
3.3.1.2.1 Identiteit

De gemeente Hellendoorn is ingedeeld in zes identiteitsgebieden. Onderhavig plangebied bevindt zich in de identiteitsgebieden ‘Rond Boeren’ (locatie Kruishaarweg) en 'Beleef de Regge' (locatie Hancateweg-Oost). Hierna wordt op deze identiteitsgebieden ingegaan.

'Rond Boeren'

Het agrarisch gebruik geeft identiteit aan dit gebied. Niet zozeer een identiteit die juist voor deze gemeente bijzonder is, maar wel maatschappelijk gezien van belang. De kleine kernen zijn sterk verweven met het buitengebied. De gebruikers, voornamelijk agrariërs, zijn bepalend (geweest) voor de verschijningsvorm van het landschap. Bij de ontwikkeling van cultuurlandschappen hebben nooit ideeën over schoonheid een rol gespeeld. Mensen zijn echter het landschap in de loop der tijd wel gaan waarderen om zijn ruimtelijke kwaliteiten. Door toenemende schaalvergroting en de verstedelijking zijn mensen steeds verder van de voedselproductie, het agrarisch bedrijf, af komen te staan. Voor veel mensen vormt alleen nog de bebouwing de uiting van het bestaan van de agrarische sector. Om de afstand tot deze bedrijfstak te verkleinen, liggen er kansen om bewoners of bezoekers kennis te laten maken met het agrarisch bedrijf.

'Beleef de Regge'

De rivier de Regge scheidt twee werelden: het gebied ten westen van de rivier waar de natuur domineert tegenover het gebied ten oosten van de rivier waar de agrarische functie domineert. Het gebied langs de Regge is een overgangsgebied, waar ontwikkelingen worden gestimuleerd als daarbij de identiteit van dit gebied ‘de Regge’ wordt geïntegreerd. De rivier vormt de identiteitsdrager van dit gebied. De Regge is in de loop der jaren voor een groot deel genormaliseerd (rechtgetrokken) en gekanaliseerd (rechthoekig profiel). Hierdoor heeft het Reggedal een groot deel van zijn natuurlijke veerkracht verloren. Samen met het waterschap, landschap Overijssel en de provincie werkt de gemeente aan projecten waarin voor delen van het Reggedal op basis van een blauw-groene (water en natuurontwikkeling) inrichtingsvisie het oude meanderen wordt teruggebracht. Ook bij nieuwe ontwikkelingen kan deze meandering nog meer worden versterkt of beleefbaar worden gemaakt.

Menselijke activiteiten vonden lang geleden al langs de rivier de Regge plaats. De Schuilenburg (uit 1339) was een machtige havezate direct aan de Regge bij de verbindingsweg van Zwolle naar Almelo (de Twentsche Weg). Dit terrein is hersteld en heeft nu een recreatieve bestemming. en uiteraard is de textielindustrie op de kruising van de Regge en de Rijksweg 35 ontstaan. De aanwezigheid van de textielindustrie in Nijverdal heeft een belangrijke stempel gedrukt op het dorp en de omgeving ervan. (Spoor)wegen zijn mede vanwege de textielindustrie aangelegd. Op het Ten Cate-terrein in Nijverdal staan nog gebouwen waarvan een aantal als cultuurhistorisch erfgoed is aangewezen. Het project ‘Nijverdal aan de Regge’, waarbij het Ten Cate-terrein aan de PC Stamstraat wordt herontwikkeld, heeft als uitgangspunt de Regge weer beleefbaar te maken vanuit het dorp. Dit project moet nog worden uitgewerkt en vormt de laatste, nog ontbrekende, schakel van de Reggeherstelprojecten.

Ontwikkelingen worden in dit gebied, waar van oorsprong al tal van activiteiten plaatsvonden, gestimuleerd. Beleefbaarheid van de Regge kan op verschillende manieren tot stand komen (denk aan avontuurlijke waterrecreatie, avontuurlijke verblijven langs de Regge). Daarbij zal naast de beleefbaarheid van de Regge, ook oog moeten zijn voor het cultuurhistorisch erfgoed. Het cultuurhistorisch erfgoed kan worden benut voor versterking van het imago en de identiteit.

3.3.1.2.2 Context

Wonen

Woningbouw vindt plaats binnen de in ontwikkeling zijnde gebieden en op inbreidingslocaties (bijvoorbeeld door transformatie). In de komende jaren zal, afhankelijk van de (woning)marktontwikkeling de contouren van woongebied in ontwikkeling doorontwikkeld worden of dat er tot een afronding wordt overgegaan. Naast deze gebieden, zijn er enkele zoekgebieden aangewezen. Deze zoekgebieden komen pas in beeld indien:

  • er geen inbreidingslocaties in een betreffende kern beschikbaar zijn/in aanmerking komen en/of
  • het inbreiding voor uitbreiding principe in de bredere context geen oplossing kan bieden danwel geen maatwerkoplossing kan leveren, Buiten deze zoekgebieden om zijn er geen andere nieuwe uitleggebieden. Op het vlak van wonen, heeft de gemeente een aparte beleidsnota.

Buitengebied

Het buitengebied is het gebied buiten de dorpen en kernen. In het buitengebied vindt agrarische bedrijvigheid plaats, er wordt gerecreëerd en gewoond en het bevat belangrijke ecologische waarden. In het buitengebied liggen enkele buurtschappen, met een hechte sociale structuur. Vanwege de verwevenheid met het landschap maken deze buurtschappen onderdeel uit van het buitengebied.

Het beleid met betrekking tot de hoofdfunctie van het buitengebied, de agrarische bedrijvigheid is vastgelegd in het bestemmingsplan Buitengebied. Daarbij kan gedacht worden aan de ontwikkelingsruimte (afhankelijk van de zogenoemde reconstructiezonering), het VAB-beleid, beleid voor niet agrarische bedrijvigheid in het buitengebied, rood voor rood en de kwaliteitsimpuls groene omgeving.

3.3.1.2.3 Kernvisie

Binnen de kernvisie liggen tien concrete opgaven, waarvan zes ruimtelijke en vier procesmatige. De in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling maakt geen onderdeel uit van een concrete opgave.

3.3.1.3 Conclusie

Het voornemen betreft om ter plaatse van de Kruishaarweg, aangrenzend aan de bestaande woning in het kader van de gemeentelijke Rood voor Rood regeling een compensatiewoning te realiseren. De voorgenomen ontwikkeling zal niet direct bijdragen aan het ontwikkelen van landbouw maar wel het versterken van de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied. Dit aangezien circa 1.100 m2 aan landschapsontsierende bebouwing verwijderd wordt. Door de sloop van deze bebouwing naast de landschappelijke inpassing zal er een kwaliteitsverbetering plaatsvinden in het buitengebied. Tevens zal de woning worden gebouwd voor de lokale behoefte en vormt daarmee geen belemmering voor de huidige woningbouwprogrammering. Dit aangezien het enkel één woning betreft.

Hiermee is de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling als passend aan te merken en is de ontwikkeling niet in strijd met de beleidsdoelen zoals opgenomen in de omgevingsvisie. Overigens worden als gevolg van het plan omliggende agrarische bedrijven niet in hun bedrijfsvoering belemmerd.

3.3.2 Beleid 'Nieuw Buitengebied'
3.3.2.1 Algemeen

De gemeenteraad van Hellendoorn heeft op 2 juni 2020 het beleid ‘Nieuw Buitengebied’ vastgesteld. Het doel van het beleid is richting aan toekomstige ontwikkelingen in het buitengebied te geven, maar ook een doorkijk te bieden naar een werkwijze die past in de geest van de Omgevingswet.

3.3.2.2 Stappenplan

De basis van het beleid is het stappenplan, waarmee initiatiefnemers op weg worden geholpen bij het vormgeven van nieuwe ontwikkelingen. In figuur 3.9 is het stappenplan kort weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPBUKRUISHAARWG3HA-VG01_0023.png"  
Figuur 3.9: Stappenplan beleid Nieuw Buitengebied (Bron: Gemeente Hellendoorn)  
3.3.2.3 Rood voor rood regeling

Onderdeel van het beleid is de rood voor rood regeling, waarbij in ruil voor de sloop van landschapontsierende bedrijfsgebouwen en de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit de mogelijkheid wordt geboden voor het realiseren van één of meerdere woningen.

Voor een compensatiewoning dient minimaal 1.000 m2 aan voormalige (agrarische) bedrijfsbebouwing gesloopt te worden. De te slopen gebouwen dienen minimaal tien jaar bedrijfsmatig in gebruik te zijn geweest. Uitgangspunt voor de slooplocatie is de sloop van het gehele complex met voormalige bedrijfsbebouwing, dus inclusief sleufsilo’s, mestkelders en overtollige erfverharding.

Het heeft de voorkeur dat de kavel(s) op (één van) de slooplocatie(s) worden gerealiseerd. Onder voorwaarde dat wordt voldaan aan het stappenplan, kan er worden gebouwd aan de rand van één van de kernen of buurtschappen, op een bestaand woonerf of als onderdeel van een bebouwingscluster.

3.3.2.4 Toetsing van het initiatief aan het beleid 'Nieuw Buitengebied'

Stappenplan

Stap 1: Gebiedskenmerken

Zoals uit hoofdstuk 2 blijkt worden beide plandelen landschappelijk ingepast conform de ter plaatse geldende gebiedskenmerken. Hierbij worden de bestaande houtopstanden versterkt naast dat er nieuwe beplanting wordt aangeplant. Tevens dient te worden opgemerkt dat de gronden reeds zijn ingericht conform de geldende gebiedskenmerken. Hiervoor is een ruimtelijk kwaliteitsplan opgesteld. De uitvoering en instandhouding hiervan is via een voorwaardelijke verplichting verankerd in de regels van dit bestemmingsplan.

Stap 2: Identiteit

De slooplocatie bevindt zich in het identiteitsgebied 'Beleef de Regge' en de sloop c.q. bouwlocatie voor de compensatiewoning in het identiteitsgebied 'Rond Boeren'. Het agrarisch gebruik geeft identiteit aan het gebied waar de compensatiewoning moet komen. Hierbij zijn enkel nieuwe functies toegestaan indien deze in ruimtelijk opzicht of in functionele zin een relatie hebben met de agrarische sector. De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de bouw van een woning aangrenzend aan de huidige woonbestemming. Hierbij wordt een traditioneel boerenerf verkregen, waarbij een één-erfensemble centraal staat. Er is daarmee sprake van een inpasbaarheid in het agrarisch cultuurlandschap.

Door de situering van de bebouwing wordt zoveel mogelijk aangesloten bij een (traditioneel) boerenef. Door deze situering en het landschappelijk inpassen wordt samenhang gevonden met de omgeving. Zoals in hoofdstuk 4 blijkt, worden omliggende functies niet door de voorgenomen ontwikkeling beperkt. De voorgenomen ontwikkeling sluit daarmee aan bij de identiteit zoals deze geldt op basis van de Omgevingsvisie 'Natuurlijk Avontuurlijk'.

Ter plaatse van de sloop van landschapsontsierende bebouwing vindt een verbetering plaats ten opzichte van de huidige situatie. Vervallen voormalige agrarische bebouwing maakt plaats voor een gazon waarbij een opgeruimd perceel overblijft. Door de sloop van de landschapsontsierende bebouwing vindt geen verpaupering plaats en wordt de beleefbaarheid van de omgeving versterkt.

Stap 3: Gebiedsopgaven

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de sloop van een aanzienlijke omvang landschapsontsierende bebouwing in het buitengebied van de gemeente Hellendoorn. Het gaat in totaal om een oppervlakte van minimaal 1.100 m2 waarbij de bebouwing minimaal 10 jaar heeft gediend.. De sloop van deze bebouwing heeft een positieve impact op de plandelen. Daarnaast worden beide plandelen landschappelijk ingepast, waarbij rekening wordt gehouden met de geldende gebiedskenmerken ter plaatse. Al met al is er sprake van een aanzienlijke verbetering van de ruimtelijke kwaliteit in het buitengebied van Hellendoorn.

Stap 4: Verbinden

Initiatiefnemer heeft de huidige bewoners aan de Kruishaarweg 3 en ter plaatse van de slooplocatie mondeling op de hoogte gebracht. Uit het mondelinge overleg zijn geen bezwaren naar voren gekomen.

Stap 5: Wensen

Voorgenomen stappen hebben geleid tot een passend en afgebakend plan, waarbij bewuste keuzes en afwegingen zijn gemaakt.

Stap 6: Balans

Zoals uit voorliggend bestemmingsplan blijkt, draagt voorliggend initiatief bij aan een aanzienlijke ruimtelijke kwaliteitsverbetering in het buitengebied door onder meer de sloop van een aanzienlijke hoeveelheid bebouwing en de landschappelijke inpassing van de plandelen te realiseren. Het plan is in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening en draagt bij aande geldende gebiedsopgaven.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het voornemen in overeenstemming is met de beleidsregels 'Nieuw Buitengebied'.

3.3.3 Welstandsnota 2012

Het beleid voor nieuwe ontwikkelingen in het buitengebied richt zich volgens de Welstandsnota 2012 van de gemeente Hellendoorn op behoud van kenmerkende eigenschappen. Voor wat betreft de bouw van de woning geldt dat aansluiting moet worden gezocht met de traditionele compositie en architectuur.

Het ontwerp van de woning en inrichting van het perceel zal worden voorgelegd aan de stadsbouwmeester van “het Oversticht”, die de plannen voor de gemeente toetst aan de gemeentelijke welstandsnota.

3.3.4 Woonvisie 2020 - 2025
3.3.4.1 Algemeen

De gemeente Hellendoorn wil onnodig ruimtebeslag tegengaan met de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik. Eerst wordt door de gemeente gekeken of er met toepassing van deze principes een oplossing gevonden kan worden voor nieuw ruimtegebruik. De woonvisie sluit aan bij de Ladder van Duurzame Verstedelijking van de provincie Overijssel.

In de Woonvisie 2020-2025 geeft de gemeente Hellendoorn de richting aan voor het woonbeleid. De woonafspraken tussen de regio Twente en de provincie Overijssel liggen hieraan ten grondslag. Op basis van een Primos huishoudensprognose is bepaald wat de woningbehoefte per gemeente is en daarmede het aantal toegestaan te bouwen woningen. Afhankelijk van veranderingen in de vraag, mag de gemeente Hellendoorn de bouw van 340 tot 420 woningen toewijzen. De intentie is om hier zorgvuldig mee om te gaan. De gemeente geeft ruimte aan ontwikkelingen die een significante kwaliteitsimpuls beduiden.

3.3.4.2 Toetsing aan de woonvisie 2020-2025

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de realisatie van één nieuwe woning, ter plaatse van een bestaand woonperceel. Daarmee is er sprake van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik. De voorgenomen ontwikkeling gaat gepaard met een kwaliteitsverbetering van de betreffende percelen, waarbij enkele schuren worden opgeruimd en ontwikkeling van nieuwe natuur plaatsvindt. Daarnaast is er in de gemeente Hellendoorn de komende jaren nog een vraag naar nieuwe woningen. Daarmee speelt de ontwikkeling ook in op de actuele woningvraag.

3.3.5 Conclusie toetsing aan het gemeentelijk beleid

De in het voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling is in overeenstemming met de gemeentelijke beleid uitgangspunten zoals verwoord in de voorgenoemde beleidsstukken.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

4.1 Algemeen

Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van de wijze waarop de milieu- en omgevingsaspecten bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de in dit kader van belang zijnde milieu- en omgevingsaspecten.

4.2 Bodem

4.2.1 Algemeen

Bij de verkenning van mogelijkheden om nieuwe functies in een gebied te realiseren dient de bodemkwaliteit te worden betrokken. Inzicht in eventuele beperkingen aan het bodemgebruik (i.v.m. milieuhygiënische risico's voor mens, plant en dier) is noodzakelijk om te beoordelen of de grond geschikt is voor de beoogde functie. Er mogen namelijk geen nieuwe gevoelige functies op een zodanig verontreinigd terrein worden gerealiseerd, dat schade is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers of het milieu. Bovendien dient een bodemonderzoek uitgevoerd te worden indien gebouwen worden gerealiseerd voor menselijk verblijf.

4.2.2 Onderzoek

Lycens B.V. heeft in juli 2023 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd op de locatie aan de Kruishaarweg. Hieronder wordt op de conclusie van het verkennend bodemonderzoek ingegaan. Voor de gehele rapportage wordt verwezen naar Bijlage 2 Verkennend bodemonderzoek Kruishaarweg.

Resultaten grond

In de grond zijn geen parameters in verhoogde gehalten gemeten.

Resultaten grondwater

In het grondwater is een licht verhoogde concentratie aan cadmium gemeten. Aangezien met betrekking tot de licht verhoogde concentratie aan cadmium geen antropogene bron bekend is, is vermoedelijk sprake van een natuurlijk verhoogde concentratie.

Conclusie

De opzet van het uitgevoerde onderzoek heeft geleid tot een goed beeld van de bodemkwaliteit ter plaatse van de onderzoekslocatie. De gestelde “hypothese onverdachte locatie” dient te worden verworpen doordat cadmium in het grondwater licht verhoogd is gemeten. De gevolgde onderzoeksstrategie geeft echter een representatief beeld van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse van de onderzoekslocatie.

Op basis van de resultaten van het uitgevoerde bodemonderzoek kan worden geconcludeerd dat de bodemkwaliteit geen belemmeringen vormt voor de geplande planologische procedure, aanvraag omgevingsvergunning en de geplande herinrichting van de locatie.

4.2.3 Conclusie

Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor het voornemen.

4.3 Water

4.3.1 Algemeen

Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

4.3.1.1 Beleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. De waterkwaliteit van alle oppervlaktewateren in een stroomgebied moeten vanaf 2015 aan bepaalde eisen voldoen. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de NOVI en het Waterbeheerprogramma 2022-2027.

Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.

Waterschap Vechtstromen

Het algemeen bestuur van het waterschap Vechtstromen heeft in de vergadering van 22 december 2021 het 'Waterbeheerprogramma 2022-2027' vastgesteld.

Het Waterbeheerprogramma 2022-2027 laat zien welke resultaten het waterschap op strategisch en tactisch niveau in zes jaar wil behalen. In het Waterbeheerprogramma wordt aangegeven welke maatregelen en voorzieningen daarvoor getroffen worden en wanneer. De maatregelen in het programma zijn een aanvulling op en uitwerking van maatregelen die al in de waterprogramma’s van het Rijk en de regio zijn opgenomen. Dit Waterbeheerprogramma geeft aan wat de inhoudelijke strategie is om de doelen van het waterschap te verwezenlijken. Deze strategie volgt uit de waarden die het waterschap centraal zet. Deze zijn gericht op het:

  • het centraal zetten van de leefomgeving;
  • zo veel mogelijk zoeken naar samenwerking met partners in het beheergebied van het waterschap, en;
  • het streven naar optimale participatie.

Waterschap Drents Overijsselse Delta

Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Drents Overijsselse Delta (voorheen Reest en Wieden & Groot Salland), Vechtstromen en Rijn en IJssel. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen de afgelopen jaren intensief samengewerkt met elkaar en met andere partners. Het nieuwe Waterbeheerplan is één van de resultaten van deze samenwerking. De opzet en grote delen van dit Waterbeheerplan zijn inhoudelijk hetzelfde als dat van de andere waterschappen in Rijn-Oost.

Waterschap Drents Overijsselse Delta heeft de taken vastgelegd in het Waterbeheerprogramma 2022-2027. Hierin is als hoofddoel geformuleerd: Zorgen voor veilig wonen met water, voor voldoende en schoon water voor boeren en bedrijven in de stad en de natuur. Samen met partners gebeurt dit op een sobere en doelmatige wijze, zodat mensen in het gebied gezond en veilig kunnen leven, wonen en werken.

Gemeentelijk beleid

Op 15 december 2020 is de beleidsnota “Samen leven met water 2021-2025 gemeente Hellendoorn” vastgesteld. Het waterbeheer in Hellendoorn is verdeeld over vier waterpartners: de gemeente Hellendoorn, het waterschap Vechtstromen en waterschap Drents Overijsselse Delta en de provincie Overijssel. Bij het operationele waterbeheer worden ook particulieren en ondernemers betrokken.

De activiteiten van de vier waterpartners kennen een grote onderlinge afhankelijkheid. Een goede samenwerking is dus essentieel. De gemeentelijke zorgplichten voor afvalwater, grondwater en hemelwater hebben zowel betrekking op de (afval)waterketen als op het watersysteem.

In de samenwerking met waterbeheerders en omliggende gemeenten speelt Twents Waternet een belangrijke rol. Twents Waternet is een netwerkorganisatie waarin (beleids)medewerkers van de Twentse gemeenten en waterschap Vechtstromen kennis en ervaring delen op het gebied van riolering, waterbeheer en klimaatadaptatie. Het Twents Waternet heeft een aantal bouwstenen opgesteld voor regelgeving op watergebied. De bouwstenen bieden mogelijkheden om onderwerpen op verschillende wijze te regelen. De bouwstenen gaan over:

  • aansluiten op de riolering met regels over de aansluitingen op de riolering;
  • lozen van afvalwater met regels over de lozingsroute, zuiveringsvoorzieningen en bij dit regels voor aan te leveren gegeven en bescheiden;
  • bedrijfsafvalwater in het buitengebied met regels om zorg te dragen dat alleen huishoudelijk wordt geloosd en aanvullende regels in geval van lozing van bedrijfsafvalwater;
  • vloerpeilen en maximaal percentage verharding met regels om zorg te dragen dat zo weinig mogelijk hemelwater via het riool wordt afgevoerd;
  • waterberging inclusief afkoopregeling met regels om hemelwater langer op het eigen terrein kunnen vasthouden en indien nodig vertraagd afvoeren. Ook bevat deze regels voor particulieren over het aanleggen van een waterberging met voorwaarden. Via een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de waterbergingseis;
  • afkoppelen en infiltreren in aangewezen afkoppelgebieden om daarme het hemelwater vast te houden in de gebieden;
  • bodemenergiesystemen in intrekgebieden dienen zorg te dragen dat de drinkwaterwinning wordt veiliggesteld.

Afvalwaterzorgplicht

De gemeentelijke zorgplicht voor inzameling van stedelijk afvalwater beperkt zich overwegend tot huishoudelijk afvalwater en afvalwater dat qua samenstelling daarmee overeen komt. Dit houdt in dat bedrijfsafvalwater, waarbij geen sprake is van bovengenoemde herkomst, in beginsel niet door de gemeente ingezameld en getransporteerd behoeft te worden. In de praktijk zal de gemeente overigens het bedrijfsafvalwater dat al is aangesloten op een openbaar vuilwaterriool blijven inzamelen en transporteren, mist de samenstelling van dit afvalwater voldoet aan wettelijke eisen en de goede werking van het rioolstelsel en rioolwaterzuivering niet belemmert.

Hemelwaterzorgplicht

De gemeente Hellendoorn streeft naar een zo duurzaam mogelijke en doelmatige inzameling en afvoer van hemelwater waarbij hemelwater op een zo natuurlijk mogelijke manier wordt verwerkt. Gestreefd wordt dit te doen tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten. Bij infrastructuurprojecten in bestaand stedelijk gebied en bij nieuwe in- en uitbreidingen van woongebied is in de afgelopen 20 jaar veel aandacht gegeven aan het scheiden van hemel- en afvalwater. De gemeente tracht, conform de opzet van de wetgeving, het initiatief voor de verwerking van hemelwater dat afkomstig is van particuliere terreinen zoveel mogelijk bij de burgers neer te leggen binnen de grenzen van redelijkheid en doelmatigheid.

Grondwaterzorgplicht

De gemeente draagt zorg voor het in het openbaar gebied treffen van maatregelen teneinde structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken. Dit voorzover het treffen van die maatregelen doelmatig is en niet tot de zorg van de particulier, het waterschap of de provincie behoren

4.3.2 Onderzoek
4.3.2.1 Algemeen

Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

4.3.2.2 Watertoetsproces

Watersysteem

In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe 'eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren' is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.

Afvalwaterketen

Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe 'eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren' een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.

Wateraspecten plangebied

Waterhuishouding

Het voornemen loopt geen verhoogd risico op wateroverlast als gevolg van overstromingen. Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. In het verleden is er in of rondom het plangebied geen wateroverlast of grondwateroverlast geconstateerd. Hierbij is in voorliggende situatie, gelet het slopen van de landschapsontsierende bebouwing sprake van een afname van aan verharding, gelet op de sloop van circa 1100 m2 aan landschapsontsierende bebouwing en enkel de terugbouw van een woning met bijgebouw. Tevens bevinden de plandelen zich niet binnen een beschermingszone of herinrichtingszone langs een waterloop, primair watergebied, invloedszone zuiveringstechnisch werk of een retentiecompensatiegebied.

Voorkeursbeleid hemelwaterafvoer

In het plan wordt het afvalwater en het hemelwater behandeld via een gescheiden stelsel: hemelwater wordt geïnfiltreerd in de grond waarvoor ruimvoldoende infiltratiemogelijkheden binnen de plandelen aanwezig zijn en het afvalwater wordt aangesloten op de bestaande riolering ter plaatse.

Aanleghoogte van de bebouwing

Voor de aanleghoogte van de gebouwen (onderkant vloer begane grond) wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter ten opzichte van de gemiddelde hoogste grondwaterstand(GHG). Bij een afwijkende maatvoering is de kans op structurele grondwateroverlast groot. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Kelders dienen waterdicht te zijn. Om wateroverlast en schade in de woningen te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast. In het plan wordt ernaar gestreefd het voorkeursbeleid van het waterschap op te volgen.

Watertoetsproces

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is door Lycens B.V. in juni 2023 een digitale watertoets uitgevoerd. De korte procedure is voor beide plandelen goed doorlopen. Daaruit blijkt dat de standaard waterparagraaf volstaat. Voor de gehele watertoets wordt verwezen naar Bijlage 3 Watertoets Kruishaarweg en Bijlage 4 Watertoets Hancateweg-Oost.

4.3.3 Conclusie

Op basis van het voorgaande wordt geconcludeerd dat het aspect water geen belemmering vormt voor de uitvoering van het onderhavige plan.

4.4 Erfgoed

4.4.1 Archeologie

Algemeen

Wet op de archeologische monumentenzorg

In de Wet op de archeologische monumentenzorg (2007) zijn de uitgangspunten van het Verdrag van Malta (1992) binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen, waarbij in beginsel geldt: "de veroorzaker betaalt". Het belangrijkste doel van de wet is het behoud van het bodemarchief "in situ" (ter plekke), omdat de bodem de beste garantie biedt voor een goede conservering van de archeologische waarden. Het is verplicht om in het proces van ruimtelijke ordening tijdig rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Op die manier komt er ruimte voor overweging van archeologie vriendelijke alternatieven.

Sinds 1 juli 2016 bundelt de Erfgoedwet bestaande wet- en regelgeving voor het behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Samen met de toekomstige Omgevingswet maakt de Erfgoedwet een integrale bescherming van ons cultureel erfgoed mogelijk. Zolang de Omgevingswet nog niet in werking is getreden, vallen de artikelen waarin de omgang met archeologie in de fysieke leefomgeving zijn vastgelegd, nog in de overgangsregeling van de Erfgoedwet.

Onderzoek

Voor het onderhavige plandeel, ter plaatse van de Kruishaarweg is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde' van toepassing. Deze dubbelbestemming, opgenomen in het bestemmingsplan 'Buitengebied 2009' heeft een onderzoeksgrens van meer dan 2.500 m2.. In voorliggende situatie wordt ter plaatse enkel 303 m2 aan landschapsontsierende bebouwing gesloopt naast de bouw van een woning en 100 m2 mogelijk gemaakt. Hierbij wordt ruimschoots onder de onderzoeksgrens gebleven. Ter bescherming van de archeologische waarden wordt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde' conform het geldende bestemmingsplan overgenomen.

Voor het plandeel aan de Hancateweg-Oost is zowel de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' als de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde' van toepassing. Hierbij geldt voor de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' een onderzoeksgrens van 100 m2 en voor de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde' een onderzoeksgrens van 2.500 m2. In voorliggende situatie wordt in totaal circa 830 m2 aan landschapsontsierende bebouwing, verspreid uit meerdere schuren gesloopt. Dit op gronden waar een onderzoeksplicht geldt voor grondwerkzaamheden met een oppervlakte van meer dan 100 m2.

Gelet op de voorgenomen ontwikkeling vindt ter plaatse enkel een verwijdering van de landschapsontsierende bebouwing plaats. Hierbij wordt de fundering verwijderd waarbij vervolgens de gronden worden opgevuld zodat agrarische grond en bouwland wordt verkregen. Door de opvulling van gronden vindt geen extra bodemverstoring met onderliggende dan omliggende lagen plaats.

Ter bescherming van de archeologische waarden worden voor deelgebied Hancateweg-Oost de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie' en 'waarde - Archeologische verwachtingswaarde' conform het geldende bestemmingsplan overgenomen. Op basis daarvan geldt o.a. een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden voor werken en werkzaamheden over een oppervlakte van 100 m2 of meer voor graafwerkzaamheden, roeren en omwoelen van gronden dieper dan 30 cm onder peil, voor het aanbrengen van diepwortelende beplantingen (zoals bomen) en voor het ophogen en egaliseren van gronden. Ten behoeve van de voorgenomen sloopwerkzaamheden zal in ieder geval grond over een groter oppervlak dan 100 m2 worden geëgaliseerd en opgehoogd, worden mogelijk over een oppervlak van 100 m2 of meer bomen aangeplant en vinden waarschijnlijk dieper dan 30 cm onder peil graafwerkzaamheden plaats. Deze voorgenomen werken/werkzaamheden zijn vergunningplichtig. Ten behoeve van een toekomstige aanvraag omgevingsvergunning voor het uitvoeren van deze werken/werkzaamheden dient een archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd.

Toetsing

Gelet op de beoogde werkzaamheden wordt gesteld dat het uitvoeren van een archeologisch onderzoek voor het bestemmingsplan niet benodigd wordt geacht.

4.4.2 Cultuurhistorie

Algemeen

In de visie erfgoed en ruimte 'Kiezen voor karakter' (juni 2011) zet het Rijk uiteen hoe cultureel erfgoed wordt geborgd in de ruimtelijke ordening voor de periode 2011-2015. De moderne monumentenzorg is ontwikkelings- en gebiedsgericht. Bovendien vindt het Kabinet samenwerking met publieke en private partijen van belang.

In de visie wordt het karakter van Nederland gevat in vier kenmerkende eigenschappen: waterland, stedenland, kavelland en vrij land. De gebiedsgerichte omgang met erfgoed vergt dat deze karakteristieken worden verbonden met opgaven uit andere sectoren en dat de economische, sociaal-culturele en ecologische kracht van het erfgoed beter wordt uitgebaat.

Veranderingen in de monumentenzorg en de ruimtelijke ordening geven burgers en bedrijven meer ruimte en geven decentrale overheden meer vrijheden en verantwoordelijkheden. Iedere overheidslaag staat voor de taak zijn belangen zo veel mogelijk vooraf kenbaar te maken en waar nodig met regels te borgen. Het rijk is daarnaast verantwoordelijk voor een goed functionerend stelsel. Provincies krijgen een centrale rol in de gebiedsgerichte belangenafweging en gemeenten verbinden gevolgen aan een gebiedsgerichte analyse van erfgoedwaarden bij het opstellen van ruimtelijke plannen.

Het Rijk heeft gekozen voor vijf prioriteiten van het gebiedsgerichte erfgoedbeleid in de komende jaren:

  • 1. werelderfgoed: de samenhang borgen en de uitstraling vergroten;
  • 2. eigenheid en veiligheid: zee, kust en rivieren;
  • 3. herbestemming als (stedelijke) gebiedsopgave: met focus op groei en krimp;
  • 4. levend landschap: synergie tussen erfgoed, economie en ecologie;
  • 5. en wederopbouw: het tonen van een tijdperk.

Onderzoek

Uit de Cultuurhistorische kaart van KICH (Kennisinfrastructuur Cultuurhistorie) en de provinciale cultuurhistorische waardenkaart blijkt dat de woonboerderij waarbinnen nr. 11 en nr. 13 zijn gevestigd een Rijksmonument betreft. Volgens de Rijkscode 21395 gaat het om een bouwhuis van de voormalige havezate Egede; langgerekt L-vorming gebouw onder rieten schilddak; in de lange gevel twee korfboogpoorten, jaartal 1780 in de sluitsteen van de rechtse. Het woongedeelte heeft vensters met roedenverdeling met luiken behangen.

De voorgenomen ontwikkeling voorziet enkel in werkzaamheden rondom deze bebouwing waarbij de bebouwing ongewijzigd blijft. Er vindt geen aantasting van de bebouwing plaats en gelet op de sloopwerkzaamheden rondom de woonboerderij, zal er een versterking plaatsvinden van de monumentale waarde.

Conclusie

Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de realisatie van het onderhavige plan.

4.5 Flora en fauna

4.5.1 Algemeen

Wet natuurbescherming

De natuurwetgeving voor Nederland is per 1 januari 2017 vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Binnen de wet zijn de beschermingsregimes voor Natura 2000-gebieden, soortbescherming en houtopstanden opgenomen als afzonderlijke hoofdstukken, waardoor de wet via duidelijke en eenvoudige regels voorziet in een heldere implementatie van de Europese natuurbeschermingsrichtlijnen. Naast de Wet natuurbescherming bestaat in Nederland het Natuur Netwerk Nederland (NNN), waarvoor de provincies beleid maken.

Natura 2000

De wetgeving met betrekking tot Natura 2000-gebieden is vastgelegd in Hoofdstuk 2 van de Wet Natuurbescherming. Natura 2000-is de overkoepelende naam voor gebieden die op Europees niveau worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Vanuit deze richtlijnen worden specifieke diersoorten en hun habitat beschermd om de biodiversiteit te behouden, te herstellen of uit te breiden. Het ondernemen van projecten, plannen of activiteiten in en in de omgeving van een Natura 2000-gebied kan mogelijkerwijs leiden tot (significant) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen. Indien het niet mogelijk is om negatieve effecten op voorhand uit te sluiten, dan is er sprake van een vergunningsplicht en moet een habitattoets uitgevoerd worden. In een habitattoets worden de projecten, plannen of activiteiten getoetst op hun invloed op de instandhoudingsdoelstellingen en of (onder bepaalde voorwaarden) toestemming voor de uitvoering kan worden verleend.

Soortbescherming

De Wet natuurbescherming kent naast het beschermingsregime voor Natura 2000-gebieden drie beschermingscategorieën onder het hoofdstuk 'soortbescherming':

  • 1. Alle van nature in Nederland in het wild levende vogels op grond van de Vogelrichtlijn (art 3.1).
  • 2. Soorten beschermd op grond van de Habitatrichtlijn, het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn (art. 3.5).
  • 3. Nationaal beschermde 'andere soorten' (art.3.10) als vermeld in Bijlage A van de Wet Natuurbescherming alsmede alle de vaatplanten van de soorten genoemd in bijlage B van de Wet Natuurbescherming.

De soortbescherming is alleen (met uitzondering van de zorgplicht) van toepassing op soorten genoemd onder deze drie beschermingscategorieën.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Naast de Wet natuurbescherming bestaat in Nederland het Natuur Netwerk Nederland (NNN), waarvoor de provincies beleid maken. Het NNN is ruimtelijk in de Provinciale Structuurvisie vastgelegd. Het vormt een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones. Dit netwerk bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen deze gebieden.

Ook de beheersgebieden voor agrarisch natuurbeheer behoren tot het NNN. De planologische verankering van het NNN vindt plaats in (gemeentelijke) bestemmingsplannen. Wanneer bij ruimtelijke ontwikkelingen een bestemmingsplan wijziging moet worden doorgevoerd dient altijd een 'Nee, tenzij'- toets te worden uitgevoerd. Hierin wordt beoordeeld of er als gevolg van de voorgenomen maatregelen significante effecten op de wezenlijke waarden en kenmerken van het netwerk optreden.

4.5.2 Onderzoek

Het plangebied, bestaande uit twee plandelen is geen onderdeel van Natura 2000-gebied of Natuurnetwerk Nederland. Hierbij bevindt het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ten opzichte van het plandeel aan de Kruishaarweg ligt op circa 180 meter en betreft de 'Sallandse Heuvelrug'. Het plandeel aan de Hancateweg-Oost ligt op circa 1.5 kilometer van 'Vecht- en Beneden-Reggebied'. Het dichtstbijzijnde gebied, aangewezen als NNN ligt op 150 meter ten opzichte van het plandeel aan de Hancateweg-Oost en grenst het plandeel aan de Kruishaarweg.

Tevens zullen ter plaatse van beide plandelen zowel sloop en/of bouwwerkzaamheden plaatsvinden. Hierna wordt nader op de onderzoeken ingegaan met betrekking tot ecologie.

4.5.2.1 Natura 2000-gebieden

Om aan te tonen dat de voorgenomen ontwikkeling, de bouw van een woning ter plaatse van de gronden aan de Kruishaarweg dan wel de sloop ter plaatse van beide plandelen geen negatieve invloed heeft op de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebieden is een stikstofberekening uitgevoerd. Hieronder wordt on de conclusie van de stikstofberekening ingegaan. Voor de gehele berekening wordt verwezen naar Bijlage 5 Aerius berekening Kruishaarweg.

Conclusie stikstofberekening

Als gevolg van de ontwikkel- en gebruiksfase vindt er geen toename van depositie plaats in Natura 2000-gebied. Er zijn geen rekenresultaten die leiden tot een significant negatief effect op deze natuurgebieden. De voorgenomen activiteiten in de ontwikkel - en gebruiksfase leiden niet tot wettelijke consequenties. Er hoeft geen Wet natuurbescherming-vergunning aangevraagd te worden.

4.5.2.2 NNN

De plandelen bevinden zich niet binnen een gebied dat is aangewezen als NNN. Hierdoor kan geconcludeerd worden dat er geen aantasting plaatsvindt van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN. Nadere uitwerking wat betreft de aantasting op NNN wordt dan ook niet benodigd geacht.

4.5.2.3 Soortbescherming

Lycens B.V. heeft in juli 2023 een quickscan flora fauna uitgevoerd. Het betreft een quickscan voor beide plandelen gelet op de sloop- en bouwwerkzaamheden ter plaatse. Hieronder wordt op de conclusie uit het onderzoek ingegaan. Voor de gehele quickscan flora en fauna wordt verwezen naar Bijlage 6 Quickscan Flora Fauna.

Conclusie soortbescherming

De inrichting en het gevoerde beheer maken het onderzoeksgebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde planten maar wel tot een geschikt functioneel leefgebied van verschillende beschermde diersoorten. Beschermde diersoorten benutten het onderzoeksgebied als foerageergebied en mogelijk bezet een beschermd grondgebonden zoogdier er een vaste rust- en/of voortplantingsplaats, bezetten amfibieën er een (winter)rustplaats en nestelen er vogels. Vleermuizen en ongewervelden bezetten geen vaste rust- of voortplantingsplaats in het onderzoeksgebied en amfibieën bezetten er geen voortplantingsplaats.

Van de in het onderzoeksgebied nestelende vogelsoorten is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Werkzaamheden die kunnen leiden tot het verstoren/vernielen van bezette vogelnesten dienen buiten de voortplantingsperiode van vogels uitgevoerd te worden. De meest geschikte periode om de voorgenomen activiteiten uit te voeren is september-februari. Voorgenomen werkzaamheden mogen juridisch beschouwd wel plaatsvinden tijdens het broedseizoen van vogels mits geen bezette vogelnesten beschadigd/vernield worden. Indien de voorgenomen activiteiten uitgevoerd worden tijdens de voortplantingsperiode, dient een broedvogelscan uitgevoerd te worden om de aanwezigheid van een bezet vogelnest uit te sluiten.

Mogelijk komen algemeen beschermde grondgebonden zoogdieren en amfibieën voor binnen het onderzoeksgebied. Deze soorten staan op de provinciale vrijstellingslijst voor ruimtelijke ingrepen. Er hoeft dan ook geen ontheffing voor de uitvoering van voorgenomen activiteiten te worden aangevraagd. Aanbevolen wordt om buiten de kwetsbare periode (augustus-oktober) van de soorten aan het werk te gaan en één richting op te werken zodat de dieren de mogelijkheid hebben om te vluchten.

In het kader van de zorgplicht moet rekening worden gehouden met alle in het onderzoeksgebied aanwezige planten en dieren en moet er gekozen worden voor een werkmethode en/of planning in de tijd, waardoor planten en dieren zo min mogelijk schade ondervinden als gevolg van de voorgenomen activiteiten. Door het uitvoeren van de voorgenomen activiteiten wordt de functie van het onderzoeksgebied als foerageergebied tijdelijk aangetast. Dit leidt echter niet tot wettelijke consequenties.

4.5.3 Conclusie

De in het onderzoeksgebied voorkomende grondgebonden zoogdieren en amfibieën staan op de provinciale vrijstellingslijst voor ruimtelijke ingrepen. Er hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd. Uitvoering van de voorgenomen activiteiten leiden niet tot wettelijke consequenties voor vleermuizen, beschermde plantensoorten en beschermde ongewervelden. Voor de aanwezige vogelsoorten geldt dat het uitvoeren van voorgenomen activiteiten buiten de broedperiode moet plaatsvinden of er dient een broedvogelscan te worden uitgevoerd. Er dient te allen tijde gewerkt te worden conform de Zorgplicht. Geconcludeerd wordt dat het aspect ecologie geen belemmering vormt voor het voornemen.

4.6 Rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai

4.6.1 Algemeen

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.

Wegverkeerslawaai

Met betrekking tot geluid veroorzaakt door het wegverkeer is in de Wet geluidhinder de verplichting opgenomen tot het verrichten van onderzoek naar de geluidsbelasting op de gevels van (nieuw geprojecteerde) woningen en andere geluidgevoelige objecten. Op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh) hoofdstuk VI, afdeling 1 bevindt zich aan weerszijden van een weg een zone. Als in deze zone geluidgevoelige bebouwing wordt geprojecteerd dan dient akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd. De breedte van deze zone is afhankelijk van:

  • de ligging van de weg in stedelijk of buitenstedelijk gebied;
  • het aantal rijstroken.

In stedelijk gebied worden twee typen wegen onderscheiden, met aan weerszijden van de weg de volgende zonebreedtes:

  • wegen met een of twee rijstroken: 200 meter;
  • wegen met drie of meer rijstroken: 350 meter.

In buitenstedelijk gebied worden drie typen wegen onderscheiden, met aan weerszijden van de weg de volgende zonebreedtes:

  • wegen met een of twee rijstroken: 250 meter;
  • wegen met drie of vier rijstroken: 400 meter;
  • wegen met vijf of meer rijstroken: 600 meter.

De volgende wegen hebben op grond van artikel 74 Wgh geen zone:

  • wegen gelegen in een als woonerf aangeduid gebied;
  • wegen met een maximum snelheid van 30 km/uur.

Spoorweglawaai

Spoorwegen hebben een zone, waarvan de breedte afhankelijk is van de hoogte van het geluidsproductieplafond. In artikel 1.4 van het Besluit geluidhinder is de breedte van de zone aangegeven. De zonebreedte varieert van 100 tot 1.200 meter. Bij ontwikkelingen rond geluidsgevoelige bestemmingen in de zone of wijzigingen aan de spoorlijn moet akoestisch onderzoek worden gedaan. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen.

De voorkeursgrenswaarde en maximaal toegestane geluidsbelasting bedragen respectievelijk 55 en 68 dB (Lden), afhankelijk van de situatie.

Industrielawaai

Rondom industrieterreinen waarop de mogelijkheid aanwezig is tot vestiging van zogenaamde grote lawaaimakers, is op grond van art. 41 van de Wgh een geluidszone vastgesteld. In geval van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen de zone of een wijziging aan het industrieterrein of de geluidszone is een akoestisch onderzoek vereist. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen.

De voorkeursgrenswaarde en maximaal toegestane geluidsbelasting bedragen respectievelijk 50 en 65 dB(A) (Letm), afhankelijk van de situatie. Buiten de zone mag de geluidsbelasting nooit meer dan 50 dB(A) (Letm) bedragen. Er dient te worden gewaarborgd dat deze waarde, en de eventuele vastgestelde hogere grenswaarden niet worden overschreden. Middels zogenaamd zonebeheer wordt daarvoor continu de totale vergunde geluidsbelasting vanwege het industrieterrein beheerd.

4.6.2 Onderzoek

Wegverkeerslawaai

In voorliggende situatie wordt ter plaatse van het perceel aan de Kruishaarweg een woning toegevoegd. Deze woning ligt op circa 400 m ten opzichte van de N35. Op een afstand van circa 280 meter ligt de Molenweg, en betreft een 60 km/uur weg. Het plandeel zelf ligt aan de Kruishaarweg wat een zeer rustige doodlopende weg betreft, ondanks het 60 km/uur regime. Hierbij valt het plandeel wettelijk gezien enkel binnen de geluidszone van de Kruishaarweg.

Echter, op basis van de geluidskaart van de Atlas Leefomgeving valt het plandeel een geluidszone van 46 tot en met 50 dB. In figuur 4.1 is hiervan een uitsnede opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPBUKRUISHAARWG3HA-VG01_0024.png"  
Figuur 4.1: Uitsnede geluidskaart wegverkeerslawaai ten behoeve het plandeel Kruishaarweg (Bron: Atlas Leefomgeving)  

Zoals in figuur 4.1 zichtbaar is, ligt het plandeel aan de rand van de 46-50 dB contour. Hierbij is sprake van tussenliggende bebouwing en beplanting wat voor een afschermende werking zorgt. Daarnaast zal de nieuw te bouwen woning voldoen aan de nieuwste bouwvereisten conform de BENG-normen. Gelet op de ligging aan de rand van de 46 dB-50 dB contour kan geconcludeerd worden dat ter plaatse van het plandeel sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het aspect wegverkeerslawaai vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

Ter plaatse van het plandeel aan de Hancateweg-Oost wordt geen geluidsgevoelig object toegevoegd. Hierbij vindt eveneens geen uitbreiding van de woonbestemming dan wel bouwmogelijkheden plaats ten opzichte van de huidige situatie. Het uitvoeren van een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai wordt voor het plandeel aan de Hancateweg-Oost dan ook niet noodzakelijk geacht.

Railverkeerslawaai

De dichtstbijzijnde spoorlijn ten opzichte van het plandeel aan de Kruishaarweg bevindt zich op circa 500 meter. Gelet op de afstand vormt het aspect railverkeerslawaai geen belemmering voor het voornemen. Dit vanwege de tussenliggende afschermende bebouwing en beplanting naast intensiteit van het spoortraject.

Ter plaatse van de Hancateweg-Oost wordt geen geluidsgevoelig object toegevoegd. Een nadere uitwerking wat betreft het aspect railverkeerslawaai wordt dan ook niet benodigd geacht.

Industrielawaai

In de omgeving van het plangebied is geen gezoneerd bedrijventerrein, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder aanwezig. Het aspect industrielawaai is niet van toepassing. Wat betreft de invloed van omliggende bedrijven wordt verwezen naar de paragraaf Bedrijven en milieuzonering.

4.6.3 Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de realisatie van het onderhavige plan.

4.7 Luchtkwaliteit

4.7.1 Algemeen

De 'Wet milieubeheer' is één van de maatregelen die de overheid heeft getroffen om:

  • negatieve effecten op de volksgezondheid als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging aan te pakken;
  • mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkeling te creëren ondanks de overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.

De paragraaf luchtkwaliteit in de 'Wet milieubeheer' voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt, wat wil zeggen dat een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging (meer dan 3% ten opzichte van de grenswaarde);
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat op 1 augustus 2009 in werking is getreden, nadat de EU op 7 april 2009 derogatie heeft verleend.

NIBM-grens woningbouwlocatie, 3% criterium:

  • < 1.500 woningen (netto) bij minimaal een ontsluitingsweg, met een gelijkmatige verkeersverdeling;
  • < 3.000 woningen bij minimaal twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
4.7.2 Onderzoek

In voorliggende situatie wordt ter plaatse van de Kruishaarweg een vrijstaande woning gebouwd naast dat er circa 1100 m2 aan landschapsontsierende bebouwing ter plaatse van de Kruishaarweg en Hancateweg-Oost wordt gesloopt. Zoals in hoofdstuk 4.10 Verkeer en parkeren nader wordt uitgewerkt gaat het voornemen gepaard met een zeer beperkte toename aan verkeersbewegingen. Hierbij wordt ruimschoots onder de NIBM-grens gebleven. Hierdoor wordt op voorhand geconcludeerd dat het voornemen geen negatieve invloed heeft op de luchtkwaliteit.

Wat betreft het aspect geur van omliggende agrarische bedrijvigheid wordt verwezen naar de paragraaf Bedrijven en milieuzonering.

4.7.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de realisatie van het onderhavige plan.

4.8 Bedrijven en milieuzonering

Milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) in de directe omgeving van zogenoemde milieuhinder gevoelige bestemmingen (zoals wonen) kunnen hinder vanwege geur, stof, geluid, gevaar en dergelijke veroorzaken. Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening, zoals het uitgangspunt van de Wro, dient te worden aangetoond dat ter plaatse van milieuhinder gevoelige bestemmingen sprake is van een 'goed woon- en leefklimaat'.

VNG-publicatie 'Bedrijven & milieuzonering"

Om niet alle ontwikkelingen bij voorbaat te onderwerpen aan een onnodig langdurig en kostbaar onderzoek is door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' uitgebracht. Deze uitgave maakt gebruik van het principe 'functiescheiding'. Door voldoende afstand aan te houden tussen nader bepaalde milieubelastende activiteiten en milieugevoelige bestemmingen kan eenvoudigweg in veel gevallen worden aangetoond dat sprake is een 'goed woon- en leefklimaat'. De VNG-publicatie betreft zgn. pseudowetgeving (geen wetgeving maar een algemeen door de rechter aanvaarde methode).

De VNG-publicatie maakt gebruik van een basiszoneringslijst waarin voor nader gedefinieerde bedrijfscategorieën richtafstanden zijn bepaald. Een richtafstand wordt beschouwd als de minimaal aan te houden afstand tussen een milieubelastende activiteit en de milieuhinder gevoelige bestemming waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van milieubelastende (bedrijfs)activiteiten betreffende geluid, geur, stof en gevaar redelijkerwijs kan worden uitgesloten. De genoemde maten zijn indicatief; met een goede motivering kan hiervan worden afgeweken.

Naast de gegeven richtafstanden hanteert de VNG-publicatie twee omgevingstypen, namelijk: een rustige woonwijk/buitengebied en een gemengd gebied. In een rustige woonwijk of buitengebied (omgevingstype 1) wordt functiescheiding nagestreefd. Tussen milieuhinder gevoelige functies en bedrijven dient de minimaal aan te houden 'richtafstand' in acht te worden genomen. In geval van een gemengd gebied (omgevingstype 2), waar sprake is van functiemenging, kan een verkleinde richtafstand worden gehanteerd. In tegenstelling tot rustige woongebieden worden in dergelijke levendige gebieden milieubelastende activiteiten op kortere afstand van milieuhinder gevoelige functies acceptabel geacht. De richtafstand mag in deze gebieden met één afstandsstap worden verkleind (10 meter behorende bij milieucategorie 1 wordt 0 meter, 30 meter van milieucategorie 2 wordt 10 meter van milieucategorie 1, etc.).

Milieucategorie   Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk en buitengebied   Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  

De gegeven richtafstanden zijn in het algemeen richtafstanden en geen harde afstandseisen. Ze moeten daarom gemotiveerd worden toegepast. Dit betekent dat geringe afwijkingen in de lokale situatie mogelijk zijn.

4.8.1 Onderzoek

Beide plandelen liggen in het buitengebied van de gemeente Hellendoorn. Hierbij worden de plandelen afwisselend omgeven door zowel agrarische cultuurgronden als verspreide woonpercelen. Om die reden kunnen de plandelen, gelet op de ligging en de nabije omgeving worden aangeduid als 'rustige woonwijk, danwel 'rustig buitengebied'. Hierdoor worden de richtafstanden niet met één stap verkleind.

Bij het realiseren van nieuwe bestemmingen wordt gekeken naar de omgeving waarin de nieuwe bestemming gerealiseerd wordt. Hierbij spelen twee vragen een rol.

  • 1. Externe werking: past de nieuwe functie in de omgeving?
  • 2. Interne werking: laat de omgeving de nieuwe functie toe?
4.8.1.1 Externe werking

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.

De functie 'Wonen' betreft geen milieubelastende functie en is daarom niet opgenomen in de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering'. Vorenstaande betekent dat er geen sprake is van onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat van omliggende bebouwing.

4.8.1.2 Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functie hinder ondervindt van bestaande milieubelastende functies in de omgeving. Omgekeerd gaat het om de vraag of bestaande functies in de omgeving belemmerd worden in de bedrijfsvoering door de nieuwe milieugevoelige functies. De toevoeging van de woning ter plaatse van het plandeel aan de Kruishaarweg wordt aangemerkt als een milieugevoelige functie.

Kruishaarweg

Op een afstand van circa 80 meter ten zuidwesten van het plandeel bevindt ter plaatse van de Kruishaarweg 2 een grondgebonden agrarisch bedrijfsperceel. Het gaat hierbij om een landbouwbedrijf. Op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' geldt voor een landbouwbedrijf als ter plaatse van de Kruishaarweg milieucategorie 3.2 met een geurafstand van 100 meter, stof 30 meter, geluid 30 meter en gevaar 0 meter. Hierbij wordt met uitzondering van het aspect geur aan de richtafstand voldaan. Wat betreft het aspect 'geur' is de Wet Geurhinder en veehouderij (Wgv) van toepassing. Echter dient de nuance te worden gemaakt dat het om een kleinschalige bedrijfsvoering gaat ten opzichte van vergelijkbare landbouwbedrijven waarbij milieucategorie 3.2 van toepassing is.

Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien en paarden) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

In voorliggende situatie ligt het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom, waarbij sprake is van een afstand van minimaal 80 meter. Hierbij wordt ruimschoots aan de afstand op basis van de Wgv voldaan.

Hancateweg-Oost

Aan de Hancateweg-Oost vinden enkel sloopwerkzaamheden plaats en wordt geen nieuw geurgevoelig object mogelijk gemaakt.

4.8.2 Conclusie

Het aspect bedrijven- en milieuzonering en het aspect geur vormen geen belemmering voor het planvoornemen.

4.9 Externe veiligheid

4.9.1 Algemeen

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.

Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.

Het groepsrisico (GR) is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)

Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.

4.9.2 Onderzoek

In figuur 4.2 is een uitsnede van de Risicokaart van de Atlas Leefomgeving weergegeven. Het gaat om het plangebied aan de Kruishaarweg. In figuur 4.3 is een uitsnede van de Hancateweg-Oost weergegeven. De plandelen zijn met een blauwe omlijning aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPBUKRUISHAARWG3HA-VG01_0025.png"  
Figuur 4.2: Uitsnede risicokaart (Bron: Atlas Leefomgeving)  

afbeelding "i_NL.IMRO.0163.BPBUKRUISHAARWG3HA-VG01_0026.png"  
Figuur 4.3: Uitsnede risicokaart (Bron: Atlas Leefomgeving)  

Uit de inventarisatie blijkt dat de plandelen::

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt in een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet ligt binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet ligt binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
4.9.3 Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de realisatie van het planvoornemen.

4.10 Verkeer en parkeren

Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. Hiertoe kunnen berekeningen worden uitgevoerd op basis van parkeerkencijfers van het CROW. Het CROW ontwikkelt en publiceert kennis onder andere op het gebied van verkeer en parkeren. Deze kencijfers zijn gebaseerd op literatuuronderzoek en praktijkervaringen van gemeenten. De kencijfers zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van de verkeergeneratie en het benodigde aantal parkeerplaatsen. Deze voorgenoemde CROW-kencijfers zijn doorvertaald in de gemeentelijke Nota Parkeernormen (vastgesteld d.d. 11 december 2012). In 2021 is de Nota Parkeernormen herzien. De nota is bedoeld als normenkader van de gemeente Hellendoorn.

  • 1. De nota moet worden gebruikt als kader richting externe partijen (projectontwikkelaars, adviesbureaus, woningbouwverenigingen, makelaars, enzovoort.
  • 2. De nota is van toepassing op toekomstige ruimtelijke plannen en bouw- en verbouwprojecten in de gemeente Hellendoorn en niet voor bestaande parkeersituaties.

Bij de voorgenomen ontwikkeling kunnen de volgende aandachtspunten worden aangehouden

Gemeente: Hellendoorn:

Stedelijkheidsgraad: Weinig stedelijk;

Ligging: Rest gemeente (Parkeernormen), Buitengebied (CROW)

Functie: Koop vrijstaand

Verkeersgeneratie: 8.2

Parkeerbehoefte: 2.2

Verkeer

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in een toevoeging van één vrijstaande woning. De voorgenomen ontwikkeling voorziet in een toevoeging van in totaal 8.2 verkeersbewegingen, afgerond 9 verkeersbewegingen per dag. De Kruishaarweg betreft een weg die enkel door bestemmingsverkeer wordt gebruikt. Dit aangezien de weg ter hoogte van de van de woning aan de Kruishaarweg 3 overgaat op een onverharde zandweg. Hierbij kan geconcludeerd worden dat hierbij geen sprake is van een weg die intensief wordt gebruikt.

Tevens voorziet het voornemen in geen wijziging ter plaatse van de locatie aan de Hancateweg-Oost.

Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling geen negatieve invloed heeft op de verkeersgeneratie.

Parkeren

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in een toename van 2.2, afgerond 3 parkeerplaatsen. Gelet op de voorgenomen ontwikkeling naast de omvang van het plangebied zal dit niet voor belemmeringen zorgen. Ter plaatse van het plandeel aan de Hancateweg-Oost zal geen wijziging plaatsvinden wat betreft de mogelijkheden. Echter, gelet op het verwijderen van de agrarische bebouwing zal feitelijk meer ruimte ontstaan voor parkeren ten behoeve van beide woningen.

Het aspect parkeren vormt dan ook geen belemmering voor het voornemen.

4.11 MER-toets

4.11.1 Algemeen

De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffect-rapportage in aanraking komen:

  • Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan); Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3); Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4); Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).

Een belangrijk element in het Besluit m.e.r.. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.- beoordeling gehanteerd.

In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.

Een belangrijk element in het Besluit m.e.r. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). In het geval dat een activiteit wel genoemd staat in de D-lijst maar onder de genoemde drempelwaarde blijft, is een vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig.

4.11.2 Situatie plangebied
4.11.2.1 Artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming

Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ‘Sallandse Heuvelrug’ ligt op een afstand van circa 180 meter van het plandeelgebied aan de Kruishaarweg. Gezien de ligging ten opzichte van het dichtstbijzijnde stikstofgevoelige Natura 2000-gebied is een stikstofonderzoek uitgevoerd. Uit de stikstofberekening volgt dat bij de voorgenomen ontwikkeling geen sprake zal zijn van een aantasting van de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura-2000 gebied. Een passende beoordeling op basis van artikel 2.8 lid 1 van de Wet natuurbescherming is in het kader van het voornemen dan ook niet noodzakelijk. Daarom is geen sprake van een m.e.r.-plicht op basis van artikel 7.2a van de Wet milieuhinder.

4.11.2.2 Drempelwaarden Besluit m.e.r.

In dit geval is sprake van een ontwikkeling die niet wordt genoemd in onderdeel C van het Besluit m.e.r. en daarmee geen sprake van een directe m.e.r.-plicht.

In onderdeel D 11.2 van het besluit wordt de “aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen” genoemd. Indien geoordeeld wordt dat sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' is mogelijk een vormvrije m.e.r.-beoordeling noodzakelijk. Het begrip ‘stedelijk ontwikkelingsproject’ is niet nader gedefinieerd. Gelet op de aard van de ontwikkeling (Rood voor Rood) en ligging in het buitengebied is het de vraag of in voorliggend geval sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. Zekerheidshalve wordt er wel getoetst of sprake is van m.e.r-beoordelingsplicht. Hier is sprake van indien de activiteiten de volgende drempelwaarden uit onderdeel D overschrijden:

  • een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
  • een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Gezien de drempelwaarden wordt geconcludeerd dat voor dit bestemmingsplan geen sprake is van een m.e.r. beoordelingsplicht. Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.

Gelet op de aard- en omvang van de voorgenomen ontwikkeling is het de vraag om er sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' als bedoeld in onderdeel D 11.2 van het Besluit milieueffectrapportage. Uit jurisprudentie (ABRvS 15 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:694) volgt dat het antwoord op deze vraag afhankelijk is van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als de aard en de omvang van de voorziene ontwikkeling moet worden beoordeeld of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. Niet relevant is of per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen ontstaan.

Gelet op de kenmerken van het project (zoals het karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden. Het gaat om een (zeer) kleinschalige ontwikkeling waarbij het aantal verkeersbewegingen niet onevenredig toeneemt. Verder is, voor zover in dit kader relevant, sprake van een nieuwe functie die niet leidt tot een aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse van omliggende woningen en andere milieugevoelige functies. Gelet op het vorenstaande en de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling, wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' als bedoeld in het Besluit m.e.r.. Tevens blijkt uit dit hoofdstuk dat dit bestemmingsplan geen belangrijk nadelige milieugevolgen heeft, die het doorlopen van een m.e.r.- procedure noodzakelijk maken.

4.11.3 Conclusie

Er is geen sprake van een bestemmingsplan dat m.e.r.-beoordeling plichtig is. Tevens zijn geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan. ontwikkeling waarvoor een vormvrije m.e.r.-beoordeling van toepassing is.

Hoofdstuk 5 Juridische plantoelichting

5.1 Juridische aspecten

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) geeft gemeenten de plicht tot het opstellen van een bestemmingsplan. In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is nader uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan in ieder geval moet bestaan. Dit zijn een verbeelding met planregels en een toelichting daarop. Daarnaast bieden zowel de Wro als het Bro opties voor een nadere juridische inrichting van een bestemmingsplan. Hierbij moet onder meer worden gedacht aan het afwijken met een omgevingsvergunning, wijzigingsbevoegdheden en het toepassen van nadere eisen. De bruikbaarheid van deze instrumenten is geheel afhankelijk van het doel van het bestemmingsplan en de gewenste bestemmingsmethodiek van de gemeente. Het uitgangspunt is dat het bestemmingsplan moet voorzien in een passende regeling voor de komende tien jaar, dit is de geldigheidsduur van een bestemmingsplan.

Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en gebouwen en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende onderdeel van het bestemmingsplan.

De planregels vallen in vier hoofdstukken uiteen. Hoofdstuk 1 bevat de algemene voor het plangebied geldende bepalingen, de inleidende regels. Hoofdstuk 2 regelt de bestemmingen en het daarop toegestane gebruik. Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels, zoals de anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene afwijkings- en algemene wijzigingsregels en tot slot de algemene procedureregels. Tenslotte komt in hoofdstuk 4 het overgangsrecht en de slotbepaling aan bod.

Bevoegdheid

Het bevoegd gezag is het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning. Over het algemeen zijn burgemeester en wethouders het bevoegd gezag. Het kan echter incidenteel voorkomen dat bijvoorbeeld het Rijk dan wel de provincie het bevoegd gezag is.

Burgemeester en wethouders zijn altijd bevoegd gezag bij het wijzigen van een plan en het stellen van nadere eisen.

5.1.1 Inleidende regels
5.1.1.1 Begrippen

In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing van het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover er geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normale spraakgebruik.

5.1.1.2 Wijze van meten

Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten (die bij het bouwen in acht dienen te worden genomen) moeten worden gemeten.

5.1.2 Bestemmingsregels
5.1.2.1 'Agrarisch met waarden'

De bestemming 'Agrarisch met waarden' is opgenomen conform het geldende bestemmingsplan (deelgebied Kruishaarweg) of opgenomen ter plaatse van de gronden waarop bebouwing gesloopt worden en die buiten het woonkavel Hancateweg 11 vallen. Gronden met deze bestemming zijn bedoeld voor zowel agrarische bedrijvigheid en de instandhouding van de aldaar voorkomende dan wel daaraan eigen landschaps- en natuurwaarden die zijn aangegeven.

5.1.2.2 'Wonen'

De bestemming Wonen is opgenomen ter plaatse van de bestaande woningen, de beoogde compensatiewoning en de bijgebouwen. Voor ieder erf in deelgebied Kruishaarweg en voor het erf Hancateweg-Oost 9 is een apart bestemmingsvlak opgenomen. Voor de woningen Hancateweg-Oost 11 is gezamenlijk een bestemmingsvlak opgenomen. Voor de compensatiewoning is een bouwvlak opgenomen waarbinnen het hoofdgebouw moet worden gebouwd. Voor de bestaande woningen geldt dat deze uitsluitend op de bestaande plaats zijn toegestaan.

Binnen ieder bestemmingsvlak is één woning toegestaan dan wel het aangegeven aantal ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden'. Gelet op de aanduiding zijn er ter plaatse van het bestemmingsvlak Hancateweg-Oost 11-13 twee woningen toegestaan.

De regels sluiten zoveel mogelijk aan bij de systematiek voor de bestemming 'Wonen' van de bestemmingsplannen 'Buitengebied 2009' en 'Buitengebied 2009 herziening regels 2-2012'. Wel zijn er enkele specifieke bepalingen opgenomen. Zo is voor de compensatiewoning aan de Kruishaarweg bepaald dat een bijgebouw tevens voor (het verlengde van) de voorgeel mag worden gebouwd. it is middels een aanduiding op de verbeelding geborgd.

5.1.2.3 'Waarde - Archeologie'

De gronden ter plaatse van de Hancateweg-Oost, met uitzondering van de oostelijke, naar de weg gekeerde strook zijn voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. Deze bestemming is opgenomen overeenkomstig de geldende bestemmingsplannen ter plaatse van de gronden waar de archeologische waarden conform het bestemmingsplan liggen. De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor onderzoek naar en bescherming van de aanwezige archeologische waarden. Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden beschermt deze aanwezige archeologische waarden.

5.1.2.4 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde'

De gronden aan de oostzijde van het plangebied ter plaatse van de Hancateweg-Oost en het gehele plandeel aan de Kruishaarweg zijn voorzien van de bestemming 'Waarde - Archeologische Verwachtingswaarde'. Deze bestemming is opgenomen overeenkomstig de geldende bestemmingsplannen ter plaatse van de gronden waar de archeologische verwachting conform het bestemmingsplan ligt. De voor 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor onderzoek naar en bescherming van naar verwachting aanwezige archeologische waarden. Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden beschermt deze verwachte archeologische waarden.

5.1.3 Algemene regels
5.1.3.1 Anti-dubbeltelregel

Het doel van de anti-dubbeltelregel is te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

5.1.3.2 Algemene bouwregels

In deze regels zijn regels opgenomen die betrekking hebben op de maatvoering en afstanden ten opzichte van onder andere de afstand tot wegen en de afwijkingsmogelijkheden daarvan.

5.1.3.3 Algemene gebruiksregels

In deze regels is zowel het strijdig gebruik opgenomen als regelgeving met betrekking tot de uitoefening van een beroep aan huis in en bij een woning en de afwijkingsbevoegdheid ten behoeve van beroeps- en bedrijfsactiviteiten aan huis. Daarnaast is er een afwijkingsbevoegdheid opgenomen ten behoeve van gronden voor gebruik van een paardenbak.

5.1.3.4 Algemene afwijkingsregels

In dit artikel zijn regels opgenomen om af te wijken van de bouwregels om extra zelfstandige woonruimte in de woningen toe te staan, het gebruik van bijgebouwen als zelfstandige woonruimte en algemene afwijkingsbevoegdheden in algemene zin.

5.1.3.5 Algemene wijzigingsregels

In deze regels zijn algemene regels opgenomen ten behoeve van algemene wijzigingen. Hierbij moet gedacht worden aan de ligging van bestemmings-, bouw- en aanduidingsgrenzen.

5.1.3.6 Overige regels

In dit artikel zijn afstemmingsregels ten aanzien van parkeren, laden en lossen, erfinrichting, sloopopgave en hemelwaterafhandeling opgenomen. Het uitvoeren van de erfinrichting en de sloopopgave is door middel van een voorwaardelijke verplichting in de regels opgenomen.

5.1.4 Overgangs- en slotregels
5.1.4.1 Overgangsregels

Voor de overgangsregels is onderscheid gemaakt tussen de overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken en de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik. Zowel de overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken als de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik gelden vanaf inwerkingtreding van het bestemmingsplan. Uitgangspunt is dat zo weinig mogelijk gebruik wordt gemaakt van het overgangsrecht. Vooraf dient een afweging te worden gemaakt tussen legaliseren (positief bestemmen) dan wel handhaving van illegale situaties. De overgangsbepalingen voor bouwwerken en gebruik zijn overgenomen uit artikelen 3.2.1 en 3.2.2 Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

5.1.4.2 Slotregel

Het laatste artikel van de regels betreft de citeertitel van het voorliggende bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Financiële uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ruimtelijke procedure dient op grond van artikel 3.1.6 lid f van het Bro onderzoek plaats te vinden naar de economische uitvoerbaarheid van het plan.

Met de inwerkingtreding van de Wro op 1 juli 2008 is de gemeente verplicht, op grond van artikel 6.12 lid 1 van die wet, tot kostenverhaal bij grondexploitatie. Deze verplichting houdt in dat als de gemeente er bij een ruimtelijke ontwikkeling niet in slaagt met alle particuliere eigenaren in het gebied een overeenkomst te sluiten over grondexploitatie, de gemeente publiekrechtelijk de kosten moet verhalen bij alle eigenaren in het exploitatiegebied waarmee niet is gecontracteerd. Gemaakte kosten (limitatief opgesomd in artikelen 6.2.3 tot en met 6.2.5 van het Bro) zoals plankosten, onderzoekskosten, kosten van inrichting van de openbare ruimte etc. kunnen worden verhaald door middel van een exploitatieplan dat gelijktijdig met het bestemmingsplan moet worden vastgesteld.

De toepassing voor het afdwingbare kostenverhaal richt zich op bouwplannen. De definitie van wat onder een bouwplan wordt verstaan is opgenomen in artikel 6.2.1 Bro (o.a. bouw van 1 of meer woningen, bouw van 1 of meer hoofdgebouwen). Het bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van sloopwerkzaamheden gelet op het verkrijgen van sloopmeters naast de realisatie van een woning. Deze ontwikkeling maakt daarmee een bouwplan mogelijk in de zin van artikel 6.2.1 Bro.

In voorliggende geval worden de gemeenschappelijke kosten, op basis van de legesverordening, verhaald op initiatiefnemers. Met initiatiefnemers wordt tevens een planschadeverhaalovereenkomst gesloten zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.

De gemeente heeft met de initiatiefnemer een overeenkomst gesloten over grondexploitatie (een anterieure overeenkomst). Hierin zijn afspraken gemaakt over de betaling van de gemeentelijke kosten. De kosten van grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden zijn hiermee anderszins verzekerd. Het maken van een exploitatieplan is niet nodig.

Hoofdstuk 7 Vooroverleg, inspraak en zienswijzen

In dit hoofdstuk is de procedure van het bestemmingsplan beschreven. In de eerste plaats is een toelichting gegeven van de verschillende stappen die in het algemeen in een bestemmingsplanprocedure onderscheiden kunnen worden. Vervolgens zijn de resultaten van de doorlopen stappen in de procedure van bestemmingsplan weergegeven.

7.1 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Daarom is het bestemmingsplan naar diverse instanties gestuurd.

7.1.1 Het Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke plannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

7.1.2 Provincie Overijssel

In het kader van het wettelijk vooroverleg heeft overleg plaatsgevonden met de provincie Overijssel, hierbij hebben zij aangegeven dat het plan past binnen hun ruimtelijk beleid.

7.1.3 Waterschappen

De waterschappen zijn middels de Digitale Watertoets over de ontwikkeling geïnformeerd, omdat de korte procedure voor beide plandelen van toepassing is wordt gesteld dat met de ontwikkeling geen waterschapsbelangen gemoeid zijn. Een vooroverleg is daarom niet noodzakelijk geacht.

7.2 Inspraak

Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. In het voorliggende geval wordt geen voorontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd.

7.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 22 december 2023 tot en met 2 februari 2024 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn geen zienswijzen ingebracht.