direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Lutten, woongebied De Wieken II, fase 2
Status: ontwerp
Plantype: uitwerkingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0160.UWP00006-OW01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In Lutten wordt de nieuwbouwwijk De Wieken II fase 2 verder uitgewerkt. Voor dit gebied is een ontwerp opgesteld. Het voornemen bestaat om in het gebied 28 woningen mogelijk te maken.

Een bestemmingsplan kan een rechtstreekse bouwtitel hebben, maar voor dit gebied is gekozen voor een bestemmingsplan met uitwerkingsplicht. De realisatie van de woonwijk is vastgelegd in het bestemmingsplan Lutten, woongebied De Wieken II, welke is vastgesteld op 2 maart 2021 (hierna: het moederplan).

Voor het zuidelijk deel van de wijk is in dit bestemmingsplan een globale, uit te werken bestemming opgenomen met het oog op woningbouwfasering en de toen nog minder concrete planvoornemens. De voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling wordt op basis van dit uitwerkingsplan mogelijk gemaakt.

1.2 Planologische regeling

De vigerende planologisch-juridische regeling voor het plangebied is neergelegd in het bestemmingsplan Lutten, Woongebied De Wieken II. De grond heeft in het huidige bestemmingsplan de bestemming 'Woongebied - Uit te werken'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.UWP00006-OW01_0001.png"

Afbeelding 1. Uitsnede vigerend bestemmingsplan (bron: ruimtelijkeplannen.nl, d.d. 15-04-2022)

1.3 Leeswijzer

In het volgende hoofdstuk wordt het plangebied beschreven en wordt aangegeven wat de toekomstige situatie zal zijn. In hoofdstuk 3 staat beschreven welke beleidsmatige aspecten relevant zijn voor het onderhavig plan. Hoofdstuk 4 gaat in op de uitgevoerde onderzoeken en milieutechnische randvoorwaarden. Hoofdstuk 5 verwoordt de juridische vormgeving van het onderhavige uitwerkingsplan. Ten slotte komt de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid in hoofdstuk 6 aan de orde.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Op dit moment is de wijk De Wieken II ontwikkeld als woonwijk met 14 woningen bestaande uit 5 vrijstaande woningen, 4 twee-onder-een-kap-woningen en 5 rijwoningen. Het noordelijke deel van de wijk is nog niet ingevuld (zie onderstaande luchtfoto).

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.UWP00006-OW01_0002.png"

Afbeelding 2. Luchtfoto Lutten, De Wieken (bron: PDOK viewer 1 november 2022)

2.2 Toekomstige situatie

Dit uitwerkingsplan voorziet in de bouw van 6 vrijstaande woningen, 10 twee-onder-een-kap-woningen en 12 rijwoningen (zie onderstaande afbeelding van de toekomstige situatie).

Het moederplan voorziet al in de aanleg van groen, water en infrastructuur. Voorliggend uitwerkingsplan voorziet uitsluitend in de bouw van maximaal 28 woningen. Deze woningen mogen vrijstaand, twee onder een kap of aaneengebouwd worden gebouwd.


Aanvragen voor een omgevingsvergunning voor het bouwen zullen worden getoetst aan redelijke eisen van welstand. Voor het woongebied De Wieken II is daarom een beeldkwaliteitplan (zie Bijlage 1 Beeldkwaliteitsplan) vastgesteld. In dit beeldkwaliteitplan worden, in aanvulling op de welstandsnota, specifieke beeldkwaliteiteisen voor de nieuwbouw opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.UWP00006-OW01_0003.png"

Afbeelding 3. Stedenbouwkundig plan Wieken II, fase 2, Lutten (bron: gemeente Hardenberg)

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht geworden. De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet bedoeld.

De NOVI bevat de hoofdzaken van het beleid voor de fysieke leefomgeving. Uit de Omgevingswet volgt dat al het strategische beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, én het nieuwe strategische beleid op het beleidsterrein van de fysieke leefomgeving worden opgenomen in de NOVI.

Het Nationaal Milieubeleidsplan (NMP4, 2001) en de Rijksnatuurvisie 2014 gaan op in en worden vervangen door de NOVI en het bijbehorende Nationaal Milieubeleidskader. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vervalt geheel, behalve paragraaf 4.9 Caribisch Nederland en Caribische Exclusieve Economische Zone. De NOVI geldt verder als wijziging van enkele onderdelen van het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP) op grond van de Waterwet.

In zijn totaliteit kent de NOVI 21 nationale belangen en opgaven die het verder uitwerkt. Die opgaven zijn niet meer op zichzelf staand op te lossen, maar grijpen in elkaar. Met de NOVI zoekt het Rijk een perspectief om de grote opgaven aan te pakken, om Nederland mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden. Om die reden worden binnen de NOVI prioriteiten gesteld. De NOVI stelt daarbij een integrale aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisaties, en met meer regie vanuit het Rijk. Met steeds een zorgvuldige afweging van belangen werkt het Rijk aan de vier prioriteiten:

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's;
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.


Centraal bij de afweging van belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving, zowel van de boven- als van de ondergrond. De NOVI onderscheidt daarbij drie afwegingsprincipes:

  • 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal; en,
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen.

Het Rijk zal bij de uitvoering van de NOVI zichtbaar maken hoe de afwegingsprincipes benut worden. Met de NOVI presenteert het Rijk een integrale, op samenwerking gerichte aanpak. De NOVI geeft een gebiedsgericht afwegingskader en sturende visie in een, gericht op het realiseren van een gezond, leefbaar, herkenbaar en economische sterk Nederland.

Het onderhavig uitwerkingsplan is in overeenstemming met de NOVI. Om die reden kan een verdere toetsing aan de NOVI achterwege blijven.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

De Ladder voor duurzame verstedelijking (hierna: Ladder) is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik, met een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Bij besluit van 28 augustus 2012 is de Ladder toegevoegd aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en vervolgens op 1 oktober 2012 in werking getreden. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt.

De Ladder staat als instrument niet op zichzelf, maar geeft mede vorm aan de systeemverantwoordelijkheid van de minister van Infrastructuur en Milieu voor een goede ruimtelijke ordening. Deze verantwoordelijkheid brengt met zich mee, dat de minister er voor zorgt dat decentrale overheden over de juiste instrumenten kunnen beschikken voor een zorgvuldige benutting van de ruimte. Hieronder wordt begrepen het voorkomen van overprogrammering, het faciliteren van groei, het anticiperen op stagnatie en het leefbaar houden van krimpregio's.

Stedelijke ontwikkeling

In de SVIR is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd en per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van deze ladder is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.


Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de 'behoefte' en het 'bestaande stedelijk gebied'. Tevens is het van belang om te bepalen of de ladder van toepassing is, door te bepalen of er sprake is van een ‘stedelijke ontwikkeling’ in de zin van het Bro.


De laddertoets is opgenomen in paragraaf 5.2 van het moederplan. Er blijkt voldoende behoefte te zijn aan de woningen die middels dit plan mogelijk worden gemaakt. Het plangebied ligt ingeklemd tussen woonwijk De Wieken I in het noorden en lintbebouwing in het zuiden en kan daardoor momenteel worden gezien als een agrarische inham binnen stedelijk gebied.


Gezien vorenstaande geldt dat met deze ontwikkeling wordt voldaan aan de 'Ladder voor duurzame verstedelijking'.

Conclusie

Uit bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Provinciale Omgevingsvisie

De Omgevingsvisie Overijssel is het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. In 2017 is de Omgevingsvisie en -verordening Overijssel 2017 vastgesteld. Naar aanleiding van monitoring en evaluaties is de Omgevingsvisie en -verordening op onderdelen geactualiseerd.

Het provinciaal beleid voorziet primair in de ontwikkeling van woningbouw in bebouwd gebied of in aansluiting op de kernen. De rust en de ruimte van het buitengebied bieden echter ook andere aantrekkelijke woonmilieus, waar mensen goed en plezierig wonen, nu en in de toekomst. De ambitie van de provincie met betrekking tot de invulling van de woonomgeving is gericht op: Passend en flexibel aanbod van woonmilieus (typen woningen en woonomgeving) die voorzien in de vraag (kwantitatief en kwalitatief).

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

3.2.2 Provinciale Omgevingsverordening

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

Voor bestemmingsplannen geldt dat zij moeten voldoen aan een aantal aspecten die in de omgevingsverordening Overijssel zijn opgenomen. Hieronder worden de belangrijkste aspecten weergegeven.


Artikel 2.1.5 Ruimtelijke kwaliteit

In de Omgevingsverordening is door de provincie opgenomen dat onderbouwd moet worden dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken en passen binnen het ontwikkelingsperspectief dat in de Omgevingsvisie is neergelegd. Bij dergelijke ontwikkelingen geldt bovendien de voorwaarde van een goede landschappelijke inpassing. De onderbouwing voor ruimtelijke kwaliteit is in paragraaf 2.2 aan bod gekomen. Bij het stedenbouwkundig ontwerp dat voor fase 2 is gemaakt is voorzien in een goede landschappelijke inpassing.


Artikel 2.1.3 Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:

      • dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
      • dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.


Op dit thema is reeds ingegaan in paragraaf 3.1 (Ladder voor duurzame verstedelijking). Voorliggend uitwerkingsplan past binnen de principes van zorgvuldig en zuinig ruimtegebruik van gronden in het landelijk gebied, zoals dit is opgenomen in de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening.


Conclusie

De ontwikkelingen van onderhavig plan passen binnen de Omgevingsvisie van Overijssel. Met dit bestemmingsplan wordt een ontwikkeling mogelijk gemaakt naar een woonwijk die wordt ingepast in de bestaande landelijke karakteristiek. Hiermee wordt invulling geven aan de doelstellingen uit de omgevingsvisie. De ontwikkeling past binnen de aanduiding mixlandschappen.


Daarnaast zijn de geldende gebiedskenmerken als ontwerpuitgangspunt gebruikt voor het ontwerp en voorziet het plan in een goede landschappelijke inpassing passend binnen het sturingsmodel van de provincie. Ook is er sprake van zwaarwegende sociaaleconomische en/of maatschappelijke redenen.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Programma Wonen Hardenberg 2019-2025

De gemeente Hardenberg heeft het Programma Wonen 2019 - 2025 vastgesteld, waarin de woonambities voor de langere termijn zijn vastgelegd en concrete maatregelen op adaptieve wijze zijn geprogrammeerd. Het programma is daarmee zowel gericht op het voorzien in de woningbehoefte als op het flexibel inspelen op de veranderingen op de woningmarkt.

Het Programma Wonen richt zich in de eerste plaats op het woonbeleid voor de hele gemeente Hardenberg. Daarnaast bevat het een nadere uitwerking van het woonbeleid op kernniveau. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen de hoofdkernen, middelgrote kernen en kleine kernen. Lutten is aangemerkt als een kleine kern (< 2.500 inwoners).

Voor de kleine kernen ligt voor wat betreft de kwalitatieve opgave de nadruk onder meer op 2-onder-1-kap en vrijstaande woningen in de particuliere koopsector, en voor de sociale huursector op meer levensloopgeschikte, grondgebonden woningen die voor meerdere doelgroepen aantrekkelijk zijn. Met de geplande woningtypes voor De Wieken II fase 2 wordt ingespeeld op deze kwalitatieve behoefte. Het woningbouwprogramma is door de gemeente in samenwerking met Plaatselijk Belang tot stand gekomen.

Agenda Wonen

De Agenda Wonen vormt de praktische uitwerking van het Programma Wonen. In deze uitvoeringsagenda staan alle concrete acties en afspraken voor 2019 en 2020 om de lange termijn ambities uit het Programma Wonen te bewerkstelligen.

De harde plancapaciteit voor Lutten in de periode 2019-2020 is 0 woningen. De zachte plancapaciteit bedraagt slechts 4 woningen. Toch blijkt er uit de behoefte-inventarisatie vraag te zijn naar meer woningen. In de Agenda Wonen wordt tevens benoemd dat de nieuwe fase voor De Wieken in voorbereiding is. Voorliggend plan is hiervan het resultaat.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat aan de kwalitatieve behoefte in het Programma Wonen Hardenberg 2019-2025 wordt voldaan. Ten aanzien van de kwantitatieve behoefte baseert dit plan zich op een recente behoefte-inventarisatie. Aan de kwantitatieve behoefte wordt derhalve voldaan.

3.3.2 Structuurvisie Herprogrammering woningbouw

In de Structuurvisie Herprogrammering woningbouw van de gemeente Hardenberg (vastgesteld 12-12-2017) zijn woningbouwlocaties opgenomen waar de gemeente de bestaande woningbouwplannen herprogrammeert. Dit betekent dat (een deel van) de voorziene capaciteit uit de woningbouwprogrammering en de bestemmingsplannen wordt geschrapt.

Deze structuurvisie is een erfenis uit de crisisperiode, waarin de plancapaciteit te hoog was gezien de afnamesnelheid en de kaders vanuit de woonafspraken tussen provincie en gemeenten. In de structuurvisie is dan ook voorgesteld de woningbouwontwikkeling voor De Wieken II van de capaciteit te schrappen, onder andere omdat het plan op korte termijn niet afzetbaar was.

Enkele jaren later is de situatie echter veranderd en is de vraag naar woningen explosief gestegen. Aangezien uit de behoefte-inventarisatie blijkt dat er in Lutten weer vraag is naar nieuwe woningen en de gehele capaciteit van de gemeente Hardenberg weer past binnen de kaders van de woonafspraken, is besloten om de plancapaciteit in Lutten wel te benutten en gefaseerd om te zetten in harde plancapaciteit.

Conclusie

Het voorgenomen initiatief voor De Wieken II fase 2 sluit, gezien de huidige woningmarkt, aan bij het gemeentelijke woningbouwbeleid.

3.3.3 Omgevingsvisie Landstad Hardenberg
3.3.3.1 Algemeen

Sinds 2021 beschikt de gemeente Hardenberg over een eigen omgevingsvisie. In deze visie is het verhaal van de gemeente Hardenberg voor het heden en de komende 20 jaar uitgewerkt. Deze omgevingsvisie is samengesteld met participatie van vele stakeholders uit allerlei sectoren. In de visie komt alles samen in het verhaal van de gemeente tot 2040. Het verhaal heet 'Landstad Hardenberg'. Hierin is de functie voor de hele regio verder uitgebouwd. De rode draad in de gemeente is als volgt:

  • De gemeente en samenleving zijn verbonden. De Hardenbergers hebben altijd de blik naar buiten. Ze zien voortdurend kansen. Door een goede samenwerking tussen inwoners, overheid en bedrijfsleven benutten we de kansen die zich voordoen. De gemeente speelt in op toekomstige veranderingen, veert mee, verbindt en investeert waar nodig.
  • De kernen zijn onderling sterk verbonden. Platteland en stad raken steeds meer verweven. De gemeente combineert de kracht van het platteland met een compleet stedelijk voorzieningenniveau. Voor een grensgemeente is dat een unieke prestatie.
  • De gemeente zoekt de regionale verbinding. Hardenberg is onderdeel van de regio Zwolle. Daarnaast zijn er sterke verbindingen met Twente en Drenthe.
3.3.3.2 Ambitie

Hardenberg staat voor grote uitdagingen. Een groeiende bevolking en economie zijn voor een grensregio niet vanzelfsprekend. Integendeel. Dit vraagt om blijvende inspanningen en investeringen. De gemeente kan niet doorbouwen zoals het groot is geworden. Het gebruik van het platteland verandert. Dat vraagt om ontwikkeling van bebouwing die samengaat met ruimtelijke kwaliteit, landschap en natuur. Stad en land vullen elkaar steeds meer aan en houden elkaar in balans. Samen vertellen zij het verhaal van de functieverandering van het Hardenbergse platteland. Of-of-denken maakt plaats voor en-en-denken. De gemeente wil de kwaliteiten van het buitengebied versterken door stedelijke elementen aan te brengen. Tegelijkertijd blijft de gemeente werken aan het binnenstedelijk woon- en leefklimaat met vitale en bruisende centra in Hardenberg en Dedemsvaart.


De gemeente Hardenberg staat niet op zichzelf. Sociale, maatschappelijke en economische relaties zijn steeds (boven)regionaler. Hardenberg wordt steeds afhankelijker van de omliggende regio’s. Omgekeerd geldt hetzelfde. De gemeente speelt daar op in. Per opgave kiest de gemeente het juiste schaalniveau voor de aanpak en samenwerking. De gemeente gaat ‘spelen met schalen’. De gemeente staat voor een nieuwe schaalsprong. Om deze schaalsprong te kunnen maken zijn vier uitgangspunten opgesteld.

  • a. de groei vasthouden en doortrekken;
  • b. kwaliteiten toevoegen wordt belangrijker;
  • c. ruimte als troefkaart;
  • d. bereikbaarheid en samenwerking als randvoorwaarden.


De groei vasthouden

De gemeente blijft inzetten op groei van de economie en de werkgelegenheid. Hardenberg streeft naar een positieve arbeidsmarktbalans. Dit past bij onze positie als streekcentrum. De omvang en samenstelling van de beroepsbevolking geeft nu voldoende basis voor een compleet stedelijk voorzieningenniveau. Dat wil de gemeente in de toekomst ook zo houden. Een stabiele bevolkingsgroei is daarom een voorwaarde. Net als het behouden van de concurrerende economie.

Volgens de prognoses groeit onze bevolking tot 2040. Tot 2050 groeit ook het aantal huishoudens, en daarmee de woningbehoefte. Terwijl de bevolking groeit, neemt de beroepsbevolking geleidelijk af door vergrijzing. Dit kan Hardenberg positief beïnvloeden door jonge gezinnen en startende huishoudens aan te trekken. Dit is gunstig voor de omvang van de beroepsbevolking en het voorzieningenniveau. De Regio Zwolle krijgt van het Rijk een groeiopgave van naar verwachting 40.000 tot 60.000 woningen in 2040. Hiervan kan en wil de gemeente in ieder geval 1.000 woningen voor haar rekening nemen.


Kwaliteiten toevoegen wordt belangrijker

Groei is geen doel op zich maar moet bijdragen aan welvaart en welzijn van onze inwoners. De gemeente bouwt bestaande kwaliteiten uit en voegt nieuwe toe aan de leefomgeving en economie. Zo wil de gemeente haar inwoners binden en vertrokken Hardenbergers verleiden om terug te keren.


De gemeente schept een gunstig vestigingsklimaat voor nieuwe bedrijven. Nieuwbouw is hiervoor niet voldoende. Verbeteringen in het woon, leef- en werkklimaat werken als een vliegwiel voor de lokale welvaart en het welzijn van de inwoners. Dit noemt met brede welvaart. De brede welvaart wordt bereikt door in te spelen op de trends en ontwikkelingen die de samenleving beïnvloeden, zoals: klimaatontwikkelingen, energietransitie, transities in de landbouw, circulaire economie, aandacht voor voeding en levensstijl en demografische ontwikkelingen.


Ruimte als troefkaart

Ruimte is de troefkaart. In Hardenberg krijg je veel voor weinig. Er is kwaliteit van leven. De Brede Welvaartsindicator 2019 laat een hoge woontevredenheid zien. Een kwaliteit die in Nederland steeds schaarser wordt. Hiermee onderscheiden we ons. Nu en in de toekomst. Dit doet Hardenberg door werk te maken van leefbaarheid:

  • de gemeente versterkt landbouw en natuur;
  • de gemeente verbeterd het leef- en woonmilieu (groen, water, schoon, veilig, ruimte);
  • de gemeente zorgt voor een passend woningaanbod en versterkt de sociale samenhang;
  • de gemeente houdt het voorzieningenniveau op peil.


Bereikbaarheid en samenwerking als randvoorwaarden

Hardenberg is de op één na grootste gemeente in zowel de regio Zwolle als de Dutch TechZone. Beide samenwerkingsverbanden zijn belangrijk om onze ambities en opgaven te realiseren. Vooral voor de bereikbaarheid en de economie. En daarmee ook voor onderwijs en scholing. Hardenberg moet daarom uitgroeien tot een netwerkgemeente bij uitstek. Dit vraagt om intensivering van de samenwerkingsrelaties, specifiek met de regio Zwolle.


Goede bereikbaarheid is hierbij een belangrijke voorwaarde. De gemeente zet zich in voor snelle verbindingen met Twente en Zwolle.

3.3.3.3 Thema's

De visie is vertaald in vier thema's voor ontwikkeling. Dit betreffen de volgende:

  • 1. Hardenberg in balans: over de verscheidenheid van het landelijk gebied;
  • 2. Hardenberg voor elkaar: over stedelijke ontwikkeling, een vitale samenleving en leefbare kernen;
  • 3. Hardenberg knooppunt: over een vitale economie en goede bereikbaarheid;
  • 4. Hardenberg duurzaam: over de energietransitie, klimaatadaptatie en een circulaire economie.


Binnen elk thema heeft de gemeente ambities en staat de gemeente voor opgaven. Samen vormen ze de agenda voor toekomstige samenwerkingen. In dit geval is met name het thema 'Hardenberg voor elkaar' met bijbehorend subthema 'aantrekkelijk wonen' relevant, aangezien deze ingaat op woningbouw.

Hardenberg voor elkaar: aantrekkelijk wonen

Aantrekkelijk wonen

Het aantal huishoudens in West-Overijssel groeit tot 2030 tot 35.000-40.000. Deels is deze groei autonoom (bevolkingsgroei en afname grootte huishoudens). Voor het andere deel komt dit door de inhaalvraag en de overloop vanuit steden in het westen en de randen van het land. De regio West-Overijssel heeft onvoldoende plancapaciteit om deze huishoudens allemaal te huisvesten. Er is behoefte aan nieuwe woningen. De gemeente Hardenberg wil tenminste 1.000 woningen (extra) bouwen om de groei van de regionale woningbehoefte te helpen opvangen.


De gemeente kan veel woonkwaliteit bieden voor een relatief lage prijs. Om aantrekkelijk en klaar voor de toekomst te blijven is maatwerk per kern belangrijk. Hierna worden de ambities behorend bij dit subthema benoemd:

  • de gemeente wil, naast de eigen inwoners, minimaal 1.000 nieuwe huishoudens een plaats geven;
  • de gemeente wil jongeren vasthouden of naar de gemeente laten terugkeren;
  • we verleiden hoger opgeleiden met jonge gezinnen om in de gemeente te komen wonen en werken;
  • de gemeente speelt flexibel in op nieuwe ontwikkelingen op het gebied van wonen (adaptieve aanpak). De gemeente werkt kleinschalig en levert maatwerk per kern. Dedemsvaart en Hardenberg (Marslanden) houden grotere uitbreidingslocaties;
  • de gemeente zoekt meer mogelijkheden voor wonen in het landelijk gebied en in de kleine kernen;
  • de gemeente zoekt naar mogelijkheid voor huisvesting van tijdelijke werknemers uit het buitenland.


De belangrijkste opgaven betreffen:

  • samen met het onderwijs en bedrijfsleven starten met een marketingcampagne om mensen naar de gemeente te trekken. Doel is het vasthouden van de bevolkingsgroei en daarmee ons voorzieningenniveau in stand te kunnen houden;
  • de gemeente breidt de woningvoorraad uit en verbeterd deze. De woningvoorraad ziet er de komende 5-10 jaar als volgt uit:
    • 1. Tot 2035 zijn tenminste 3.500 woningen nodig. 3.000 daarvan wil de gemeente bouwen voor 2030. Dit betekent dat er van 2022 tot 2026 jaarlijks 300 nieuwe woningen nodig zijn.
    • 2. in en rond de centra maakt de gemeente het woningaanbod diverser;
    • 3. in de uitleggebieden bouwt de gemeente vooral voor de overloop van de regio Zwolle (startende huishoudens) en op een enkele locatie voor de hogere inkomens;
    • 4. de gemeente wil goed inspelen op de marktvraag, zowel qua aantal als type woning. Daarom zorgt de gemeente voortdurend voor voldoende nieuwe woonbestemmingen in de bestemmingsplannen;
    • 5. samen met woningcorporaties gaat de gemeente voor tijdelijke uitbreiding, verduurzaming en transformatie van minimaal 300 sociale huurwoningen tot 2023;
    • 6. de gemeente stimuleert woningeigenaren om te investeren in duurzaamheid en levensloopbestendigheid;
    • 7. het woningbouwprogramma is gebaseerd op leefbaarheid, ook op de langere termijn.
    • 8. in samenspraak met ontwikkelaars en consumenten richt de gemeente zich vooral op kleine woningbouwprojecten. Zo kan goed ingespeeld worden op woontrends.
    • 9. De gemeente verbeterd de woonkwaliteit door woningen te renoveren. Zo ontstaat een diverse woningvoorraad die levensloopgeschikt en energiezuinig is. Om een tijdelijke piek in de woningbehoefte tot 2025-2030 op te vangen is gestart met het versnellen van de nieuwbouw.
  • samen met de (dorps)gemeenschappen werkt de gemeente aan kaders voor nieuwe woningbouwontwikkelingen en aanpassingen van de bestaande woningvoorraad.
3.3.3.4 Toetsing van het initiatief aan de gemeentelijke omgevingsvisie 'Landstad Hardenberg'

Deze ontwikkeling past binnen de ambitie om aan nieuwe huishoudens een plaats te geven. Zoals ook in de toetsing aan de ladder van duurzame verstedelijking is aangeven, is het wenselijk om tot 2035 3.500 woningen te bouwen, waarvan 3.000 tot 2030 en tussen 2022 en 2026 400 woningen per jaar. Voorliggend plan voorziet, naast het toevoegen van woningen, in bevordering van de woningbouwdifferentiatie door het realiseren van zowel koop- als huurwoningen in diverse woningtypen (appartementen/rijwoningen) en segmenten (sociaal/middelduur/duur).


Geconcludeerd wordt dat het initiatief hiermee naadloos aansluit bij de ambities zoals verwoord in de gemeentelijke omgevingsvisie 'Landstad Hardenberg'.

Hoofdstuk 4 Onderzoek en milieu

4.1 Milieu en bedrijvigheid

Wettelijk kader

Milieuzonering zorgt voor voldoende afstand tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) in ruimtelijke plannen. Het doel hiervan is om reeds in ruimtelijke plannen milieuhinder bij woningen te voorkomen en tegelijkertijd aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun bedrijfsactiviteiten. Regels voor milieuzonering zijn opgenomen in de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering', editie 2009. Hierin wordt, onderscheiden naar omgevingstypen waarvoor een bepaalde mate van milieuhinder aanvaardbaar wordt geacht, een richtafstand tot woningen per bedrijfstype aangegeven.

Voor een scala aan milieubelastende activiteiten zijn richtafstanden aangegeven ten opzichte van een rustige wijk. In de lijsten wordt onderscheid gemaakt voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie. Indien de aard van de omgeving dit rechtvaardigt, kan gemotiveerd een kleinere afstandrichtlijn worden aangehouden, omdat gezien de aanwezige functiemenging of ligging nabij drukke wegen al een hogere milieubelasting aanwezig is.

Onderzoek

Onderhavig uitwerkingsplan voorziet in de realisatie van 28 woningen. In de directe nabijheid van het plangebied zijn voornamelijk woon- en groenbestemmingen gelegen. Ten westen en zuidwesten van het plangebied bevinden zich diverse maatschappelijke bestemmingen. Zo bevindt zich direct aangrenzend een volkstuin, bevindt zich daarnaast een begraafplaats op circa 38 meter van het plangebied en bevindt zich er een kerk op circa 60 meter en een school op circa 115 meter ten zuidwesten van het plangebied. Ten aanzien van de volkstuin en de begraafplaatsen gelden er geen richtafstanden. Kerken en scholen vallen onder milieucategorie 2 van de VNG-publicatie en hebben zodoende een richtafstand van 30 meter vanwege mogelijke geluidsoverlast. Aan deze richtafstand wordt ruimschoots voldaan.

Wanneer wordt getoetst aan de maximaal planologische mogelijkheden voor deze bestemmingen dan is het theoretisch mogelijk om op deze gronden andere functies te realiseren, zoals een brandweerkazerne ter plaatse van de kerk en sportvoorzieningen ter plaatse van de begraafplaats en de volkstuin. Echter, ook aan de richtafstand voor bijvoorbeeld een brandweerkazerne (categorie 3.1, richtafstand 50 meter) wordt voldaan. Andere woningen staan bovendien dichterbij dan de geprojecteerde woningen in het plangebied. Daarnaast is een andere invulling voor de begraafplaats en de volkstuin, gelet op zowel de conserverende aard van de vigerende beheersverordening, het functionele gebruik van de gronden als de maatvoering ervan, niet realistisch.

Op circa 65 meter van het plangebied bevindt zich de bestemming 'detailhandel'. in de VNG-publicatie behoort detailhandel tot categorie 1, met een bijbehorende richtafstand van 10 meter. Aan deze richtafstand wordt ruimschoots voldaan.

Aan de oostzijde grenst het plangebied aan de bestemming 'Agrarisch met waarden - besloten veenontginningslandschap'. Ter plaatse is de uitoefening van één agrarisch bedrijf toegestaan, uitgezonderd glastuinbouw. Bovendien zijn de gronden bestemd voor de instandhouding van de sterke gebiedskenmerken van het besloten veenontginninglandschap. Een bouwvlak is hier niet aanwezig, waardoor op deze locatie geen stal kan worden gerealiseerd. Derhalve is maximaal milieucategorie 3.2 toegestaan, met een maximale richtafstand van 100 meter. De planologische gebruiksmogelijkheden van deze gronden worden echter al begrensd door de aanwezigheid van woningen ten noorden (De Wieken I) en ten zuiden van het plangebied (lintbebouwing). Overlastgevende agrarische bedrijfsactiviteiten zijn hier derhalve niet realistisch. Bovendien vindt de ontsluiting binnen het plangebied aan de oostzijde plaats. Dit creëert een extra buffer van circa 10 meter tussen de woningen en het agrarische perceel.

Ten noorden en ten zuiden van het plangebied bevindt zich tevens de bestemming 'Woongebied'. Naast woningen zijn hier ook andere functies toegestaan wanneer dit als zodanig is aangeduid. Ten zuiden van het plangebied bevindt zich de aanduiding 'Horeca' op circa 12 meter van het plangebied. Ter plaatse bevinden zich een partycentrum (De Olde Stee) waar feesten en vergaderingen kunnen worden georganiseerd. Ook bevat het partycentrum een snackbar. Een snackbar, een kantine en een congrescentrum vallen volgens de VNG-publicatie onder categorie 1, met een bijbehorende richtafstand van 10 meter. Aan deze afstand wordt voldaan. Bovendien er zich andere woningen op kortere afstand tot deze functies.

Conclusie

Op basis van het bovenstaande is het onderhavig uitwerkingsplan voor het aspect milieuzonering uitvoerbaar.

4.2 Geluid (wegverkeer)

Wettelijk kader

De Wet geluidhinder (Wgh) stelt dat bij de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan, dat geheel of gedeeltelijk binnen de zone van een weg is gelegen, onderzocht moet worden wat de optredende geluidbelasting is ter plaatse van geluidgevoelige bestemmingen binnen het nieuwe bestemmingsplan.

In het onderzoek naar de geluidbelasting op de gevel is een weg van belang in de zin van de Wet geluidhinder, indien de weg voorzien is van een zone. De bepalingen daarover zijn opgenomen in artikel 74 van de Wgh. Wegen met een maximale snelheid van 30 km/u zijn niet voorzien van een zone. In het kader van goede ruimtelijke ordening moeten deze wegen wel worden beschouwd.

Onderzoek

In het kader van het moederplan is een indicatief geluidonderzoek uitgevoerd, d.d. 26 augustus 2020. Uit dit onderzoek is gebleken dat de realisatie van de 28 woningen voldoet aan de wettelijke eisen wat betreft het wegverkeerslawaai.

Conclusie

Op basis van het bovenstaande is het onderhavig uitwerkingsplan voor het aspect geluid uitvoerbaar.

4.3 Luchtkwaliteit

Toetsingskader
Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (Wm). De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing).

Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wm in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. De ministerraad heeft op voorstel van de minister van VROM ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.

Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3 procent verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3, NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.

Voor kleinere ruimtelijke en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit, heeft VROM, in samenwerking met InfoMil, de 'nibm-tool 2017' ontwikkeld. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een plan niet in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging.

Toetsing
Met behulp van deze rekentool (zie navolgende figuur) is de toename van de stoffen NO2 en PM10 bepaald. Hierbij is uitgegaan van maximaal 35 vrijstaande koopwoningen in weinig stedelijk gebied (worstcasescenario). Op basis van de CROW publicatie 381, december 2018, geldt hiervoor maximaal 8,6 ritten in rest bebouwde kom. Dat resulteert in totaal 301 extra voertuigbewegingen.


Uit de berekeningen met de nibm-tool blijkt dat het plan de grens van 3% (een toename van 1,2 µg/m3) niet overschrijdt. Het project wordt dan beschouwd als een nibm-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan derhalve achterwege blijven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.UWP00006-OW01_0004.png"

Afbeelding 3. Rekentool luchtkwaliteit

Hoewel geconstateerd is dat het plan een zogenaamd nibm-project betreft, moet ook worden bekekenr of de luchtkwaliteit in het plangebied niet zodanig is dat de normen voor een goede luchtkwaliteit worden overschreden.

Op de grootschalige concentratie- en depositiekaarten Nederland, gepubliceerd door het RIVM (geodata.rivm.nl/gcn), zijn met vierkante kilometervakken de gemiddelde achtergrondconcentraties aangegeven van diverse luchtverontreinigende stoffen. Uit deze kaart blijkt dat in het vierkante kilometervak waarin het plan ligt de achtergrondconcentratie stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10 en PM2,5) ruim voldoen aan grenswaarden van de Wet milieubeheer en de WHO-advieswaarde.

Conclusie

Op basis van het bovenstaande is het onderhavig uitwerkingsplan voor het aspect luchtkwaliteit uitvoerbaar.

4.4 Bodem

Wettelijk kader

Voor de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan moet men de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk maken. Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig moet zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie.

Onderzoek

In het kader van het moederplan is een bodemonderzoek uitgevoerd, d.d. 3 november 2020. Uit dit onderzoek is gebleken dat het aspect bodem geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

Conclusie

Op basis van het bovenstaande is het onderhavig uitwerkingsplan voor het aspect bodem uitvoerbaar.

4.5 Archeologie en cultuurhistorie

Wettelijk kader

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2023 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook te worden aangegeven op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.

Onderzoek

Voor het plangebied geldt geen archeologische verwachtingswaarde. Archeologisch onderzoek is derhalve niet vereist. Mochten er tijdens de uitvoering van de civiele werkzaamheden onverhoopt archeologische resten worden aangetroffen, dan geldt volgens de Wet op de Archeologische Monumentenzorg een meldingsplicht bij het bevoegd gezag.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.UWP00006-OW01_0005.png"

Afbeelding 3. Uitsnede archeologiebeleid Hardenberg en plangebied (bron: https://nedglobe.nedgraphicscs.nl/web?tma=79&w=1280&h=768)

Conclusie

Op basis van het bovenstaande is het onderhavig uitwerkingsplan voor het aspect archeologie en cultuurhistorie uitvoerbaar.

4.6 Water

Wettelijk kader

Op grond van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening moeten ruimtelijke plannen zijn voorzien van een waterparagraaf. Hiervoor moet het proces van de watertoets worden doorlopen. Bij het watertoetsproces gaat het om het hele proces van vroegtijdig meedenken, informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Waterschap Vechtstromen kijkt wat de invloed van het plan op de waterhuishouding is en geeft een wateradvies. Daarbij toetst het waterschap het plan aan het voorkeursbeleid dat is geformuleerd. Voor het verdere proces is het van belang om de RO adviseur van het waterschap te betrekken bij het plan.

Onderzoek

In het kader van het moederplan is er op 28 januari 2021 een waterhuishoudkundig plan opgesteld om de waterhuishouding voldoende te borgen (Bijlage 4). Het waterhuishoudkundig plan is opgesteld in overleg met het waterschap. Tijdens het opstellen van het waterhuishoudkundig plan heeft er meermaals overleg plaatsgevonden met het waterschap. Uit dit onderzoek is gebleken dat het aspect water geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

Op 6 mei 2022 is de Digitale Watertoets doorlopen. Het daaruit voortvloeiende 'watertoetsdocument' geeft aan dat de normale procedure gevolgd zal worden.

Conclusie

Op basis van het bovenstaande is het onderhavig uitwerkingsplan voor het aspect water uitvoerbaar.

4.7 Externe veiligheid

Wettelijk kader

Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten is verbonden voor niet bij de activiteit betrokken personen. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport (onder andere van gevaarlijke stoffen). Het gaat daarbij om de bescherming van individuele personen en groepen van personen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen of omstandigheden. Risicobronnen kunnen worden onderscheiden in risicovolle inrichtingen (onder andere lpg-tankstations), vervoer van gevaarlijke stoffen (via wegen, spoorwegen, waterwegen) en leidingen (onder andere aardgas, vloeibare brandstof en elektriciteit).

Om voldoende ruimte te scheppen tussen de risicobron en de personen of objecten die risico lopen (kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten), dienen veiligheidsafstanden in acht worden genomen. Ook ontwikkelingsmogelijkheden die ingrijpen in de personendichtheid kunnen om onderzoek vragen.

Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans dat een persoon die (onafgebroken aanwezig en onbeschermd) op een bepaalde plaats overlijdt als gevolg van een calamiteit met een inrichting of een transportmodaliteit. Het GR bestaat uit de cumulatieve kans per jaar dat een groep van een bepaalde omvang overlijdt als gevolg van een calamiteit met een inrichting of een transportmodaliteit.


Onderzoek

Het uitwerkingsplan maakt nieuwe woningen mogelijk. Dit zijn conform het Besluit externe veiligheid Inrichtingen (Bevi) kwetsbare objecten. In het kader van het moederplan is onderzoek uitgevoerd naar het aspect externe veiligheid, d.d. 12 oktober 2020. Uit dit onderzoek blijkt dat rond het plangebied enkele buisleidingen en bijbehorende installaties voor het transport van aardgas liggen, maar dat deze geen belemmering vormen voor het planvoornemen in het kader van externe veiligheid.


Conclusie

Op basis van het bovenstaande is het onderhavig uitwerkingsplan voor het aspect externe veiligheid uitvoerbaar.

4.8 Ecologie

Wettelijk kader

Voor het plangebied is de volgende wet- en regelgeving op het gebied van natuurbescherming relevant: de Wet natuurbescherming (Wnb) en de provinciale Omgevingsvisie en -verordening. De Wnb is op 1 januari 2017 in werking getreden en betreft zowel soortenbescherming als bescherming van (Europese) natuurgebieden. In de Wnb is de bescherming van specifieke natuurgebieden geregeld. Het betreft de Natura 2000-gebieden, die een internationale bescherming genieten. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunningsplichtig. Relevant daarbij is dat de Wnb een externe werking kent. Van externe werking is sprake als activiteiten buiten een Natura 2000-gebied van invloed zijn op de natuurwaarden in een Natura 2000-gebied.

Onderzoek

In het kader van het moederplan is ecologisch onderzoek uitgevoerd. Hieruit blijkt dat bij de ontwikkeling van De Wieken II fase 2 de werkzaamheden buiten het broedseizoen moeten worden uitgevoerd teneinde overtreding van de Wet natuurbescherming te voorkomen. Indien dat niet mogelijk is en er toch werkzaamheden moeten worden uitgevoerd in het broedseizoen, moeten er mitigerende maatregelen worden genomen.

Om inzicht te krijgen in de stikstofdepositie is er een AERIUS-berekening uitgevoerd. Deze AERIUS-berekening is als bijlage 3 opgenomen. Uit de berekening blijkt dat er in de aanleg- en gebruiksfase geen stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden zijn met een overschrijding van een planbijdrage van meer dan 0,00 mol N/ha/jaar.


Met betrekking tot het voorgenomen plan zijn daardoor geen negatieve effecten op Natura 2000-gebieden te verwachten.

Conclusie

Op basis van het bovenstaande is het onderhavig uitwerkingsplan voor het aspect ecologie uitvoerbaar.

4.9 Verkeer en parkeren

Wettelijk kader

Voor een ruimtelijk initiatief geldt dat de verkeerseffecten die optreden als gevolg van een voornemen in het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten worden onderbouwd. De nadruk ligt daarbij op de effecten van de ontwikkeling op de verkeersafwikkeling en parkeren (bereikbaarheid), de verkeersveiligheid en de verkeershinder (leefbaarheid). In publicatie nr. 381: Toekomstbestendig parkeren (2018) van CROW zijn vuistregels en kengetallen aangereikt om verkeerseffecten bij ontwikkelingen te bepalen.


Bij de beoordeling of voldoende parkeergelegenheid bestaat hoeft alleen rekening te worden gehouden met de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van het realiseren van het bouwplan. De publicatie heeft voor verschillende variabelen parkeerkencijfers.

Onderzoek

Het plangebied is gelegen in een gebied dat is geclassificeerd als weinig stedelijk en ligt in de rest bebouwde kom. Het onderhavig uitwerkingsplan voorziet in de realisatie van 28 woningen in het zuidelijke deel van het plangebied. Voor de verkeersgeneratie van dergelijke woningen is een kental van gemiddeld 103,6 verkeersbewegingen per etmaal opgenomen. Dit komt neer op een totaal van naar boven afgerond 104 ritten per etmaal. De weg waarop het plangebied is ontsloten, de Ahornstraat, heeft voldoende capaciteit om deze generatie aan te kunnen. Het wegennet in de wijk heeft voldoende capaciteit om deze beperkte toename van het verkeer af te wikkelen. De gewenste capaciteit ligt voor de Ahornstraat rond de 2500 voertuigen per etmaal. De daadwerkelijke capaciteit ligt hoger. Dus 104 ritten per etmaal kan zonder problemen op het bestaande wegennet worden afgewikkeld.

Om te toetsen of in dit plan in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien wordt er getoetst aan de Parkeernormennota Hardenberg (2018) van de Gemeente Hardenberg. Voor de gehele gemeente Hardenberg wordt in de Parkeernormennota uitgegaan van de stedelijkheidsgraad 'weinig stedelijk gebied'. De kern Lutten wordt daarbij aangemerkt als zijnde 'rest bebouwde kom'. Ten aanzien van het genoemde programma levert dit de volgende bandbreedte op voor wat betreft parkeernormen (gebaseerd op het thans actuele CROW-handboek 'Toekomstbestendig parkeren', publicatie 381 uit 2018):

  • Koopwoning vrijstaand: 1,9 - 2,7 parkeerplaatsen per woning;
  • Koopwoning twee-onder-een-kap: 1,8 - 2,6 parkeerplaatsen per woning;
  • Koop tussen-/hoekwoning: 1,6 - 2,4 parkeerplaatsen per woning.


Volgens de Parkeernormennota mag binnen de gemeente Hardenberg worden uitgegaan van de minimale parkeernorm, dienen er binnen deze parkeernorm 0,3 parkeerplaatsen per woning beschikbaar gesteld te worden voor bezoekers en mag er voor vrijstaande woningen en voor twee-onder-een-kap-woningen maximaal 1 parkeerplaats per woning op eigen terrein worden gerekend.

Woningtype   Aantal   Benodigde parkeerplaatsen   Waarvan op eigen terrein   Waarvan in de openbare ruimte  
Vrijstaand   6   11,4   6   5,4  
Twee-onder-een-kap   10   18   10   8  
Rijenwoning   12   19,2   2   17,2  
Totaal     48,6   18   30,6  

De totale parkeerbehoefte bedraagt naar boven afgerond derhalve 49 parkeerplaatsen. Binnen de ruimtelijke ontwikkeling worden 31 parkeerplaatsen gerealiseerd in openbaar gebied. De ruimtelijke ontwikkeling voorziet derhalve in voldoende parkeerplaatsen.

Conclusie

Op basis van het bovenstaande is het onderhavig uitwerkingsplan voor het aspect verkeer en parkeren uitvoerbaar.

4.10 M.e.r.-(beoordelings)plicht

Wettelijk kader

Op 1 april 2011 is het Besluit milieueffectrapportage gewijzigd door het 'Besluit reparatie en modernisering milieueffectrapportage' en is bepaald dat de grenswaarden voor een m.e.r.-beoordelingsplicht indicatief zijn. Het bevoegd gezag moet bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, nagaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling (85/337/EEG). In het kader hiervan is een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd.


In het kader van de wijziging van het Besluit m.e.r. is een handreiking opgesteld over de vraag hoe moet worden vastgesteld of een activiteit met een omvang onder de drempelwaarde toch belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. In de handreiking is opgenomen dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst en die een omvang hebben die beneden de drempelwaarden ligt, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gebruikt. Uit deze toets kunnen twee conclusies volgen: belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten of belangrijke nadelige milieueffecten zijn niet uitgesloten. In het eerste geval is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig, in het andere geval moet een m.e.r.-beoordeling worden uitgevoerd en de bijbehorende procedure te worden gevolgd. De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling moet plaatsvinden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling.

Onderzoek

In voorliggend geval is sprake van een ontwikkeling die niet wordt genoemd in onderdeel C van het Besluit m.e.r. Dit uitwerkingsplan is daarom niet direct m.e.r.-plichtig. Op basis van onderdeel D kan de in dit plan besloten ontwikkeling worden aangemerkt als: ‘De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen’. Hierbij wordt ‘het bestemmingsplan’ zowel genoemd in kolom 3 (plannen) als kolom 4 (besluiten). Doordat dit uitwerkingsplan voorziet in directe eindbestemmingen voor wat betreft de binnen het plangebied geplande ontwikkeling, wordt voldaan aan de definitie van een ‘besluit’ als bedoeld in het Besluit m.e.r. Dit betekent dat dit bestemmingsplan m.e.r.-(beoordelings)plichtig is indien activiteiten worden mogelijk gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden. De ontwikkeling in dit uitwerkingsplan is m.e.r.-beoordelingsplichtig indien de volgende drempelwaarden worden overschreden:

  • 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • 2. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
  • 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.


Gezien de drempelwaarden kan worden geconcludeerd dat voor dit uitwerkingsplan geen sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplicht, aangezien de drempelwaarden niet worden overschreden. Indien de mogelijkheden van dit plan worden vergeleken met bovenstaande drempelwaarden kan worden geconcludeerd dat er dat sprake is van een wezenlijk ander schaalniveau. Zo kent het plangebied een aanzienlijk kleinere oppervlakte en voorziet het plan in maximaal 28 woningen, terwijl pas bij 2000 woningen of meer sprake is van een m.e.r.- beoordelingsplicht. Uit bovenstaande kan geconcludeerd worden dat dit plan geen significant nadelige milieugevolgen tot gevolg heeft die het doorlopen van een m.e.r.-procedure noodzakelijk maken.

Conclusie

Gezien de afwezigheid van significante milieu effecten is een MER of m.e.r.-beoordeling niet nodig.

Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving

5.1 Algemeen

Een bestemmingsplan kan een rechtstreekse bouwtitel hebben, maar er kan ook gekozen worden voor een bestemmingsplan met uitwerkingsplicht. De gemeenteraad stelt het bestemmingsplan vast met daarin een uitwerkingsplicht met daarbij uitwerkingsregels. Hiermee geeft de gemeenteraad aan het college van burgemeester en wethouders de plicht mee op tijdens de duur van het bestemmingsplan een uitwerkingsplan op te stellen binnen de kaders van de uitwerkingsregels. Een dergelijk bestemmingsplan (moederplan) moet eerst worden uitgewerkt voordat er omgevingsvergunningen voor het bouwen kunnen worden verleend. Het uitwerkingsplan gaat deel uit maken van het moederplan.


Het voorliggende plan is een uitwerking van het bestemmingsplan 'Lutten, woongebied De Wieken II'. Het uitwerkingsplan bestaat uit een verbeelding met regels en gaat vergezeld van een toelichting. De verbeelding en de regels vormen het juridisch bindende deel van het plan. De verbeelding heeft de rol van visualisering van de bestemmingen. De regels regelen de gebruiksmogelijkheden van de gronden, de bouwmogelijkheden en de gebruiksmogelijkheden van de aanwezige en/of op te richten bebouwing. De toelichting heeft weliswaar geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en bij de uitleg van de verbeelding en regels. In de volgende twee paragrafen wordt de systematiek van de regels uiteengezet en wordt een uitleg per bestemming gegeven.


De opbouw van het uitwerkingsplan is conform SVBP 2012. De regels van dit uitwerkingsplan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen.

5.2 Bestemmingsregels

De tekst hieronder bespreekt de vier hoofdstukken van de regels puntsgewijs.

5.2.1 Inleidende regels

Dit onderdeel bestaat uit de begrippen (Artikel 1) en de wijze van meten (Artikel 2). Deze artikelen geven aan wat in de regels onder bepaalde begrippen moet worden verstaan en hoe moet worden gemeten bij de toepassing van de bouwregels of sommige gebruiksregels van het plan. Dit is alleen het geval wanneer begrippen niet op voorhand voor een eenduidige uitleg, in overeenstemming met normaal spraakgebruik, vatbaar zijn. Alle begrippen zijn in alfabetische volgorde opgenomen, met uitzondering van de eerste begrippen 'plan' en 'uitwerkingsplan'.

5.2.2 Bestemmingsregels

Er is één bestemming van toepassing op het plangebied, te weten 'Woongebied'.

Woongebied 
De bestemming 'Woongebied' (Artikel 5) is bestemd voor woningen, verkeers- en verblijfsdoeleinden, openbare nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen en water. Het aantal woningen bedraagt 28. Het hoofdbouwvolume wordt gebouwd binnen het bouwvlak. De bouwhoogte is ten hoogste 11 meter. Voor het bouwen van het bijbouwvolume, overkappingen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn eveneens nadere regels opgesteld. Onder voorwaarden is een aan huis verbonden beroep bij recht toegestaan.

5.2.3 Algemene regels

In hoofdstuk 3 zijn de algemene regels opgenomen. Deze worden hieronder kort toegelicht.


Anti-dubbeltelregel

Het doel van de anti-dubbeltelregel (Artikel 6) is om te voorkomen dat, wanneer volgens een plan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. Kort gezegd, komt het erop neer, dat grond die één keer in beschouwing is genomen voor het toestaan van gebouwen, niet een tweede maal mag meetellen voor de toelaatbaarheid van andere gebouwen, als die grond inmiddels tot een ander bouwperceel is gaan behoren.


Algemene gebruiksregels

In de algemene gebruiksregels (Artikel 7) is aangegeven welke vormen van gebruik in elk geval strijdig zijn met de bestemmingen.


Algemene afwijkingsregels

In de algemene afwijkingsregels (Artikel 8) is een aantal bepalingen opgenomen die het mogelijk maken om het plan op ondergeschikte punten aan te passen. Omdat dit zich niet beperkt tot één bestemming, maar bij diverse bestemmingen gewenst of noodzakelijk kan blijken, zijn deze regels in beginsel op alle bestemmingen van toepassing.

Het verlenen van een omgevingsvergunning met afwijking mag geen automatisme zijn. Het verlenen van de vergunning wordt zorgvuldig afgewogen en gemotiveerd.


Overige regels

In (Artikel 9) is een bepaling overige regels opgenomen. Indien er wordt verwezen naar een wet of een wettelijke regeling, dan geldt deze regeling zoals die luidt en van kracht is op het moment van de tervisielegging van het ontwerp van dit plan.

5.2.4 Overgangs- en slotregels

In dit hoofdstuk zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen in Artikel 10 en Artikel 11.

Voor de redactie van het overgangsrecht geldt het Besluit ruimtelijke ordening. Bebouwing die niet voldoet aan de bepalingen van dit uitwerkingsplan is onder het overgangsrecht gebracht. Een geringe uitbreiding van de bebouwing met 10% wordt mogelijk gemaakt.

Het gebruik van gronden en bebouwing dat in strijd is met dit uitwerkingsplan op het tijdstip van inwerkingtreding, mag in beginsel worden voortgezet. Wijziging van dit strijdige gebruik is verboden, indien de afwijking van het plan wordt vergroot. Indien het strijdige gebruik, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

In de slotregel wordt aangegeven onder welke titel het uitwerkingsplan wordt vastgelegd.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Voorliggend uitwerkingsplan maakt een bouwplan mogelijk, dat is benoemd in artikel 3.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Dit betekent dat tegelijkertijd met dit uitwerkingsplan een exploitatieplan moet worden vastgesteld. De gemeenteraad kan besluiten om géén exploitatieplan vast te stellen, onder andere indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins verzekerd is.


De gemeente is de eigenaar van alle gronden in het plangebied. Voor de ontwikkeling van het plangebied is een grondexploitatie opgesteld. Deze berekening geeft inzicht in de kosten en opbrengsten met betrekking tot het bouw- en woonrijp maken, planontwikkeling, infrastructuur en de opbrengsten uit verkoop van bouwrijpe grond. De grondexploitatieberekening laat een budgetneutrale uitkomst zien. Alle met het plan samenhangende kosten worden gedekt door de uitgifte van de gronden. Exploitatiekosten worden via de gronduitgifte verhaald.


Gezien het voorgaande wordt gesteld dat de het verhaal van kosten van de grondexploitatie middels gronduitgifte anderszins is verzekerd. Er bestaat verder geen aanleiding om aan te nemen dat het bestemmingsplan economisch niet uitvoerbaarheid is.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Dit uitwerkingsplan wordt voor de duur van zes weken ter inzage gelegd en ter beoordeling voorgelegd aan de 'overlegpartners' (artikel 3.1.1 van het Bro). De resultaten van inspraak en overleg zullen te zijner tijd in dit hoofdstuk worden verwerkt.