Plan: | TAM-omgevingsplan Kanaalweg-Oost 24, Bergentheim |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0160.0000TAM0014-VG01 |
In het buitengebied van de gemeente Hardenberg, aan de Kanaalweg-Oost 24 te Bergentheim, bevindt zich een woonperceel. Het betreft een relatief groot perceel, waarop in het zuidwestelijk deel een woning staat. Het noordoostelijk deel is in gebruik als tuin.
Initiatiefnemer is voornemens het perceel te splitsen in twee woonpercelen en ten noorden van de huidige woning een nieuwe woning met bijgebouw te realiseren. Dit deel betreft het plangebied.
Om tot een bouwrecht te komen, dient er elders een sloopbewijs van 850 m2 (met asbest) te worden ingezet. In dit geval wordt gebruik gemaakt van een sloopbewijs van de Radewijkerweg 44 te Radewijk. Ter plaatse wordt een meervoud aan landschapsontsierende bebouwing gesloopt, waarbij 850 m2 aan sloopmeters in het kader van dit plan wordt ingezet. Voor de locatie aan de Radewijkerweg 44 is een separate planologische procedure doorlopen, waarmee deze buiten de scope van onderhavig plan valt.
De beoogde kavel ligt zoals aangegeven ten noorden van de huidige woning en zal binnen de rooilijn van bestaande bebouwing langs de Kanaalweg-Oost worden gesitueerd. Ook zal het gehele erf, inclusief bestaande woning, landschappelijk worden ingepast conform de gebiedskenmerken.
Bovenstaande ontwikkelingen zijn niet in overeenstemming met de geldende regels van het omgevingsplan. Op basis van de huidige regels is het niet toegestaan om de beoogde compensatiewoning met bijgebouw te realiseren. Daarnaast is het gewenst om de agrarische functie te wijzigen naar een woonfunctie en te borgen dat de agrarische schuren niet herbouwd kunnen worden.
Om bovenstaande mogelijk te maken, dient het omgevingsplan te worden gewijzigd. Dit TAM-omgevingsplan voorziet in de gewenste planologische kaders en toont aan dat het voornemen in overeenstemming is met een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Het plangebied bestaat uit het perceel aan Kanaalweg-Oost 24 te Bergentheim. Hierna is de ligging weergegeven ten opzichte van Bergentheim met een rode ster. En ten opzichte van de directe omgeving met een rood kader. Kadastraal staat het perceel bekend als Ambt-Hardenberg, sectie T, nummer 2493 (deels).
![]() |
Afbeelding 1.1: Ligging van de locatie ten opzichte van de kern Bergentheim en de directe omgeving (Bron: Plattekaart.nl) |
Het plangebied ligt binnen de begrenzing van het omgevingsplan van de gemeente Hardenberg. Het betreft het omgevingsplan van rechtswege, dat geldt sinds 1 januari 2024. Het omgevingsplan bestaat uit een tijdelijk deel en een niet-tijdelijk deel. De bestemmingsplannen vallen onder het tijdelijke deel. In onderstaande tabel is een overzicht opgenomen van de onderdelen van het omgevingsplan die het meest van toepassing zijn.
Naam | Vaststellingsdatum | |
Omgevingsplan gemeente Hardenberg | 1 januari 2024 | |
Bestemmingsplan Buitengebied Hardenberg, Reestdal en Bergentheim-Zuid | 23 april 2013 | |
Bestemmingsplan Facetherziening parkeren Hardenberg | 17 juli 2018 | |
Bestemmingsplan Buitengebied Hardenberg, Kleine Windturbines Bij Agrarische Bedrijven | 21 juni 2022 |
Voor de duiding van het planologisch regime van het plangebied is met name het bestemmingsplan "Buitengebied Hardenberg, Reestdal en Bergentheim-Zuid" van belang. Voorliggend TAM-omgevingsplan houdt wel rekening met de regels uit de overige plannen.
In het bestemmingsplan 'Buitengebied Hardenberg, Reestdal en Bergentheim-Zuid' heeft het perceel de enkelbestemming 'Wonen - Open veenontginningslandschap'. Ook geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5'. In onderstaande afbeelding is een uitsnede opgenomen van dit bestemmingsplan. De locatie is aangegeven met de rode stippellijn.
![]() |
Afbeelding 1.3: Uitsnede van het bestemmingsplan "Buitengebied Hardenberg" (Bron: omgevingswet.overheid.nl/regels-op-de-kaart) |
Gronden met de bestemming 'Wonen - Open veenontginningslandschap' zijn met name bestemd voor wonen, met inbegrip van aan huis gebonden beroepen, tuinen en erven. Het aantal woningen bedraagt niet meer dan het bestaande aantal.
Bij 'Waarde - Archeologie 5' geldt dat er een archeologisch rapport overlegd moet worden. Dit geldt alleen bij het roeren van gronden met een oppervlakte groter dan van 2.500 m2 en een diepte van 50 cm of meer. In dit rapport moet aangetoond worden dat de archeologische waarden in voldoende mate zijn vastgesteld.
Strijdigheid
Het aantal woningen ter plaatse bedraagt het bestaande aantal. Het splitsen van de kavel en het toestaan van een extra woning past dan ook niet binnen het omgevingsplan.
Om deze ontwikkeling mogelijk te maken dient de functie gewijzigd te worden. De voormalige agrarische bedrijfsgebouwen zullen worden gesloopt. Deze sloop zal worden vastgelegd, zodat er geen nieuwe schuren van die omvang kunnen worden herbouwd Ook de landschappelijke inpassing zal worden vastgelegd.
Om deze ontwikkeling mogelijk te maken, dient het omgevingsplan te worden gewijzigd. Deze wijziging vindt plaats door gebruik te maken van de TAM-IMRO. Dit is een tijdelijke alternatieve maatregel (TAM) waarmee de huidige techniek voor planvorming tijdelijk kan worden gebruikt onder de Omgevingswet. Deze techniek betreft de bestaande uitwisselingsstandaard IMRO (Informatiemodel Ruimtelijke Ordening) en de bestaande voorziening Ruimtelijke Plannen. Juridisch zal dit TAM-omgevingsplan deel uit maken van het omgevingsplan van de gemeente Hardenberg.
Het ''TAM-omgevingsplan Kanaalweg-Oost 24, Bergentheim” bestaat uit de volgende stukken:
Op de verbeelding zijn de functies van de gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een motivering. De motivering geeft een duidelijk beeld van het plan. En van de daaraan ten grondslag liggende gedachten. Dit maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het omgevingsplan.
Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de huidige en gewenste situatie. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleidskader. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de bescherming van de gezondheid en het milieu. Hoofdstuk 5 gaat in op de waterbelangen waarna hoofdstuk 6 ingaat op het waarborgen van de veiligheid, waaronder externe veiligheid. Hoofdstuk 7 gaat in op de bescherming van landschappelijke en stedenbouwkundige waarden en cultureel erfgoed. De bescherming van de natuur komt in hoofdstuk 8 aan bod. Hoofdstuk 9 gaat in op het behoud van de staat en werking van infrastructuur en voorzieningen. In hoofdstuk 10 passeert de milieueffectrapportage de revue. Hoofdstuk 11 gaat in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid. Ten slotte wordt in hoofdstuk 12 de algemene conclusie getrokken waarin wordt beoordeeld of het plan voldoet aan een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Het plangebied ligt in het buitengebied, in het buurtschap 'De Gouden Ploeg', grenzend aan het kanaal Almelo-De Haandrik en ten zuidwesten van de kern Bergentheim. Verspreid in de omgeving liggen meerdere woonpercelen en enkele agrarische bedrijven, in een overwegend agrarisch cultuurlandschap.
Het erf zelf ligt grenzend aan het erf van de Kanaalweg-Oost 24, dit erf ligt aan de zuidwestzijde, ook aan de noordoostzijde ligt een woonerf. Aan de noordwestzijde ligt de Kanaalweg-Oost en aan de zuidoostzijde liggen agrarische cultuurgronden.
Het plangebied zelf is reeds bestemd met een woonfunctie en is in gebruik als tuin/grasland. Het maakt momenteel een enigszins verwilderde indruk, vanwege achterstallig onderhoud. In de volgende afbeelding is een vogelvluchtimpressie opgenomen.
![]() |
Afbeelding 2.1: Luchtfoto locatie Kanaalweg-Oost 24, Bergentheim (Bron: Google Maps) |
De gewenste situatie betreft het transformeren van het plangebied tot een woonperceel. Initiatiefnemer heeft de woning op nummer 24 gekocht. Het plangebied is voor initiatiefnemer te groot van omvang om als tuin bij deze woning te dienen. Het realiseren van een kavel is daarom een passende oplossing, waarbij de opbrengst van de kavel gebruikt kan worden om de woning met bijgebouwen op nummer 24 op te knappen, aangezien deze ook verouderd zijn.
Het is wenselijk de woning passend in het bebouwingslint langs de Kanaalweg-Oost in te passen. Dit kan door de woning met bijgebouw goed te positioneren en daarnaast het erf van de bestaande en de nieuwe woning in te passen conform gebiedskenmerken. Voor het geheel is een ruimtelijk kwaliteitsplan opgesteld. Hierna is hiervan een uitsnede weergegeven. Het gehele plan is als Bijlage 1 opgenomen.
![]() |
Afbeelding 2.2: Ruimtelijk kwaliteitsplan (Bron: De Erfontwikkelaar) |
Vanuit de landschapsidentiteitskaarten is het gewenst om in het open veenontginningslandschap de bebouwing aan de verkaveling uit te lijnen. Hiermee wordt de rechtlijnige en ordelijke indeling van het type landschap versterkt. Bij voorkeur moeten er geen gesloten perceelsbeplanting aangebracht worden. Beplanting moet beperkt blijven op en rond erven en langs wegen (in de vorm van bomen).
Het erf langs de Kanaalweg Oost komen sterk overeen met de omschreven karakteristiek. Uitgelijnde bebouwing en een half open erfensemble, voorzien van enkele grote bomen. Richting de weg is de tuin open en er is zicht op de bebouwing. De erven in het open veenontginningslandschap kennen een duidelijke cluster en worden ontsloten door een eigen inrit.
Het achtererf blijft open. Tussen de bebouwing blijft zo een fraai doorzicht behouden. Enkele nieuwe bomen geven het erf de gewenste groene massa en zorgen ervoor dat de nieuw te bouwen woning met schuur een eenheid in het lint wordt. Ook is er gekozen om middels een beukenhaag een duidelijke afscherming te maken tussen de weg en het erf. Dit is kenmerkend langs dit deel van het kanaal. De keuze voor de verharding moet in afstemming gemaakt worden met de materialisering van de architectuur. Verharding moet in een gedekte kleurstelling sober toegepast worden. Dit in afstemming met de kleurstelling van de gevels en overige materialisering van het woonhuis en de overige gebouwen. Schuttingen en hoge opgaande exoten moeten in het buitengebied voorkomen worden.
Nederland staat voor grote uitdagingen die van invloed zijn op onze fysieke leefomgeving. Complexe opgaven zoals verstedelijking, verduurzaming en klimaatadaptatie zijn nauw met elkaar verweven. Dat vraagt een nieuwe manier van werken waarmee keuzes voor de leefomgeving beter gemaakt kunnen worden. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) zorgt voor een gezamenlijke aanpak die leidt tot een duurzaam perspectief voor de leefomgeving. Dit is nodig om de doelen te halen en is een zaak van overheid en samenleving.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk richting geven. Dit komt samen in vier prioriteiten:
In de NOVI is aangegeven dat het vorm geven van de opgaven nodig is op een lager schaalniveau. De aangewezen regio's werken samen met de provincies aan ruimtelijke voorstellen. Vervolgens wordt er gekeken of alle losse plannen bij elkaar tot een duurzaam landelijk beeld leiden. De stappen die genomen worden, staan beschreven in het programma NOVEX en het programma Mooi Nederland.
Een omgevingsplan bevat regels die nodig zijn met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. In afdeling 5.1 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) zijn de instructieregels opgenomen voor het stellen van regels in het omgevingsplan. Hieronder zijn de hoofdonderwerpen opgesomd waarvoor het Bkl instructieregels bevat:
De NOVI laat zich niet specifiek uit over dergelijke kleine lokale ontwikkelingen. De voorgenomen ontwikkeling raakt geen rijksbelangen. Er is daarmee geen sprake van strijd met het rijksbeleid. In hoofdstuk 4 tot en met hoofdstuk 12 wordt aangetoond dat het plan voldoet aan de instructieregels uit het Rijk en dat er sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Iedere provincie in Nederland stelt een omgevingsvisie op: een strategische visie voor de lange termijn voor de gehele fysieke leefomgeving. De Omgevingsvisie bevat de provinciale visie op de ruimte in Overijssel. Daarin worden uitspraken gedaan over ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur. In de Omgevingsverordening staan de regels die ervoor zorgen dat bij nieuwe ontwikkelingen rekening wordt gehouden met het provinciale beleid.
De Omgevingsvisie Overijssel bestaat uit drie delen: een deel Visie, een deel Beleid en een deel Uitwerking. Naast de Omgevingsvisie Overijssel, is er de Omgevingsverordening Overijssel en de Catalogus Gebiedskenmerken.
De opgaven en kansen waar de provincie voor staat, zijn vertaald in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema’s. Dit is het vertrekpunt voor alle projecten en initiatieven in de provincie Overijssel. Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de visie wordt het 'Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel' gebruikt. In het uitvoeringsmodel staan de stappen 'of' (generieke beleidskeuzes), 'waar' (ontwikkelingsperspectieven) en 'hoe' (gebiedskenmerken) centraal.
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Eén van de instrumenten is de Omgevingsverordening. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat het beleid van de Omgevingsvisie geborgd is. Er wordt nadrukkelijk gestuurd op ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid.
Bij een initiatief voor bijvoorbeeld woningbouw, een nieuwe bedrijfslocatie, toeristisch-recreatieve voorzieningen, en natuurontwikkeling, wordt aan de hand van deze drie stappen bepaald of een initiatief binnen de visie voor Overijssel mogelijk is, waar het past en hoe het uitgevoerd kan worden. In afbeelding 3.1 is het Uitvoeringsmodel weergegeven.
![]() |
Afbeelding 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel) |
Of- generieke beleidskeuzes
Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk hierbij aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Maar ook aan beleidskeuzes om overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw – en daarmee grote financiële en maatschappelijke kosten – te voorkomen. In de omgevingsvisie zijn de provinciale beleidskeuzes vastgelegd. Deze zijn doorvertaald in regels van de Omgevingsverordening.
Waar- ontwikkelingsperspectieven
Na het beantwoorden van de of-vraag, is de vraag waar het initiatief past of ontwikkeld kan worden. In de omgevingsvisie onderscheidt de provincie zes ontwikkelingsperspectieven. Deze ontwikkelingsperspectieven schetsen een ruimtelijk perspectief voor een combinatie van functies. De ontwikkelingsperspectieven geven zo richting aan waar wat ontwikkeld zou kunnen worden.
Hoe- gebiedskenmerken
Ten slotte is de vraag hoe het initiatief ingepast kan worden in het landschap. De gebiedskenmerken spelen een belangrijke rol bij deze vraag. Onder gebiedskenmerken worden verstaan de ruimtelijke kenmerken van een gebied die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied. Voor alle gebiedstypen in Overijssel is in de Catalogus Gebiedskenmerken beschreven welke kwaliteiten en kenmerken van provinciaal belang zijn.
Indien het initiatief wordt getoetst aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel ontstaat het volgende beeld:
Bij de 'Of – generieke beleidskeuzes' zijn de volgende artikelen uit de Omgevingsverordening van toepassing:
- artikel 4.5 (Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik):
De compensatiewoning komt voort uit een sloopbewijs, waar dan ook al een meervoud aan landschapsontsierende bebouwing voor gesloopt is. Daarnaast is de locatie van de kavel zorgvuldig gekozen, in een lintbebouwing met overwegend woonfuncties. Er is daarmee sprake van zorgvuldig ruimtegebruik.
- artikel 4.9 (onderbouwing ruimtelijke kwaliteit) en artikel 4.11 (kwaliteitsimpuls Groene Omgeving):
In deze paragraaf blijkt dat de ontwikkeling voldoet aan het Of-, Waar- en Hoe-benadering. Ook voldoet het aan het Uitvoeringsmodel. Het erf zal landschappelijk worden ingepast volgens de geldende gebiedskenmerken. Ook geeft het een kwaliteitsimpuls aan de groene omgeving (buitengebied) van de gemeente Hardenberg. Dit komt door de landschappelijke inpassing. Daarnaast draagt ook de sloop van de landschapsontsierende Gebouwen bij aan de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. De kwaliteitsimpuls is nader beschreven in het ruimtelijk kwaliteitsplan, dat in Bijlage 1 te vinden is.
- artikel 4.14 (woonafspraken)
Het bouwen van nieuwe woningen kan alleen als dit past binnen de geldende woonafspraken. De nieuwe woningen worden gerealiseerd door het 'Erven met Kwaliteit'-beleid van de gemeente te volgen. Daarnaast blijkt ook uit het woonbeleid (zie 3.3.4) dat er behoefte is aan deze woning. De woning voldoet aan de kwalitatieve behoefte in de markt en wordt gebouwd voor de lokale behoefte. Hiermee voldoet het aan het beleid van de provincie.
Er zijn zes ontwikkelingsperspectieven: drie voor de Groene Omgeving en drie voor de Stedelijke Omgeving. Deze ontwikkelingsperspectieven schetsen geven aan welke beleids- en kwaliteitsambities leidend zijn.
Ontwikkelingsperspectieven in de Groene Omgeving:
Ontwikkelingsperspectieven in de Stedelijke Omgeving:
De betreffende locatie ligt in het ontwikkelingsperspectief: 'agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap'. De ambitie is gericht op modernisering en schaalvergroting van de landbouw. Initiatieven binnen dit gebied mogen de mogelijkheden van de landbouw in principe niet beperken en dienen aan te sluiten bij de bestaande bebouwing, weginfrastructuur en openbaar vervoer (ov)-routes. Het waterbeheer richt zich op optimale condities voor de landbouw, rekening houdend met specifieke omstandigheden en de grenzen aan de mogelijkheden van het waterbeheer (onder andere door de klimaatverandering).
Toetsing van het initiatief aan het Ontwikkelingsperspectief
Ten aanzien van het ontwikkelingsperspectief kan een nuancering aangebracht worden. Het plangebied ligt namelijk in een bebouwingslint aan de rand van een grootschalig landbouwgebied, waar reeds meerdere woonfuncties voorkomen. De woning past als toevoeging in dit lint. Ook is er geen sprake van beperking van agrarische mogelijkheden. Het voornemen is in overeenstemming met het ontwikkelingsperspectief.
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van beleving) gelden voorwaarden voor ruimtelijke ontwikkelingen. De 'Stedelijke laag' wordt in dit geval buiten beschouwing gelaten, omdat er in of aangrenzend aan het gebied geen relevante eigenschappen voor deze laag gelden.
De natuurlijke laag is de laag van de bodem, het reliëf, het watersysteem en de natuur die zich hier ‘van nature’ op vestigt.
Op de locatie is het gebiedstype 'Hoogveengebieden (in cultuur gebracht)' van toepassing. Als ontwikkelingen plaats vinden in de nabijheid van hoogveenrestanten, dan dragen deze bij aan verbetering van de hydrologie om verdroging van het veenpakket tegen te gaan en, waar mogelijk, aan toename van natuurkwaliteit en het areaal levend hoogveen. Dit zijn uitgangspunten bij (her)inrichting.
Toetsing van het initiatief aan de 'Natuurlijke laag'
De gronden in het gebied zijn in gebruik of zijn in gebruik als tuin bij de huidige woning. De van oorsprong voorkomende natuurlijke laag is daardoor niet of nauwelijks meer aanwezig. Er wordt met een ruimtelijk kwaliteitsplan ingespeeld op de gebiedskenmerken. De erven worden landschappelijk ingericht conform de hier geldende gebiedskenmerken, zie het ruimtelijk kwaliteitsplan.
De 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap' is het resultaat van de wisselwerking tussen verschillen in de natuurlijke ondergrond en de manier waarop gebieden in cultuur werden gebracht. Door de eeuwen heen is een patroon van akkers, weiden, hooiland en bebouwing (hoeven, kernen en dorpen) gegroeid.
Op de locatie is het gebiedstype 'Veenkoloniaal landschap' van toepassing. Dit betreft een grootschalig open landschap met een lineaire bebouwings-, verkavelings- en ontwateringsstructuur die ontstaan zijn door grootschalige ontginning van de hoogveengebieden ten behoeve van turfwinning. De ambitie is de aantrekkelijkheid, de leefbaarheid en kwaliteit van de veenkoloniale landschappen te versterken
Toetsing van het initiatief aan de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap'
Door de inpassing met streekeigen beplanting, worden de kenmerken van het oorspronkelijke landschap van het landschapstype versterkt. Dit gebeurt door het erf in te richten met nieuwe, gebiedseigen beplanting. Zie tevens het ruimtelijke kwaliteitsplan in Bijlage 1. Daarmee is de ontwikkeling in overeenstemming met deze laag.
De 'Laag van beleving' gaat over de beleefbaarheid van ruimtelijke kwaliteit. Het is de laag van de verbinding en het netwerk. De verblijfsrecreatiecomplexen, de attracties, de routes voor wandelen, fietsen en varen zijn een belangrijke economische factor geworden.
Op de locatie is het gebiedstype 'Donkerte' van toepassing. Lichte gebieden geven een beeld van de economische dynamiek van de provincie. De donkere gebieden geven een indicatie van de 'buitengebieden' van Overijssel. De donkere gebieden zijn de gebieden waar het 's nachts nog echt donker is. Het zijn de relatief 'luwe' dun bewoonde gebieden. De ambitie is de huidige 'donkere' gebieden, ten minste zo donker te houden, maar ze liever nog wat donkerder te maken.
Toetsing van het initiatief aan de 'Laag van de beleving'
Lichtuitstraling hoort bij een woonfunctie. Door de nieuwe woning bij een bestaande woning in het buitengebied te realiseren is er geen sprake van een toename van (kunst)licht in het buitengebied. Onnodige verlichting wordt zoveel mogelijk voorkomen. De ontwikkeling is in overeenstemming met deze laag.
De ontwikkeling is in overeenstemming met het provinciaal beleid.
Sinds 2021 beschikt de gemeente Hardenberg over een eigen omgevingsvisie. In deze visie is het verhaal van de gemeente Hardenberg voor het heden en de komende 20 jaar uitgewerkt. In de visie komt alles samen in het verhaal van de gemeente tot 2040. Het verhaal heet 'Landstad Hardenberg'.
De visie is vertaald in vier thema's voor ontwikkeling. Dit betreffen de volgende:
Binnen elk thema heeft de gemeente ambities en staat de gemeente voor opgaven. Samen vormen ze de agenda voor toekomstige samenwerkingen. In dit geval is met name het thema 'Hardenberg in balans' relevant, aangezien deze gaat over het landelijk gebied. En thema 'Hardenberg Duurzaam' omdat dit belangrijke aspecten zijn voor de fysieke leefomgeving.
De gemeente zet zich al lang in om ontwikkelingen in het buitengebied bij te laten dragen aan versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Het beleid beschrijft daarom voor elk landschapstype de belangrijkste gebiedskenmerken en ontwikkelingsrichtingen. De resultaten zijn vastgelegd in Landschap-Identiteit-Kaarten (LIK’s). Deze vormen de natuurlijke onderlegger voor ontwikkelvisies voor verschillende deelgebieden.
In dit geval ligt het gebied in het 'Beekdallandschap' van de LIK Rheeze - Diffelen en omgeving'. Dit is een kleinschalig landschap met verspreid liggende bebouwing, smalle wegen, houtwallen en kleine bosjes.
De natuurlijke en landschappelijke kwaliteiten in het landelijk gebied blijven voortdurend aandacht vragen. Natuur en landschap staan onder druk, vanwege de energietransitie, klimaatmaatregelen en de transitie in de landbouw. Tegelijk vormen deze ontwikkelen juist een kans om bij te dragen aan de Landstad Hardenberg.
Een goede landschappelijke en ruimtelijke inpassing van vrijkomende agrarische bebouwing is hiervan een voorbeeld. De regeling ‘Erven met kwaliteit’ (voorheen rood-voor-rood) is hiervan de uitwerking. Ruimtelijke kwaliteit ziet de gemeente als “datgene wat ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is”. De provincie gebruikt deze omschrijving ook.
Het verband tussen de fysieke leefomgeving en de gezondheid wordt steeds meer gezien. Vergeleken met de groten steden staat Hardenberg er goed voor. Door de naoberschap en de goede leefkwaliteit zijn de inwoners in staat om zelf regie te voeren over hun gezondheid. Die kwaliteiten wil de gemeente versterken. De gemeente gaat positieve gezondheid en samenwerkingen stimuleren.
De gemeente stimuleert woningeigenaren om te investeren in duurzaamheid en levensloopbestendigheid. Zo blijft de particuliere woningvoorraad ook in de toekomst aantrekkelijk. De gemeente wil minder energie verbruiken en duurzame energie opwekken. De gemeente werkt samen met andere partijen om iedereen goed te informeren en bewust te maken. Ook wil de gemeente zelf het goede voorbeeld geven.
Duurzame stroomopwek en de warmtetransitie moeten op een goede manier een plek krijgen in het landschap. Daarnaast reserveert de gemeente voldoende ruimte voor toekomstige waterveiligheidsmaatregelen en voor klimaatadaptatie.
Deze ontwikkeling draagt bij aan de ambitie van de gemeente om kwaliteit toe te voegen. Met de realisatie van een toekomstbestendige woning wordt hieraan bijgedragen. Ten aanzien van het thema 'Hardenberg in Balans' geldt dat het initiatief bijdraagt aan het vitaal houden van het landelijk gebied en de versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Voor het thema 'Hardenberg Duurzaam' geldt dat de nieuwe woningen duurzaam en gasloos gebouwd gaan worden. Ook blijft er genoeg ruimte over in het gebied om water te bergen.
Het beleid 'Erven met kwaliteit' draagt bij aan een versterking van de natuurlijke en landschappelijke kwaliteiten. De ontwikkeling is daar een voorbeeld van, temeer vanwege de sloop van de ontsierende gebouwen en de inpassing van het nieuwe woonerf. Ook worden woningen gezien als nieuwe economische dragers van het landelijk gebied. Samenvattend wordt gesteld dat het initiatief past binnen de omgevingsvisie 'Landstad Hardenberg'.
De gemeente Hardenberg heeft de hoofdlijnen van het ruimtelijke beleid voor het buitengebied van de gemeente geformuleerd in de 'Visienota Buitengebied Gemeente Hardenberg'. De nota richt zich vooral op de realisatie van ruimtelijke kwaliteiten in het buitengebied.
De hoofddoelen van het ruimtelijk beleid zijn:
De hoofddoelen zijn in de visienota als volgt vertaald:
In dit geval is het thema 'wonen' van belang:
Dit heeft de gemeente vertaald in een aantal uitgangspunten/doelstellingen:
Wonen in het buitengebied wordt niet meer gezien als een ongewenste functie maar als een waardevol deel van het totale woningaanbod van de gemeente. De gemeente streeft dan ook naar het in stand houden van een gevarieerd aanbod van woonmilieus.
In onderstaande tabel is aangegeven in welk gebied de locatie ligt, welk landschapstype van toepassing is en de ontwikkelingsrichting van het betreffende gebied.
Locatie | Gebied | Landschapstype | Ontwikkelingsrichting |
Kanaalweg-Oost 24, Bergentheim | Bergentheim Zuid | Veenontginningslandschap | Landbouwontwikkelingsgebied |
Zoals al eerder aangegeven is er ten aanzien van de ontwikkelingsrichting een nuancering aan te brengen. Het gaat immers om een woongebied in een lint met overwegend woonfuncties. Van beperking van de ontwikkelmogelijkheden voor de landbouw is geenszins sprake. De woning past goed in het lint en draagt door de landschappelijke inpassing bij aan de kenmerken van het veenontginningslandschap. Het initiatief is dan ook in overeenstemming met de visienota Buitengebied.
De gemeente Hardenberg heeft in februari 2020 de beleidsnotitie 'Erven met kwaliteit' vastgesteld. De doelstelling van het beleid is de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit in het buitengebied, door de sloop van landschapsontsierende gebouwen. In juli 2024 is de beleidsnotitie herzien vastgesteld.
Het bestemmingsplan Buitengebied (2014) kent een gebiedsgerichte benadering. Dat wil zeggen dat in de gebieden die primair zijn aangewezen voor de landbouw zeer terughoudend wordt omgegaan met de toepassing van rood voor rood. Daar wordt de “nee, tenzij” benadering toegepast. Het gaat dan om de gebieden die in de visienota Buitengebied zijn aangewezen als agrarisch ontwikkelingsgebied, te weten: Bergentheim-Zuid, Dedemsvaart-Zuid, Slagharen-De Krim en Westerhuizingerveld. In de overige gebieden wordt de “ja, mits” benadering toegepast.
Deze benadering houdt in dat in agrarische ontwikkelingsgebieden wel schuren als landschapsontsierend kunnen worden aangemerkt maar dat in deze gebieden geen nieuwe woningen worden toegestaan, vanwege de mogelijke belemmering voor de landbouwontwikkeling.
De gemeente werkt met sloopbewijzen, van minimaal 200 m2 met asbest en minimaal 300 m2 zonder asbest. Met de invoering van sloopbewijzen wordt het mogelijk om de te slopen landschapsontsierende gebouwen, in te brengen in een project waarvoor sloopcompensatie nodig is. Het sloopbewijs is tien jaar geldig en is verhandelbaar.
Minimaal te slopen oppervlakte
De minimale sloopoppervlakte aan landschapsontsierende gebouwen voor de bouw van een woning bedraagt 850 m2 met asbest en 1.000 m2 zonder asbest. Bij combinaties van sloop met en zonder asbest wordt naar rato gerekend. Zie onderstaande tabel:
![]() |
Bij de berekening van de (minimaal) te slopen oppervlakte blijft per bestaande woning 150 m2 aan gebouwen en overkappingen buiten beschouwing. Omdat deze oppervlakte als bij de woning behorend bouwwerk mag blijven staan of worden teruggebouwd. Bebouwing waarop deze regeling van toepassing is, moet blijvend worden gesloopt. Voor de inrichting van het erf moet een ruimtelijke kwaliteitsplan worden gemaakt.
Het is mogelijk om extra bijgebouwen (groter dan 150 m2) te bouwen. Hiervoor moet extra m2 worden gesloopt. De verhouding staat in onderstaande tabel:
![]() |
Deze regeling gaat in de eerste plaats uit van de bouw van de nieuwe woning(en) op het eigen erf, dat wil zeggen op het erf van de slooplocatie. Dit uitgangspunt komt voort uit de gebiedsgerichte benadering: de slooplocatie en de ontwikkellocatie moeten zo dicht mogelijk bij elkaar liggen. De bouw van de compensatiewoning moet daarom bij voorkeur op het bestaande erf plaatsvinden en als dat niet lukt in hetzelfde gebied. Deze benadering is ook opgenomen in de structuurvisie Kwaliteitsimpuls landschap.
Er zijn echter slooplocaties waar de inpassing van een nieuwe woningbouwkavel ter plekke niet mogelijk of gewenst is. Bijvoorbeeld door de ligging in een agrarisch ontwikkelingsgebied, de aanwezigheid van een agrarisch bedrijf in de directe omgeving of omdat het erf er zich, door zijn opbouw, niet voor leent. Daarnaast kan de eigenaar er zelf voor kiezen om af te zien van herbouw op de eigen locatie. In die gevallen kan elders in de gemeente een bouwlocatie worden toegekend, al dan niet via de uitgifte van een sloopbewijs.
De gemeente wil voorkomen dat het buitengebied “dichtslibt” met woningen. Dat zou ten koste gaan van het groene karakter van het buitengebied. Daarom wordt het uitgangspunt gehanteerd dat nieuwe bouwkavels moeten aansluiten op bestaande bebouwing. Daarmee wordt bedoeld: een locatie op een bestaand erf in het buitengebied, in lintbebouwing of in, danwel direct aan, een dorp of buurtschap.
De begrenzing van een bestaand erf wordt bepaald door de feitelijke situatie en niet door de juridische begrenzing van de (woon)bestemming.
Het bouwen van een compensatiewoning moet op of aansluitend aan een bestaand erf plaats vinden. Hieronder wordt ook begrepen het realiseren van een nieuw erf naast een bestaand erf. Hiervoor gelden dan de volgende voorwaarden:
Bij de erfinrichting hanteert de gemeente de één-erfgedachte. De één-erf-gedachte houdt in dat zowel de nieuwe inrichting van het erf als de nieuwe bebouwing op het erf bijdragen aan het behoud en zo mogelijk het versterken van de oude erfstructuur. Vanuit de één-erfgedachte moet in elk geval worden voorkomen dat er tussen de woningen schuttingen of gesloten hagen worden aangebracht, waardoor er visueel gescheiden erven ontstaan.
De één-erfgedachte is alleen van toepassing als er gebouwd wordt op een bestaand erf. Als er sprake is van een nieuw erf naast een bestaand erf, dan wordt de één-erfgedachte los gelaten en is er sprake van twee aparte erven.
In dit geval ligt het projectgebied binnen het open veenontginningslandschap in Bergentheim, waar een 'nee, tenzij' benadering geldt voor de bouw van nieuwe woningen. De locatie ligt echter niet midden in het open, agrarische landschap, maar langs de randen, in de lintbebouwing langs het kanaal Almelo-De Haandrik, waar reeds meerdere woningen voorkomen. Daarnaast ligt aan de overzijde van het kanaal het besloten heideontginningslandschap, op korte afstand van het plangebied. Ook liggen er geen agrarische bedrijven in de directe omgeving die kunnen worden belemmerd. Bovendien hebben de gronden reeds een woonbestemming. In dit geval kan daarom de tenzij-benadering worden toegepast, en wordt een nieuw erf als passend beschouwd op deze locatie.
Ten aanzien van landschapsontsierendheid en sloopbewijzen geldt dat het gaat om het aantrekken van sloopbewijzen. Het gaat om reeds gesloopte (ontsierende) bebouwing. Aan de voorwaarden voor sloopbewijzen zal voldaan worden. Ten aanzien van de locatie van de nieuwbouw is het relevant dat aansluitend op een bestaand erf wordt gebouwd. Het vernieuwde beleid biedt hiervoor mogelijkheden. Hierna wordt aan de voorwaarden getoetst:
Gezien aan deze voorwaarden voldaan wordt, is toetsing aan de 1-erfgedachte niet nodig. Het plan voldoet hiermee aan het geactualiseerd beleid. Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met de beleidsnotitie 'Erven met kwaliteit'.
Het Programma Wonen is op 26 maart 2019 door de gemeenteraad van Hardenberg vastgesteld. Het programma legt de woonambities voor de langere termijn vast.
Demografen verwachten dat het aantal inwoners en huishoudens van de gemeente Hardenberg het komende decennium zal blijven groeien. In tegenstelling tot de situatie in de meeste andere Nederlandse plattelandsgemeenten is nieuwbouw noodzakelijk om aan de lokale woningvraag te kunnen voldoen. Volgens de prognoses is er in de gemeente Hardenberg de komende tien jaar behoefte aan ruim 1.600 nieuwe woningen. Natuurlijk zijn er wel verschillen tussen de diverse kernen. Zo zijn ‘steden’ Hardenberg en Dedemsvaart in trek als woonlocatie, ook voor huishoudens van buiten de gemeente. En zijn de dorpen en buurtschappen vooral gewild bij de lokale bevolking en rustzoekers van buitenaf.
De afgelopen jaren is sterk ingezet op woningbouw op locaties binnen bestaand stedelijk gebied. Het bouwen van woningen op inbreidingslocaties is een goed streven, als dat betekent dat de kwaliteit van het gebied en de woonkwaliteit daarmee vergroot wordt.
Met name in de kleinere kernen en buitengebieden bevinden zich grote boerderijen op grote kavels. Vanwege het grote onderhoud en het (te) grote oppervlak worden deze woningen steeds minder aantrekkelijk voor een zelfstandig huishouden. Door de mogelijkheid van woningsplitsing te vergroten kunnen deze ruime woningen geschikt maken worden voor meerdere (kleine) huishoudens.
Dit plan voorziet in de bouw van één vrijstaande woning. De ontwikkeling van 1 woning in het buitengebied is een kleinschalige ontwikkeling, en gezien de locatie en het beleid waaraan voldaan moet worden, kan hier alleen in het dure segment gebouwd worden. Enkele losse dure woningen in het buitengebied passen ook in het woonprogramma. Met dit initiatief wordt ingespeeld op de lokale behoefte. Het initiatief is in overeenstemming met de gemeentelijke woonvisie.
Er moet rekening worden gehouden met de mogelijke extra verkeersgeneratie en parkeerbehoefte die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. In de 'Parkeernormennota Hardenberg' is bepaald hoeveel parkeerplaatsen er nodig zijn. Dit is afhankelijk van de locatie en soort ontwikkeling. Het aantal verkeersbewegingen wordt bepaald door gebruik te maken van de kencijfers uit het CROW. Er wordt uitgegaan van gemiddelden.
Met dit initiatief wordt er één vrijstaande woning gerealiseerd. Hiervoor gelden de volgende uitgangspunten:
Voor een vrijstaande woning geldt, op basis van het CROW, een extra verkeersgeneratie van 8,2 verkeersbewegingen per weekdagetmaal.
De Kanaalweg-Oost is goed ingericht om deze verkeerbewegingen eenvoudig en veilig te kunnen verwerken. De ontsluiting van het erf wordt zodanig gerealiseerd dat deze niet tegenover de t-splitsing met de brug komt te liggen. Hierdoor wordt een veilige situatie gerealiseerd.
Voor de vrijstaande woning zijn 2,4 parkeerplaatsen nodig. Op eigen erf is voldoende ruimte om te voorzien in de parkeerbehoefte. Hier worden minimaal 3 parkeerplaatsen gerealiseerd. In het ruimtelijk kwaliteitsplan (Bijlage 1) is te zien dat er (ruim) voldoende ruimte is om op eigen terrein parkeerplaatsen te maken.
Er wordt hiermee voldaan aan het parkeerbeleid van de gemeente Hardenberg.
Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met de uitgangspunten uit het gemeentelijk beleid.
Op basis van paragraaf 5.1.4 van het Bkl houdt een omgevingsplan rekening met de bescherming van de gezondheid en het milieu, waaronder in ieder geval begrepen geluid, bodemkwaliteit, de kwaliteit van de buitenlucht, geur en trillingen. In dit hoofdstuk wordt op deze aspecten ingegaan.
Voor het beschermen van de gezondheid en het milieu staan in het Bkl regels voor het beheersen van geluid door wegen, spoorwegen en industrieterreinen en andere activiteiten. Ook zijn er regels opgenomen voor de bescherming van geluidgevoelige gebouwen. Geluid afkomstig van wegen, spoorwegen en industrieterreinen heeft invloed op de omgeving. Het bevoegd gezag beoordeelt geluid van deze bronnen bij geluidgevoelige gebouwen (artikel 3.20 Bkl). Voor een aantal geluidgevoelige gebouwen (artikel 3.20 Bkl) en stiltegebieden (artikel 7.11 Bkl) gelden specifieke regels. In de aanwijzing van geluidgevoelige gebouwen is de functie (zoals wonen, onderwijs of zorg) bepalend (artikel 3.20 Bkl).
In dit geval is de compensatiewoning een geluidgevoelig gebouw die beschermd moeten worden tegen geluid.
Om te bepalen welke invloed de omliggende wegen hebben op de woningen is een akoestisch onderzoek naar het wegverkeerslawaai gedaan. De uitkomsten van dit onderzoek zijn als Bijlage 2 opgenomen.
Het geluid als gevolg van de gemeentelijke wegen bedraagt hoogstens 56 dB. Met deze waarde wordt niet voldaan aan de standaardwaarde van 53 dB uit het Bkl. Er wordt wel voldaan aan de grenswaarde van 70 dB uit het Bkl.
Het gezamenlijk geluid bedraagt ten hoogste 56 dB. Er is een gevelwering van minimaal 56-33 = 23 dB benodigd om ter plaatse van alle woning aan de binnenwaarde van 33 dB te kunnen voldoen. Ten tijde van de aanvraag van de omgevingsvergunning voor de bouw van de woning dient te worden beoordeeld of sprake is van voldoende gevelwering om ter plaatse van de woningen een binnenniveau van 33 dB te waarborgen.
Doordat een nieuwbouwwoning dient te beschikken over een gevelwering van 20 dB, wordt verwacht dat met geringe gevelmaatregelen een binnenniveau van 33 dB is te realiseren. Ter plaatse van de woning is tevens sprake van één of meerdere geluidsluwe gevels, waardoor sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Met het inachtneming van voorstaande is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de woning.
Op circa 800 meter ligt een spoorlijn. Dit is van voldoende afstand dat er naar verwachting geen hinder van ondervonden wordt.
Er zijn rondom het plangebied geen industrieterreinen aanwezig. Ook is er geen sprake van bedrijven in de directe omgeving van het plangebied.
Vanuit het aspect geluid is er sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Het beschermen van de bodemkwaliteit is een onderdeel bij de afweging van de aspecten van de fysieke leefomgeving. Ter bescherming van de bodemkwaliteit zijn instructieregels in het Bkl opgenomen. De inhoud van deze regels is opgenomen in paragraaf 5.1.4.5 Bkl. De algemene doelstelling van het bodembeleid is het waarborgen van de kwaliteit van de bodem.
Om te beoordelen of de bodem geschikt is voor het gewenste gebruik, is een bodemonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 3 van deze motivering.
De bodem is van voldoende kwaliteit voor de uitvoering van dit voornemen.
In de bovengrondmengmonsters en in het ondergrondmengmonster zijn geen verhogingen aangetroffen boven de interventiewaarde.
In het grondwatermonster zijn geen verhogingen aangetroffen.
De boven- en ondergrond valt in de bodemkwaliteitsklasse Landbouw/natuur. Aangezien geen partijkeuring conform het Regeling Bodemkwaliteit is uitgevoerd, dienen de resultaten in het kader van de Rbk als indicatief beschouwd te worden.
Er heeft geen onderzoek naar de parameters PFAS plaats gevonden. Bij afvoer van grond zal dit
wellicht alsnog in een later stadium moeten worden uitgevoerd.
Op basis van onderhavig onderzoek wordt een nader bodemonderzoek voor deze locatie niet noodzakelijk geacht. De onderzoekslocatie wordt vanuit milieuhygiënisch oogpunt geschikt geacht voor het beoogde gebruik.
Voor de bescherming van de luchtkwaliteit zijn instructieregels opgenomen in paragraaf 5.1.4.1 van het Bkl. Volgens deze regels gelden zogeheten omgevingswaarden voor onder andere stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10). Locaties met hoge concentraties stikstofdioxide en/of fijnstof zijn aangemerkt als aandachtsgebied. Vooral in en vlakbij een aandachtsgebied moeten overheden toetsen aan de omgevingswaarden. Dit is niet nodig indien een activiteit niet in betekende mate (NIBM) bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Volgens het Bkl dragen de volgende projecten niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging:
Er zijn een paar situaties die de overheid nog wel in het hele land moet beoordelen. Dit zijn:
Het voornemen is om één woning te realiseren. In de vorige paragraaf zijn voorbeelden gegeven van projecten die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. De omvang van dit plan is veel kleiner dan deze voorbeelden. Het plan draagt dan ook in niet betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging.
Ten aanzien van de fijnstof afkomstig van veehouderijen in de omgeving, wordt opgemerkt dat in de omgeving van het plangebied een aantal intensieve veehouderijen liggen die van belang kunnen zijn voor de bijdrage van fijnstofconcentratie op het plan. Er zijn in de nabije omgeving meerdere inrichtingen aanwezig waarbij er uitstoot van fijnstof plaatsvindt. Gelet op de ligging van het plangebied ten opzichte van deze inrichtingen is door BJZ.nu een onderzoek naar de luchtkwaliteit uitgevoerd. Het volledige rapport is in Bijlage 4 te vinden. De emissie van fijnstof door de omliggende veehouderijen is achterhaald door middel van betreffende milieudossiers en vastgestelde emissiefactoren. Met een model is de immissie op het plangebied berekend. Het onderzoek is uitgevoerd conform de regels uit het Bkl en de Omgevingsregeling met bijbehorende bijlagen.
De aanleiding voor het onderzoek is of er binnen het plangebied sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat door de fijnstofemissie van omliggende veehouderijen. Het plan zelf draagt aan de luchtverontreiniging niet in betekenende mate bij.
De emissie van fijnstof door de omliggende veehouderijen is achterhaald door middel van betreffende
milieudossiers en vastgestelde emissiefactoren. Met een model is de immissie op het plangebied berekend. Het onderzoek is uitgevoerd conform de regels uit het Bkl en de Omgevingsregeling met bijbehorende bijlagen.
De berekende fijnstofimissie voor PM10 bedraagt ten hoogste 14,77 µg/m3. Voor PM2,5 is het hoogste berekende rekenresultaat 8,2259 µg/m3. Voor PM10 geldt dat het 24-uursgemiddelde 6 keer per jaar wordt overschreden.
Uit het onderzoek blijkt dat er voldaan wordt aan de normen vanuit het Bkl. Voor de concentratie PM2,5 is de verwachting dat over een aantal jaar zal worden voldaan aan het advies van de WHO.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de realisatie van bijbehorend project.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor deze ontwikkeling.
De instructieregels van het Bkl voor geur zijn gericht op geurgevoelige gebouwen. In de aanwijzing van geurgevoelige gebouwen is de functie bepalend. Hierbij kan gedacht worden aan wonen, onderwijs of zorg. Voor overige gebouwen of locaties bepaalt de gemeente zelf de mate van geurbescherming. Dat doet de gemeente vanuit haar taak van het evenwichtig toedelen van functies aan locaties.
In artikel 5.91 Bkl worden de geurgevoelige gebouwen aangewezen die in ieder geval beschermd moeten worden. Hieronder vallen gebouwen met een woonfunctie, gebouwen voor onderwijs, gezondheidszorg en kinderopvang.
Geurhinder ontstaat door activiteiten. In artikel 5.92, lid 2 Bkl staat dat een omgevingsplan erin moet voorzien dat de geur door een activiteit op een geurgevoelig gebouw aanvaardbaar is. Hiervoor moet worden voldaan aan de specifieke beoordelingsregels voor geur voor de milieubelastende activiteit. Deze staan in artikel 8.20 Bkl. Voor het houden van dieren betekent dit dat aan geurnormen dient te worden voldaan. Indien er geen geurnormen zijn vastgesteld, moet worden voldaan aan de afstanden zoals opgenomen in artikel 5.112 Bkl.
Met dit TAM-omgevingsplan wordt een nieuw geurgevoelige functie gerealiseerd. Een woning is namelijk een geurgevoelig gebouw. In de omgeving zijn verschillende veehouderijen aanwezig. Er is daarom een onderzoek gedaan naar de mogelijke geurhinder van deze veehouderijen. In Bijlage 5 is dit onderzoek opgenomen.
Tussen het plangebied en de veehouderijen bevinden zich andere gebouwen die geurgevoelig zijn. Het plan is daarmee niet maatgevend voor de veehouderijen in de omgeving. De planologische rechten van de veehouderijen worden niet aangetast.
Om het woon- en leefklimaat te kunnen beoordelen is zowel de voor- als de achtergrondgeurbelasting berekend. Vanwege de veehouderij aan de Boerendijk 16 bedraagt de voorgrondgeurbelasting ten hoogste 2,0 OUE/m3 ter plaatse van de woning. Het woon- en leefklimaat qua voorgrondgeurbelasting ter plaatse van de woning is volgens de berekening en de gegevens uit tabel 1 als ‘redelijk goed’ te kwalificeren. De achtergrondgeurbelasting bedraagt ten hoogste 3,75 OUE/m3. Volgens tabel 1 uit het onderzoek is het woon- en leefklimaat qua achtergrondgeurbelasting ter plaatse van de woningen te kwalificeren als ‘redelijk goed’.
Bij het beoordelen van het woon- en leefklimaat bestaat de volgende vuistregel: de voorgrondgeurbelasting is maatgevend als die tenminste de helft bedraagt van de achtergrondbelasting. In deze situatie is de voorgrondgeurbelasting maatgevend en is het woon- en leefklimaat te kwalificeren als ‘redelijk goed’.
Aan het bevoegd gezag (gemeente Hardenberg) is de afweging of het woon- en leefklimaat ter plaatse van de woning aanvaardbaar wordt geacht.
Het aspect 'geur' vormt geen belemmering voor dit plan.
Het omgevingsaspect trillingen is geregeld in paragraaf 22.3.5 van het omgevingsplan. Daarin worden regels gesteld aan trillingen in een frequentie van 1 tot 80 Hz door een activiteit in een trillinggevoelige ruimte van een trillinggevoelig gebouw, die op een locatie is toegelaten op grond van een omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit. Er gelden maximale waarden voor continue trillingen en voor herhaald voorkomende trillingen. De maximale waarden zijn opgenomen in de tabellen in artikel 22.88 en 5.87a van het omgevingsplan.
Trillingen worden veelal veroorzaakt door spoorwegen. Bij afstanden groter dan 100 meter zal het trillingniveau boven de streefwaarde van Vmax 0,1 zijn. Het plangebied ligt op ongeveer 800 meter van een spoorlijn. Hiermee zal het trillingsniveau waarschijnlijk niet boven de streefwaarde uitkomen.
Vanuit het aspect trillingen is er sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Licht kan wenselijk zijn of juist hinderlijk. Vanuit gezondheidsoogpunt is het belangrijk dat er voldoende daglicht in bouwwerken komt. Dit heet daglichttoetreding. In het Bbl staan regels voor voldoende daglicht in bouwwerken (nieuwbouw). Deze verschillen per gebruiksfunctie en soort ruimte.
Daarnaast is ook voldoende zonlicht op gebouwen, tuinen, terrassen en speelplekken belangrijk. Een toename van schaduw kan ongewenst zijn. Dit is het onderwerp bezonning. De rijksoverheid heeft voor dit aspect van de fysieke leefomgeving geen instructieregels opgesteld. Daarom heeft de gemeente de vrijheid om deze zelf in te vullen. Hier is geen gebruik van gemaakt.
Tot slot kan kunstlicht leiden tot diverse vormen van lichthinder. Kunstlicht komt van (autosnel)wegen, woonkernen, industrie- en bedrijventerreinen, glastuinbouw en sportterreinen. Ook hier zijn geen regels opgesteld door de rijksoverheid en kan de gemeente zelf bepalen hoe zij ermee omgaat.
Bij de vergunningaanvraag voor de bouw van de woning zal getoetst worden aan de regels over de daglichttoetreding en bezonning. Op het gebied van kunstlicht wordt rekening gehouden dat het gebied in de door de provincie aangewezen 'donkerte' ligt. Zie hiervoor 3.2.3.1.3. Er zal slechts een beperkte toename van kunstlicht zijn, aangezien het gaat om één woning. Tevens heeft de ontwikkeling ten aanzien van bezonning geen invloed op omliggende bestaande woningen.
Vanuit het aspect licht is er sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Nederland is een waterland. De opgaven op het terrein van water zijn groot en worden in de toekomst alleen maar groter. Om ons land ook voor de komende generaties veilig, aantrekkelijk en leefbaar te houden, is het Nationaal Water Programma 2022-2027 (NWP) ontwikkeld. Dit NWP beschrijft de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid en het beheer van de rijkswateren en rijksvaarwegen.
De provincie houdt toezicht op de waterschappen en is verantwoordelijk voor veilig drinkwater. Ook zorgt zij voor de plannen voor waterbeheer in de regio. Ook is de provincie verantwoordelijk voor vergunningverlening voor drinkwaterwinning. De ambities zijn gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving.
De waterschappen beheren water en waterkeringen (dijken) en zuiveren afvalwater. Ook zorgen zij voor de kleine waardevolle wateren, zoals vennen en bronnetjes. Voor grotere rivieren, meren en kanalen en grondwaters bestaat de Europese Kaderrichtlijn. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben de waterschappen een Waterbeheerplan opgesteld. Het waterbeheerprogramma gaat in op alle aspecten van het watersysteembeheer (met uitzondering van het rioleringsbeheer en de drinkwaterzorg). Het waterbeheerprogramma beschrijft welke maatregelen het waterschap wil nemen.
Bij nieuwe plannen dient rekening te worden gehouden met de waterhuishoudkundige situatie. Dit houdt in dat de gevolgen van het plan op de waterbelangen beschreven moeten worden. Een belangrijk instrument hierbij is de watertoets. De waterbelangen en waterhuishoudkundige doelstellingen worden hierbij afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen gaan over zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Voor dit plan is gebruikt gemaakt van de digitale watertoets. Hierdoor wordt ook het betrokken waterschap geïnformeerd. In dit geval is dat het waterschap Vechtstromen. De beantwoording van de vragen heeft geleid tot de 'korte procedure'. Hierbij is de standaard waterparagraaf van toepassing. In Bijlage 6 is het resultaat van de watertoets opgenomen. Het waterschap Vechtstromen geeft een positief wateradvies.
Het plan heeft een geringe invloed op de waterhuishouding:
Het initiatief is niet in strijd met de waterbelangen.
In dit hoofdstuk komt aan de orde op welke wijze de veiligheid gewaarborgd wordt. Gedoeld wordt op het waarborgen van de veiligheid ter voorkoming van een branden, rampen of crisis. De hoofdlijnen van het wettelijk kader omtrent de externe veiligheid zijn opgenomen in instructieregels in afdeling 5.1.2 Bkl. In bijlage VII van het Bkl zijn activiteiten aangewezen als risicobronnen. Deze risicobronnen zijn van belang voor de regels over het plaatsgebonden risico en aandachtsgebieden. Het betreft de volgende activiteiten:
Het werken met aandachtsgebieden voor externe veiligheidsrisico's is een nieuwe manier van omgaan met het groepsrisico (artikel 5.12 t/m 5.15 Bkl). Een aandachtsgebied geldt van rechtswege. Deze worden vastgelegd in het Register Externe Veiligheid en zijn digitaal raadpleegbaar. Voor het project moet binnen de aandachtsgebieden rekening worden gehouden met het groepsrisico. Hier wordt aan voldaan door in het aandachtsgebied geen beperkt kwetsbare, kwetsbare en zeer kwetsbare gebouwen toe te laten en ook geen beperkt kwetsbare en kwetsbare locaties. Deze gebouwen en locaties zijn wel toelaatbaar als er daarvoor extra maatregelen worden genomen. Dat wordt gedaan met voorschriftengebieden.
Voor een project dient een aandachtsgebied als voorschriftengebied te worden aangewezen als er met het project kwetsbare gebouwen worden toegestaan. In een voorschriftengebieden gelden de extra bouweisen van paragraaf 4.2.14 Besluit bouwwerken leefomgeving (hierna: Bbl).
De risico's ten aanzien van externe veiligheid zijn in te zien in onderstaande afbeelding. Het plangebied is aangegeven met de zwarte lijn.
![]() |
Afbeelding 6.1: Risico's externe veiligheid (Bron: ev-signaleringskaart.nl) |
Ten westen van het plangebied ligt een buisleiding van de Nederlandse Gasunie. Deze ligt op voldoende afstand van het plangebied. Groepsrisico dient binnen een zone van 70 meter uit de leiding te worden verantwoord. Het plangebied ligt hier ruim buiten. Binnen het plangebied zijn geen buisleidingen of risicobronnen aanwezig. Ook ligt het niet in een aandachtsgebied of veiligheidszone.
Vanuit het aspect externe veiligheid is er sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Bij het beschermen van cultureel erfgoed moet de gemeente rekening houden met bepaalde uitgangspunten. In artikel 5.130 lid 2 Bkl staan instructieregels voor de gemeente. Deze gaan over:
De aspecten cultuurhistorie (monumenten) en archeologie worden hierna uitgewerkt.
Onder cultuurhistorische waarden worden alle gebieden verstaan die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.
Tegenover het plangebied ligt de brug de 'Gouden Ploeg'. Dit betreft een draaibrug uit 1875, die als gemeentelijk monument is aangewezen. Bijzonder aan de brug Gouden Ploeg is dat het geen verticale maar een horizontale draaibrug is. Het is een lichte ijzeren constructie, rustend op betonnen landhoofden.
De kavel ligt recht tegenover de Gouden Ploeg. Van een afbreuk aan de kenmerken van deze brug is echter geen sprake, doordat de kavel passend in het lint langs de Kanaalweg-Oost gesitueerd wordt en de woning qua verschijningsvorm aansluit bij andere, omliggende woningen.
Er bevinden zich, naast de Gouden Ploeg, binnen het gebied zelf geen rijks- dan wel gemeentelijke monumenten. In de directe nabijheid van de locatie is er geen sprake van bijzondere cultuurhistorische waarden.
Het aspect cultuurhistorie is geen belemmering met betrekking tot het plan.
In de Erfgoedwet staat een archeologische zorgplicht wanneer de bodem wordt verstoord. Er is dan onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat er archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden.
De gemeente Hardenberg heeft de archeologische verwachting verwerkt in het tijdelijke deel van het omgevingsplan (het bestemmingsplan). Er geldt de bestemming 'Waarde - Archeologie 5'. Dit houdt in dat een archeologisch onderzoek nodig is wanneer de bodemverstorende activiteiten groter dan 2.500 m2 zijn en een diepte van 50 cm of meer hebben.
Met het voorgenomen plan is geen sprake van overschrijding van deze oppervlaktes, waardoor een archeologisch onderzoek niet nodig is. Hoewel onderzoek niet nodig is, is het niet uitgesloten dat een archeologische vondst wordt gedaan. Indien bij graafwerkzaamheden een archeologische vondst wordt gedaan, dan is de meldplicht van toepassing.
De aspecten cultuurhistorie en archeologie vormen geen belemmering voor het planvoornemen.
De Ladder voor duurzame verstedelijking is een instructieregel voor zorgvuldig ruimtegebruik en tegengaan van leegstand. Bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen wordt beoordeeld of er echt behoefte aan is. En of de ontwikkeling binnen het stedelijk gebied kan. De ladder is beleidsneutraal overgezet naar het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl). De instructieregel in artikel 5.129g Bkl regelt dat bij een wijziging van het omgevingsplan voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling het toepassen van de ladder is vereist.
Voor de toetsing aan de ladder is het noodzakelijk om inzicht te hebben in de begrippen:
'bestaand stedelijk gebied' is 'het bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
Een 'stedelijke ontwikkeling' is de 'ontwikkeling of uitbreiding van een bedrijventerrein, een zeehaventerrein, een woningbouwlocatie, kantoren, een detailhandelsvoorziening of een andere stedelijke voorziening die voldoende substantieel is'.
Artikel 5.129g Bkl legt geen grens vast wat 'voldoende substantieel' is. In uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State zijn wel lijnen uitgezet. Er is een overzichtsuitspraak (ECLI:NL:RVS:2017:1724) over de Ladder. De Afdeling geeft hierin geen harde ondergrenzen, maar stelt wel 'in beginsel' grenzen.
Uit de overzichtsjurisprudentie blijkt dat het realiseren van 11 woningen niet wordt gezien als stedelijke ontwikkeling. In het plan is sprake van het toevoegen van één compensatiewoning. De ladder voor duurzame verstedelijking is daarmee niet van toepassing.
Voor de bescherming van het landschap geldt het Europees landschapsverdrag. Dit verdrag erkent dat landschappen een onderdeel zijn van de fysieke leefomgeving. In artikel 1.2 lid 1 sub g Omgevingswet staat dat 'landschappen' een onderdeel zijn van het fysieke leefomgeving. Het landschapsbeleid kan door Rijk, provincie of gemeente in een omgevingsvisie zijn vastgelegd. De gemeente Hardenberg heeft dit gedaan middels de Landschap Identiteits Kaarten.
De gemeente heeft voor het gebied een Landschap-Identiteit-Kaart (LIK) gemaakt. In de LIK wordt de identiteit van het gebied bepaald. Op deze wijze wil de gemeente de ruimtelijke kwaliteit van het gebied versterken.
Het gebied ligt in de 'Bergentheim Zuid'. De locatie ligt in het open veenontginningslandschap. Dit is in onderstaande afbeelding weergegeven. De locatie is hierin met de rode ster aangegeven.
![]() |
Afbeelding 7.1: Uitsnede LIK - Bergentheim Zuid (Bron: Gemeente Hardenberg) |
De gemeente Hardenberg wil regie voeren op de ontwikkeling van het landelijk gebied. De identiteit van het gebied komt voort uit de ontstaansgeschiedenis en de daarmee samenhangende landschapstypen. In de LIK is daarom een onderscheid gemaakt tussen de verschillende landschapstypen die in het gebied voorkomen. Deze landschapstypen zijn op een overzichtskaart opgenomen (zie ook afbeelding 7.1). Vervolgens is voor het gebied een overzicht gemaakt met de waardevolle en storende kenmerken. Er is ook een visie (wensbeeld) op de toekomstige ontwikkelingen gegeven.
Ten aanzien van het open veenontginningslandschap geldt dat er in dit landschapstype openheid voorkomt. De erven zijn rechtlijnig en voorzien van randbeplantingen. Momenteel is het plangebied in gebruik als tuin, waarbij er geen doorzicht is naar het open veenontginningslandschap dat als het ware begint achter de woonerven in het lint langs de Kanaalweg-Oost. Door het realiseren van een kavel, met passende randbeplanting, liggen er kansen om deze doorzichten te herstellen en de randbeplanting, die passend is voor deze erven, terug te brengen. Hiermee liggen er kansen om het landschap te versterken. Middels een voorwaardelijke verplichting is de landschappelijke inrichting geborgd.
Voor het bepalen van de landschapsmaatregelen is een ruimtelijke kwaliteitsplan (Bijlage 1) opgesteld. De landschappelijke kenmerkende waarden zijn als uitgangspunt genomen. De landschapsmaatregelen bestaan uit het aanplanten van gebiedseigen beplanting ter plaatse van de erven. De LIK is gekoppeld aan de regels ter bescherming van de landschappelijke kenmerkende waarden. Hiermee is het plan in overeenstemming.
De gemeente Hardenberg vindt het belangrijk dat bouwplannen voor gebouwen in de stad, het dorp en het buitengebied van goede kwaliteit zijn. En dat deze passen in het huidige beeld. Er zijn twee welstandsnota's, een voor de stads- en dorpskernen en een voor het buitengebied. Voor het buitengebied is dat de 'Welstandsnota Buitengebied'. Deze nota is vastgesteld op 3 december 2013.
Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente. Daarom is deze van toepassing.
Voor Hardenberg zijn drie gebieden te onderscheiden op basis van de gebiedskarakteristieken. In onderstaande afbeelding zijn de grootste verschillen weergegeven.
![]() |
Afbeelding 7.2: Uitsnede welstandsgebieden (Bron: Gemeente Hardenberg) |
De gemeente onderscheidt per gebied drie niveaus van welstand.
Het gebied ligt in een veenontginning en heeft niveau 1 voor de welstand. Bij de inrichting van het erf is rekening gehouden met de positie van de bebouwing op het erf. In het ruimtelijk kwaliteitsplan (Bijlage 1) is hier nader op ingegaan. Zo wordt het erf in het veenontginningslandschap ingepast en wordt de woning passend in het lint gesitueerd, in de rooilijn van de andere woningen. Bij de aanvraag voor de omgevingsvergunning voor de bouw van de woning zal nader aan de welstandscriteria worden getoetst. Het plan voldoet daarmee aan de Welstandsnota.
De natuur maakt onderdeel uit van de fysieke leefomgeving. Bij natuurbescherming gaat het om de bescherming van gebieden en de bescherming van soorten. In dit hoofdstuk komt aan de orde hoe dit plan rekening houdt met de bescherming hiervan.
Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. In deze gebieden worden dieren, planten en hun leefomgeving beschermd. Activiteiten die significante negatieve gevolgen kunnen hebben voor deze gebieden worden gedefinieerd als een Natura 2000-activiteiten. Deze activiteiten zijn op basis van artikel 5.1 lid e van de Omgevingswet vergunningplichtig.
Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is 'Vecht- en Beneden-Reggegebied'. Deze ligt op ongeveer 2 kilometer van het plangebied. Met het plan wordt één woning gebouwd. Gezien de kleine schaal van de ontwikkeling in relatie tot de relatief grote afstand tot Natura 2000-gebied, wordt een stikstofberekening niet nodig geacht.
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. Het NNN is in provinciale omgevingsvisies- en verordeningen uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten. De bescherming van het NNN kent geen externe werking.
Het dichtstbijzijnde deel van het NNN ligt op circa 96 meter afstand. Er is daarmee geen sprake van een ontwikkeling in of nabij het NNN. Het plan gaat niet gepaard met aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN.
Dit plan leidt niet tot negatieve effecten op beschermde gebieden.
Onder de Omgevingswet zijn veel dier- en plantsoorten beschermd. Sommige activiteiten kunnen gevolgen hebben voor dieren en planten in het wild. Dit zijn flora- en fauna-activiteiten. Bij een activiteit is het nodig om te controleren of er soorten aanwezig zijn en welke soorten dit zijn. Er zijn maar weinig activiteiten waarbij vooraf al is uit te sluiten dat ze een flora- en fauna-activiteit tot gevolg hebben. Hoofdstuk 11 van het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) bepaalt wanneer een vergunning nodig is.
Er wordt binnen het plangebied groen verwijderd en gebouwd. Dit zijn activiteiten die negatieve effecten kunnen hebben op beschermde soorten. Er is daarom een ecologisch onderzoek uitgevoerd. De resultaten daarvan zijn als Bijlage 7 bijgevoegd.
Soortbescherming
Flora
Geen schadelijke handelingen flora & fauna activiteit in het kader van de Omgevingswet
Vleermuizen
Geen schadelijke handelingen flora & fauna activiteit in het kader van de Omgevingswet.
Zoogdieren
Geen schadelijke handelingen flora & fauna activiteit in het kader van de Omgevingswet.
Vogels
Geen schadelijke handelingen flora & fauna activiteit in het kader van de Omgevingswet.
Overige soorten
Geen schadelijke handelingen flora & fauna activiteit in het kader van de Omgevingswet
Houtopstanden
Er worden geen bomen gekapt zoals bedoeld in de omgevingswet die vallen onder het onderdeel houtopstanden. Geen herplant- of meldingsplicht.
Dit plan leidt niet tot negatieve effecten op beschermde soorten.
Het plan leidt niet tot negatieve effecten op de natuur.
Een beperkingengebiedactiviteit is een activiteit die de functie van een maatschappelijk belangrijk werk of object kan verstoren. Dit zijn bijvoorbeeld wegen, spoorwegen, luchthavens en waterstaatswerken (rivieren etc.). Voorbeelden van beperkingengebiedactiviteiten zijn het plaatsen van een reclamebord naast een snelweg of het bouwen op een zeedijk. Om de functie van het werk of object te beschermen, gelden er beperkingen in een aangewezen gebied daaromheen. Het bevoegd gezag wijst dat gebied op kaart aan. De beperkingen gelden voor activiteiten in dit gebied (het beperkingengebied).
Het plangebied wordt aan de noordwestzijde begrensd door de Kanaalweg-Oost met daarachter het kanaal Almelo-De Haandrik. Deze weg en deze watergang hebben geen beperkingsgebied. Het plangebied ligt daarmee niet binnen een beperkingsgebied. Met de opzet van het erf wordt in een veilige afwikkeling van het verkeer voorzien. Ten eerste omdat de inrit niet direct tegenover de t-splitsing komt te liggen. Tevens is ook sprake van een veilige ontsluiting, waar voldoende zicht is op de openbare weg. Het parkeren van voertuigen vindt op het erf plaats. Er is geen sprake van langsparkeren wat tot onveilige situaties kan leiden bij de ontsluiting van het perceel. Ten slotte is er geen sprake van opslag en/of hoge beplanting op de gronden voor de woning die het zicht van automobilisten beperkt. Geconcludeerd wordt dat binnen het plan in voldoende mate rekening wordt gehouden met de staat en werking van de infrastructuur. Het plan voldoet aan de instructieregel uit paragraaf 5.1.7.
Het plangebied ligt niet binnen een beperkingsgebied.
Ondergrondse kabels en leidingen zijn belangrijk voor het transport van data, elektriciteit en stoffen zoals gas en water. Sommige ondergrondse (hoogspannings)leidingen kunnen een risico opleveren voor de omgeving.
In Hoofdstuk 6 is al ingegaan op mogelijke buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Hieruit blijkt dat er geen buisleidingen aanwezig zijn. Daarnaast zal voorafgaand aan de bouw van de woning een Klic-melding worden gedaan. Hiermee wordt voorkomen dat kabels en leidingen tijdens de bouw van de woningen worden beïnvloed.
Het plangebied heeft in deze fase geen nadelige gevolgen op de kabels en leidingen.
Een milieueffectrapportage (m.e.r.) brengt het effect van een project op het milieu in beeld. De regelgeving voor de m.e.r. is te vinden in afdeling 16.4 van de Omgevingswet (Ow) en in hoofdstuk 11 en bijlage V bij het Omgevingsbesluit (Ob). Uit bijlage V van het Ob kan worden bepaald of een plan mer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig is. In deze bijlage is een tabel opgenomen met vier kolommen. In kolom 1 staan de projecten opgesomd. In kolom 2 zijn de gevallen genoemd waarin een project-mer verplicht is. In kolom 3 staan de gevallen genoemd waarin de project-mer-beoordelingsplicht geldt. Kolom 4 bevat tot slot de besluiten die betrekking hebben op de projecten waarvoor de project-mer-(beoordelings)plicht geldt.
Het plan gaat uit van de realisatie van één compensatiewoning. Op basis van kolom 1 van bijlage V Ob valt dit onder een 'stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra en parkeerterreinen'.
Beoordeeld moet worden of het project aanzienlijke milieueffecten kan hebben. Als dat het geval is moet een milieueffectrapport worden gemaakt.
Of het project aanzienlijke milieueffecten kan hebben moet worden beoordeeld aan de hand van de relevante criteria van bijlage III bij de mer-richtlijn, dat wil zeggen: de kenmerken van het project, de plaats van het project en de potentiële effecten.
De kenmerken van het project betreffen het veranderen van een agrarische functie in een woonfunctie. De plaats van het project betreft een bestaand en een voormalig boerenerf. Potentiële effecten zijn er niet, althans niet relevant, zoals blijkt uit de vorige hoofdstukken. Gelet hierop kan het project geen aanzienlijke milieueffecten hebben. Er hoeft geen milieueffectrapport te worden gemaakt.
Het gaat om een (zeer) kleinschalige ontwikkeling waarbij het aantal verkeersbewegingen slechts zeer gering toeneemt. Verder is sprake van een functie die niet leidt tot een aantasting van het woon- en leefklimaat van omliggende woningen of een beperking voor andere functies in de omgeving. Gelet op de kenmerken van dit project en de plaats van het project zal dit geen gevolgen voor het milieu met zich meebrengen. Uit hoofdstuk 4 tot en met hoofdstuk 9 van deze motivering is dit ook gebleken. Er wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r..
Dit plan brengt geen negatieve effecten op het milieu met zich mee. Het opstellen van een milieueffectrapport is niet nodig.
Overheden zijn verplicht om de kosten van een ontwikkeling te verhalen. Het afsluiten van een overeenkomst tussen de initiatiefnemer en het bevoegd gezag heeft daarbij de voorkeur. Kostenverhaal geldt voor kostenverhaalplichtige activiteiten. Het Omgevingsbesluit bevat relevante regels over (verplicht) kostenverhaal.
In dit geval is een overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente. Hierin is verzekerd dat het risico op nadeelcompensatie voor rekening van de initiatiefnemer komt. De gemeentelijke kosten zijn hier ook in opgenomen. Het kostenverhaal voor de gemeente is hiermee volledig verzekerd.
Participatie is een belangrijk aspect in de procedure van een ruimtelijke ontwikkeling. Een ontwikkeling heeft namelijk niet alleen invloed op de fysieke leefomgeving, maar ook op de mensen die daar wonen, werken en recreëren. Het is daarom van belang dat deze mensen in een vroeg stadium worden betrokken bij het initiatief.
Initiatiefnemer heeft de buren uitgebreid ingelicht over de plannen. De reacties op het plan waren positief. Vervolgens heeft initiatiefnemer de buren nader bedankt voor de positieve houding. Hierna is een anonieme samenvatting van die brief weergegeven.
Na het gesprek met verschillende buurtbewoners, wil ik u graag informeren dat zij allen positief staan
tegenover onze komst. Ze hebben aangegeven verheugd te zijn over het feit dat er bekenden uit de
buurt binnenkort naast hen komen wonen.
Bovendien zijn de buren verheugd dat er actie wordt ondernomen met betrekking tot de renovatie van
de woning en de schuur. Ze hebben aangegeven dat het hen geruststelt dat er verbeteringen worden
aangebracht en dat er aandacht wordt besteed aan het behoud van de esthetiek van de omgeving.
Deze gedeelde waardering voor het behoud en de ontwikkeling van onze buurt versterkt onze wens om
bij te dragen aan een prettige woonomgeving voor iedereen.
Het is bemoedigend om te horen dat alle partijen enthousiast zijn over de ontwikkelingen die op til zijn.
We zijn vastbesloten om ons steentje bij te dragen aan een positieve en bloeiende gemeenschap.
Het plan zal in het kader van het vooroverleg naar de relevante vooroverlegpartners worden toegezonden. In deze paragraaf zal verslag worden gedaan van de reacties van de betreffende instanties.
Dit plan heeft voor 6 weken als ontwerp ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.
Op basis van artikel 4.2 van de Omgevingswet bevat het omgevingsplan voor de hele gemeente de regels die nodig zijn voor een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. In het Bkl staan de instructieregels voor de hoofdonderwerpen. Een omgevingsplan houdt in ieder geval voldoende rekening met onderstaande onderwerpen:
Deze onderwerpen zijn beoordeeld in hoofdstuk 3 tot en met hoofdstuk 10. Hieruit blijkt dat het plan met alle aspecten voldoende rekening houdt. Geconcludeerd wordt dat met deze wijziging van het omgevingsplan sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.