direct naar inhoud van 5.5 Flora en fauna
Plan: Buitengebied 2009, herziening Bezoekerscentrum Staatsbosbeheer
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0163.BPBUBZCSBB-VG01

5.5 Flora en fauna

5.5.1 Gebiedsbescherming

De volgende natuurgebieden kunnen van invloed zijn op het project:

  • Natura 2000;
  • Beschermde natuurmonumenten;
  • Ecologische Hoofdstructuur (EHS).


Natura 2000
Binnen de Europese Unie wordt beoogd een samenhangend netwerk van leefgebieden en soorten te realiseren, Natura 2000 genaamd. De Vogel- en Habitatrichtlijngebieden maken hiervan deel uit. Voor beschermde Natura 2000-gebieden geldt dat er door projecten en handelingen (in of in de nabijheid van het Natura 2000-gebied) geen verslechtering van de kwaliteit van de habitats of een verstoren effect op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen mag optreden (Natuurbeschermingswet).

Het plangebied ligt binnen de invloedsfeer van het Natura 2000-gebied Sallandse Heuvelrug, dat ten zuiden van het plangebied ligt. In paragraaf 5.5.3 (Natuurtoets Flora- en faunawet) wordt hier nader op ingegaan.

Natuurmonumenten
Beschermde natuurgebieden hebben als doel om gebieden met een natuurwetenschappelijke of landschappelijke betekenis te vrijwaren tegen ingrepen. De aanwijzing vindt plaats door de minister van Landbouw, Natuur en visserij. Voor beschermde natuurmonumenten geldt dat het verboden is om handelingen te verrichten die schadelijk zijn voor de wezenlijke kenmerken van het natuurmonument, tenzij er een vergunning kan worden verleend (Natuurbeschermingswet).

In het plangebied komen geen beschermde natuurmonumenten voor.

Ecologische Hoofdstructuur
Door nieuwe natuur te ontwikkelen, kunnen natuurgebieden met elkaar worden verbonden. Zo kunnen planten zich over verschillende natuurgebieden verspreiden en dieren van het ene naar het andere gebied gaan. Het totaal van al deze gebieden en de verbindingen ertussen vormt de EHS van Nederland. Op basis van de provinciale omgevingsverordening zijn ingrepen in de EHS alleen mogelijk in situaties wanneer de ingreep 'van groot openbaar belang' is en er geen alternatieven mogelijk zijn.

Het plangebied ligt binnen de EHS. In paragraaf 5.5.3 (Natuurtoets Flora- en faunawet) en paragraaf 5.5.4 (Compensatie Ecologische Hoofdstructuur) wordt hier nader op ingegaan.

5.5.2 Soortbescherming

De Flora- en faunawet beschermt een groot aantal in het wild levende planten- en diersoorten, ook buiten beschermde natuurgebieden. De wet verbiedt een aantal handelingen die kunnen leiden tot schade aan (populaties of individuen van) beschermde soorten (algemene verbodsbepalingen). Wanneer het bestemmingsplan handelingen mogelijk maakt die beschermde planten en dieren kunnen bedriegen, is het verplicht om vooraf te toetsen of deze plannen kunnen leiden tot overtreding van algemene verbodsbepalingen. Wanneer dit het geval dreigt te zijn, moet onderzocht worden of er maatregelen genomen kunnen worden om dit te voorkomen, indien dit niet mogelijk is dienen de gevolgen voor beschermde soorten zoveel mogelijk beperkt te worden.

De voorgenomen ontwikkeling houdt in dat het bezoekerscentrum wordt uitgebreid en daarmee het vloeroppervlak toeneemt. Het laten uitvoeren van een verkennend onderzoek in het kader van de Flora- en faunawet is daarom noodzakelijk.

5.5.3 Natuurtoets Flora- en faunawet

In het kader van de Flora- en faunawet is op 20 oktober een verkennend onderzoek uitgevoerd door adviesbureau "Ecogroen Advies BV" uit Zwolle (Quickscan Natuurtoets uitbreiding Bezoekerscentrum Sallandse Heuvelrug, 20 oktober 2010, kenmerk: 10-266) . De conclusie uit dit onderzoek is hierna weergegeven.

Natura 2000 en de Natuurbeschermingswet
De uitbreiding van het bezoekerscentrum vindt plaats op 1 kilometer afstand van de grens van het Natura 2000-gebied Sallandse Heuvelrug. Gezien deze afstand worden er tijdens de aanlegfase van de nieuwbouw geen effecten verondersteld op de beschermde waarden waarvoor instandhoudingsdoelen zijn opgesteld.

Na in gebruikname van het centrum ontstaat een tijdelijke en beperkte toename van de recreatieve uitloop naar het Natura 2000-gebied met maximaal 0,9%, maar waarschijnlijker met enkele tienden van procenten. De drie kwalificerende broedvogelsoorten Korhoen, Roodborsttapuit en Nachtzwaluw kunnen gevoelig zijn voor een toename van verstoring van hun leefgebied als gevolg van de aanwezigheid van meer recreanten. Roodborsttapuit en Nachtzwaluw vertonen al geruime tijd een positieve trend en komen ruim boven het instandhoudingsdoel voor, zodat negatieve effecten op de draagkracht van het Natura 2000-gebied uit te sluiten zijn.
Voor Korhoen geldt dat deze zeer sterk is achteruitgegaan. Omdat er echter sprake is van een tijdelijke en tevens zeer geringe toename van de recreatiedruk en er bovendien sprake is van een voordurende monitoring van eventuele negatieve gevolgen van recreatie, wordt geconcludeerd dat er ten gevolge van de uitbreiding van het bezoekscentrum eveneens geen aantoonbare effecten te verwachten zijn op de draagkracht van het Natura 2000-gebied voor de Korhoen. Ook voor andere waarde waarvoor instandhoudingsdoelen zijn opgesteld worden geen effecten verwacht.

Ecologische Hoofdstructuur
Volgens de Omgevingsverordeningskaart van de Provincie Overijssel is het plangebied aangewezen als bestaande natuur binnen de EHS. Onduidelijk is echter nog of dit ook geldt voor voorliggende ontwikkelingen, omdat de begrenzing van de EHS hier over een locatie ligt die een andere bestemming heeft dan ‘Natuur’, namelijk die van ‘Maatschappelijk’.
Indien een toetsing aan het ‘Nee, tenzij’-principe van de EHS noodzakelijk is, kan worden gesteld dat door de aanwezigheid van het natuurtype droge heide, zeldzame reptielensoorten en Jeneverbes, het plangebied een hoge waarde heeft.

In de omgevingsverordening van Overijssel (2009) (Artikel 2.7.6 lid 4) staat dat een ontheffing kan worden verleend wanneer sprake is van een relatief kleinschalige wijziging van het bestemmingsplan of van de regels ter zake van het gebruik van grond als is aangetoond en verzekerd dat deze wijziging:

  • de wezenlijke kenmerken en waarden slechts in beperkte mate aantast;
  • de kwaliteit en kwantiteit van de EHS op het betreffende gebiedsniveau tenminste behoudt;
  • plaatsvindt na een zorgvuldige afweging van alternatieve locaties;
  • maatregelen bevat die resulteren in een goede landschappelijke en natuurlijke inpassing.


Omdat er onduidelijkheid bestaat omtrent de overige twee voorwaarden wordt aangeraden om in overleg te treden met de provincie Overijssel om zekerheid te verkrijgen over de eventuele strijdigheid van het plan met het EHS-beleid.

Beschermde soorten
Binnen het plangebied is de middelhoog beschermde Jeneverbes (Ff-wet tabel 2) aangetroffen. Mogelijk kan het exemplaar niet worden ingepast. In dat geval dient gewerkt te worden volgens een ecologisch werkprotocol waarmee de functionaliteit van de groeiplaats wordt gewaarborgd. Dit werkprotocol zal gericht zijn op het verplaatsen van de Jeneverbes naar een andere geschikte standplaats binnen het terrein – zoals in of rond het open heideterrein.

Als gevolg van de werkzaamheden kunnen broedende vogels binnen of in de omgeving van het plangebied verstoord worden. Het is veelal niet mogelijk ontheffing te verkrijgen voor verbodsbepalingen die gelden voor broedvogels. Activiteiten die plaatsvinden op locaties waar nesten of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van de vogels aanwezig zijn, worden niet toegestaan. Werkzaamheden die broedbiotopen van vogels verstoren of beschadigen dienen buiten het broedseizoen van deze soorten te worden gestart. Voor de aanwezige soorten kan de periode tussen half maart en half juli worden aangehouden als broedseizoen. Wanneer de werkzaamheden wel plaatsvinden in de broedperiode van vogels, dient gewerkt te worden volgens een ecologisch werkprotocol.

Binnen het plangebied komt de Zandhagedis (Ff-wet tabel 3), Levendbarende hagedis (Ff-wet tabel 2) en (mogelijk) Hazelworm (Ff-wet tabel 3) voor. Door de plannen verdwijnt voortplantingsbiotoop en/of leefgebied van de soorten. Om schade aan de soorten weg te nemen dient gewerkt te worden volgens een op de situatie toegesneden werkprotocol/mitigatieplan. Hierin worden mitigerende maatregelen beschreven die de functionaliteit van het leefgebied van de reptielensoorten waarborgen.

Geconcludeerd wordt dat mitigerende (verzachtende of inpassings-) en compenserende maatregelen voor overige soortgroepen (zoogdieren, vissen, amfibieën en ongewervelden) niet noodzakelijk zijn. Bij de beoogde plannen gaan mogelijk wel exemplaren en verblijfplaatsen van enkele algemene en laag-beschermde kleine zoogdieren verloren. Het overtreden van verbodsartikelen uit de Flora- en faunawet is voor laag beschermde soorten echter niet aan de orde, omdat automatisch vrijstelling van de verbodsartikelen uit de Flora- en faunawet geldt.

5.5.4 Compensatie Ecologische Hoofdstructuur

Uit overleg tussen de gemeente Hellendoorn en de provincie Overijssel op dinsdag 19 oktober 2010 is gebleken dat deze aanduiding correct is. Het perceel is echter niet bestemd als 'Natuur', maar heeft de bestemming 'Maatschappelijk'. Binnen het bestemmingsplan Buitengebied 2009 bestond ook al een mogelijkheid om een groter oppervlak van het perceel te bebouwen dan nu het geval is. Dat betekent dat in de huidige situatie er in principe volgens dat bestemmingsplan al overal binnen het perceel gebouwd mag worden. Om die reden heeft de provincie aangegeven dat er geen compenserende maatregelen noodzakelijk zijn ten aanzien van de EHS.

Voor het uitvoeren van de werkzaamheden zal een ecologisch werkprotocol worden opgesteld. Wanneer volgens dit protocol wordt gewerkt, vormt het aspect Flora en fauna geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.