direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Wijziging bestemmingsplan Dedemsvaart, Langewijk 416 en 416 a Dedemsvaart
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0160.WBP00044-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Langewijk 416, 416a en 416b in de kern Dedemsvaart (gemeente Hardenberg) bevindt zich een voormalig agrarisch bedrijfsperceel. Ter plaatse is jarenlang een hoveniersbedrijf gevestigd geweest, inmiddels zijn deze bedrijfsactiviteiten beëindigd.

Initiatiefnemer is voornemens het perceel te wijzigen in een woonperceel, waarbij de bedrijfswoning een reguliere woonfunctie krijgt en binnen een bestaande schuur een lichte bedrijfsfunctie (maximaal milieucategorie 2) mogelijk blijft. Het wijzigen van het agrarisch bedrijfsperceel naar een woonperceel is onder voorwaarden mogelijk op basis van een wijzigingsbevoegdheid uit de ter plaatse geldende bestemmingsplannen "Dedemsvaart" en "Dedemsvaart (herziening)". Het voornemen is om tevens een beperkt deel van de omliggende gronden bij de wijziging te betrekken, aangezien deze reeds dienst doet als tuin behorende bij de woonfunctie en dit aansluit bij de planologische situatie van de omliggende gronden (zuiden).

Voorliggend wijzigingsplan voorziet in een passend planologisch kader ten behoeve van het voornemen en toont aan dat hierbij aan de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid wordt voldaan. In voorliggend wijzigingsplan zal eveneens worden aangetoond dat de ontwikkeling vanuit ruimtelijk en planologisch oogpunt verantwoord is en sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

1.2 Ligging van het plangebied

Het plangebied ligt aan de Langewijk 416, 416a en 416b in Dedemsvaart (gemeente Hardenberg). Het plangebied betreft het agrarisch bouwvlak met een beperkt deel van de omliggende gronden (zie ook paragraaf 1.4 van deze toelichting). In afbeelding 1.1 is de ligging van het plangebied indicatief binnen de kern Dedemsvaart (rode ster) en ten opzichte van de directe omgeving (rode onderbroken omlijning) weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.WBP00044-VG01_0001.png"  
Afbeelding 1.1: Ligging van het plangebied binnen Dedemsvaart en ten opzichte van de directe omgeving (Bron: PDOK)  

1.3 De bij het plan behorende stukken

Het wijzigingsplan ''Wijziging bestemmingsplan Dedemsvaart, Langewijk 416 en 416 a Dedemsvaart” bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (tek.nr NL.IMRO.0160.WBP00044-VG01) en een renvooi;
  • regels (met bijbehorende bijlagen).

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het wijzigingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het wijzigingsplan.

1.4 Huidig planologisch regime

1.4.1 Algemeen

Het plangebied betreft hoofdzakelijk het agrarisch bouwvlak dat ter plaatse van de Langewijk 416, 416a en 416b aanwezig is op basis van het geldende bestemmingsplan “Dedemsvaart” (vastgesteld op 18 februari 2014). Tevens gelden ter plaatse het bestemmingsplan "Dedemsvaart (herziening)" (vastgesteld op 17 maar 2015) en het bestemmingsplan ''Facetherziening parkeren Hardenberg'' (vastgesteld op 17 juli 2018).

In afbeelding 1.2 is een uitsnede van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan opgenomen, waarin het plangebied met de rode onderbroken omlijning indicatief wordt aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.WBP00044-VG01_0002.png"  
Afbeelding 1.2: Uitsnede van het bestemmingsplan "Dedemsvaart" (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl)  
1.4.2 Bestemmingen

De gronden zijn op basis van het geldende bestemmingsplan bestemd als 'Agrarisch met waarden - Besloten veenontginningenlandschap' en grotendeels voorzien van een bouwvvlak. Het gehele plangebied beschikt over de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - kwekerij'. Tevens is een deel in het zuidwesten van het plangebied voorzien van de gebiedsaanduiding 'geluidzone - industrie'.

De voor 'Agrarisch met waarden - Besloten veenontginningslandschap' aangewezen gronden zijn onder meer bestemd voor agrarische cultuurgrond, een grondgebonden agrarisch bedrijf, uitgezonderd glastuinbouw, en een kwekerij (vanwege de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch – kwekerij). Tevens is onder andere het wonen in bestaande bedrijfswoningen toegestaan, evenals niet-agrarische nevenactiviteiten.

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen geldt in het algemeen dat bedrijfsgebouwen en een bedrijfswoning uitsluitend binnen een bouwvlak mogen worden gebouwd. Het aantal bedrijfswoningen mag daarnaast niet meer dan het bestaande aantal bedragen, in voorliggend geval is dit er één.

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone – industrie' zijn mede bestemd voor de bescherming van instandhouding van de geluidsruimte in verband met de nabijheid van een inrichting zoals bedoeld in artikel 41 van de Wet geluidhinder. Ter plaatse van deze aanduiding mogen geen nieuwe woningen of andere geluidsgevoelige gebouwen worden gebouwd.

1.4.3 Strijdigheid

Het voornemen is om het agrarisch bouwvlak te wijzigen in een woonperceel, waarbij een bestaande schuur een lichte bedrijfsfunctie zal behouden. Hiervoor moet de agrarische bestemming ter plaatse worden gewijzigd in een passende woonbestemmig.

De gewenste wijziging is onder voorwaarden mogelijk op basis van een wijzigingsbevoegdheid, namelijk de bevoegdheid in artikel 4.6 onder a van het geldende bestemmingsplan "Dedemsvaart (herziening)". Aan deze wijzigingsbevoegdheid zijn een aantal voorwaarden verbonden. In paragraaf 4.3.3 wordt voorliggend plan aan de voorwaarden getoetst.

Bij de wijziging wordt tevens een beperkt deel van de omliggende gronden betrokken, aangezien deze reeds dienst doet als tuin behorende bij de woonfunctie en dit aansluit bij de planologische situatie van de omliggende gronden (zuiden).

1.4.4 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de huidige situatie. Hoofdstuk 3 gaat vervolgens in op de gewenste situatie. In hoofdstuk 4 wordt het beleidskader van het Rijk, de provincie Overijssel en de gemeente Hardenberg beschreven en wordt het voornemen hieraan getoetst. In hoofdstuk 5 passeren alle relevante milieuthema's de revue. Hoofdstuk 6 gaat vervolgens in op de wateraspecten en in de hoofdstukken 7 en 8 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de economische uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 9 gaat tot slot in op het vooroverleg en de inspraak.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie

2.1 Landschappelijke aspecten

In bijlage 1 wordt onder meer ingegaan op de landschappelijke aspecten. Het plangebied bevindt zich binnen het besloten veenontginningslandschap, in het noorden van de kern Dedemsvaart. Op basis van de Landschap Identiteitskaarten van de gemeente Hardenberg zijn de belangrijkste kenmerken voor dit landschap openheid, wijkenstructuur, rechtlijnige verkaveling en de bebouwing langs ontginningsassen.

 

In het verleden stonden er nog elzensingels langs de kavelgrenzen. Deze zijn echter in de loop der tijd grotendeels verdwenen. De veengebieden zijn in het verleden op een zo efficiënt mogelijke manier ontgonnen. Dit heeft tot een rationele, rechthoekige verkaveling geleid.

De Langewijk is een oude ontginningsas. Kenmerkend voor deze ontginningsas zijn de doorzichten naar het open achterland. De percelen hebben een vrij open karakter aan de achterzijde met zichtlijnen naar het landschap. Aan de zijkanten zijn meestal singels of bomenrijen aangeplant. Hagen of bermsloten worden vaak als erfscheiding aan de voorzijde gebruikt. De voortuin en achtertuin vormen de siertuin met elementen van de Engelse landschapsstijl zoals grasvlakken, struikgroepen en solitaire bomen.

Het plangebied past binnen de karakteristieke kenmerken van het veenontginningslandschap. De perceelgrenzen worden overwegend geflankeerd door singels en de achterzijde van de percelen zijn open. Hiermee ontstaan zichtlijnen naar het open achterland.

2.2 Situatie plangebied

Het plangebied betreft hoofdzakelijk het voormalig agrarisch bedrijfsperceel aan de Langewijk 416, 416a en 416b, in het noorden van de kern Dedemsvaart. De locatie ligt aan de rand van de kern, nabij het buitengebied.

Het plangebied wordt in het noorden en westen begrensd door waardevolle agrarische gronden. Ten oosten bevindt zich een basisschool (Chr. Daltonschool de Groen) en ten zuiden bevinden zich woonpercelen met een kringloop.

In afbeelding 2.1 is een luchtfoto ter plaatse van het plangebied (rode onderbroken omlijning) en de directe omgeving opgenomen, die de situatie ter plaatse weergeeft.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.WBP00044-VG01_0003.png"  
Afbeelding 2.1: Luchtfoto plangebied en directe omgeving in winter 2018 (Bron: Provincie Overijssel)  

Binnen het plangebied is jarenlang een hoveniersbedrijf gevestigd geweest. Deze bedrijfsactiviteiten zijn inmiddels beëindigd. Ter plaatse bevinden zich een voormalige bedrijfswoning, enkele voormalige bedrijfsgebouwen, verharding en tuin.

De omliggende agrarische gronden zijn jarenlang gebruikt voor het kweken van planten. Een schuur, in het zuidwesten van het plangebied, werd daarnaast benut voor onder bedrijfsmatige activiteiten, zoals een kantoor, opslag, stalling et cetera. Ook is deze schuur meermaals in gebruik geweest als bedrijfsruimte.

Het plangebied wordt in twee richtingen ontsloten via de Langewijk. Deze weg loopt namelijk door het plangebied en mondt uiteindelijk uit op zowel de Industrieweg (noorden) als op de Langewijk (zuiden).

Hoofdstuk 3 Gewenste situatie

3.1 Algemeen

Zoals eerder vermeld is het voornemen om het voormalige agrarisch bedrijfsperceel aan de Langewijk 416, 416a en 416b in Dedemsvaart te wijzigen naar een woonperceel. Hierbij wordt de bedrijfswoning omgezet naar een reguliere woning en blijven de voormalige bedrijfsgebouwen behouden. Daarnaast blijft binnen de bestaande schuur in het zuidwesten van het plangebied lichte bedrijvigheid (maximaal milieucategorie 2) mogelijk. Deze wijziging is onder voorwaarden mogelijk op basis van een wijzigingsbevoegdheid uit het ter plaatse geldende bestemmingsplan (zie paragraaf 4.3.3 van deze toelichting).

Het voornemen is om tevens een beperkt deel van de omliggende gronden bij de wijziging te betrekken, aangezien deze reeds dienst doet als tuin behorende bij de woonfunctie en dit aansluit bij de planologische situatie van de omliggende gronden (zuiden).

In het kader van voorgenomen ontwikkeling is ten behoeve van de landschappelijke inpassing een erfinrichtingsplan opgesteld. In de volgende paragrafen van dit hoofdstuk wordt ingegaan op dit erfinrichtingsplan en op de aspecten verkeer en parkeren.

3.2 Landschappelijke inpassing

Het erfinrichtingsplan is door BJZ.nu opgesteld. Dit plan dient ten behoeve van de landschappelijke inpassing van het voornemen. Onder andere het erfinrichtingsplan is opgenomen in bijlage 1 van deze toelichting, een uitsnede hiervan is opgenomen in afbeelding 3.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.WBP00044-VG01_0004.png"  
Afbeelding 3.1: Erfinrichtingsplan (Bron: BJZ.nu)  

Zoals is gebleken in paragraaf 2.1 van deze toelichting voldoet het plangebied reeds aan de karakteristieke kenmerken van het veenontginningslandschap. De perceelgrenzen worden overwegend geflankeerd door singels en de achterzijde van de percelen zijn open. Hiermee ontstaan zichtlijnen naar het open achterland. Het is van belang dat deze karakteristieke kenmerken behouden blijven.

De voormalige bedrijfsgebouwen worden in de huidige situatie reeds aan het zicht onttrokken door bestaande singels. Deze singels moeten behouden blijven, aangezien deze ook de grenzen vormen van de naastgelegen percelen. Voor het overige moet het plangebied open blijven, zodat de zichtlijnen op het open veenlandschap behouden blijven.

Het perceel is in de huidige situatie voldoende landschappelijke ingepast in het kenmerkende veenlandschap. Extra beplanting is daarom niet nodig. De omliggende singels en groenstructuren op het perceel zijn van voldoende omvang en kwaliteit. De achterzijde/achtertuin kan daarnaast worden ingericht als siertuin.

Ter waarborging van het behoud van de van belang zijnde kenmerken en structuren is een voorwaardelijke verplichting opgenomen in de regels van dit wijzigingsplan.

3.3 Verkeer en parkeren

3.3.1 Algemeen

Bij het opstellen van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de verkeersgeneratie en parkeerbehoefte die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. Hiertoe kunnen berekeningen worden uitgevoerd op basis van de publicatie 'Toekomstbestendig parkeren, publicatie 381 (december 2018)' van het CROW. Het CROW ontwikkelt en publiceert kennis onder andere op het gebied van verkeer en parkeren. Specifiek voor verkeersgeneratie en parkeren heeft het CROW de publicatie, 'Toekomstbestendig parkeren, publicatie 381 (december 2018)' opgesteld. Deze kencijfers zijn gebaseerd op literatuuronderzoek en praktijkervaringen van gemeenten. De kencijfers zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van onder andere de verkeergeneratie. Hierbij wordt opgemerkt dat bij iedere functie, in de CROW-publicatie, een maximum en minimum wordt genoemd. Dit is de bandbreedte. Veelal wordt bij nieuwe ontwikkelingen het gemiddelde aangehouden.

De gemeente Hardenberg heeft, mede op basis van de bovengenoemde CROW uitgave, een eigen parkeerbeleid in de vorm van de 'Parkeernormennota 2017'. De gemeente Hardenberg voert een vraagvolgend parkeerbeleid. Om te voorkomen dat parkeerbehoefte van ontwikkelingen volledig op de openbare ruimte wordt afgewenteld, zijn ontwikkelaars verplicht om parkeercapaciteit zoveel mogelijk binnen de ontwikkeling te realiseren. Omgekeerd moet het, mede vanuit de wens de openbare ruimte duurzaam te ontwikkelen, niet noodzakelijk zijn normatieve parkeercapaciteit te realiseren, als sprake is van een overschot aan openbare parkeerruimte in de nabijheid van een nieuwe ontwikkeling.

3.3.2 Uitgangspunten

Voorliggende ontwikkeling voorziet in een wijziging van een voormalig agrarisch bedrijfsperceel met omliggende gronden naar een woonperceel. Binnen het voornemen wordt de bestaande ontsluiting gehandhaafd.

In de huidige situatie zijn voor wat betreft het parkeren en verkeer geen problemen gebleken. Verwacht wordt dan ook dat dit in de gewenste situatie eveneens het geval zal zijn, aangezien als gevolg van het voornemen een dele van de bestaande functies (woning en lichte bedrijfsfunctie binnen de schuur) behouden blijven en de agrarische bedrijfsfunctie vervalt. Als gevolg van het vervallen van de agrarische bedrijfsfunctie ontstaat meer ruimte op het terrein (parkeren) en neemt de verkeersgeneratie per saldo af (verkeer). In de volgende paragrafen wordt, ondanks deze verwachting, inzicht gegeven in de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie.

Voor het bepalen van de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie van de bedrijfsfunctie wordt opgemerkt dat deze naar verwachting het meest overeenkomt met een combinatie van de functies 'Kantoor (zonder baliefunctie)' en 'bedrijf arbeidsextensief/bezoekersextensief (loods, opslag, transportbedrijf). In voorliggend geval wordt ervan uitgegaan dat de kantoorfunctie maximaal 200 m² in beslag zal nemen en de overige functie minstens 700 m². Dit betreft een worst-case situatie, aangezien de kantoorfunctie per 100 m² bvo meer parkeerbehoefte en verkeersgeneratie met zich mee brengt.

Qua verstedelijkheidsgraad wordt in voorliggend geval als uitgangspunt 'weinig stedelijk' gehanteerd. Wat betreft stedelijke zone geldt 'rest bebouwde kom' als uitgangspunt.

3.3.3 Parkeerbehoefte

Voor de bestaande vrijstaande woning is sprake van een parkeerbehoefte van gemiddeld 2,3 parkeerplaatsen.

Voor de bedrijfsfunctie geldt dat per 100 m² bvo sprake is van de volgende gemiddelde parkeerbehoefte:

  • Kantoor (zonder baliefunctie): 2,55 parkeerplaatsen;
  • Bedrijf arbeidsextensief/bezoekersextensief (loods, opslag, transportbedrijf): 1,05 parkeerplaatsen.

Dit betekent dat in voorliggend geval sprake is van een parkeerbehoefte van gemiddeld: 2,3 + (2 x 2,55) + (7 x 1,05) = 14,75, afgerond 15 parkeerplaatsen.

Op het terrein is voldoende ruimte aanwezig om in de parkeerbehoefte van de te behouden functies te kunnen voorzien, aangezien dit in de bestaande situatie eveneens het geval is. Opgemerkt wordt nogmaals dat de agrarische bedrijfsfuncties met de hierbij behorende parkeerbehoefte als gevolg van het voornemen permanent zullen komen te vervallen.

3.3.4 Verkeersgeneratie en ontsluiting

Voor de bestaande vrijstaande woning is sprake van een verkeersgeneratie van gemiddeld 8,2 verkeersbewegingen.

Voor de lichte bedrijfsfunctie is per functie en per 100 m² bvo sprake van de volgende gemiddelde verkeersgeneratie:

  • Kantoor (zonder baliefunctie): 8,75 verkeersbewegingen;
  • Bedrijf arbeidsextensief/bezoekersextensief (loods, opslag, transportbedrijf): 6,75 verkeersbewegingen.

Dit betekent dat in voorliggend geval sprake is van een verkeersgeneratie van gemiddeld: 8,2 (2 x 8,75) + (7 x 6,75) = 72,95, afgerond 73 verkeersbewegingen.

De bestaande ontsluiting wijzigt niet als gevolg van het voornemen. De omliggende wegen kunnen de verkeersbewegingen van de te behouden functies naar verwachting zonder problemen opvangen, aangezien dit in de bestaande situatie eveneens het geval is. Opgemerkt wordt daarnaast nogmaals dat de agrarische bedrijfsfuncties met de hierbij behorende verkeersgeneratie permanent zullen komen te vervallen.

3.3.5 Conclusie

Gelet op het bovenstaande wordt gesteld dat vanuit verkeerskundig oogpunt geen bezwaar bestaat tegen de voorgenomen ontwikkeling.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

4.1.1.1 Algemeen

Nederland staat voor grote uitdagingen die van invloed zijn op onze fysieke leefomgeving. Complexe opgaven zoals verstedelijking, verduurzaming en klimaatadaptatie zijn nauw met elkaar verweven. Dat vraagt een nieuwe, integrale manier van werken waarmee keuzes voor de leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) zorgt voor een gezamenlijke aanpak die leidt tot een duurzaam perspectief voor de leefomgeving. Dit is nodig om de opgenomen doelen te halen en is een zaak van overheid en samenleving.

4.1.1.2 Vier prioriteiten

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Dit komt samen in vier prioriteiten.

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
    Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering. In 2050 is Nederland klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt om maatregelen in de leefomgeving, waarmee tegelijkertijd de leefomgevingskwaliteit verbeterd kan worden en kansen voor natuur geboden kunnen worden. In 2050 heeft Nederland daarnaast een duurzame energievoorziening. Dit vraagt echter om ruimte. Door deze ruimte zoveel mogelijk te clusteren, wordt versnippering van het landschap voorkomen en wordt de ruimte zo efficiënt mogelijk benut. Het Rijk zet zich in door het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel
    Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan ons land zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Er wordt ingezet op een innovatief en sterk vestigingsklimaat met een goede quality of life. Belangrijk is wel dat onze economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam en circulair.
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's
    Er zijn vooral in steden en stedelijke regio's nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio's behouden blijven. Dit vraagt optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Dit betekent dat voorafgaand aan de keuze van nieuwe verstedelijkingslocaties helder moet zijn welke randvoorwaarden de leefomgevingskwaliteit en -veiligheid daar stelt en welke extra maatregelen nodig zijn wanneer er voor deze locaties wordt gekozen. Zo blijft de gezondheid in steden en regio's geborgd.

  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied
    Er ontstaat een nieuw perspectief voor de Nederlandse landbouwsector als koploper in de duurzame kringlooplandbouw. Een goed verdienpotentieel voor de bedrijven wordt gecombineerd met een minimaal effect op de omgevingskwaliteit van lucht, bodem en water. In alle gevallen zetten we in op ontwikkeling van de karakteristieke eigenschappen van het Nederlandse landschap. Dit vertegenwoordigt een belangrijke cultuurhistorische waarde. Verrommeling en versnippering, bijvoorbeeld door wildgroei van distributiecentra, is ongewenst en wordt tegengegaan.
4.1.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de SVIR (voorganger NOVI) is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen.

Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.

Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.

In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:

bestaand stedelijk gebied : 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.´

4.1.2 Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten van het rijksbeleid

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) laat zich niet specifiek uit over dergelijke lokale ontwikkelingen. De voorgenomen ontwikkeling raakt geen rijksbelangen als opgenomen in de NOVI.

Wat betreft de “Ladder voor duurzame verstedelijking” wordt opgemerkt dat toetsing noodzakelijk is bij “nieuwe stedelijke ontwikkelingen” (3.1.6 Bro). In voorliggend geval is een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van belang. Hierin is uitgesproken dat met de realisatie van 11 woningen niet voorzien wordt in een woningbouwlocatie of andere stedelijk ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (ABRS 16 september 2015, 201501297/1/R4).

Binnen voorliggend voornemen wordt per saldo geen extra woning mogelijk gemaakt. De woning binnen het projectgebied is namelijk reeds aanwezig als zijnde bedrijfswoning. Er is daarmee eveneens geen sprake van het realiseren van meer dan 11 woningen.

Gelet op de hiervoor genoemde uitspraken is in voorliggend geval geen sprake van een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in het Besluit ruimtelijke ordening.

Geconcludeerd wordt dat het plan in overeenstemming is met het rijksbeleid.

4.2 Provinciaal beleid

In deze paragraaf wordt het voor deze ontwikkeling relevante provinciale beleid behandeld, bestaande uit de Omgevingsvisie Overijssel en bijbehorende Omgevingsverordening Overijssel.

4.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De omgevingsvisie is het centrale provinciale beleidsplan voor het fysieke beleidsplan voor het fysieke leefmilieu in Overijssel. De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat, zijn vertaald in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema's. De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele centrale ambities van de provincie:

  • goed en plezierig wonen, nu en in de toekomst door een passend en flexibel aanbod van woonmilieus (typen woningen en woonomgeving) die voorzien in de vraag (kwantitatief en kwalitatief);
  • versterken complementariteit van bruisende steden en vitaal platteland als ruimtelijke, cultureel, sociaal en economisch samenhangend geheel. Dit door behoud en versterking van leefbaarheid en diversiteit van het landelijk gebied, stedelijke netwerken versterken, behoud en versterken van cultureel erfgoed als drager van identiteit;
  • veilig, gezond en schoon kunnen wonen, werken, recreëren en reizen door te zorgen voor waterveiligheid, externe veiligheid en verkeersveiligheid;
  • investeren in een hoofdinfrastructuur voor wegverkeer, trein, fiets en waarbij veiligheid en doorstroming centraal staan.
4.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. Er wordt nadrukkelijk gestuurd op ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid. Uitgangspunt is dat verstedelijking en economische activiteiten gebundeld worden ten behoeve van een optimale benutting van bestaand bebouwd gebied.

4.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de ambities van de provincie Overijssel, wordt het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel gebruikt. In dit uitvoeringsmodel staan de volgende stappen centraal:

  • 1. Of – generieke beleidskeuzes
  • 2. Waar – ontwikkelingsperspectieven
  • 3. Hoe – gebiedskenmerken

Bij een initiatief voor bijvoorbeeld woningbouw, een nieuwe bedrijfslocatie, toeristisch-recreatieve voorzieningen, natuurontwikkeling, etcetera kun je aan de hand van deze drie stappen bepalen of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is, waar het past en hoe het uitgevoerd kan worden.

De eerste stap, het bepalen van de of-vraag, lijkt in strijd met de wens zoveel mogelijk ruimte te willen geven aan nieuwe initiatieven. Met het faciliteren van initiatieven moet echter wel gekeken worden naar de (wettelijke) verantwoordelijkheden zoals veiligheid of gezondheid. Het uitvoeringsmodel maakt helder wat kan en wat niet kan.

Om een goed evenwicht te vinden tussen het bieden van ruimte aan initiatieven en het waarborgen van publieke belangen, varieert de provinciale sturing: soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend.

In afbeelding 4.1 is het Uitvoeringsmodel weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.WBP00044-VG01_0005.png"  
Afbeelding 4.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)  
4.2.3.1 Of- generieke beleidskeuzes

Maatschappelijke opgaven zijn leidend in het handelen. Allereerst is het dan ook de vraag of er een maatschappelijke opgave is. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk hierbij aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Maar ook aan beleidskeuzes om overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantorenlocaties – en daarmee grote financiële en maatschappelijke kosten – te voorkomen. In de omgevingsvisie zijn de provinciale beleidskeuzes hieromtrent vastgelegd.

De generieke beleidskeuzes zijn vaak normstellend. Dit betekent dat ze opgevolgd moeten worden: het zijn randvoorwaarden waarmee iedereen rekening moet houden vanwege zwaarwegende publieke belangen. De normstellende beleidskeuzes zijn vastgelegd in de omgevingsverordening.

4.2.3.2 Waar- ontwikkelingsperspectieven

Na het beantwoorden van de of-vraag, is de vraag waar het initiatief past of ontwikkeld kan worden. In de omgevingsvisie op de toekomst van Overijssel onderscheid de provincie zes ontwikkelingsperspectieven. Deze ontwikkelingsperspectieven schetsen een ruimtelijk perspectief voor een combinatie van functies en geven aan welke beleids- en kwaliteitsambities leidend zijn. De ontwikkelingsperspectieven geven zo richting aan waar wat ontwikkeld zou kunnen worden.

De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend. Dit betekent dat er ruimte is voor lokale afweging: een gemeente kan vanwege maatschappelijke en/of sociaal-economische redenen in haar Omgevingsvisie en bestemmings- of omgevingsplan een andere invulling kiezen. Die dient dan wel te passen binnen de – voor dat ontwikkelingsperspectief – geldende kwaliteitsambities. Daarbij dienen de nieuwe ontwikkelingen verbonden te worden met de bestaande kenmerken van het gebied, conform de Catalogus Gebiedskenmerken (de derde stap in het uitvoeringsmodel). Naast ruimte voor een lokale afweging ten aanzien van functies en ruimtegebruik, is er ruimte voor een lokale invulling van de begrenzing: de grenzen van de ontwikkelingsperspectieven zijn signaleringsgrenzen.

4.2.3.3 Hoe- gebiedskenmerken

Ten slotte is de vraag hoe het initiatief ingepast kan worden in het landschap. De gebiedskenmerken spelen een belangrijke rol bij deze vraag. Onder gebiedskenmerken worden verstaan de ruimtelijke kenmerken van een gebied of gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype. Voor alle gebiedstypen in Overijssel is in de Catalogus Gebiedskenmerken beschreven welke kwaliteiten en kenmerken van provinciaal zijn en behouden, versterkt of ontwikkeld moeten worden.

De gebiedskenmerken zijn soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend. Voor de normerende uitspraken geldt dat deze opgevolgd dienen te worden; ze zijn dan ook in de omgevingsverordening geregeld. De richtinggevende uitspraken zijn randvoorwaarden waarmee in principe rekening gehouden moet worden. Hier kan gemotiveerd van worden afgeweken mits aannemelijk is gemaakt dat met het alternatief de kwaliteitsambities even goed of zelfs beter gerealiseerd kunnen worden. De inspirerende uitspraken bieden een wenkend perspectief: het zijn voorbeelden van de wijze waarop ruimtelijke kwaliteitsambities ingevuld kunnen worden. Initiatiefnemers kunnen zich hierdoor laten inspireren, maar dit hoeft niet.

4.2.3.4 Toetsing van het initiatief aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

4.2.3.4.1 Of - generieke beleidskeuzes

Bij de afwegingen in de eerste fase “generieke beleidskeuzes” zijn met name de artikelen 2.1.3 en 2.1.5 van belang. Op de betreffende artikelen wordt hierna nader ingegaan.

Artikel 2.1.3 Principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik (lid 1)

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
  • dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening

De in dit wijzigingsplan besloten ontwikkeling legt geen extra ruimtebeslag op de Groene Omgeving, het betreft het wijzigen van de bestemming van een bestaand erf en het (her)gebruik van bestaande bebouwing.

Geconcludeerd wordt dat de in dit wijzigingsplan besloten ontwikkeling in overeenstemming is met artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening.

Artikel 2.1.5 Ruimtelijke kwaliteit (leden 1, 2, 3 en 5)

  • Lid 1: in de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.
  • Lid 2: in het kader van toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan het Uitvoeringsmodel (Of-, Waar- en Hoe-benadering) die in de Omgevingsvisie Overijssel is neergelegd.
  • Lid 3: in het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt gemotiveerd dat de nieuwe ontwikkeling past binnen het ontwikkelingsperspectief dat in de Omgevingsvisie Overijssel voor het gebied is neergelegd.
  • Lid 5: in het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan de vier-lagenbenadering die onderdeel uitmaakt van het Uitvoeringsmodel en op welke wijze de Catalogus Gebiedskenmerken is gebruikt bij de ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.5 van de Omgevingsverordening

Ten behoeve van de landschappelijke inpassing van de ontwikkeling is een erfinrichtingsplan opgesteld. De ontwikkeling draagt met het behoud van de landschappelijke kenmerken bij aan de ruimtelijke kwaliteit, conform de geldende gebiedskenmerken. '

Later in deze paragraaf wordt conform de omgevingsvisie van de provincie Overijssel inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan het Uitvoeringsmodel en wordt gemotiveerd dat de nieuwe ontwikkeling past binnen het geldende ontwikkelingsperspectief. Daarnaast wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan de vier-lagenbenadering en op welke wijze de Catalogus Gebiedskenmerken is gebruikt bij de ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling.

Hier wordt geconcludeerd dat het plan in overeenstemming is met artikel 2.1.5 van de Omgevingsverordening Overijssel.

4.2.3.4.2 Waar - ontwikkelingsperspectieven

Het plangebied behoort tot het ontwikkelingsperspectief 'Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap' (noorden) en 'Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken' (zuiden). In afbeelding 4.2 is een uitsnede van de perspectievenkaart behorende bij de Omgevingsvisie opgenomen. Het plangebied is met de rode onderbroken omlijning aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.WBP00044-VG01_0006.png"  
Afbeelding 4.2: Uitsnede ontwikkelingsperspectievenkaart Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)  

"Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap"

Van de ruimtelijke kwaliteitsambities staat in dit ontwikkelingsperspectief de ambitie Voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen voorop. Daarnaast gelden – net als voor alle andere ontwikkelingsperspectieven – de ruimtelijke kwaliteitsambities:

  • zichtbaar en beleefbaar mooi landschap
  • sterke ruimtelijke identiteiten als merken voor Overijssel
  • continu en beleefbaar watersysteem

Initiatieven binnen het ontwikkelingsperspectief mogen de ontwikkelingsmogelijkheden voor landbouw in principe niet beperken en dienen aan te sluiten bij de bestaande bebouwing, weginfrastructuur en openbaar vervoer (ov)-routes. Het waterbeheer richt zich op optimale condities voor de landbouw, rekening houdend met specifieke omstandigheden en de grenzen aan de mogelijkheden van het waterbeheer (onder andere door de klimaatverandering).

"Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken"

De steden en dorpen buiten de stedelijke netwerken mogen altijd bouwen voor de lokale behoefte aan wonen, werken en voorzieningen, inclusief lokaal gewortelde bedrijvigheid, mits onderbouwd en regionaal afgestemd. Herstructurering en transformatie van de woon-, werk-, voorzieningen- en mixmilieus moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. Herstructurering en transformatie bieden kansen om te anticiperen op klimaatverandering (bijvoorbeeld door ruimte voor groen, natuur en water te reserveren). Van belang is de stedelijke ontwikkeling altijd af te stemmen op de kenmerken van het watersysteem, bijvoorbeeld in laaggelegen gebieden bij bouw- en evacuatieplannen rekening houden met risico’s op overstroming of wateroverlast. Herstructurering en transformatie kunnen ook bijdragen aan de energietransitie (door het nemen van energie-efficiënte maatregelen en/of het opwekken van duurzame energie door bijvoorbeeld het aanwezige dakoppervlak te benutten).

Toetsing van het initiatief aan het Ontwikkelingsperspectief

Binnen het voornemen wordt een bestaande locatie met bestaande bebouwing benut, evenals bestaande infrastructuren. Met het voornemen kunnen leegstand en verval als gevolg van het ontbreken van een vervolgfunctie worden voorkomen, waardoor de locatie en de omgeving vitaal en aantrekkelijk blijven. Daarnaast wordt bijgedragen aan de ruimtelijke kwaliteitsambities, onder meer als gevolg van het behoud van de landschappelijke kenmerken op basis van het erfinrichtingsplan (zie bijlage 1 bij deze toelichting). Het voornemen leidt niet tot beperkingen voor de landbouw, zoals zal blijken uit hoofdstuk 5 van deze toelichting. Tot slot is geen sprake van een toename van de verharding, waardoor tevens geen sprake is van negatieve gevolgen ten aanzien van het aspect water.

Geconcludeerd wordt dat het voornemen in overeenstemming is met de ter plekke geldende ontwikkelingsperspectieven.

4.2.3.4.3 Hoe - gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. De 'Laag van beleving' wordt in dit geval buiten beschouwing gelaten, omdat er in of grenzend aan het plangebied geen relevante specifieke eigenschappen voor deze laag gelden.

Hierna wordt ingegaan op de relevante kenmerken ter plaatse van het plangebied.

  • 1. De 'Natuurlijke laag'

Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart de 'Natuurlijke laag' aangeduid met het gebiedstype 'Hoogveengebieden'. In afbeelding 4.3 is dat aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.WBP00044-VG01_0007.png"  
Afbeelding 4.3: Natuurlijke laag (Bron: Provincie Overijssel)  

“Hoogveengebied (in cultuur gebracht)”

Op waterhuishoudkundig geïsoleerde plekken (waar het regenwater wordt vastgehouden) ontwikkelde zich in het zandgebied op kleine en grote schaal hoogveen; onder invloed van regenwater ontstonden veenmoerassen. Deze groeiden als een dikke spons van veenmossen steeds verder omhoog, los van het grondwater. De extreme zure en voedselarme omstandigheden leidden tot natte, slecht toegankelijke moerasgebieden, waar vrijwel geen boom kon groeien. De hoogveenrestanten worden gekenmerkt door een hoge waterkwaliteit, een hoge waterstand en een hoge natuurkwaliteit. Lokaal is sprake van “levend hoogveen” (veenaangroei). De ambitie is de hoogveenrestanten in stand te houden en op een aantal plekken het hoogveen opnieuw tot groei te brengen. Het open natte karakter is hierbij een belangrijke kwaliteit. De inzet is op de randen tussen de hoogveenrestanten en de hoogveenontginningsgebieden landschappelijk leesbaar te maken als ontgonnen deel van het oorspronkelijk veenlandschap. Zo ontstaat een samenhangend en leesbaar landschap in de hoogveengebieden en een overgang naar heide en schaalgraslanden eromheen.

Toetsing van het initiatief aan de "Natuurlijke laag"

De aard en omvang van dit voornemen is van een beperkte omvang, aangezien enkel bestaande bebouwing op bestaand terrein wordt benut. Het natuurlijke reliëf wordt met dit voornemen dan ook niet aangetast. Met het erfinrichtingsplan wordt daarnaast ingezet op behoud van de landschappelijke kenmerken (zie bijlage 1 bij deze toelichting).

De ontwikkeling is in overstemming met het gestelde in de 'Natuurlijke laag'.

  • 2. De 'Laag van het agrarische cultuurlandschap'

Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart in het “Veenkoloniaal landschap” gelegen. In afbeelding 4.4 is dat aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.WBP00044-VG01_0008.png"  
Afbeelding 4.4: Laag van het agrarisch cultuurlandschap (Bron: Provincie Overijssel)  

“Veenkoloniaal landschap”

Grootschalig open landschappen met een lineaire bebouwings-, verkavelings- en ontwateringsstructuur. Ontstaan door grootschalige ontginning van de hoogveengebieden ten behoeve van de turfwinning. Een ontwateringsstelsel van kanalen en wijken is typerend voor dit landschap. Vanuit nieuwe linten en kanaaldorpen werd het hoogveen ontgonnen. Het vergraven landschap werd vervolgens als akkerbouwgebied in gebruik genomen. Inmiddels heeft de melkveehouderij ook in grote delen zijn intrede gedaan. Kanaaldorp als karakteristiek dorpstype met het kanaal als centrale open(bare) ruimte en drager van de bebouwing. Het Overijssels veenkoloniaal landschap is deel van een groter geheel dat zich uitstrekt over Groningen en Drenthe. Het is mede gevormd door de vestiging van ontginners en boeren uit andere regio’s. In de boerderijbouw is dit herkenbaar: typisch Groningse boerderijen staan naast Overijsselse.

De ambitie is de aantrekkelijkheid, de leefbaarheid en kwaliteit van de veenkoloniale landschappen te versterken. De opgave is aan de grote maat, de vergezichten en de schoonheid van de moderne landbouw, nieuwe, op leefbaarheid en economische veerkracht gerichte, ontwikkelingen te koppelen. Daarmee kan tevens het contrast tussen de grote open ruimtes en verdichte zones (linten en kanaaldorpen) worden versterkt. Ruimtelijke aanknopingspunten hiervoor zijn onder meer de relicten van het hoogveen, de formele kanalen en wijkenstructuur met mooie bruggen, royale laanbeplantingen en daaraan de soms landgoedachtige buitens, villa’s en herenboerderijen. Aandacht voor bijzondere architectuur en vormgeving van nieuwe bruggen en kunstwerken gegeven vorm aan de identiteit van het gebied.

Toetsing van het initiatief aan de “Laag van het agrarisch cultuurlandschap”

In voorliggend geval wordt ter plaatse van het plangebied de bestemming gewijzigd in een passende woonbestemming. De functie wonen past binnen de functionele structuur van de omgeving. Het plan tast het omliggende landschap niet aan. Door middel van het erfinrichtingsplan blijft de ruimtelijke kwaliteit behouden.

Geconcludeerd wordt dat het plan in overeenstemming is met het gestelde in de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap'.

3. De “Stedelijke Laag”

De locatie is op de gebiedskenmerkenkaart de 'Stedelijke laag' deels aangeduid met 'Woonwijken 1955-nu'. In afbeelding 4.5 wordt dit weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.WBP00044-VG01_0009.png"  
Afbeelding 4.5: Stedelijke laag (Bron: Provincie Overijssel)  

"Woonwijken 1955 – nu"

Deze woonwijken zijn uitbreidingswijken op basis van een gezamenlijk plan en grotere bouwstromen. Functies zoals wonen, werken, voorzieningencentra zijn uiteengelegd en wijken kennen eenheidsbuurten. Hier en daar zijn, voornamelijk aan de randen, gebieden die hiervan afwijken. In deze wijken bevinden zich duidelijke in- en uitgangen en kunst in de openbare ruimte. Daarbij is vooral aandacht voor de aansluiting op de binnenstad en het hoofdwegennetwerk. Soms zijn herkenbare relicten van het oude cultuurlandschap (zoals boerderijen of beplantingsstructuren) opgenomen. De bouwperiode is te zien aan de stedenbouwkundige structuur en architectuur. Er ligt een rangorde in kwaliteit(sbeleid) en stigmatisering op de loer, de kwaliteit van de woningen voldoet vaak niet aan de kwaliteitseisen en er is een gebrek aan onderhoud van de openbare ruimte. Herstructurering is hier een belangrijke opgave.

Toetsing van het initiatief aan de 'Stedelijke laag'

Binnen het plangebied is sprake van een functiewijziging, waarbij onder meer de bedrijfswoning wordt omgezet naar een reguliere woning. De bebouwing sluit aan op de verscheidende stijlen, structuren en architecturen binnen het ter plaatse van toepassing zijnde gebiedskenmerk.

Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met de “Stedelijke laag”.

4.2.4 Conclusie toetsing aan het provinciaal beleid

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende wijzigingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het provinciaal ruimtelijk beleid.

4.3 Gemeentelijk beleid

4.3.1 Omgevingsvisie Landstad Hardenberg
4.3.1.1 Algemeen

Sinds 2021 beschikt de gemeente Hardenberg over een eigen omgevingsvisie. In deze visie is het verhaal van de gemeente Hardenberg voor het heden en de komende 20 jaar uitgewerkt. Deze omgevingsvisie is samengesteld met participatie van vele stakeholders uit allerlei sectoren. In de visie komt alles samen in het verhaal van de gemeente tot 2040. Het verhaal heet 'Landstad Hardenberg'. Hierin is de functie voor de hele regio verder uitgebouwd. De rode draad in de gemeente is als volgt:

  • De gemeente en samenleving zijn verbonden. De Hardenbergers hebben altijd de blik naar buiten. Ze zien voortdurend kansen. Door een goede samenwerking tussen inwoners, overheid en bedrijfsleven benutten we de kansen die zich voordoen. De gemeente speelt in op toekomstige veranderingen, veert mee, verbindt en investeert waar nodig.
  • De kernen zijn onderling sterk verbonden. Platteland en stad raken steeds meer verweven. De gemeente combineert de kracht van het platteland met een compleet stedelijk voorzieningenniveau. Voor een grensgemeente is dat een unieke prestatie.
  • De gemeente zoekt de regionale verbinding. Hardenberg is onderdeel van de regio Zwolle. Daarnaast zijn er sterke verbindingen met Twente en Drenthe.

4.3.1.2 Ambitie

Hardenberg staat voor grote uitdagingen. Een groeiende bevolking en economie zijn voor een grensregio niet vanzelfsprekend. Integendeel. Dit vraagt om blijvende inspanningen en investeringen. De gemeente kan niet doorbouwen zoals het groot is geworden. Het gebruik van het platteland verandert. Dat vraagt om ontwikkeling van bebouwing die samengaat met ruimtelijke kwaliteit, landschap en natuur. Stad en land vullen elkaar steeds meer aan en houden elkaar in balans. Samen vertellen zij het verhaal van de functieverandering van het Hardenbergse platteland. Of-of-denken maakt plaats voor en-en-denken. De gemeente wil de kwaliteiten van het buitengebied versterken door stedelijke elementen aan te brengen. Tegelijkertijd blijft de gemeente werken aan het binnenstedelijk woon- en leefklimaat met vitale en bruisende centra in Hardenberg en Dedemsvaart.

De gemeente Hardenberg staat niet op zichzelf. Sociale, maatschappelijke en economische relaties zijn steeds (boven)regionaler. Hardenberg wordt steeds afhankelijker van de omliggende regio’s. Omgekeerd geldt hetzelfde. De gemeente speelt daar op in. Per opgave kiest de gemeente het juiste schaalniveau voor de aanpak en samenwerking. De gemeente gaat ‘spelen met schalen’. De gemeente staat voor een nieuwe schaalsprong. Om deze schaalsprong te kunnen maken zijn vier uitgangspunten opgesteld.

  • a. de groei vasthouden en doortrekken;
  • b. kwaliteiten toevoegen wordt belangrijker;
  • c. ruimte als troefkaart;
  • d. bereikbaarheid en samenwerking als randvoorwaarden.

De groei vasthouden

De gemeente blijft inzetten op groei van de economie en de werkgelegenheid. Hardenberg streeft naar een positieve arbeidsmarktbalans. Dit past bij onze positie als streekcentrum. De omvang en samenstelling van de beroepsbevolking geeft nu voldoende basis voor een compleet stedelijk voorzieningenniveau. Dat wil de gemeente in de toekomst ook zo houden. Een stabiele bevolkingsgroei is daarom een voorwaarde. Net als het behouden van de concurrerende economie.

Volgens de prognoses groeit onze bevolking tot 2040. Tot 2050 groeit ook het aantal huishoudens, en daarmee de woningbehoefte. Terwijl de bevolking groeit, neemt de beroepsbevolking geleidelijk af door vergrijzing. Dit kan Hardenberg positief beïnvloeden door jonge gezinnen en startende huishoudens aan te trekken. Dit is gunstig voor de omvang van de beroepsbevolking en het voorzieningenniveau. De Regio Zwolle krijgt van het Rijk een groeiopgave van naar verwachting 40.000 tot 60.000 woningen in 2040. Hiervan kan en wil de gemeente in ieder geval 1.000 woningen voor haar rekening nemen.

Kwaliteiten toevoegen wordt belangrijker

Groei is geen doel op zich maar moet bijdragen aan welvaart en welzijn van onze inwoners. De gemeente bouwt bestaande kwaliteiten uit en voegt nieuwe toe aan de leefomgeving en economie. Zo wil de gemeente haar inwoners binden en vertrokken Hardenbergers verleiden om terug te keren.
De gemeente schept een gunstig vestigingsklimaat voor nieuwe bedrijven. Nieuwbouw is hiervoor niet voldoende. Verbeteringen in het woon, leef- en werkklimaat werken als een vliegwiel voor de lokale welvaart en het welzijn van de inwoners. Dit noemt met brede welvaart. De brede welvaart wordt bereikt door in te spelen op de trends en ontwikkelingen die de samenleving beïnvloeden, zoals: klimaatontwikkelingen, energietransitie, transities in de landbouw, circulaire economie, aandacht voor voeding en levensstijl en demografische ontwikkelingen.

Ruimte als troefkaart

Ruimte is de troefkaart. In Hardenberg krijg je veel voor weinig. Er is kwaliteit van leven. De Brede Welvaartsindicator 2019 laat een hoge woontevredenheid zien. Een kwaliteit die in Nederland steeds schaarser wordt. Hiermee onderscheiden we ons. Nu en in de toekomst. Dit doet Hardenberg door werk te maken van leefbaarheid:

  • de gemeente versterkt landbouw en natuur;
  • de gemeente verbeterd het leef- en woonmilieu (groen, water, schoon, veilig, ruimte);
  • de gemeente zorgt voor een passend woningaanbod en versterkt de sociale samenhang;
  • de gemeente houdt het voorzieningenniveau op peil.

Bereikbaarheid en samenwerking als randvoorwaarden

Hardenberg is de op één na grootste gemeente in zowel de regio Zwolle als de Dutch TechZone. Beide samenwerkingsverbanden zijn belangrijk om onze ambities en opgaven te realiseren. Vooral voor de bereikbaarheid en de economie. En daarmee ook voor onderwijs en scholing. Hardenberg moet daarom uitgroeien tot een netwerkgemeente bij uitstek. Dit vraagt om intensivering van de samenwerkingsrelaties, specifiek met de regio Zwolle.

Goede bereikbaarheid is hierbij een belangrijke voorwaarde. De gemeente zet zich in voor snelle verbindingen met Twente en Zwolle.

4.3.1.3 Thema's

De visie is vertaald in vier thema's voor ontwikkeling. Dit betreffen de volgende:

  • 1. Hardenberg in balans: over de verscheidenheid van het landelijk gebied;
  • 2. Hardenberg voor elkaar: over stedelijke ontwikkeling, een vitale samenleving en leefbare kernen;
  • 3. Hardenberg knooppunt: over een vitale economie en goede bereikbaarheid;
  • 4. Hardenberg duurzaam: over de energietransitie, klimaatadaptatie en een circulaire economie.

Binnen elk thema heeft de gemeente ambities en staat de gemeente voor opgaven. Samen vormen ze de agenda voor toekomstige samenwerkingen. In dit geval is met name het thema 'Hardenberg in balans' relevant, aangezien deze gaat over het landelijk gebied, waar het plangebied onderdeel van is.

Hardenberg in Balans

Ten aanzien van dit thema's heeft de gemeente zes ambities opgesteld, dit betreffen de volgende:

  • 1. De gemeente houdt het landelijk gebied vitaal;
  • 2. De gemeente behoud en versterkt natuur en landschap, economie en samenleving:
  • 3. De gemeente maakt ruimte voor klimaatadaptatie en de energietransitie met aandacht voor de kwaliteit, het gebruik en de waarden in het landelijk gebied;
  • 4. De gemeente benaderd ontwikkelopgaven en vraagstukken gebiedsgericht;
  • 5. De gemeente stimuleert nieuwe samenwerkingsvormen en strategische partnerschappen tussen ondernemers, onderzoek, onderwijs en overheden;
  • 6. De gemeente zorgt voor passend hergebruik van vrijkomende agrarische bebouwing.

4.3.1.4 Toetsing van het initiatief aan de gemeentelijke omgevingsvisie 'Landstad Hardenberg'

Binnen het voornemen wordt hoofdzakelijk een voormalig agrarisch bedrijfsperceel omgezet naar een woonperceel met een locatie voor een lichte bedrijfsfunctie. Voor de gewenste woon- en bedrijfsactiviteiten wordt de voormalige agrarische bebouwing benut.

Met de ontwikkeling wordt de potentie van een voormalig agrarisch erf benut en bijgedragen aan de kwaliteiten van de kern, maar blijven de ruimtelijke structuren eveneens behouden (zie hoofdstuk 3 van en bijlage 1 bij deze toelichting). Hiermee wordt leegstand en verval in de kern voorkomen en is sprake van behoud van de van belang zijnde kenmerken en structuren, hetgeen bijdraagt aan onder meer het woonklimaat.

Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met de 'Landstad Hardenberg'.

4.3.2 LIK (Landschap Identiteit Kaart) en Ontwikkelingsvisie - Dedemsvaart zuid, Rheezerveen en Heemserveen
4.3.2.1 Inleiding

De gemeente heeft voor het gebied een Landschap-Identiteit-Kaart (LIK) gemaakt. In de LIK wordt de identiteit van het gebied bepaald zoals de specifieke kenmerken en kwaliteiten. Op deze wijze wil de gemeente de ruimtelijke kwaliteit van het gebied versterken.

Het plangebied, binnen het gebied 'Dedemsvaart zuid, Rheezerveen en Heemserveen', is in afbeelding 4.7 weergegeven en met de rode ster aangegeven. Het betreft veenontginningslandschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.WBP00044-VG01_0010.png"  
Afbeelding 4.7: Uitsnede LIK (Bron: Gemeente Hardenberg)  
4.3.2.2 Methodiek LIK's

De gemeente Hardenberg wil regie voeren op de ontwikkeling van het landelijk gebied. Daarbij wil de gemeente een meer richtinggevende rol gaan innemen, gericht op het versterken van de ruimtelijke kwaliteit. Ruimtelijke kwaliteit is echter een breed begrip, dat deels subjectief van aard is. In de Visienota Buitengebied is dit gedefinieerd als “eigen identiteit”. De identiteit van het gebied komt voort uit de ontstaansgeschiedenis en de daarmee samenhangende landschapstypen. In de LIK is daarom een onderscheid gemaakt tussen de verschillende landschapstypen die in het gebied voorkomen. Deze landschapstypen zijn op een overzichtskaart opgenomen. Vervolgens is voor het gebied een schema opgesteld, waarin een overzicht is opgenomen van de aanwezige waardevolle en storende kenmerken. Ook zijn de kansen of juist bedreigingen voor deze kenmerken omschreven. De schema's ten aanzien van de landschapstypen zijn opgenomen in het volledige LIK.

4.3.2.3 Ontwikkelingsvisie Dedemsvaart zuid, Rheezerveen en Heemserveen

Na het opstellen van de LIK's is een visie (wensbeeld) op de toekomstige ontwikkelingen gegeven. Hierbij is rekening gehouden met de gebiedskenmerken en kwaliteiten uit de LIK's en het geldende beleid van rijk, provincie, waterschap en het gemeentelijke beleid.

Na het opstellen van de LIK's is een visie (wensbeeld) op de toekomstige ontwikkelingen gegeven. Hierbij is rekening gehouden met de gebiedskenmerken en kwaliteiten uit de LIK's en het geldende beleid van het rijk, provincie, waterschap en eigen gemeentelijk beleid. De ontwikkelingsvisie voor het binnen deelgebied "Dedemsvaart zuid, Rheezerveen en Heemserveen '' is als volgt gedefinieerd.

Kernwoorden: Diverse functies: wonen, (verbrede) landbouw, natuur en recreatie.

  • Faciliteren van bestaande functies;
  • Ontwikkeling agrarisch grondgebruik: verbreding (kamperen bij de boer), bij bedrijfsbeëindiging mogelijkheden hergebruik VAB voor nieuwe kleinschalige bedrijvigheid en kleinschalige dag- en verblijfsrecreatieve voorzieningen;
  • Behoud van de huidige kwaliteit van biodiversiteit in het Colenbranderbos.
4.3.2.4 Toetsing van het initiatief aan het LIK

Voorliggend plan heeft hoofdzakelijk betrekking op een voormalig agrarisch bedrijfsperceel dat wordt gewijzigd naar een woonperceel met lichte bedrijfsmogelijkheid. Voor het voornemen is een erfinrichtinsgplan opgesteld, die het behoud van de van belang zijnde structuren en kenmerken waarborgt (zie paragraaf 3.2 van deze toelichting).

Op deze plaats wordt geconcludeerd dat het initiatief in overeenstemming is met het LIK.

4.3.3 Bestemmingsplan ''Dedemsvaart (herziening)''
4.3.3.1 Algemeen

Op basis van de wijzigingsbevoegdheid, zoals opgenomen in artikel 4.6 onder a (algemene wijzigingsregels), zijn burgemeester en wethouders bevoegd, indien vast is komen te staan dat in een bouwvlak op gronden met de bestemming 'Agrarisch met waarden - Besloten veenontginningslandschap' geen agrarisch bedrijf meer is gevestigd, de bestemming binnen dat bouwvlak te wijzigen in de bestemming 'Woongebied', met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. bij wijziging wordt het bouwvlak verwijderd;
  • b. alle bestaande gebouwen binnen het voormalig bouwvlak worden begrepen in één bestemmingsvlak met de bestemming Woongebied;
  • c. de overige gronden binnen het voormalig bouwvlak houden de betreffende agrarische bestemming;
  • d. elke wijziging dient in elk geval alle woonruimten binnen het betreffende bouwvlak te omvatten;
  • e. de agrarische gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bebouwing mogen door de wijziging niet onevenredig worden aangetast;
  • f. het aantal woningen binnen elk bouwvlak mag niet worden vergroot;
  • g. inpassing van de gebouwen in het landschap moet op zorgvuldige wijze plaatsvinden, aan de hand van een erfinrichtingsplan.

Bestaande niet agrarische nevenactiviteiten en kleinschalige kampeerterreinen mogen blijven bestaan.

4.3.3.2 Toetsing van het initiatief aan het bestemmingsplan ''Dedemsvaart (herziening)"

Hierna wordt puntsgewijs aan de voorwaarden getoetst:

  • a. binnen voorliggend wijzigingsplan wordt het bouwvlak verwijderd;
  • b. alle bestaande gebouwen binnen het voormalig bouwvlak worden begrepen in één bestemmingsvlak met de bestemming 'Woongebied';
  • c. de opzet van de bebouwing en de inrichting van het plangebied maakt dat geen sprake is van zogenaamde 'overige gronden' binnen het voormalig bouwvlak, er zijn hierbinnen dan ook geen gronden die van een agrarische bestemming dienen te worden voorzien;
  • d. de wijziging omvat alle woonruimten binnen het betreffende bouwvlak;
  • e. de agrarische gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bebouwing worden door de wijziging niet onevenredig aangetast, zie hiervoor tevens hoofdstuk 5 van deze toelichting;
  • f. het aantal woningen binnen het bouwvlak wordt niet vergroot, er is enkel sprake van het behoud van de bestaande bedrijfswoning, die als gevolg van het voornemen wordt omgezet naar een reguliere woning;
  • g. ten behoeve van een zorgvuldige inpassing in het landschap is een erfinrichtingsplan opgesteld, hiervoor wordt verwezen naar bijlage 1.

Tevens blijft een lichte bedrijfsactiviteit mogelijk in één schuur, hiervoor is een aanduiding binnen de gewenste woonbestemming opgenomen.

Op deze plaats wordt geconcludeerd dat het initiatief in overeenstemming is met de wijzigingsbevoegdheid.

Daarnaast wordt opgemerkt dat tevens een beperkt deel van de omliggende gronden bij de wijziging worden betrokken, aangezien deze reeds dienst doet als tuin behorende bij de woonfunctie en dit aansluit bij de planologische situatie van de omliggende gronden (zuiden).

4.3.4 Conclusie toetsing aan het gemeentelijk beleid

Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met de uitgangspunten uit het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 5 Milieu- en omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het wijzigingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan/wijzigingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie en Besluit milieueffectrapportage.

5.1 Geluid

5.1.1 Algemeen

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan/wijzigingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeurswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeurswaarde te voldoen.

5.1.2 Situatie plangebied

Het bestaande milieugevoelige object, de bedrijfswoning, wordt binnen het bestaande bouwvlak omgezet in een reguliere woning. In voorliggend geval wordt dan ook geen nieuw geluidsgevoelig object gerealiseerd. De aspecten wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai zijn niet van toepassing.

In paragraaf 5.5 (milieuzonering) wordt aan de hand van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' nader ingegaan op de milieubelasting van het plan op de omgeving.

5.1.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat de Wet geluidhinder geen belemmering vormt voor het plan.

5.2 Bodemkwaliteit

5.2.1 Algemeen

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan of wijzigingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht conform de richtlijnen NEN 5740.

5.2.2 Situatie plangebied

De in dit wijzigingsplan besloten ontwikkeling voorziet hoofdzakelijk in de wijziging van bestaande bebouwing op een voormalig agrarisch bedrijfsperceel. Binnen het bouwvlak worden geen nieuwe functies, waarbij sprake is van langdurig menselijk verblijf, toegestaan. Gelet op het vorenstaande wordt het uitvoeren van een bodemonderzoek niet noodzakelijk geacht.

5.2.3 Conclusie

Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor de in dit wijzigingsplan besloten ontwikkeling.

5.3 Luchtkwaliteit

5.3.1 Algemeen

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen);
5.3.1.1 Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

5.3.1.2 Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet milieubeheer nodig.

5.3.2 Situatie plangebied

Gelet op de aard en omvang van voorliggende ontwikkeling, in verhouding tot de categorieën van gevallen zoals beschreven in paragraaf 5.3.1.1 kan worden gesteld dat voorliggend project 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging. Tevens wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling niet wordt aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het 'Besluit gevoelige bestemmingen'.

Tot slot wordt opgemerkt dat de verkeersgeneratie van het agrarische bedrijf definitief komen te vervallen. Als gevolg van het voornemen neemt de verkeersgeneratie hierdoor naar verwachting per saldo af, hetgeen een positief effect heeft ten aanzien van de luchtkwaliteit.

5.3.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorgenomen ontwikkeling.

5.4 Externe veiligheid

5.4.1 Algemeen

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:

  • het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
  • de Regeling basisnet;
  • de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied).

Het vervoer van gevaarlijke stoffen per buisleiding is geregeld in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

5.4.2 Situatie in en bij het plangebied

Aan de hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In de onderstaande afbeelding is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied en omgeving weergegeven. Het plangebied is met een rode onderbroken omlijning weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.WBP00044-VG01_0011.png"  
Afbeelding 4.1 Uitsnede Risicokaart (Bron:Risicokaart.nl)  

Op circa 80 meter afstand van het plangebied is een pluimveeslachterij (Langewijk 135, ten zuiden van het plangebied), hier is machinekamer met een ammoniak koelinstallatie (5.000 liter) aanwezig met een PR-risicoafstand van 65 meter. Ook is hier een zuurstoftank (16 ton) aanwezig met een PR-risicoafstand van 15 meter. Aan deze afstanden wordt voldaan.

Tevens wordt opgemerkt dat geen nieuwe risicogevoelige objecten worden mogelijk gemaakt binnen het plangebied.

Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:

  • zich niet bevinden binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevinden binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet zijn gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet zijn gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
5.4.3 Conclusie

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.

5.5 Milieuzonering

5.5.1 Algemeen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

5.5.2 Gebiedstypen

In de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' is een tweetal gebiedstypen te onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. Op basis van de VNG-uitgave wordt het buitengebied gerekend tot een met het omgevingstype 'rustige woonwijk' vergelijkbaar omgevingstype.

Het omgevingstype 'gemengd gebied' wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' als volgt omschreven: 'Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.

De richtafstanden (met uitzondering van het aspect gevaar) uit het omgevingstype rustige woonwijk kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsmaat worden verlaagd indien sprake is van gemengd gebied. Daarbij wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' opgemerkt dat het vanuit het oogpunt van efficiënt ruimtegebruik de voorkeur verdient functiescheiding niet verder door te voeren dan met het oog op een goed woon- en leefklimaat noodzakelijk is.

Het plangebied is gelegen in een gebied waar sprake is van een menging van functies, waaronder woonfuncties, maatschappelijke functies, bedrijventerreinfuncties en agrarische (bedrijfs)functies. In dit geval wordt dan ook uitgegaan van het omgevingstype 'gemengd gebied'. Onderstaande tabel geeft de richtafstanden weer voor de verschillende omgevingstypes.

Milieucategorie   Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk   Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  
5.5.3 Beoordeling

Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De VNG uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen. Zoals reeds hiervoor genoemd, wordt bij het realiseren van nieuwe functies gekeken naar de omgeving waarin de nieuwe functies gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen een rol:

    • 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
    • 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).
5.5.3.1 Externe werking

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden wordt aangetast.

De functie 'wonen' betreft geen milieubelastende activiteit voor de omgeving. Naast de woonfunctie blijft op de locatie een lichte bedrijfsfunctie mogelijk, met maximaal milieucategorie 2. Hiervoor geldt een richtafstand van 10 meter. Op kortere afstand dan deze 10 meter van het hiervoor bedoelde gebouw (zuidwesten plangebied, zie hiervoor opgenomen aanduiding in de regels) zijn milieugevoelige functies (woonfuncties) aanwezig. Aan de richtafstand wordt dan ook niet voldaan.

De milieugevoelige woonfuncties mogen op basis van het geldende bestemmingsplan de rooilijn niet overschrijden. De nabij het plangebied gelegen vrijstaande woningen moeten op basis van het geldende bestemmingsplan worden gebouwd binnen een strook - gemeten vanuit de rooilijn - met een diepte van 20 m, dan wel de bestaande diepte of afstand tot de rooilijn, indien de bestaande diepte of afstand tot de rooilijn meer bedraagt. De nabij gelegen woningen komen hierdoor niet op minder dan 10 meter van de lichte bedrijfsfunctie te liggen, waardoor voldaan wordt aan de richtafstand.

Daarnaast wordt opgemerkt dat binnen het plangebied reeds een milieubelastende functies zijn toegestaan, waaronder een grondgebonden agrarisch bedrijf (bijvoorbeeld het fokken en houden van rundvee, milieucategorie 3.2) en een kwekerij (tuinbouw, milieucategorie 2). Planologisch gezien wordt het woon- en leefklimaat van omwonenden als gevolg van het voornemen dan ook niet onevenredig aangetast. Daarentegen worden de milieubelastende activiteiten die ter plaatse zijn toegestaan ingeperkt, zowel voor wat betreft de locatie (de milieubelastende activiteit is enkel nog toegestaan in het zuidwesten van het plangebied) als de milieucategorie (maximaal milieucategorie 2).

Geconcludeerd wordt dat als gevolg van het voornemen van een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden geenszins sprake is.

5.5.3.2 Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of nieuwe functie(s) binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving en andersom of de nieuwe functie(s) de bedrijfsvoering of ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven aantasten.

In de omgeving bevinden zich diverse functies, waaronder een locatie voor een agrarisch bedrijf en/of tuincentrum, een basisschool (Chr. Daltonschool de Groen), een kringloop en een bedrijventerrein met verschillende bedrijven.

Aan de Industrieweg 1 is een locatie voor een grondgebonden agrarisch bedrijf (bijvoorbeeld het fokken en houden van rundvee, milieucategorie 3.2) en een tuincentrum (bouwmarkten, tuincentra, hypermarkten, milieucategorie 2) aanwezig. De locatie ligt op circa 37 meter (aanduiding tuincentrum) tot 43 meter afstand (bouwvlak) afstand van het plangebied. Hiermee wordt niet voldaan aan de maximale richtafstand van 50 meter voor het aspect geur (het fokken en houden van rundvee, milieucategorie 3.2).

Bij veehouderijen geldt, op basis van de VNG-uitgave ‘Bedrijven en milieuzonering’, de grootste richtafstand veelal voor het aspect geur. Bij agrarische bedrijven zijn echter niet de richtafstanden, maar de wettelijk aan te houden afstanden of de berekenende geuremissiecontouren voor vergunningsplichtige veebedrijven bepalend. In deze paragraaf zullen de richtafstanden bij veehouderijen voor wat betreft het aspect geur dan ook buiten beschouwing blijven, maar worden wel de overige milieuaspecten behandeld. In paragraaf 5.6 wordt nader ingegaan op het aspect geur. Indien het aspect geur buiten beschouwing wordt gelaten geldt een uiterste richtafstand van 10 meter voor de aspecten stof en geluid. Hieraan wordt ruimschoots voldaan.

Aan de Langewijk 436 bevindt zich een basisschool (Chr. Daltonschool de Groen). Ter plaatse zijn ook andere maatschappelijke functies toegestaan, zoals andere soorten onderwijs en zorgfuncties. Voor 'onderwijs' en zorgfuncties ('gezondheids- en welzijnszorg') geldt maximaal milieucategorie 2 met een richtafstand van 10 meter. Hieraan wordt met 0 meter tot het plangebied niet voldaan. Echter bevindt de bestaande en te behouden woning (milieugevoelig object) zich op circa 33 meter afstand van de maatschappelijke bestemming. De afstand van deze woning tot de maatschappelijke bestemming kan op basis van de bouwregels van het wijzigingsplan niet korter worden dan circa 28 meter. Aan de richtafstand van 10 meter wordt daarmee voldaan.

Aan de Langewijk 424, 426a en 426b is detailhandel toegestaan. Dit betreft het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling voor de verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit. Supermarkten zijn hier niet toegestaan. In de huidige situatie is onder meer een kringloopbedrijf aanwezig. De ter plaatse toegestane detailhandel kan worden vergeleken met 'Detailhandel voor zover n.e.g.' deze behoort tot milieucategorie 1 met een richtafstand van 0 meter. Hieraan wordt voldaan.

Aan de overzijde van de Langewijk bevindt zich een bedrijventerrein/industrieterrein genaamd De Rollepaal, hier is aan de Langewijk 135 (voor het plangebied het dichtstbijzijnde adres) een pluimveeslachterij (milieucategorie 3.2, 50 meter) aanwezig. Ter plaatse zijn aan de voorzijde maximaal milieucategorie 3.1 bedrijven (richtafstand 30 meter) en op verdere afstand maximaal milieucategorie 3.2 (richtafstand 50 meter) bedrijven toegestaan. De locatie ligt op circa 80 meter afstand, waardoor aan de uiterste richtafstanden wordt voldaan.

Opgemerkt wordt dat de aanduiding 'geluidzone – industrie', die ter plaatse van een zuidwestelijke hoek van het plangebied geldt op basis van het geldende bestemmingsplan, in voorliggend wijzigingsplan overgenomen wordt. Deze aanduiding is hier van kracht in verband met een deel van de zone van het industrieterrein De Rollepaal. De gronden ter plaatse van deze aanduiding zijn mede bestemd voor de bescherming van instandhouding van de geluidsruimte. Hier mogen geen nieuwe woningen of andere geluidsgevoelige gebouwen worden gebouwd. Dit is binnen voorliggend voornemen niet het geval.

Van belang is tot slot dat het in voorliggend geval gaat om een bestaande situatie, de milieugevoelige functies blijven enkel toegestaan ter plaatse van het bestaande agrarische bouwvlak en er worden geen nieuwe milieugevoelige functies toegevoegd die bedrijven onevenredig zouden kunnen belemmeren. Tevens bevinden zich op kortere afstand van de reeds beschreven bedrijven reeds milieugevoelige woonfuncties, deze zijn voor die bedrijven maatgevend.

Geconcludeerd wordt dat ter plaatse van de beoogde reguliere woning sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Tevens worden omliggende bedrijven als gevolg van de in dit wijzigingsplan besloten ontwikkeling niet onevenredig in hun bedrijfsvoering belemmerd.

5.5.4 Conclusie

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

5.6 Geur

5.6.1 Algemeen
5.6.1.1 Wet geurhinder en veehouderij en Activiteitenbesluit

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningsplichtige veehouderijen, als het gaat om geurhinder. Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven is het beoordelingskader voor geurhinder opgenomen in het Activiteitenbesluit.

De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.

Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 2 odeur units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 8 odeur units per kubieke meter lucht.

Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien en paarden) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven gelden tevens vaste afstandseisen. Deze eisen zijn gebaseerd op en komen overeen met de vaste afstanden zoals opgenomen in de Wgv.

Op grond van het bepaalde in artikel 1 van de Wgv is een geurgevoelig object als volgt gedefinieerd: gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruik.

5.6.1.2 Activiteitenbesluit

Vanaf 1 januari 2013 is het Activiteitbesluit ook van toepassing op agrarische activiteiten. Het Besluit landbouw milieubeheer is tegelijkertijd komen te vervallen. Agrarische bedrijven hebben geen vergunning meer nodig als al hun activiteiten onder de reikwijdte van het Activiteitenbesluit vallen. Dit zijn type B-bedrijven, zoals veehouderijen, kinderboerderijen (en andere bedrijven die kleinschalig dieren houden), glastuinbouwbedrijven, bedrijven met teelt in gebouwen, bedrijven met open teelt, agrarische loonwerkers en losse opslagen (bijvoorbeeld mest). Voor geurhinder is in het Activiteitenbesluit een soortgelijk beoordelingskader opgenomen als in de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv). Zo gelden binnen en buiten de bebouwde kom dezelfde normen als in de Wgv. Ook de geurbelasting wordt bepaald volgens het bepaalde in de Wgv. Hetzelfde geldt voor het meten van de afstanden.

5.6.1.3 Verordening geurhinder veehouderij Hardenberg

De Wgv maakt het voor gemeenten mogelijk om gebiedsgericht geurbeleid op te stellen. Daarmee krijgt de gemeente een instrument om de ontwikkeling van (grootschalige) veehouderijen te sturen. Gemeenten mogen bij verordening van de normen van de Wgv afwijken (artikel 6 Wgv), binnen bepaalde grenzen. Het hanteren van afwijkende normen moet worden onderbouwd vanuit een ruimtelijke visie op de ontwikkeling van het gebied, de zogenaamde “gebiedsvisie”.

De gemeente Hardenberg heeft een dergelijke 'geurverordening' opgesteld en gebiedsgericht geurbeleid ontwikkeld. In deze geurverordening zijn de wettelijke geurnormen (odeur) en afstanden aangepast. De geurafstand van een bestaande veehouderij tot de gevel van een geurgevoelig object moet buiten de bebouwde kom minimaal 25 meter bedragen. Bij nieuwe stallen geldt buiten de bebouwde kom de minimale afstand van 50 meter. Binnen de bebouwde kom geldt eveneens een minimale afstand van 50 meter.

5.6.2 Situatie plangebied

Ten oosten van het plangebied is, zoals in paragraaf 5.5 van deze toelichting reeds vermeld, een locatie voor een grondgebonden agrarisch bedrijf gelegen. Het betreft de locatie aan de Industrieweg 1, op circa 43 meter (bouwvlak) afstand van het plangebied.

De afstand tussen de gevel van de gewenste reguliere woning en het bouwvlak bedraagt, met circa 85 meter, ruim 50 meter. De afstand van een geurgevoelige functies binnen het plangebied tot het bouwvlak zal, op basis van de bouwregels van dit wijzigingsplan blijven voldoen (rooilijn), aan de afstand van 50 meter.

Ter plaatse van de woning sprake zal dan ook sprake zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en de ontwikkelmogelijkheden voor een grondgebonden agrarisch bedrijf zullen niet worden beperkt.

5.6.3 Conclusie

Het aspect geur vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

5.7 Ecologie

5.7.1 Algemeen

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Natuurbeschermingswet en het Nederlands Natuurnetwerk (voorheen EHS). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming.

5.7.2 Gebiedsbescherming
5.7.2.1 Natura 2000-gebieden

Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Nederland zal aan de hand van een vergunningenstelsel de zorgvuldige afweging waarborgen rond projecten die gevolgen kunnen hebben voor Natura 2000-gebieden.

In afbeelding 5.2 is de ligging van het plangebied (rode ster) ten opzichte van de Natura 2000-gebieden (bruin gestreepte vlakken) weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.WBP00044-VG01_0012.png"  
Afbeelding 5.2: Ligging van het plangebied ten opzichte van de Natura 2000 gebieden (Bron: Provincie Overijssel)  

Het plangebied is niet gelegen binnen of op korte afstand van een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ligt op een afstand van circa 7,3 kilometer van het plangebied.

Daarnaast wordt in het kader van stikstofdepositie opgemerkt dat het plangebied zich op relatief grote afstand van Natura 2000-gebied bevindt en dat binnen het voornemen enkel bestaande bebouwing wordt benut. Er is geen sprake van een zogenaamde aanlegfase (stikstofdepositie als gevolg van het realiseren van een voornemen). Tevens is er, ten opzichte van de huidige situatie, geen sprake van stikstofdepositie als gevolg van de zogenaamde gebruiksfase. Het deel van de bebouwing dat in de gewenste situatie wordt verwarmd, is in de huidige situatie reeds verwarmd. Het gasverbruik zal dan ook niet verder toenemen als gevolg van het voornemen. Daarnaast is, zoals in paragraaf 3.3.4 van deze toelichting reeds vermeld, ten opzichte van de huidige situatie eveneens geen toename van de verkeersgeneratie te verwachten. De verkeersgeneratie zal daarentegen als gevolg van het voornemen naar verwachting afnemen, aangezien de verkeersbewegingen van het agrarische bedrijf definitief komen te vervallen. Dit zal een positief effect hebben op de Natura 2000-gebieden.

Als gevolg van het voornemen wordt ten opzichte van de huidige situatie geen toename van stikstofdepositie verwacht. Er is daarmee ten opzichte van de huidige situatie eveneens geen stikstofdepositie met significant negatief effect op Natura 2000-gebieden te verwachten.

Het project is op basis van vorenstaande in het kader van de Wet natuurbescherming, ten aanzien van de effecten van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden, niet vergunningsplichtig.

5.7.2.2 Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlands natuurbeleid. Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

In afbeelding 5.3 is de ligging van het plangebied (rode ster) ten opzichte van de NNN (groene vlakken) weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.WBP00044-VG01_0013.png"  
Afbeelding 5.3: Ligging van het plangebied ten opzichte van de Natuurnetwerk Nederland (Bron: Provincie Overijssel)  

Het plangebied behoort niet tot het NNN. Gronden die tot NNN behoren liggen op circa 1,2 kilometer afstand van het plangebied. Gezien de aard en omvang van de ontwikkeling (benutten bestaande bebouwing) en de onderlinge afstand tot de NNN is geen sprake van een aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden.

5.7.3 Soortenbescherming
5.7.3.1 Algemeen

Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming van kracht. Het is verboden om alle soorten die beschermd zijn volgens de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn, het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn, evenals de in paragraaf 3.2 en 3.3 van de Wet natuurbescherming genoemde soorten te doden en te verwonden, evenals het beschadigen en vernielen van voortplantingsplaatsen of rustplaatsen. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden.

5.7.3.2 Situatie plangebied

In het voorliggende geval betreft de ontwikkeling het wijzigen van een voormalig agrarisch bedrijfsperceel en de omliggende gronden naar een woonperceel. Er wordt geen bebouwing gesloopt of nieuwe bebouwing gebouwd. De gronden en gebouwen die binnen het voornemen worden benut zijn reeds in gebruik en intensief onderhouden.

Gelet op het vorenstaande wordt het uitvoeren van een ecologisch onderzoek niet noodzakelijk geacht.

5.7.4 Conclusie

De ecologische aspecten vormen geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

5.8 Archeologie & cultuurhistorie

5.8.1 Archeologie
5.8.1.1 Algemeen

Op grond van de Erfgoedwet dient er in ruimtelijke plannen rekening gehouden te worden met archeologische waarden. In de Erfgoedwet is bepaald dat gemeenten een archeologische zorgplicht hebben en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

5.8.1.2 Situatie plangebied

In het voorliggende geval betreft de ontwikkeling hoofdzakelijk het wijzigen van een voormalig agrarisch bedrijfsperceel naar een woonperceel. De gebouwen blijven binnen het bestaande bouwvlak toegestaan, er wordt geen bebouwing gesloopt, nieuwe bebouwing gebouwd en/of beplanting gekapt/gerooid. Er is dan ook geen sprake van (nieuwe) bodemingrepen die eventuele archeologische waarden zouden kunnen verstoren.

Archeologisch onderzoek wordt daarom niet noodzakelijk geacht.

5.8.2 Cultuurhistorie
5.8.2.1 Algemeen

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden verstaan die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.

In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten.

5.8.2.2 Situatie plangebied

Er bevinden zich in het plangebied zelf en in de directe omgeving hiervan geen rijks- dan wel gemeentelijke monumenten. In het plangebied of in de directe nabijheid van het plangebied is geen sprake van bijzondere cultuurhistorische waarden. Gesteld wordt dat het aspect cultuurhistorie geen belemmering vormt met betrekking tot voorliggend plan.

5.8.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat er geen archeologisch onderzoek benodigd is en geen sprake is van negatieve effecten op de cultuurhistorische waarden.

5.9 Besluit milieueffectrapportage

5.9.1 Kader

De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:

  • Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan);
  • Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3);
    Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4);
  • Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).

In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.

Een belangrijk element in het Besluit m.e.r.. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

5.9.2 Situatie projectgebied
5.9.2.1 Artikel 2.8 lid 1 van de Wet natuurbescherming

Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is gelegen op circa 7,3 kilometer afstand van het plangebied. Zoals vermeld in paragraaf 5.7.2.1 wordt als gevolg van het voornemen ten opzichte van de huidige situatie geen toename van stikstofdepositie verwacht. Er is daarmee ten opzichte van de huidige situatie eveneens geen stikstofdepositie met significant negatief effect op Natura 2000-gebieden te verwachten.

5.9.2.2 Drempelwaarden Besluit m.e.r.

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de directe eindbestemming 'Woongebied'. De binnen het plangebied geplande functiewijziging voldoet daarmee aan de definitie van een 'besluit' als bedoeld in het Besluit m.e.r. Dit betekent dat dit bestemmingsplan m.e.r.-(beoordelings)plichtig is, indien activiteiten mogelijk worden gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden.

In dit geval is sprake van een ontwikkeling die niet wordt genoemd in onderdeel C van het Besluit m.e.r., deze is daarom niet direct m.e.r.-plichtig. Op basis van onderdeel D kan de in dit plan besloten ontwikkeling worden aangemerkt als: 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'.

De ontwikkeling in dit bestemmingsplan is m.e.r.-beoordelingsplichtig indien de volgende drempelwaarden worden overschreden:

  • 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • 2. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
  • 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Gezien de drempelwaarden kan worden geconcludeerd dat voor dit bestemmingsplan geen sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplicht. Er wordt geen nieuwe woning of extra (bedrijfsvloer)oppervlakte toegevoegd.

Gelet op de kenmerken van het project (aard en omvang in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden. Eén en ander is tevens bekrachtigd in dit hoofdstuk, waarbij is ingegaan op de diverse milieu- en omgevingsaspecten.

Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat het milieubelang van de in dit wijzigingsplan besloten ontwikkeling in voldoende mate is afgewogen en dat geen nadelige effecten te verwachten zijn .

5.9.3 Conclusie

Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig. Tevens zijn geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Wateraspecten

6.1 Vigerend beleid

6.1.1 Europees beleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

6.1.2 Rijksbeleid

Het Rijksbeleid op het gebied van waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021 (vastgesteld 17 december 2015). Het plan geeft op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema's als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012), het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009).

6.1.3 Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.

6.1.4 Waterschap Vechtstromen

Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Rijn en IJssel, Vechtstromen, Vallei en Veluwe, Drents Overijsselse Delta en Zuiderzeeland. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen een Waterbeheerplan opgesteld.

Het algemeen bestuur van waterschap Vechtstromen heeft in de vergadering van 7 oktober het 'Waterbeheerplan 2016-2021' vastgesteld.

In het Waterbeheerplan is aangegeven hoe het waterschap zijn taken de komende jaren (2016 tot 2021) wil uitvoeren. In het plan zijn doelen en maatregelen gesteld voor de thema's waterveiligheid, voldoende water, schoon water en het zuiveren van afvalwater. Deze zijn gericht op:

  • voorkomen of beperken van overstromingen, wateroverlast en droogte;
  • beschermen en verbeteren van de kwaliteit van het oppervlaktewater en grondwater en het zorgen voor een goed functionerend regionaal watersysteem;
  • het effectief en efficiënt behandelen van afvalwater in de afvalwaterzuiveringsinstallaties.

6.2 Waterparagraaf

6.2.1 Algemeen

Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

6.2.2 Watertoetsprocedure

Het waterschap Vechtstromen is geïnformeerd over de functiewijziging door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat geen sprake is van 'geen waterschapsbelang' (zie bijlage 2 bij deze toelichting).

Het plan betreft alleen een functieverandering van bestaande bebouwing en reeds in gebruik zijnde gronden en heeft daarmee geen invloed op de waterhuishouding. Met de voorgenomen ontwikkeling zijn geen waterbelangen gemoeid. De ontwikkeling heeft geen nieuwe lozingen op oppervlaktewater tot gevolg. In het gebied is geen sprake van (grond)wateroverlast.

Het waterschap Vechtstromen heeft dan ook geen bezwaren tegen de voorgenomen ontwikkeling.

Hoofdstuk 7 Juridische aspecten en planverantwoording

7.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het wijzigingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.

7.2 Opzet van de regels

7.2.1 Algemeen

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.

De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit wijzigingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

7.2.2 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:

In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd. De begrippen behorende bij het 'Bestemmingsplan Dedemsvaart', het 'Bestemmingsplan Dedemsvaart (herziening)' en het bestemmingsplan 'Facetherziening parkeren Hardenberg' zijn onverkort van toepassing verklaard.

Om op een eenduidig manier afstanden, oppervlaktes en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. De wijze van meten behorende bij het 'Bestemmingsplan Dedemsvaart' en het 'Bestemmingsplan Dedemsvaart (herziening)' is grotendeels onverkort van toepassing verklaard.

7.2.3 Bestemmingsregels

Dit hoofdstuk bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De bestemmingsregels van het 'Bestemmingsplan Dedemsvaart' en het 'Bestemmingsplan Dedemsvaart (herziening)' worden van toepassing verklaard, met dien verstande dat ter plaatse van de gronden die momenteel tot een agrarisch bouwvlak behoren, de bestemming wordt gewijzigd naar 'Woongebied', zoals weergegeven op de verbeelding van dit wijzigingsplan.

Op de gewijzigde bestemming wordt in paragraaf 7.3.1 van deze toelichting nader ingegaan.

7.2.4 Algemene regels

In dit hoofdstuk worden de algemene regels, zoals opgenomen in:

onverkort van toepassing verklaard.

7.2.5 Overgangs- en slotregels

In dit hoofdstuk staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit wijzigingsplan. In de slotregel wordt aangegeven hoe het wijzigingsplan wordt genoemd.

7.3 Verantwoording van de regels

7.3.1 Bestemmingen

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan/wijzigingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit wijzigingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan/wijzigingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.

'Woongebied' (Artikel 3)

De bestemmingsregels uit het 'Bestemmingsplan Dedemsvaart' en het 'Bestemmingsplan Dedemsvaart (herziening)' zijn in dit wijzigingsplan van toepassing verklaard, met dien verstande dat ter plaatse van de gronden die momenteel tot een agrarisch bouwvlak behoren en een deel van de omliggende gronden, de bestemming wordt gewijzigd naar 'Woongebied', zoals weergegeven op de verbeelding van dit wijzigingsplan.

Enkel ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - bebouwing' zijn gebouwen toegestaan. Tevens is een bedrijf (maximaal milieucategorie 2) toegestaan ter plaatse van de hiervoor bedoelde aanduiding 'bedrijf' en is de situering en maatvoering van de bestaande bijgebouwen toegestaan.

Tot slot is ter waarborging van de landschappelijke inpassing de instandhouding van de landschapsmaatregelen conform bijlage 1 bij de regels vastgelegd, ten einde te komen tot een goede landschappelijke inpassing. Hiervan kan worden afgeweken bij een omgevingsvergunning, waarbij andere landschapsmaatregelen kunnen worden getroffen.

Hoofdstuk 8 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan/wijzigingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan/wijzigingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan/wijzigingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

De gemeentelijke kosten zijn beperkt tot de ambtelijke kosten, welke worden verhaald middels de gemeentelijke legesverordening. Eventuele planschade komt voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe is een anterieure overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente. Hiermee is het kostenverhaal anderszins verzekerd en is op grond van artikel 6.12 Wro geen exploitatieplan nodig.

Hoofdstuk 9 Vooroverleg

9.1 Vooroverleg

Op grond van artikel 3.1.1 Bro is vooroverleg vereist met het waterschap en met de diensten van de provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

9.1.1 Het Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit wijzigingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

9.1.2 Provincie Overijssel

In voorliggend geval wordt gebruik gemaakt van een wijzigingsbevoegdheid om zodoende de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken. Deze bevoegdheid is opgenomen in een bestemmingsplan, die reeds is goedgekeurd door de provincie Overijssel. Daarnaast wordt een beperkt deel van de omliggende gronden bij de wijziging betrokken.

Gelet op het vorenstaande en gelet op de aard en omvang van de wijziging wordt vooroverleg met de provincie Overijssel niet noodzakelijk geacht.

9.1.3 Waterschap Vechtstromen

In het kader van de watertoets heeft er een digitale watertoets plaatsgevonden via de website www.dewatertoets.nl. De uitkomsten van deze watertoets hebben geleid tot de 'geen waterschapsbelang'. Het waterschap Vechtstromen heeft dan ook geen bezwaren tegen de voorgenomen ontwikkeling. Nader overleg met het waterschap is dan ook niet noodzakelijk.

9.2 Inspraak

Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. In het voorliggende geval wordt geen voorontwerp wijzigingsplan ter inzage gelegd door het college van Burgemeester en Wethouders.

9.3 Zienswijzen

Deze paragraaf wordt ingevuld na afloop van de ter inzage legging van het ontwerpwijzigingsplan.