direct naar inhoud van 4.10 Vormvrije m.e.r.-beoordeling
Plan: Buitengebied Gramsbergen, Slagenweg 5 Anerveen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0160.BP00127-VG01

4.10 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

4.10.1 Kader

Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'.

Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst die beneden de drempelwaarden vallen een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets, die dus een nieuw element is in de m.e.r.-regelgeving, wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor m.e.r.

De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. In deze bijlage staan drie hoofdcriteria centraal:

  • de kenmerken van het project;
  • de plaats van het project;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.
4.10.2 Onderzoek

In het voorliggende geval is er sprake van een uitbreiding van een biovergistingsinstallatie met een aantal opslagtanks, een mestbassin en een aantal kweekvijvers voor algen. De oprichting, wijziging of uitbreiding van een inrichting bestemd voor het bewerken, verwerken of vernietigen van dierlijke of overige organische meststoffen, groenafval en GFT, niet zijnde gevaarlijke afvalstoffen was tot 1 april 2011 m.e.r. beoordelingsplichtig bij een capaciteit van 100 ton per dag of meer.

Echter, vanaf 1 april 2011 geldt het nieuwe Besluit m.e.r., dat deels nieuwe drempels legt voor m.e.r.-plicht en m.e.r.-beoordelingsplicht. Hierin is de specifieke aanduiding bewerken, verwerken of vernietigen van dierlijke of overige organische meststoffen, groenafval en GFT, niet zijnde gevaarlijke afvalstoffen niet meer opgenomen.

Er zijn een tweetal categorieën waaronder de activiteiten geschaard zouden kunnen worden. Dit betreffen:

  • C 18.4: De oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie bestemd voor de verbranding of de chemische behandeling van niet-gevaarlijke afvalstoffen:

In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een capaciteit van meer dan 100 ton per dag;

  • D 22.1: De oprichting, wijziging of uitbreiding van een industriële installatie bestemd voor de productie van elektriciteit, stoom en warm water:

In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een elektriciteitscentrale met een vermogen van 200 megawatt (thermisch) of meer en, indien het een wijziging of uitbreiding betreft,

1°. het vermogen met 20% of meer toeneemt, of
2°. de inzet van een andere brandstof tot doel heeft.

Om de capaciteit van de bestaande installatie ten volle te benutten zal de maximale input worden vergroot naar 49.500 ton mest en co-producten per jaar, ofwel 68,5 ton per dag. Dit blijft ruimschoots onder de grens van 100 ton per dag zoals opgenomen in onder C 18.4.

Verder zijn er reeds WKK’s (WarmteKrachtKoppeling) geplaatst (2007) met een thermisch vermogen van ongeveer 3,3 megawatt. Dit is aanzienlijk minder dan de grens van 200 megawatt. Tot slot wordt opgemerkt dat de activiteit niet de inzet van een andere brandstof tot doel heeft.

Daarnaast is in het kader van de voorbereiding is geconstateerd dat het plan niet binnen een kwetsbaar of waardevol gebied ligt.

Gelet op de kenmerken van het project (zoals het karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden.

4.10.3 Conclusie

Het voorliggende bestemmingsplan heeft geen belangrijke nadelige milieugevolgen voor de omgeving waardoor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling in het betreffende gebied niet m.e.r.-plichtig is.