Plan: | TAM-omgevingsplan Moeshoekweg 7 Slagharen |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0160.0000TAM0008-OW01 |
In het buitengebied van de gemeente Hardenberg in Slagharen ligt de Moeshoekweg 7. Hier is een voormalig agrarisch bedrijf aanwezig. Het perceel bestaat uit een boerderij met bedrijfswoning en meerdere schuren.
De agrarische bedrijfsactiviteiten zijn inmiddels gestopt, en de bestaande bedrijfswoning is sterk verouderd. De initiatiefnemer is daarom voornemens de bestaande bedrijfswoning te slopen en een nieuwe woning te realiseren ter plaatse van de te slopen woning. De nieuwe woning wordt als reguliere woning in gebruik genomen.
Bovenstaande ontwikkelingen zijn niet in overeenstemming met de geldende regels van het omgevingsplan. Op basis van de huidige regels is de activiteit wonen enkel als nevenactiviteit toegestaan, ondergeschikt aan de agrarische functie. In voorliggend geval is er geen sprake meer van een agrarisch bedrijf, waardoor de activiteit wonen niet is toegestaan.
Hiervoor dient het omgevingsplan te worden gewijzigd. Voorliggend TAM-omgevingsplan voorziet in een passend juridisch-planologisch kader en toont aan dat de ontwikkeling vanuit ruimtelijk en planologisch oogpunt verantwoord is.
Het plangebied bestaat uit het perceel aan de Moeshoekweg 7. Hierna is de ligging van het plangebied ten opzichte van Slagharen en de directe omgeving weergegeven.
![]() |
Afbeelding 1.1: Ligging van het plangebied ten opzichte van Rheeze en de directe omgeving (Bron: Plattekaart.nl) |
Het omgevingsplan bestaat uit een tijdelijk deel en een niet-tijdelijk deel. De bestemmingsplannen vallen onder het tijdelijke deel. In onderstaande tabel is een overzicht opgenomen van de onderdelen van het omgevingsplan die het meest relevant zijn.
Naam | Vaststellingsdatum | |
Omgevingsplan gemeente Hardenberg | 1 januari 2024 | |
Bestemmingsplan Buitengebied Hardenberg | 2 december 2014 | |
Bestemmingsplan Buitengebied Hardenberg, herziening regels | 26 september 2016 | |
Bestemmingsplan Facetherziening parkeren Hardenberg | 17 juli 2018 | |
Bestemmingsplan Buitengebied Hardenberg, Kleine Windturbines Bij Agrarische Bedrijven | 21 juni 2022 |
In het bestemmingsplan 'Buitengebied Hardenberg' heeft het plangebied de enkelbestemming 'Agrarisch met waarden - Agrarisch met waarden - Besloten veenontginningslandschap'. Het plangebied geldt tevens als bouwvlak. Verder is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5' van toepassing op het projectgebied. In onderstaande afbeelding is een uitsnede opgenomen van dit bestemmingsplan. Het plangebied is aangegeven met de rode contour.
![]() |
Afbeelding 1.2: Uitsnede van het bestemmingsplan "Buitengebied Hardenberg" (Bron: ruimtelijkeplannen.nl) |
Gronden met de bestemming 'Agrarisch met waarden - Besloten veenontginningslandschap' zijn met name bestemd voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf (uitgezonderd glastuinbouw). Verder zijn de gronden bestemd voor de instandhouding van de sterke gebiedskenmerken van het landschap. Gebouwen zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan. Tot slot zijn er zijn uitsluitend bedrijfswoningen als woningen toegestaan.
De voor 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en bescherming van de verwachte archeologische waarden.
Strijdigheid
Er is geen sprake meer van een volwaardig agrarisch bedrijf. Het regulier wonen in de bestaande bedrijfswoning is niet toegestaan binnen de huidige agrarische bestemming. Om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken dient de functie gewijzigd te worden
Het plan ''TAM-omgevingsplan Moeshoekweg 7 Slagharen” bestaat uit de volgende stukken:
Op de verbeelding zijn de functies van de gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een motivering. De motivering geeft een duidelijk beeld van het plan. En van de daaraan ten grondslag liggende gedachten. Dit maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het omgevingsplan.
Het plangebied ligt aan de Moeshoekweg 7 in Slagharen. Binnen het projectgebied is een (leegstaande) bedrijfswoning met drie schuren gesitueerd. De schuren waren werden voorheen gebruikt ten behoeve van agrarische bedrijfsvoering. De schuren hebben een gezamenlijk oppervlakte van 247m2 (143m2+56m2+48m2) Verder staat er een mantelzorgunit (zie afbeelding 2.8) op het perceel. Momenteel is er geen sprake meer van agrarische activiteiten binnen het plangebied.
Rondom het gebied liggen agrarische gronden en een aantal woonpercelen. Het projectgebied wordt ten zuiden met twee in/uitritten ontsloten via de Moeshoekweg.
Op afbeelding 2.1 is op een luchtfoto de huidige situatie weergegeven. Het plangebied is aangeduid met de rode lijn. Afbeelding 2.2 t/m 2.8 geven een beeld van de bebouwing op het perceel.
![]() |
Afbeelding 2.1: Luchtfoto plangebied Moeshoekweg 7 (Bron: PDOK, bewerkt) |
Afbeelding 2.3 Foto stacaravan (Bron: Initiatiefnemer)
Afbeelding 2.4 Foto schuur naast huidige bedrijfswoningwoning (bron: Initiatiefnemer)
Afbeelding 2.5 Foto schuur achterzijde huidige bedrijfswoning (Bron: Initiatiefnemer)
Afbeelding 2.6 Foto schuur achterzijde erf (Bron: Initiatiefnemer)
Afbeelding 2.7 Vooraanzicht woning met links een mantelzorgunit (Bron: Cyclomedia)
Afbeelding 2.8 Aanzicht mantelzorgunit (Bron: Cyclomedia)
Zoals opgemerkt in paragraaf 2.1 van voorliggend TAM-omgevingsplan, is er op bestaande agrarisch perceel geen sprake meer van agrarische activiteiten. Voorliggend plan ziet toe op het vervangen van de bestaande agrarische bedrijfswoning voor een reguliere vrijstaande woning. Het perceel zal dan ook in de toekomst niet meer in gebruik worden genomen voor agrarische doeleinden. De bestaande schuren blijven bestaan, en dienen als opslagruimte ten behoeve van de woning. Afbeelding 2.7 geeft een beeld van de gewenste indeling van het erf. Zoals hierop is te zien, wordt de nieuwe woning exact op de plek van de te slopen bedrijfswoning gerealiseerd. Afbeelding 2.8 geeft een impressie van de verschillende aanzichten van de nieuw te bouwen woning. De woning krijgt een bouwhoogte van circa 7,7 meter en een goothoogte van circa 2,6 meter en een inhoud van 600 m3.
![]() |
Afbeelding 2.7: Plattegrond gewenste situatie (Bron: Bouwbureau Slim) |
![]() |
Afbeelding 2.8: Plattegrond gewenste situatie (Bron: Bouwbureau Slim) |
Nederland staat voor grote uitdagingen die van invloed zijn op onze fysieke leefomgeving. Complexe opgaven zoals verstedelijking, verduurzaming en klimaatadaptatie zijn nauw met elkaar verweven. Dat vraagt een nieuwe manier van werken waarmee keuzes voor de leefomgeving beter gemaakt kunnen worden. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) zorgt voor een gezamenlijke aanpak die leidt tot een duurzaam perspectief voor de leefomgeving. Dit is nodig om de doelen te halen en is een zaak van overheid en samenleving.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk richting geven. Dit komt samen in vier prioriteiten:
In de NOVI is aangegeven dat het vorm geven van de opgaven nodig is op een lager schaalniveau. De aangewezen regio's werken samen met de provincies aan ruimtelijke voorstellen. Vervolgens wordt er gekeken of alle losse plannen bij elkaar tot een duurzaam landelijk beeld leiden. De stappen die genomen worden, staan beschreven in het programma NOVEX en het programma Mooi Nederland.
De NOVI laat zich niet specifiek uit over dergelijke kleine lokale ontwikkelingen. De voorgenomen ontwikkeling raakt geen rijksbelangen. Er is daarmee geen sprake van strijd met het rijksbeleid.
Iedere provincie in Nederland stelt een omgevingsvisie op: een strategische visie voor de lange termijn voor de gehele fysieke leefomgeving. De Omgevingsvisie bevat de provinciale visie op de ruimte in Overijssel. Daarin worden uitspraken gedaan over ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur. In de Omgevingsverordening staan de regels die ervoor zorgen dat bij nieuwe ontwikkelingen rekening wordt gehouden met het provinciale beleid.
De Omgevingsvisie Overijssel bestaat uit drie delen: een deel Visie, een deel Beleid en een deel Uitwerking. Naast de Omgevingsvisie Overijssel 2017, is er de Omgevingsverordening Overijssel 2024 en de Catalogus Gebiedskenmerken.
De opgaven en kansen waar de provincie voor staat, zijn vertaald in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema’s. Dit is het vertrekpunt voor alle projecten en initiatieven in de provincie Overijssel. Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de visie wordt het 'Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel' gebruikt. In het uitvoeringsmodel staan de stappen 'of' (generieke beleidskeuzes), 'waar' (ontwikkelingsperspectieven) en 'hoe' (gebiedskenmerken) centraal.
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Eén van de instrumenten is de Omgevingsverordening. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat het beleid van de Omgevingsvisie geborgd is. Er wordt nadrukkelijk gestuurd op ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid.
Bij een initiatief voor bijvoorbeeld woningbouw, een nieuwe bedrijfslocatie, toeristisch-recreatieve voorzieningen, en natuurontwikkeling, wordt aan de hand van deze drie stappen bepaald of een initiatief binnen de visie voor Overijssel mogelijk is, waar het past en hoe het uitgevoerd kan worden. In afbeelding 3.1 is het Uitvoeringsmodel weergegeven.
![]() |
Afbeelding 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel) |
Of- generieke beleidskeuzes
Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk hierbij aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Maar ook aan beleidskeuzes om overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw – en daarmee grote financiële en maatschappelijke kosten – te voorkomen. In de omgevingsvisie zijn de provinciale beleidskeuzes vastgelegd. Deze zijn doorvertaald in regels van de Omgevingsverordening.
Waar- ontwikkelingsperspectieven
Na het beantwoorden van de of-vraag, is de vraag waar het initiatief past of ontwikkeld kan worden. In de omgevingsvisie onderscheidt de provincie zes ontwikkelingsperspectieven. Deze ontwikkelingsperspectieven schetsen een ruimtelijk perspectief voor een combinatie van functies. De ontwikkelingsperspectieven geven zo richting aan waar wat ontwikkeld zou kunnen worden.
Hoe- gebiedskenmerken
Ten slotte is de vraag hoe het initiatief ingepast kan worden in het landschap. De gebiedskenmerken spelen een belangrijke rol bij deze vraag. Onder gebiedskenmerken worden verstaan de ruimtelijke kenmerken van een gebied die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied. Voor alle gebiedstypen in Overijssel is in de Catalogus Gebiedskenmerken beschreven welke kwaliteiten en kenmerken van provinciaal belang zijn.
Toetsing aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel geeft het volgende beeld:
Bij de 'Of – generieke beleidskeuzes' zijn de volgende artikelen uit de Omgevingsverordening van toepassing:
- artikel 4.5 (Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik):
Door de ontwikkeling blijft de hoeveelheid bebouwing gelijk. De nieuw te bouwen woning komt op de plaats van de te slopen bedrijfswoning en is vrijwel van dezelfde omvang. Bovendien komt het beeld van de nieuwbouwwoning sterk overeen met de te slopen bedrijfswoning. Er is daarmee sprake van een kwaliteitsverbetering op het erf, waarbij de karakteristieke landelijke uitstraling intact blijft. Feitelijk gezien heeft het plangebied haar agrarische functie al verloren. Het wijzigen van de agrarische functie naar wonen draagt bij aan de toekomstbestendigheid van het perceel.
- artikel 4.9 (onderbouwing ruimtelijke kwaliteit):
In deze paragraaf blijkt dat de ontwikkeling voldoet aan het Of-, Waar- en Hoe-benadering. Ook voldoet het aan het Uitvoeringsmodel. Met voorliggende ontwikkeling blijft de bestaande bebouwingsstructuur in tact. Het erf voldoet daarmee aan geldende gebiedskenmerken.
- artikel 4.14 (woonafspraken)
Met het bouwen van een nieuwe woning ter plaatste van een bestaande bedrijfswoning, wordt er feitelijk gezien geen nieuwe wooneenheid gecreëerd. De bestaande voorraad wordt enkel vernieuwd. Dit is in lijn met de regionale woonafspraken zoals opgesteld in de 'Woondeal West-Overijssel', waarin wordt ingezet op de verduurzaming van de bestaande woningvoorraad.
Er zijn zes ontwikkelingsperspectieven: drie voor de Groene Omgeving en drie voor de Stedelijke Omgeving. Deze ontwikkelingsperspectieven schetsen geven aan welke beleids- en kwaliteitsambities leidend zijn.
Ontwikkelingsperspectieven in de Groene Omgeving:
Ontwikkelingsperspectieven in de Stedelijke Omgeving:
'Agrarisch ondernemen in het grootschalige landschap'
Het plangebied ligt in het ontwikkelingsperspectief: 'Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap'. Dit ontwikkelingsperspectief omvat gebieden waar verdere modernisering en schaalvergroting van de landbouw in combinatie met verduurzaming de ruimte krijgt. Die ruimte kan verdiend worden door te investeren in kwaliteitsvoorwaarden.
Initiatieven binnen het ontwikkelingsperspectief mogen de ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw in principe niet beperken en dienen aan te sluiten bij de bestaande bebouwing, weginfrastructuur en openbaar vervoer (ov)-routes. Het waterbeheer richt zich op optimale condities voor de landbouw, rekening houdend met specifieke omstandigheden en de grenzen aan de mogelijkheden van het waterbeheer (onder andere door de klimaatverandering).
Toetsing van het initiatief aan het Ontwikkelingsperspectief
Met voorliggend planvoornemen wordt een agrarische functie gewijzigd naar wonen. De agrarische activiteiten zijn ter plaatse van het plangebied beëindigd, en er is geen perspectief om hier in de toekomst een nieuw agrarisch bedrijf te vestigen. Met het beëindigen van de agrarische functie krijgen agrarische bedrijven in de regio de ruimte om door te groeien. Tevens wordt in Hoofdstuk 4 onderbouwd dat het toevoegen van een milieugevoelige functie (wonen), het gebruik van omliggende agrarische bedrijven niet schaadt. Het nieuwe woonperceel is tussen andere woonpercelen in gesitueerd, en past daarmee binnen de in de omgeving geldende.
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van beleving) gelden voorwaarden voor ruimtelijke ontwikkelingen. De 'Stedelijke laag' wordt in dit geval buiten beschouwing gelaten, omdat er in of aangrenzend aan het gebied geen relevante eigenschappen voor deze laag gelden.
De natuurlijke laag is de laag van de bodem, het reliëf, het watersysteem en de natuur die zich hier ‘van nature’ op vestigt.
Binnen het plangebied is het gebiedstype 'Hoogveengebieden (in cultuur gebracht)' van toepassing. Op waterhuishoudkundig geïsoleerde plekken (waar het regenwater wordt vastgehouden) ontwikkelde zich in het zandgebied op kleine en grote schaal hoogveen; onder invloed van regenwater ontstonden veenmoerassen. Deze groeiden als een dikke spons van veenmossen steeds verder omhoog, los van het grondwater. De extreme zure en voedselarme omstandigheden leidden tot natte, slecht toegankelijke moerasgebieden, waar vrijwel geen boom kon groeien. De hoogveenrestanten worden gekenmerkt door een hoge waterkwaliteit, een hoge waterstand en een hoge natuurkwaliteit. Lokaal is sprake van 'levend hoogveen'(veenaangroei).
Als ontwikkelingen plaats vinden in de nabijheid van hoogveenrestanten, dan dragen deze bij aan verbetering van de hydrologie om verdroging van het veenpakket tegen te gaan en, waar mogelijk, aan toename van natuurkwaliteit en het areaal levend hoogveen. Dit zijn uitgangspunten bij (her)inrichting.
Toetsing van het initiatief aan de 'Natuurlijke laag'
Voorliggend plangebied bevindt zich niet in de nabijheid van hoogveenrestanten. De gewenste ontwikkeling van het slopen en bouwen van een woning vindt op dezelfde locatie plaats, waardoor er geen sprake is van eventuele aantasting van gronden.
2. 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap'
De 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap' is het resultaat van de wisselwerking tussen verschillen in de natuurlijke ondergrond en de manier waarop gebieden in cultuur werden gebracht. Door de eeuwen heen is een patroon van akkers, weiden, hooiland en bebouwing (hoeven, kernen en dorpen) gegroeid.
In het plangebied is het gebiedstype 'Veenkoloniaal landschap' van toepassing. Grootschalig open landschappen met een lineaire bebouwings-, verkavelingsen ontwateringsstructuur zijn ontstaan door grootschalige ontginning van de hoogveengebieden ten behoeve van de turfwinning. Een ontwateringsstelsel van kanalen en wijken is typerend voor dit landschap. Vanuit nieuwe linten en kanaaldorpen werd het hoogveen ontgonnen. Het vergraven landschap werd vervolgens als akkerbouwgebied in gebruik genomen. Kanaaldorp als karakteristiek dorpstype met het kanaal als centrale open(bare) ruimte en drager van de bebouwing.
De ambitie is de aantrekkelijkheid, de leefbaarheid en kwaliteit van de veenkoloniale landschappen te versterken. De opgave is aan de grote maat, de vergezichten en de schoonheid van de moderne landbouw, nieuwe, op leefbaarheid en economische veerkracht gerichte, ontwikkelingen te koppelen. Daarmee kan tevens het contrast tussen de grote open ruimtes en verdichte zones (linten en kanaaldorpen) worden versterkt. Ruimtelijke aanknopingspunten hiervoor zijn ondermeer de relicten van het hoogveen, de formele kanalen en wijkenstructuur met mooie bruggen, royale laanbeplantingen en daaraan de soms landgoedachtige buitens, villa's en herenboerderijen. De ambitie is verder de landschappelijke kwaliteiten voor weidevogels in stand te houden en te versterken, waaronder de aanwezige openheid en hoog waterpeil. Aandacht voor bijzondere architectuur en vormgeving van nieuwe bruggen en kunstwerken gegeven vorm aan de identiteit van het gebied.
Toetsing van het initiatief aan de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap'
Met voorliggend planvoornemen blijft het bestaande beeld van het agrarisch erf intact. De bestaande schuren dienen als opslag voor de nieuw te bouwen woning. De nieuw te bouwen woning komt op dezelfde plek als de te slopen bedrijfswoning en maakt onderdeel uit van het bebouwingslint aan de Moeshoekweg.
3. De 'Laag van de beleving'
De 'Laag van beleving' gaat over de beleefbaarheid van ruimtelijke kwaliteit. Het is de laag van de verbinding en het netwerk. De verblijfsrecreatiecomplexen, de attracties, de routes voor wandelen, fietsen en varen zijn een belangrijke economische factor geworden.
In het plangebied is het gebiedstype 'Donkerte' van toepassing. Lichte gebieden geven een beeld van de economische dynamiek van de provincie. De donkere gebieden geven een indicatie van de 'buitengebieden' van Overijssel. De donkere gebieden zijn de gebieden waar het 's nachts nog echt donker is. Het zijn de relatief 'luwe' dun bewoonde gebieden. De ambitie is de huidige 'donkere' gebieden, ten minste zo donker te houden, maar ze liever nog wat donkerder te maken.
Toetsing van het initiatief aan de 'Laag van de beleving'
Lichtuitstraling hoort bij een woonfunctie. In dit geval wordt een bestaande agrarische bedrijfswoning gesloopt en vervangen door een nieuwe woning. Er is hiermee geen sprake van een toename van (kunst)licht in het buitengebied, aangezien er geen woning wordt toegevoegd. De bestaande bedrijfswoning wordt enkel vervangen. Onnodige verlichting wordt zoveel mogelijk voorkomen. Daarnaast is er geen sprake meer van agrarische activiteiten met de daarbij behorende lichtuitstraling. Hierdoor is er sprake van een verminderde lichtuitstraling als gevolg van voorliggend planvoornemen. De ontwikkeling is in overeenstemming met deze laag.
De ontwikkeling is in overeenstemming met het provinciaal beleid.
De Wet ruimtelijke ordening gaf de mogelijkheid dat burgemeester en wethouders het bestemmingsplan wijzigen of uitwerken. Hiervoor moest een wijzigingsbevoegdheid of uitwerkingsplicht in het bestemmingsplan staan. De Omgevingswet kent deze wijzigingsbevoegdheid en uitwerkingsplicht niet. Deze zijn onder de Omgevingswet wel onderdeel van het tijdelijk deel van het omgevingsplan. Burgemeester en wethouders kunnen echter op basis van de Omgevingswet geen wijzigingsplan of uitwerkingsplan meer vaststellen.
Hoewel burgermeester en wethouders dus geen wijzigingsplan meer kunnen vaststellen, maakt de wijzigingsbevoegdheid nog steeds onderdeel uit van het tijdelijke deel van het omgevingsplan. In artikel 5.3.5 van het bestemmingsplan "Buitengebied Hardenberg" (tijdelijk deel van het Omgevingsplan gemeente Hardenberg) is een dergelijke wijzigingsbevoegdheid opgenomen. De wijzigingsbevoegdheid ziet toe op het wijzigingen van de agrarische functie naar wonen, op het moment dat er binnen het agrarisch bouwvlak geen sprake meer is van agrarisch bedrijfsvoering. Hierbij dienen de volgende bepalingen in acht te worden genomen:
Voorliggend initiatief ziet toe op het wijzigen van de agrarische functie naar wonen, en voldoet aan de bepalingen van de voormalige wijzigingsbevoegdheid. Het agrarisch bouwvlak wordt verwijderd ten behoeve van een woonfunctie voor het erf en een agrarische functie voor de gronden achter het erf. In Hoofdstuk 4 wordt onderbouwd dat de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden niet worden aangetast. In Hoofdstuk 4 wordt tevens onderbouwd dat de functiewijziging vanuit milieuoogpunt toelaatbaar is. Het initiatief ziet toe op het vervangen van de agrarische bedrijfswoning voor een nieuwe reguliere woning. Hiermee neemt het aantal woningen op het erf niet toe.
De toekomstvisie voor de gemeente Hardenberg is vastgesteld door de gemeenteraad van Hardenberg op 23 april 2013.
De mensen waarderen de leefbare woonomgeving van de gemeente Hardenberg. Voorzieningen en de fysieke leefomgeving spelen daarbij een belangrijke rol. Vanwege demografische ontwikkelingen (kleinere huishoudens, vergrijzing) moet er anders gebouwd worden. Daarnaast zijn extra starterswoningen nodig. De gemeente wil naar behoefte bouwen, waarbij het zwaartepunt ligt op de kernen Hardenberg en Dedemsvaart.
Doelstellingen Programmalijn Wonen:
De vervangen van een bestaande bedrijfswoning voor een nieuwe reguliere woning draagt bij aan het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit. De nieuw te bouwen woning voldoet aan de huidige standaarden voor wat betreft woningbouw. Het aantal woningen blijft gelijk, maar door de functiewijziging naar wonen wordt de nieuw te realiseren woning toegankelijk voor een bredere doelgroep. Dit draagt bij aan de toekomstbestendigheid van het plangebied. Bovendien wordt met het plan het woon- en leefklimaat verbeterd van omliggende woonpercelen. Geconcludeerd wordt dat het initiatief aansluit bij de Toekomstvisie Hardenberg 2013-2023.
Het Programma Wonen is op 26 maart 2019 door de gemeenteraad van Hardenberg vastgesteld. Het programma legt de woonambities voor de langere termijn vast.
Demografen verwachten dat het aantal inwoners en huishoudens van de gemeente Hardenberg het komende decennium zal blijven groeien. In tegenstelling tot de situatie in de meeste andere Nederlandse plattelandsgemeenten is nieuwbouw noodzakelijk om aan de lokale woningvraag te kunnen voldoen. Volgens de prognoses is er in de gemeente Hardenberg de komende tien jaar behoefte aan ruim 1.600 nieuwe woningen. Natuurlijk zijn er wel verschillen tussen de diverse kernen. Zo zijn ‘steden’ Hardenberg en Dedemsvaart in trek als woonlocatie, ook voor huishoudens van buiten de gemeente. En zijn de dorpen en buurtschappen vooral gewild bij de lokale bevolking en rustzoekers van buitenaf.
De afgelopen jaren is sterk ingezet op woningbouw op locaties binnen bestaand stedelijk gebied. Het bouwen van woningen op inbreidingslocaties is een goed streven, als dat betekent dat de kwaliteit van het gebied en de woonkwaliteit daarmee vergroot wordt.
Met name in de kleinere kernen en buitengebieden bevinden zich grote boerderijen op grote kavels. Vanwege het grote onderhoud en het (te) grote oppervlak worden deze woningen steeds minder aantrekkelijk voor een zelfstandig huishouden. Door de mogelijkheid van woningsplitsing te vergroten kunnen deze ruime woningen geschikt maken worden voor meerdere (kleine) huishoudens.
Dit plan voorziet in het vervangen van een agrarische bedrijfswoning voor een vrijstaande woning. Met het initiatief wordt geen wooneenheden toegevoegd. Echter, door het wijzigen van de agrarische functie naar wonen voorziet het projectvoornemen in de vraag naar reguliere woningen. Het initiatief is in overeenstemming met de gemeentelijke woonvisie.
Er moet rekening worden gehouden met de mogelijke extra verkeersgeneratie en parkeerbehoefte die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. In de 'Parkeernormennota Hardenberg' is bepaald hoeveel parkeerplaatsen er nodig zijn. Dit is afhankelijk van de locatie en soort ontwikkeling. Het aantal verkeersbewegingen wordt bepaald door gebruik te maken van de kencijfers uit het CROW. Er wordt uitgegaan van gemiddelden.
De aanwezige bedrijfswoning wordt gesloopt, waarna op dezelfde plek een reguliere woning wordt gerealiseerd. Dit zorgt voor minder verkeersbewegingen dan een volwaardig agrarisch bedrijf. De wijziging van functie zorgt niet voor een toename van de verkeersgeneratie. Het gaat in voorliggend geval om een vrijstaande woningen. Hiervoor gelden de volgende uitgangspunten:
Voor een vrijstaande woning geldt, op basis van het CROW, een extra verkeersgeneratie van 8,2 verkeersbewegingen per weekdagetmaal.
De Moeshoekweg en het onderliggend wegennet is goed ingericht om deze verkeerbewegingen eenvoudig en veilig te kunnen verwerken.
Voor vrijstaande woningen zijn 2,4 parkeerplaatsen per woning nodig. Op eigen erf is voldoende ruimte om te voorzien in die parkeerbehoefte.
Er wordt hiermee voldaan aan het parkeerbeleid van de gemeente Hardenberg.
Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met de uitgangspunten uit het gemeentelijk beleid.
In dit hoofdstuk wordt beschreven hoe de gezondheid en het milieu worden beschermd. De aspecten sluiten aan op de onderdelen die zijn genoemd in artikel 1.2 van de Omgevingswet.
In het kader van het beschermen van de gezondheid en het milieu stelt het Besluit kwaliteit leefomgeving regels voor het beheersen van geluid door wegen, spoorwegen en industrieterreinen en de bescherming van geluidgevoelige gebouwen en andere gebouwen en plekken (afdeling 3.5 Bkl). De wetgever maakt onderscheid tussen geluidbronnen met een geluidproductieplafond als omgevingswaarde (gpp) en bronnen met een basisgeluidemissie (bge).
Voor een aantal geluidgevoelige gebouwen en stiltegebieden (artikel 7.11 Bkl) gelden specifieke regels. In de aanwijzing van geluidgevoelige gebouwen is de functie (zoals wonen, onderwijs of zorg) bepalend (artikel 3.21 Bkl). Voor andere gebouwen of locaties bepaalt de gemeente zelf de mate van bescherming tegen geluid. Dat doet de gemeente vanuit haar taak 'evenwichtige toedeling van functies aan locaties'.
In dat kader zijn de regels in paragraaf 22.3.4 van het omgevingsplan Hardenberg van toepassing [ter info: let op status van de geluidregels in het omgevingsplan] Daarin staan regels over geluid door een activiteit op of in een geluidgevoelig gebouw die op een locatie is toegelaten op grond van een omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit. In de Bruidsschat zijn waarden bepaald (artikel 22.57 omgevingsplan Hardenberg). Daarbij is onderscheid gemaakt in geluid door de volgende activiteiten:
Geluidsgevoelige gebouwen
De geluidsgevoelige gebouwen worden aangewezen in artikel 3.21 Bkl. Het betreft gebouwen, waaronder een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat een woonfunctie heeft. De geluidsnormen hebben betrekking op het geluid op de gevel van een geluidsgevoelig gebouw en hebben primair als doel het beschermen van de gezondheid door het stellen van eisen aan het geluid op en rond woningen, waar mensen langdurig verblijven en slapen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen de voorgevel, zijgevel en achtergevel.
Ter bescherming van de gezondheid zijn voor het aspect geluid instructieregels opgenomen in paragraaf 5.1.4.2 Bkl. Het omgevingsplan bevat op grond van en in overeenstemming met instructieregels waarden voor geluid (immissienormen) die leiden tot een evenwichtige toedeling van functies aan locaties
Het bevoegd gezag beoordeelt het geluid bij het toelaten van een geluidgevoelig gebouw in een geluidaandachtsgebied. Dit is een gebied waar het geluid hoger kan zijn dan de standaardwaarde. Wegen, spoorwegen en industrieterreinen hebben een geluidsaandachtsgebied. Verder kan geluidhinder worden ondervonden als gevolg van omliggende bedrijvigheid. Hierna worden deze aspecten behandeld voor de beoogde ontwikkeling.
In het omgevingsplan zijn nog geen geluidsaandachtsgebieden opgenomen. Daarom gelden voor wegen en spoorwegen de volgende afstanden:
De Moeshoekweg ligt op circa 10 meter van de te realiseren woning van. Het betreft een weg met een maximum snelheid van 60 km/u. De woning ligt daarmee in het geluidsaandachtsgebied van deze weg. Daarom is door BJZ.nu een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd. In Bijlage 1 van voorliggende motivering is het onderzoeksrapport opgenomen. De conclusie van het onderzoek is dat het geluid als gevolg van de gemeentelijke wegen hoogstens 49 dB bedraagt. Met deze waarde wordt voldaan aan de standaardwaarde van 53 dB uit het Bkl. Geconcludeerd dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat
Op circa 8 kilometer ligt een spoorlijn. Gelet op de grote afstanden is er geen reden om geluidhinder vanwege de spoorlijn te verwachten.
Er zijn rondom het plangebied geen industrieterreinen aanwezig met een geluidsaandachtsgebied, waardoor er na verwachting geen sprake is van hinder.
In de nabijheid van het plangebied liggen een aantal bedrijven die geluid produceren. Het dichtstbijzijnde bedrijf betreft een paardenhouderij, gelegen aan de overzijde van de Moeshoekweg, op circa 70 meter van het plangebied. Voor dit type bedrijf geldt, volgens de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering (onder 'paardenfokkerij'), een richtafstand van 30 meter voor het aspect geluid. Aan deze richtafstand wordt voldaan. Overige bedrijven in de omgeving van het het plangebied betreffen agrarische bedrijven, waarvoor een maximaal een richtafstand van 50 meter met betrekking van toepassing is. Ook aan deze richtafstand wordt voldaan, omdat deze bedrijven op een grotere afstand van het plangebied liggen. Voor agrarische veehouderijen geldt daarnaast een grotere richtafstand voor het aspect geur. Dit aspect wordt verder behandeld in paragraaf 4.4.
Vanuit het aspect geluid is er sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Het beschermen van de bodemkwaliteit is een onderdeel bij de afweging van de aspecten van de fysieke leefomgeving. Ter bescherming van de bodemkwaliteit zijn instructieregels in het Bkl opgenomen. De inhoud van deze regels is opgenomen in paragraaf 5.1.4.5 Bkl. De algemene doelstelling van het bodembeleid is het waarborgen van de kwaliteit van de bodem.
Om te beoordelen of de bodem geschikt is voor het gewenste gebruik, is door Sigma een bodemonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 2 van deze motivering. Er is een verkennend bodemonderzoek volgens de normen NEN5740 uitgevoerd.
In de bovengrond en het grondwater zijn enkele stoffen verhoogd gemeten ten opzichte van de achtergrondwaarde, de maximale waarde voor de bodemkwaliteitsklasse landbouw en natuur en de streefwaarde. De gemeten waarden zijn echter niet hoog genoeg om verder onderzoek te vereisen of om maatregelen te nemen voor grondwatersanering. Op basis van de resultaten van het bodemonderzoek zijn er, naar inschatting van het bodemonderzoeksbureau, geen milieutechnische belemmeringen voor het beoogde gebruik van de onderzoekslocatie. Het is echter belangrijk op te merken dat de uiteindelijke beslissing bij de bevoegde autoriteiten ligt. Zij hebben beleidsmatige afwegingsruimte, wat kan leiden tot een andere beslissing.
Nader onderzoek wordt niet noodzakelijk geacht. Geconcludeerd wordt dat er vanuit het aspect bodem sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Voor de bescherming van de luchtkwaliteit zijn instructieregels opgenomen in paragraaf 5.1.4.1 van het Bkl. Volgens deze regels gelden zogeheten omgevingswaarden voor onder andere stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10). Locaties met hoge concentraties stikstofdioxide en/of fijnstof zijn aangemerkt als aandachtsgebied. Vooral in en vlakbij een aandachtsgebied moeten overheden toetsen aan de omgevingswaarden. Dit is niet nodig indien een activiteit niet in betekende mate (NIBM) bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Volgens het Bkl dragen de volgende projecten niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging:
Er zijn een paar situaties die de overheid nog wel in het hele land moet beoordelen. Dit zijn:
Het voornemen is om een bestaande agrarische bedrijfswoning te slopen en vervolgens een nieuwe woning te realiseren. In de vorige subparagraaf zijn voorbeelden gegeven van projecten die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. De omvang van dit plan is veel kleiner dan deze voorbeelden. Geconcludeerd wordt dat voorliggend planvoornemen niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging.
Omliggende veehouderijen
Met voorliggend planvoornemen wordt een milieugevoelige functie gerealiseerd in het buitengebied van Hardenberg. In de omgeving van het plangebied zijn diverse veehouderijen gesitueerd. Om een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te kunnen garanderen is er door BJZ.nu een onderzoek uitgevoerd naar de immisie van fijnstof op het plangebied. Het volledige rapport is als Bijlage 3 aan voorliggende motivering toegevoegd. Hieronder wordt kort ingegaan op de conclusie van het onderzoek:
De emissie van fijnstof door de omliggende veehouderijen is achterhaald door middel van betreffende milieudossiers en vastgestelde emissiefactoren. Met een model is de immissie op het plangebied berekend. Het onderzoek is uitgevoerd conform de regels uit het Bkl en de Omgevingsregeling met bijbehorende bijlagen.
De berekende fijnstofimissie voor PM10 bedraagt ten hoogste 13,48 µg/m3. Voor PM2,5 is het hoogste berekende rekenresultaat 7,0387 µg/m3. Voor PM10 geldt dat het 24-uursgemiddelde 6 keer per jaar wordt overschreden.
Uit het onderzoek blijkt dat er voldaan wordt aan de normen vanuit het Bkl. Voor de concentratie PM2,5 en PM10 is de verwachting dat over een aantal jaar zal worden voldaan aan het advies van de WHO.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de realisatie van bijbehorend project.
Vanuit het aspect luchtkwaliteit is er sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
De instructieregels van het Bkl voor geur zijn gericht op geurgevoelige gebouwen. In de aanwijzing van geurgevoelige gebouwen is de functie bepalend. Hierbij kan gedacht worden aan wonen, onderwijs of zorg. Voor overige gebouwen of locaties bepaalt de gemeente zelf de mate van geurbescherming. Dat doet de gemeente vanuit haar taak van het evenwichtig toedelen van functies aan locaties.
In artikel 5.91 Bkl worden de geurgevoelige gebouwen aangewezen die in ieder geval beschermd moeten worden. Hieronder vallen gebouwen met een woonfunctie, gebouwen voor onderwijs, gezondheidszorg en kinderopvang.
Geurhinder ontstaat door activiteiten. In artikel 5.92, lid 2 Bkl staat dat een omgevingsplan erin moet voorzien dat de geur door een activiteit op een geurgevoelig gebouw aanvaardbaar is. Hiervoor moet worden voldaan aan de specifieke beoordelingsregels voor geur voor de milieubelastende activiteit. Deze staan in artikel 8.20 Bkl. Voor het houden van dieren betekent dit dat aan geurnormen dient te worden voldaan. Indien er geen geurnormen zijn vastgesteld, moet worden voldaan aan de afstanden zoals opgenomen in artikel 5.112 Bkl.
Met dit TAM-omgevingsplan wordt een geurgevoelig gebouw gebouwd. Een woning is namelijk een geurgevoelig gebouw. In de omgeving zijn verschillende veehouderijen aanwezig. Er is daarom een onderzoek gedaan naar de mogelijke geurhinder van deze veehouderijen. In Bijlage 4 is dit onderzoek opgenomen. De bevindingen worden hieronder kort uiteengezet:
Tussen het plangebied en de getoetste veehouderijen bevinden zich meerdere geurgevoelige gebouwen. Het plan is dan ook niet maatgevend voor de veehouderijen in de omgeving, waardoor er geen sprake is van de aantasting van planologische rechten van veehouderijen.
Beoordeling woon- en leefklimaat
Om het woon- en leefklimaat te kunnen beoordelen is zowel de voor- als de achtergrondgeurbelasting berekend. Vanwege de dominante veehouderij aan de Stobbeplasweg 2 bedraagt de voorgrondgeurbelasting ten hoogste 1,3 OUE/m3 ter plaatse van het plangebied. Het woon- en leefklimaat qua voorgrondgeurbelasting is volgens de berekening als ‘goed’ te kwalificeren. De achtergrondgeurbelasting bedraagt ten hoogste 2,43 OUE/m3. Ook hiermee is het woon- en leefklimaat qua achtergrondbelasting ter plaatse van het plangebied te kwalificeren als ‘goed’.
Bij het beoordelen van het woon- en leefklimaat bestaat de volgende vuistregel: de voorgrondgeurbelasting is maatgevend als die tenminste de helft bedraagt van de achtergrondbelasting. In deze situatie is de voorgrondgeurbelasting maatgevend en is het woon- en leefklimaat te kwalificeren als ‘goed’. Aan het bevoegd gezag van de gemeente Hardenberg is de afweging of er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de te realiseren woning.
Vanuit het aspect geur is er sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Het omgevingsaspect trillingen is geregeld in paragraaf 22.3.5 van de Bruidsschat. Daarin worden regels gesteld aan trillingen in een frequentie van 1 tot 80 Hz door een activiteit in een trillinggevoelige ruimte van een trillinggevoelig gebouw, die op een locatie is toegelaten op grond van een omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit. Er gelden maximale waarden voor continue trillingen en voor herhaald voorkomende trillingen. De maximale waarden zijn opgenomen in de tabellen in artikel 22.88 en 5.87a van de Bruidsschat.
Trillingen worden veelal veroorzaakt door spoorwegen. Bij afstanden groter dan 100 meter zal het trillingniveau boven de streefwaarde van Vmax 0,1 zijn. Het plangebied ligt op ongeveer 8 kilometer van een spoorlijn. Deze afstand is dusdanig groot dat wordt vastgesteld dat er geen sprake is van trillingshinder.
Vanuit het aspect trillingen is er sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Licht kan wenselijk zijn of juist hinderlijk. Vanuit gezondheidsoogpunt is het belangrijk dat er voldoende daglicht in bouwwerken komt. Dit heet daglichttoetreding. In het Bbl staan regels voor voldoende daglicht in bouwwerken (nieuwbouw). Deze verschillen per gebruiksfunctie en soort ruimte.
Daarnaast is ook voldoende zonlicht op gebouwen, tuinen, terrassen en speelplekken belangrijk. Een toename van schaduw kan ongewenst zijn. Dit is het onderwerp bezonning. De rijksoverheid heeft voor dit aspect van de fysieke leefomgeving geen instructieregels opgesteld. Daarom heeft de gemeente de vrijheid om deze zelf in te vullen.
Tot slot kan kunstlicht leiden tot diverse vormen van lichthinder. Kunstlicht komt van (autosnel)wegen, woonkernen, industrie- en bedrijventerreinen, glastuinbouw en sportterreinen. Ook hier zijn geen regels opgesteld door de rijksoverheid en kan de gemeente zelf bepalen hoe het ermee omgaat.
Bij de vergunningaanvraag de te realiseren woning zal voldoen aan de vereisten voor wat betreft daglichttoetreding en bezonning. Op het gebied van kunstlicht wordt rekening gehouden dat het gebied in de door de provincie aangewezen 'donkerte' ligt. Zie hiervoor paragraaf 3.2.3.1. Er zal geen toename zijn van (kunst)licht in het buitengebied door dat er eerst een agrarische bedrijfswoning wordt gesloopt. Ter compensatie wordt er een nieuwe reguliere woning gerealiseerd.
Vanuit het aspect licht is er sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
In deze paragraaf komt aan de orde op welke wijze bij de activiteit rekening wordt gehouden met het
aspect gezondheid. Het gaat om:
verlenen van de vergunning leidt tot ernstige nadelige of mogelijk ernstige nadelige gevolgen voor de gezondheid?)
Conform artikel 1.3 sub a Omgevingswet is het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit een belangrijk maatschappelijk doel van de Omgevingswet. De aspecten veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit hangen nauw met elkaar samen. Gelet op de centrale rol van het gezondheidsaspect binnen de Omgevingswet dient dit aspect breed te worden gemotiveerd.
Omdat het bereiken en in stand houden van een gezonde fysieke leefomgeving een belangrijk doel is van de Omgevingswet bevat het Bkl een aantal instructieregels die specifiek de bescherming van de gezondheid en het milieu tot doel hebben. De instructieregels hebben onder andere betrekking tot de aspecten geluid, geur, trillingen, luchtkwaliteit en bodem. Deze aspecten zijn in voorgaande paragrafen reeds behandeld gemotiveerd. Het is wenselijk om daarnaast aan te geven op welke wijze het gezondheidsaspect bij de motivering van de besluitvorming omtrent verlening van de buitenplanse omgevingsvergunning is meegenomen. Dit niet alleen omdat het bereiken en in stand houden van een gezonde fysieke leefomgeving een belangrijk maatschappelijk doel is van de Omgevingswet, waar logischerwijs bij het nemen van een besluit op grond van deze wet aandacht voor moet zijn. Ook omwonenden en rondom het project gevestigde bedrijven zijn vaak geïnteresseerd in de gezondheidssituatie die ten gevolge van de activiteit optreedt.
Er is in Nederland geen wettelijke regeling die ziet op minimaal aan te houden afstanden tussen gronden waarop gewassen kunnen worden geteeld met daarbij het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en in de buurt gelegen woningen en bijbehorende tuinen. In artikel 2a van de Wet Gewasbeschermingsmiddelen en Biociden is een zorgplicht opgenomen die beschrijft dat iedereen de plicht heeft om zorgvuldig om te gaan met gewasbeschermingsmiddelen en biociden.
In de praktijk is daarom een vuistregel ontstaan die uitgaat van een afstand van 50 m tussen de betreffende agrarische gronden en woningen. Deze vuistregel is ontstaan vanuit de fruitteelt. Als die afstand wordt aangehouden wordt enerzijds het agrarische bedrijf niet belemmerd en anderzijds het woon- en leefklimaat bij de woningen gegarandeerd. In de vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State is deze afstand geaccepteerd (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2013:BY8000).
De afstand van 50 meter is een indicatieve afstand. Onder omstandigheden en in een specifiek geval kan ervan worden afgeweken en dus een kortere afstand worden aangehouden. Ook dit is in de vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State geaccepteerd. De afstand die wordt aangehouden in een specifiek geval moet worden onderbouwd met een zorgvuldig locatiespecifiek onderzoek. Hierbij kan geen gebruik worden gemaakt van de modellen van het EFSA, aangezien deze onvoldoende wetenschappelijk onderbouwd zijn.
Algemeen
In dit hoofdstuk van de onderbouwing zijn al meerdere aspecten behandeld die raken aan gezondheid (zoals geluidhinder en bodemkwaliteit). Uit de voorgaande paragrafen blijkt dat telkens wordt voldaan aan het wettelijk kader. Er is hierbij tevens geen sprake van cummulatie van negatieve effecten. Ook draagt het voornemen 'niet in betekenende mate' bij aan luchtverontreiniging. Bovendien worden met het planvoornemen de agrarische activeiten binnen het plangebied definitief beëinidgd. Dit heeft een positief effect op de gezondheid ter plaatse.
Spuitzonering
Ten westen en noorden van de te realiseren woning, binnen een straal van 50 meter van deze woning, liggen agrarische gronden. Een gedeelte van deze agrarische gronden liggen binnen het plangebied. In de regels van voorliggend TAM-omgevingsplan is een aanduiding opgenomen die het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen uitsluit. Verder wordt op alle omliggende agrarische percelen wordt gras verbouwd. Het driftrisico wordt hier als laag ingeschat, omdat eventuele bespuiting dicht bij de grond plaatsvindt. Verder wordt opgemerkt dat ook niet-chemische bestrijdingsmiddelen beschikbaar zijn en dat ook kan worden gewerkt met mechanische onkruidbestrijding.
Vanuit het aspect gezondheid is er sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Nederland is een waterland. De opgaven op het terrein van water zijn groot en worden in de toekomst alleen maar groter. Om ons land ook voor de komende generaties veilig, aantrekkelijk en leefbaar te houden, is het Nationaal Water Programma 2022-2027 (NWP) ontwikkeld. Dit NWP beschrijft de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid en het beheer van de rijkswateren en rijksvaarwegen.
De provincie houdt toezicht op de waterschappen en is verantwoordelijk voor veilig drinkwater. Ook zorgt zij voor de plannen voor waterbeheer in de regio. Ook is de provincie verantwoordelijk voor vergunningverlening voor drinkwaterwinning. De ambities zijn gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving.
De waterschappen beheren water en waterkeringen (dijken) en zuiveren afvalwater. Ook zorgen zij voor de kleine waardevolle wateren, zoals vennen en bronnetjes. Voor grotere rivieren, meren en kanalen en grondwaters bestaat de Europese Kaderrichtlijn. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben de waterschappen een Waterbeheerplan opgesteld. Het waterbeheerprogramma gaat in op alle aspecten van het watersysteembeheer (met uitzondering van het rioleringsbeheer en de drinkwaterzorg). Het waterbeheerprogramma beschrijft welke maatregelen het waterschap wil nemen.
Bij nieuwe plannen dient rekening te worden gehouden met de waterhuishoudkundige situatie. Dit houdt in dat de gevolgen van het plan op de waterbelangen beschreven worden. Een belangrijk instrument hierbij is de watertoets. De waterbelangen en waterhuishoudkundige doelstellingen worden hierbij afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen zijn zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Voor dit plan is gebruikt gemaakt van de digitale watertoets. Hierdoor wordt ook het betrokken waterschap geïnformeerd. In dit geval is dat het waterschap Vechtstromen. De beantwoording van de vragen heeft geleid tot de 'korte procedure'. Hierbij is de standaard waterparagraaf van toepassing. In Bijlage 6 het resultaat van de watertoets opgenomen. Het waterschap Vechtstromen geeft een positief wateradvies.
Het plan heeft een geringe invloed op de waterhuishouding:
Met voorliggend planvoornemen worden de waterbelangen in voldoende mate beschermd.
In dit hoofdstuk komt aan de orde op welke wijze de veiligheid gewaarborgd wordt. Gedoeld wordt op het waarborgen van de veiligheid ter voorkoming van een branden, rampen of crisis. De hoofdlijnen van het wettelijk kader omtrent de externe veiligheid zijn opgenomen in instructieregels in afdeling 5.1.2 Bkl. In bijlage VII van het Bkl zijn activiteiten aangewezen als risicobronnen. Deze risicobronnen zijn van belang voor de regels over het plaatsgebonden risico en aandachtsgebieden. Het betreft de volgende activiteiten:
Het werken met aandachtsgebieden voor externe veiligheidsrisico's is een nieuwe manier van omgaan met het groepsrisico (artikel 5.12 t/m 5.15 Bkl). Een aandachtsgebied geldt van rechtswege. Deze worden vastgelegd in het Register Externe Veiligheid en zijn digitaal raadpleegbaar. Voor het project moet binnen de aandachtsgebieden rekening worden gehouden met het groepsrisico. Hier wordt aan voldaan door in het aandachtsgebied geen beperkt kwetsbare, kwetsbare en zeer kwetsbare gebouwen toe te laten en ook geen beperkt kwetsbare en kwetsbare locaties. Deze gebouwen en locaties zijn wel toelaatbaar als er daarvoor extra maatregelen worden genomen. Dat wordt gedaan met voorschriftengebieden.
Voor een project dient een aandachtsgebied als voorschriftengebied te worden aangewezen als er met het project kwetsbare gebouwen worden toegestaan. In een voorschriftengebieden gelden de extra bouweisen van paragraaf 4.2.14 Besluit bouwwerken leefomgeving (hierna: Bbl).
De risico's ten aanzien van externe veiligheid zijn in te zien in onderstaande afbeelding. Het plangebied is aangegeven met een rode ster.
![]() |
Afbeelding 6.1: Risico's externe veiligheid (Bron: ev-signaleringskaart.nl) |
Zowel binnen als buiten het plangebied zijn geen buisleidingen of andere risicobronnen aanwezig. Ook ligt het plangebied niet in een aandachtsgebied of veiligheidszone.
Vanuit het aspect externe veiligheid is er sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Bij het beschermen van cultureel erfgoed moet de gemeente rekening houden met bepaalde uitgangspunten. In artikel 5.130 lid 2 Bkl staan instructieregels voor de gemeente. Deze gaan over:
De aspecten cultuurhistorie (monumenten) en archeologie worden hierna uitgewerkt.
Onder cultuurhistorische waarden worden alle gebieden verstaan die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.
Er bevinden zich binnen het plangebied zelf geen rijks- dan wel gemeentelijke monumenten. In de directe nabijheid van het plangebied is er geen sprake van bijzondere cultuurhistorische waarden.
Geconcludeerd wordt dat het voornemen in voldoende mate rekening houdt met de bescherming van cultuurhistorische waarden.
In de Erfgoedwet staat een archeologische zorgplicht wanneer de bodem wordt verstoord. Er is dan onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat er archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden.
De gemeente Hardenberg heeft de archeologische verwachting verwerkt in het tijdelijke deel van het omgevingsplan (het bestemmingsplan). Er geldt de bestemming 'Waarde - Archeologie 5'. Dit houdt in dat een archeologisch onderzoek nodig is wanneer de bodemverstorende activiteiten groter dan 2500 m2 zijn en een diepte van 50 cm of meer hebben.
De nieuwbouwwoning wordt gebouwd op de plek van de te slopen bedrijfswoning. Die gronden zijn reeds verstoord. Een archeologisch onderzoek is daarmee niet benodigd.
Geconcludeerd wordt dat het voornemen in voldoende mate rekening houdt met de bescherming van archeologische waarden
De Ladder voor duurzame verstedelijking is een instructieregel voor zorgvuldig ruimtegebruik en tegengaan van leegstand. Bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen wordt beoordeeld of er echt behoefte aan is. En of de ontwikkeling binnen het stedelijk gebied kan. De ladder is beleidsneutraal overgezet naar het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl). Dit geldt ook voor de reeds opgebouwde jurisprudentie. De instructieregel in artikel 5.129g Bkl regelt dat bij een wijziging van het omgevingsplan voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling het toepassen van de ladder is vereist.
Voor de toetsing aan de ladder is het noodzakelijk om inzicht te hebben in de begrippen:
'bestaand stedelijk gebied' is 'het bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
Een 'stedelijke ontwikkeling' is de 'ontwikkeling of uitbreiding van een bedrijventerrein, een zeehaventerrein, een woningbouwlocatie, kantoren, een detailhandelsvoorziening of een andere stedelijke voorziening die voldoende substantieel is'.
Artikel 5.129g Bkl legt geen grens vast wat 'voldoende substantieel' is. In uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State zijn wel lijnen uitgezet. Er is een overzichtsuitspraak (ECLI:NL:RVS:2017:1724) over de Ladder. De Afdeling geeft hierin geen harde ondergrenzen, maar stelt wel 'in beginsel' grenzen.
Op het realiseren van woningen is de uitspraak ABRvS 16 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2921 van toepassing. Uit deze uitspraak blijkt dat het realiseren van 11 woningen niet wordt gezien als stedelijke ontwikkeling.
In het plan is sprake van het vervangen van een bedrijfswoning voor een nieuwbouwwoning. de nieuwe woning krijgt de reguliere woonfunctie. De ladder voor duurzame verstedelijking is daarmee niet van toepassing.
Voor de bescherming van het landschap geldt het Europees landschapsverdrag. Dit verdrag erkent dat landschappen een onderdeel zijn van de fysieke leefomgeving. In artikel 1.2 lid 1 sub g Omgevingswet staat dat 'landschappen' een onderdeel zijn van het fysieke leefomgeving. Het landschapsbeleid kan door Rijk, provincie of gemeente in een omgevingsvisie zijn vastgelegd. De gemeente Hardenberg heeft dit gedaan middels de Landschap Identiteits Kaarten.
De gemeente heeft voor het gebied een Landschap-Identiteit-Kaart (LIK) gemaakt. In de LIK wordt de identiteit van het gebied bepaald. Op deze wijze wil de gemeente de ruimtelijke kwaliteit van het gebied versterken.
Het gebied ligt in de 'Slagharen-De Krim-(oud) Lutten. Het plangebied ligt in het 'Open veen-ontginningenlandschap'. Dit is in onderstaande afbeelding weergegeven. Het plangebied is hierin met de rode ster aangegeven.
![]() |
Afbeelding 7.1: Uitsnede LIK - Rheeze - Diffelen en omgeving (Bron: Gemeente Hardenberg) |
De gemeente Hardenberg wil regie voeren op de ontwikkeling van het landelijk gebied. De identiteit van het gebied komt voort uit de ontstaansgeschiedenis en de daarmee samenhangende landschapstypen. In de LIK is daarom een onderscheid gemaakt tussen de verschillende landschapstypen die in het gebied voorkomen. Deze landschapstypen zijn op een overzichtskaart opgenomen (zie ook afbeelding 7.1). Vervolgens is voor het gebied een overzicht gemaakt met de waardevolle en storende kenmerken. Er is ook een visie (wensbeeld) op de toekomstige ontwikkelingen gegeven.
De bestaande landschappelijke kenmerkende waarden van het open veen-ontginngingenlandschap blijft intact, aangezien de erfopbouw onveranderd blijft. De bestaande bedrijfswoning is sterk verouderd, door deze te vervangen voor een nieuwe woning met dezelfde uitstraling, is er sprake van een kwaliteitsverbetering op het erf. De LIK is gekoppeld aan de regels ter bescherming van de landschappelijke kenmerkende waarden. Hiermee is het plan in overeenstemming.
De gemeente Hardenberg vindt het belangrijk dat bouwplannen voor gebouwen in de stad, het dorp en het buitengebied van goede kwaliteit zijn. En dat deze passen in het huidige beeld. Er zijn twee soorten, een voor de stads- en dorpskernen en een voor het buitengebied. Voor het buitengebied is dat de 'Welstandsnota Buitengebied'. Deze nota is vastgesteld op 3 december 2013.
Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente. Daarom is deze van toepassing.
Voor Hardenberg zijn drie gebieden te onderscheiden op basis van de gebiedskarakteristieken. In onderstaande afbeelding zijn de grootste verschillen weergegeven.
![]() |
Afbeelding 7.2: Uitsnede welstandsgebieden (Bron: Gemeente Hardenberg) |
De gemeente onderscheidt per gebied drie niveaus van welstand.
Het gebied ligt in het Veenontginningslandschap. En heeft niveau 1 voor de welstand. Er verandert niets aan de opbouw van het erf, omdat te slopen bedrijfswoning en de nieuw te bouwen woning op dezelfde positie zijn gesitueerd. Bovendien heeft de nieuwe woning een vergelijkbaar beeld als de bestaande woning. Zowel de bestaande te slopen woning, als de te realiseren kunnen als 'statig' worden gekarakteriseerd. Dit type woning past, zoals is te zien op afbeelding 7.2, binnen het betreffende landschapstype. Ook het bouwvolume (rechthoekig met zadeldak) is in overeenstemming met de kenmerkende bebouwing binnen het landschap.
De natuur maakt onderdeel uit van de fysieke leefomgeving. Bij natuurbescherming gaat het om de bescherming van gebieden en de bescherming van soorten. In dit hoofdstuk komt aan de orde hoe dit plan rekening houdt met de bescherming hiervan.
Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. In deze gebieden worden dieren, planten en hun leefomgeving beschermd. Activiteiten die significante negatieve gevolgen kunnen hebben voor deze gebieden worden gedefinieerd als een Natura 2000-activiteiten. Deze activiteiten zijn op basis van artikel 5.1 lid e van de Omgevingswet vergunningplichtig.
Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is 'Vecht- en Beneden-Reggegebied'. Deze ligt op ongeveer 10,2 kilometer van het plangebied. Gelet op de onderlinge afstand is directe hinder (bijv. geluid, verstrooiing van licht etc.) niet aan de orde. Gelet op de aard en de omvang van de ontwikkeling, en de grote afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied, wordt geconcludeerd dat er tevens geen sprake is van stikstofdepositie met een significant negatief effect op Natura 2000-gebieden.
Geconcludeerd wordt dat voor zowel de aanlegfase als de gebruiksfase geen sprake van een stikstofdepositie met significant negatief effect op Natura 2000-gebieden.
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. Het NNN is in provinciale omgevingsvisies- en verordeningen uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten. De bescherming van het NNN kent geen externe werking.
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van het NNN. Het plan gaat, gezien het NNN geen externe werking kent, niet gepaard met aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN.
Dit plan leidt niet tot negatieve effecten op beschermde gebieden.
Onder de Omgevingswet zijn veel dier- en plantsoorten beschermd. Sommige activiteiten kunnen gevolgen hebben voor dieren en planten in het wild. Dit zijn flora- en fauna-activiteiten. Bij een activiteit is het nodig om te controleren of er soorten aanwezig zijn en welke soorten dit zijn. Er zijn maar weinig activiteiten waarbij vooraf al is uit te sluiten dat ze een flora- en fauna-activiteit tot gevolg hebben. Hoofdstuk 11 van het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) bepaalt wanneer een vergunning nodig is.
Om uit te kunnen sluiten dat voorliggend planvoornemen negatieve effecten op beschermde soorten met zich meebrengt, is er door Ecofect een Quickscan flora en fauna uitgevoerd. De volledige rapportage van deze quickscan is als Bijlage 6 toegevoegd aan voorliggende motivering. Hieronder wordt kort ingegaan op de belangrijkste bevindingen:
Soortbescherming
Flora
Geen schadelijke handelingen flora & fauna activiteit in het kader van de Omgevingswet.
Vogels
Mogelijk schadelijke handelingen flora & fauna activiteit in het kader van de Omgevingswet. Nader onderzoek huismus wordt noodzakelijk geacht.
Vleermuizen
Mogelijk schadelijke handelingen flora & fauna activiteit in het kader van de Omgevingswet. Nader onderzoek gebouwbewonende vleermuizen wordt noodzakelijk geacht.
Zoogdieren
Geen schadelijke handelingen flora & fauna activiteit in het kader van de Omgevingswet.
Overige soorten
Geen schadelijke handelingen flora & fauna activiteit in het kader van de Omgevingswet.
Houtopstanden
Er worden geen bomen gekapt zoals bedoeld in de omgevingswet die vallen onder het onderdeel houtopstanden. Geen herplant- of meldingsplicht.
Voordat er wordt overgegaan tot de sloop van de bestaande bedrijfswoning is een nader onderzoek naar de huismus en vleermuizen nodig om vast te kunnen stellen dat het plan niet tot negatieve effecten op beschermde soorten leidt.
Het voornemen houdt in voldoende mate rekening met de bescherming van de natuur.
Een beperkingengebiedactiviteit is een activiteit die de functie van een maatschappelijk belangrijk werk of object kan verstoren. Dit zijn bijvoorbeeld wegen, spoorwegen, luchthavens en waterstaatswerken (rivieren etc.). Voorbeelden van beperkingengebiedactiviteiten zijn het plaatsen van een reclamebord naast een snelweg of het bouwen op een zeedijk. Om de functie van het werk of object te beschermen, gelden er beperkingen in een aangewezen gebied daaromheen. Het bevoegd gezag wijst dat gebied op kaart aan. De beperkingen gelden voor activiteiten in dit gebied (het beperkingengebied).
Het plangebied wordt aan de zuidzijde begrensd door de Moeshoekweg. Deze weg heeft geen beperkingsgebied. Het plangebied ligt daarmee niet binnen een beperkingsgebied.
Het plangebied ligt niet binnen een beperkingsgebied.
Ondergrondse kabels en leidingen zijn belangrijk voor het transport van data, elektriciteit en stoffen zoals gas en water. Sommige ondergrondse (hoogspannings)leidingen kunnen een risico opleveren voor de omgeving.
In Hoofdstuk 6 is al ingegaan op mogelijke buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Hieruit blijkt dat er geen buisleidingen aanwezig zijn. Daarnaast zal voorafgaand aan de bouw van de woningen een Klic-melding worden gedaan. Hiermee wordt voorkomen dat kabels en leidingen tijdens de bouw van de woningen worden beïnvloed.
Het plangebied heeft in deze fase geen nadelige gevolgen op de kabels en leidingen.
Een milieueffectrapportage (m.e.r.) brengt het effect van een project op het milieu in beeld. De regelgeving voor de m.e.r. is te vinden in afdeling 16.4 van de Omgevingswet (Ow) en in hoofdstuk 11 en bijlage V bij het Omgevingsbesluit (Ob). Uit bijlage V van het Ob kan worden bepaald of een plan mer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig is. In deze bijlage is een tabel opgenomen met vier kolommen. In kolom 1 staan de projecten opgesomd. In kolom 2 zijn de gevallen genoemd waarin een project-mer verplicht is. In kolom 3 staan de gevallen genoemd waarin de project-mer-beoordelingsplicht geldt. Kolom 4 bevat tot slot de besluiten die betrekking hebben op de projecten waarvoor de project-mer-(beoordelings)plicht geldt.
Bij de project-mer-beoordeling (dus niet bij de mer-plicht) is een mededeling nodig aan het bevoegd gezag. Deze mededeling bevat een beschrijving van de eisen die zijn opgenomen in artikel 11.10 van het Omgevingsbesluit en bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn.
Het plan gaat uit van de sloop van een voormalige bedrijfswoning en de bouw van een nieuwe reguliere woning van ongeveer dezelfde omvang. Op basis van kolom 1 van bijlage V Ob valt dit onder een 'stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra en parkeerterreinen'. Het gaat om een (zeer) kleinschalige ontwikkeling waarbij het aantal verkeersbewegingen niet (onevenredig) toeneemt. Verder is sprake van een functie die niet leidt tot een aantasting van het woon- en leefklimaat van omliggende woningen of een beperking voor andere functies in de omgeving. Gelet op de kenmerken van dit project en de plaats van het project zal dit geen gevolgen voor het milieu met zich meebrengen. Uit hoofdstuk 4 tot en met hoofdstuk 11 van deze motivering is dit ook gebleken. Er wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r..
Dit plan brengt geen negatieve effecten op het milieu met zich mee. Het opstellen van een milieueffectrapport is niet nodig.
Overheden zijn verplicht om de kosten van een ontwikkeling te verhalen. Het afsluiten van een overeenkomst tussen de initiatiefnemer en het bevoegd gezag heeft daarbij de voorkeur. Kostenverhaal geldt voor kostenverhaalplichtige activiteiten. Het Omgevingsbesluit bevat relevante regels over (verplicht) kostenverhaal. Er zijn bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet nog geen activiteiten vanwege gebruikswijzigingen aangewezen.
In dit geval is een overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente. Hierin is verzekerd dat het risico op nadeelcompensatie voor rekening van de initiatiefnemer komt. De gemeentelijke kosten zijn hier ook in opgenomen. Het kostenverhaal voor de gemeente is hiermee volledig verzekerd.
Participatie is een belangrijk aspect in de procedure van een ruimtelijke ontwikkeling. Een ontwikkeling heeft namelijk niet alleen invloed op de fysieke leefomgeving, maar ook op de mensen die daar wonen, werken en recreëren. Het is daarom van belang dat deze mensen in een vroeg stadium worden betrokken bij het initiatief.
De initiatiefnemer heeft gedurende het proces contact gehad met de buren. De buren hebben kenbaar gemaakt dat ze akkoord zijn met het plan.
Het plan zal in het kader van het vooroverleg naar de relevante vooroverlegpartners worden toegezonden. In deze paragraaf zal verslag worden gedaan van de reacties van de betreffende instanties.
Dit plan zal voor 6 weken als ontwerp ter inzage worden gelegd. Wanneer er zienswijzen worden ingediend, zal daar in deze paragraaf verslag van worden gedaan.
Op basis van artikel 4.2 van de Omgevingswet bevat het omgevingsplan voor de hele gemeente de regels die nodig zijn voor een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. In het Bkl staan de instructieregels voor de hoofdonderwerpen. Een omgevingsplan houdt in ieder geval voldoende rekening met onderstaande onderwerpen:
Deze onderwerpen zijn beoordeeld in hoofdstuk 3 tot en met hoofdstuk 10. Hieruit blijkt dat het plan met alle aspecten voldoende rekening houdt. Geconcludeerd wordt dat met deze wijziging van het omgevingsplan sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.