direct naar inhoud van Toelichting
Plan: TAM-omgevingsplan Rheezerweg 101 Rheeze
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0160.0000TAM0004-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In het buitengebied van de gemeente Hardenberg in Rheeze ligt de Rheezerweg 101. Hier was een agrarisch bedrijf aanwezig. Het perceel bestaat uit een boerderij met meerdere schuren. In hetzelfde agrarische bouwvlak ligt de woning Kampweg 2. De agrarische bedrijfsactiviteiten zijn inmiddels gestopt.

De schuren zijn landschapontsierend omdat deze niet meer werden gebruikt voor agrarische activiteiten en niet meer werden onderhouden. De schuren raken in verval en hadden daarmee geen gebruikswaarde meer. De initiatiefnemers hebben daarom de schuren gesloopt en willen nu op basis van de beleidsnotitie ‘Erven met kwaliteit' nieuwe woningen bouwen. Met dit beleid kunnen sloopmeters ingezet worden voor het realiseren van nieuwe woningen. Op het erf wordt netto 2.2.93 m2 aan schuren met asbest gesloopt.

In ruil voor deze 2.293 m2 worden er twee compensatiewoningen gerealiseerd op het erf. De woningen zullen een inhoud krijgen van maximaal 750 m3. De bestaande bedrijfswoning en boerderij krijgen een passende woonfunctie.

Samengevat bestaat de ontwikkeling uit het volgende:

  • Sloop van circa 1.755 m2 landschapsontsierende bebouwing met asbest en 633 m2 landschapsontsierende bebouwing zonder asbest;
  • Bestaande bedrijfswoning en boerderij krijgen in plaats van een agrarische functie een woonfunctie;
  • Realiseren van twee compensatiewoningen op de plek van de gesloopte schuren;
  • Het landschappelijk inpassen van het gehele erf.

Bovenstaande ontwikkelingen zijn niet in overeenstemming met de geldende regels van het omgevingsplan. Op basis van de huidige regels is het niet toegestaan om de beoogde compensatiewoningen te realiseren. Daarnaast is het gewenst om de agrarische functie te wijzigen naar een woonfunctie en te borgen dat de agrarische schuren niet herbouwd kunnen worden.

Hiervoor dient het omgevingsplan te worden gewijzigd. Voorliggende motivering voorziet in een passend juridisch-planologisch kader. En toont aan dat de ontwikkeling vanuit ruimtelijk en planologisch oogpunt verantwoord is.

1.2 Ligging van het plangebied

Het plangebied bestaat uit de percelen aan de Rheezerweg 101 en de Kampweg 2. Hierna is de ligging van het plangebied ten opzichte van Rheeze en de directe omgeving weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000TAM0004-VG01_0001.png"  
Afbeelding 1.1: Ligging van het plangebied ten opzichte van Rheeze en de directe omgeving (Bron: Plattekaart.nl)  

1.3 Het omgevingsplan

Het omgevingsplan bestaat uit een tijdelijk deel en een niet-tijdelijk deel. De bestemmingsplannen vallen onder het tijdelijke deel. In onderstaande tabel is een overzicht opgenomen van de onderdelen van het omgevingsplan die het meest relevant zijn.

Naam   Vaststellingsdatum  
Omgevingsplan gemeente Hardenberg   1 januari 2024  
Bestemmingsplan Buitengebied Hardenberg   2 december 2014  
Bestemmingsplan Buitengebied Hardenberg, herziening regels   26 september 2016  
Bestemmingsplan Facetherziening parkeren Hardenberg   17 juli 2018  
Bestemmingsplan Buitengebied Hardenberg, Kleine Windturbines Bij Agrarische Bedrijven   21 juni 2022  

In het bestemmingsplan 'Buitengebied Hardenberg' heeft het plangebied de enkelbestemming 'Agrarisch met waarden - Essen- en hoevenlandschap'. Op het huidige erf met boerderij, stallen en bedrijfswoning ligt een bouwvlak. Ook geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4'. In onderstaande afbeelding is een uitsnede opgenomen van dit bestemmingsplan. Het plangebied is aangegeven met de rode lijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000TAM0004-VG01_0002.png"  
Afbeelding 1.2: Uitsnede van het bestemmingsplan "Buitengebied Hardenberg" (Bron: omgevingswet.overheid.nl/regels-op-de-kaart)  

Gronden met de bestemming 'Agrarisch met waarden - Essen en hoevenlandschap' zijn met name bestemd voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf (uitgezonderd glastuinbouw). En de instandhouding van de sterke gebiedskenmerken van het landschap. Gebouwen zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan. En er zijn uitsluitend bedrijfswoningen als woningen toegestaan.

Bij 'Waarde - Archeologie 4' geldt dat er een archeologisch rapport overlegd moet worden. Dit geldt alleen bij het roeren van gronden met een oppervlakte groter dan van 500 m2 en een diepte van 50 cm of meer. In dit rapport moet aangetoond worden dat de archeologische waarden in voldoende mate zijn vastgesteld.

Strijdigheid 

Er is geen sprake meer van een volwaardig agrarisch bedrijf. Het regulier wonen in de bedrijfswoningen is niet toegestaan binnen de huidige agrarische bestemming. Ook het bouwen van compensatiewoningen is niet toegestaan.

Om deze ontwikkeling mogelijk te maken dient de functie gewijzigd te worden. De voormalige agrarische bedrijfsgebouwen zijn reeds gesloopt. Deze sloop zal worden vastgelegd, zodat er geen nieuwe schuren van die omvang kunnen worden herbouwd Ook de landschappelijke inpassing zal worden vastgelegd.

1.4 De bij het besluit horende stukken

Het plan ''TAM-omgevingsplan Rheezerweg 101 Rheeze” bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (tek.nr NL.IMRO.0160.0000TAM0004-VG01) en een renvooi;
  • regels (met bijbehorende bijlagen);
  • deze motivering (met bijbehorende bijlagen).

Op de verbeelding zijn de functies van de gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een motivering. De motivering geeft een duidelijk beeld van het plan. En van de daaraan ten grondslag liggende gedachten. Dit maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het omgevingsplan.

Hoofdstuk 2 Wijziging van de fysieke leefomgeving

2.1 Huidige situatie

Het plangebied omvat een agrarisch bouwvlak met daarin voormalige bedrijfspanden, waaronder twee bedrijfswoningen. Rondom het gebied liggen agrarische gronden. Ten westen loopt de Kampweg die in het zuiden uitkomt op de Rheezerweg. Het plangebied wordt met meerdere in- en uitritten ontsloten op de Kampweg.

In afbeelding 2.1 is op een luchtfoto de huidige situatie weergegeven. Het plangebied is aangeduid met de rode lijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000TAM0004-VG01_0003.png"  
Afbeelding 2.1: Luchtfoto plangebied Rheezerweg 101 en Kampweg 2 (Bron: Google Maps)  

2.2 Gewenste situatie

De gewenste situatie bestaat uit het realiseren van twee compensatiewoningen. En daarnaast bestaat de gewenste situatie uit het omzetten van de bedrijfswoningen naar reguliere woningen. Inmiddels zijn de schuren gesloopt. Het betreft 1.755 m2 met asbest landschapontsierende bebouwing en 633 m2 zonder asbest. Deze schuren waren als landschapontsierend aan te merken doordat ze niet meer in gebruik waren. Hierdoor werden ze niet meer onderhouden en zijn ze in verval geraakt.

In onderstaande afbeelding zijn de gesloopte gebouwen rood gemaakt. De boerderij en bedrijfswoning blijven behouden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000TAM0004-VG01_0004.png"  
Afbeelding 2.2: Te slopen bebouwing (Bron: De Erfontwikkelaar)  

De 633 m2 aan sloopmeters zonder asbest worden omgerekend naar (850/1.000*633=) 538 m2 aan sloopmeters met asbest. Hierdoor wordt netto (1.755+538=) 2.293 m2 aan sloopmeters ingezet. In paragraaf 3.3.3 wordt hier nader op ingegaan.

Op basis van het gemeentelijke beleid 'Erven met kwaliteit' worden deze sloopmeters ingezet voor het bouwen van twee compensatiewoningen. In onderstaande afbeelding is een uitsnede van het ruimtelijk kwaliteitsplan opgenomen. Het volledige ruimtelijk kwaliteitsplan is als Bijlage 1 bijgevoegd aan deze motivering. Op deze afbeelding zijn de locaties van de woningen en bijbehorende schuren te zien.

De bestaande bedrijfswoning (1) en boerderij (5) zullen voor regulier wonen worden gebruikt. Bij de bedrijfswoning zal een bijgebouw gebouwd worden (11) en een ruimte voor keren en parkeren (10). Op de plekken van de gesloopte schuren worden twee compenastiewoningen gebouwd (2 en 3). Daarnaast zal daarbij ook een nieuwe schuur worden gebouwd (4).

Tot slot zal het gehele plangebied landschappelijk worden ingepast. Dit is ook in onderstaande afbeelding weergegeven. De gronden rondom het plangebied behouden de agrarische functie (6). Daarnaast zal op het erf plaats zijn voor Hollandse lindes (7) en Walnootbomen (8). Aan de erfgrens zullen bomenrijen bestaande uit Zomereik, Ruwe Berken en Zwarte Els geplant worden (9). Ten noorden van de compensatiewoning worden fruitbomen geplant (12). De bestaande gewone Els (13) en bestaande zomereik (14) blijven behouden. Hiermee ontstaat een mooi landschappelijk woonperceel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000TAM0004-VG01_0005.png"  
Afbeelding 2.3: Uitsnede ruimtelijk kwaliteitsplan (Bron: De Erfontwikkelaar)  

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale omgevingsvisie (NOVI)
3.1.1.1 Algemeen

Nederland staat voor grote uitdagingen die van invloed zijn op onze fysieke leefomgeving. Complexe opgaven zoals verstedelijking, verduurzaming en klimaatadaptatie zijn nauw met elkaar verweven. Dat vraagt een nieuwe manier van werken waarmee keuzes voor de leefomgeving beter gemaakt kunnen worden. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) zorgt voor een gezamenlijke aanpak die leidt tot een duurzaam perspectief voor de leefomgeving. Dit is nodig om de doelen te halen en is een zaak van overheid en samenleving.

3.1.1.2 Vier prioriteiten

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk richting geven. Dit komt samen in vier prioriteiten:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • Sterke en gezonde steden en regio's;
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied;

In de NOVI is aangegeven dat het vorm geven van de opgaven nodig is op een lager schaalniveau. De aangewezen regio's werken samen met de provincies aan ruimtelijke voorstellen. Vervolgens wordt er gekeken of alle losse plannen bij elkaar tot een duurzaam landelijk beeld leiden. De stappen die genomen worden, staan beschreven in het programma NOVEX en het programma Mooi Nederland.

3.1.2 Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten van het rijksbeleid

De NOVI laat zich niet specifiek uit over dergelijke kleine lokale ontwikkelingen. De voorgenomen ontwikkeling raakt geen rijksbelangen. Er is daarmee geen sprake van strijd met het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

Iedere provincie in Nederland stelt een omgevingsvisie op: een strategische visie voor de lange termijn voor de gehele fysieke leefomgeving. De Omgevingsvisie bevat de provinciale visie op de ruimte in Overijssel. Daarin worden uitspraken gedaan over ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur. In de Omgevingsverordening staan de regels die ervoor zorgen dat bij nieuwe ontwikkelingen rekening wordt gehouden met het provinciale beleid.

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel bestaat uit drie delen: een deel Visie, een deel Beleid en een deel Uitwerking. Naast de Omgevingsvisie Overijssel is er de Omgevingsverordening Overijssel en de Catalogus Gebiedskenmerken.

De opgaven en kansen waar de provincie voor staat, zijn vertaald in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema’s. Dit is het vertrekpunt voor alle projecten en initiatieven in de provincie Overijssel. Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de visie wordt het 'Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel' gebruikt. In het uitvoeringsmodel staan de stappen 'of' (generieke beleidskeuzes), 'waar' (ontwikkelingsperspectieven) en 'hoe' (gebiedskenmerken) centraal.

3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Eén van de instrumenten is de Omgevingsverordening. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat het beleid van de Omgevingsvisie geborgd is. Er wordt nadrukkelijk gestuurd op ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid.

 

3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Bij een initiatief voor bijvoorbeeld woningbouw, een nieuwe bedrijfslocatie, toeristisch-recreatieve voorzieningen, en natuurontwikkeling, wordt aan de hand van deze drie stappen bepaald of een initiatief binnen de visie voor Overijssel mogelijk is, waar het past en hoe het uitgevoerd kan worden. In afbeelding 3.1 is het Uitvoeringsmodel weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000TAM0004-VG01_0006.png"  
Afbeelding 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)  

Of- generieke beleidskeuzes

Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk hierbij aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Maar ook aan beleidskeuzes om overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw – en daarmee grote financiële en maatschappelijke kosten – te voorkomen. In de omgevingsvisie zijn de provinciale beleidskeuzes vastgelegd. Deze zijn doorvertaald in regels van de Omgevingsverordening.

Waar- ontwikkelingsperspectieven

Na het beantwoorden van de of-vraag, is de vraag waar het initiatief past of ontwikkeld kan worden. In de omgevingsvisie onderscheidt de provincie zes ontwikkelingsperspectieven. Deze ontwikkelingsperspectieven schetsen een ruimtelijk perspectief voor een combinatie van functies. De ontwikkelingsperspectieven geven zo richting aan waar wat ontwikkeld zou kunnen worden.

Hoe- gebiedskenmerken

Ten slotte is de vraag hoe het initiatief ingepast kan worden in het landschap. De gebiedskenmerken spelen een belangrijke rol bij deze vraag. Onder gebiedskenmerken worden verstaan de ruimtelijke kenmerken van een gebied die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied. Voor alle gebiedstypen in Overijssel is in de Catalogus Gebiedskenmerken beschreven welke kwaliteiten en kenmerken van provinciaal belang zijn.

3.2.3.1 Toetsing van het initiatief aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Indien het initiatief wordt getoetst aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel ontstaat het volgende beeld:

3.2.3.1.1 Of - generieke beleidskeuzes

Bij de 'Of – generieke beleidskeuzes' zijn de volgende artikelen uit de Omgevingsverordening van toepassing:

- artikel 4.5 (Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik):

Door de ontwikkeling, neemt de hoeveelheid bebouwing in het buitengebied af. Het gemeentelijke beleid 'Erven met kwaliteit' wordt hierbij gevolgd. Ter compensatie worden twee compensatiewoningen gebouwd op het erf. Dit alles wordt landschappelijk ingepast. Per saldo is er geen sprake van extra ruimtebeslag door bouwen en verharden op de groene omgeving. Maar juist een afname.

- artikel 4.9 (onderbouwing ruimtelijke kwaliteit) en artikel 4.11 (kwaliteitsimpuls Groene Omgeving):

In deze paragraaf blijkt dat de ontwikkeling voldoet aan het Of-, Waar- en Hoe-benadering. Ook voldoet het aan het Uitvoeringsmodel. Het erf zal landschappelijk worden ingepast volgens de geldende gebiedskenmerken. Ook geeft het een kwaliteitsimpuls aan de groene omgeving (buitengebied) van de gemeente Hardenberg. Dit komt door de landschappelijke inpassing en de sloop van de schuren. De kwaliteitsimpuls is nader beschreven in het ruimtelijk kwaliteitsplan, dat in Bijlage 1 te vinden is.

- artikel 4.14 (woonafspraken)

Het bouwen van nieuwe woningen kan alleen als dit past binnen de geldende woonafspraken. De nieuwe woningen worden gerealiseerd door het 'Erven met Kwaliteit'-beleid van de gemeente te volgen. De woningen voldoen aan de kwalitatieve behoefte in de markt en wordt gebouwd voor de lokale behoefte. Hiermee voldoet het aan het beleid van de provincie.

3.2.3.1.2 Waar - ontwikkelingsperspectieven

Er zijn zes ontwikkelingsperspectieven: drie voor de Groene Omgeving en drie voor de Stedelijke Omgeving. Deze ontwikkelingsperspectieven schetsen geven aan welke beleids- en kwaliteitsambities leidend zijn.

Ontwikkelingsperspectieven in de Groene Omgeving:

  • 1. de zone Ondernemen met Natuur en Water (ONW)
  • 2. agrarisch ondernemen in het grootschalige landschap
  • 3. wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap

Ontwikkelingsperspectieven in de Stedelijke Omgeving:

  • 4. stedelijke netwerken als motor
  • 5. steden en dorpen als veelzijdige leefmilieus
  • 6. hoofdinfrastructuur: vlot en veilig

Het plangebied ligt in het ontwikkelingsperspectief: 'wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'. De ambitie 'voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen staat' voorop. Daarnaast gelden de ruimtelijke kwaliteitsambities:

  • zichtbaar en beleefbaar mooi landschap;
  • sterke ruimtelijke identiteiten als merken voor Overijssel;
  • continu en beleefbaar watersysteem.

Toetsing van het initiatief aan het Ontwikkelingsperspectief

Het karakter van het gebied is een mix van meerdere functies. Het gebied is dan ook niet alleen geschikt voor agrarische functies, maar ook voor woningen. Dit komt door het veranderende platteland, waarbij er sprake is van schaalvergroting en agrarische bedrijven die stoppen. De vernieuwde erven worden in het bestaande landschap ingepast. Het voornemen is in overeenstemming met het ontwikkelingsperspectief.

3.2.3.1.3 Hoe - gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van beleving) gelden voorwaarden voor ruimtelijke ontwikkelingen. De 'Natuurlijke laag', 'Stedelijke laag' en 'Laag van beleving' worden in dit geval buiten beschouwing gelaten, omdat er in of aangrenzend aan het gebied geen relevante eigenschappen voor deze lagen gelden.

'Laag van het agrarisch cultuurlandschap'

De 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap' is het resultaat van de wisselwerking tussen verschillen in de natuurlijke ondergrond en de manier waarop gebieden in cultuur werden gebracht. Door de eeuwen heen is een patroon van akkers, weiden, hooiland en bebouwing (hoeven, kernen en dorpen) gegroeid.

In het plangebied is het gebiedstype 'Oude hoevenlandschap' van toepassing. Dit werd ontwikkeld nadat de complexen met de grote essen 'bezet' waren en een volgende generatie boeren nieuwe ontwikkelingsruimte zocht. Dit leidde tot een landschap dat de zelfde opbouw kent als het essenlandschap, alleen in een meer kleinschalige, meer individuele en jongere variant. Als ontwikkelingen plaats vinden in het oude hoevenlandschap, dan dragen deze bij aan behoud en accentuering van de dragende structuren (groenstructuur en routes) van het oude hoevenlandschap.

Toetsing van het initiatief aan de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap'

Door de inpassing met streekeigen beplanting, worden de kenmerken van het oorspronkelijke landschap van het landschapstype versterkt. Dit gebeurt door het erf in te richten met nieuwe, gebiedseigen beplanting. Zie tevens het ruimtelijke kwaliteitsplan in Bijlage 1. Daarmee is de ontwikkeling in overeenstemming met deze laag.

3.2.4 Conclusie toetsing aan het provinciaal beleid

De ontwikkeling is in overeenstemming met het provinciaal beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Landstad Hardenberg
3.3.1.1 Algemeen

Sinds 2021 beschikt de gemeente Hardenberg over een eigen omgevingsvisie. In deze visie is het verhaal van de gemeente Hardenberg voor het heden en de komende 20 jaar uitgewerkt. In de visie komt alles samen in het verhaal van de gemeente tot 2040. Het verhaal heet 'Landstad Hardenberg'.

3.3.1.2 Thema's

De visie is vertaald in vier thema's voor ontwikkeling. Dit betreffen de volgende:

  • 1. Hardenberg in balans: over de verscheidenheid van het landelijk gebied;
  • 2. Hardenberg voor elkaar: over stedelijke ontwikkeling, een vitale samenleving en leefbare kernen;
  • 3. Hardenberg knooppunt: over een vitale economie en goede bereikbaarheid;
  • 4. Hardenberg duurzaam: over de energietransitie, klimaatadaptatie en een circulaire economie.

Binnen elk thema heeft de gemeente ambities en staat de gemeente voor opgaven. Samen vormen ze de agenda voor toekomstige samenwerkingen. In dit geval is met name het thema 'Hardenberg in balans' relevant, aangezien deze gaat over het landelijk gebied. En thema 'Hardenberg Duurzaam' omdat dit belangrijke aspecten zijn voor de fysieke leefomgeving.

3.3.1.3 Opgaven per gebied

De gemeente zet zich al lang in om ontwikkelingen in het buitengebied bij te laten dragen aan versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Het beleid beschrijft daarom voor elk landschapstype de belangrijkste gebiedskenmerken en ontwikkelingsrichtingen. De resultaten zijn vastgelegd in Landschap-Identiteit-Kaarten (LIK’s). Deze vormen de natuurlijke onderlegger voor ontwikkelvisies voor verschillende deelgebieden.

In dit geval ligt het gebied in het 'Essen- en Hoevenlandschap' van de LIK Rheeze - Diffelen en omgeving'. Dit is een kleinschalig landschap met verspreid liggende bebouwing, houtwallen en solitaire bomen.

3.3.1.4 Aandachtspunten voor natuurlijke en landschappelijke kwaliteiten

De natuurlijke en landschappelijke kwaliteiten in het landelijk gebied blijven voortdurend aandacht vragen. Natuur en landschap staan onder druk, vanwege de energietransitie, klimaatmaatregelen en de transitie in de landbouw. Tegelijk vormen deze ontwikkelen juist een kans om bij te dragen aan de Landstad Hardenberg.

Een goede landschappelijke en ruimtelijke inpassing van vrijkomende agrarische bebouwing is hiervan een voorbeeld. De regeling ‘Erven met kwaliteit’ (voorheen rood-voor-rood) is hiervan de uitwerking. Ruimtelijke kwaliteit ziet de gemeente als “datgene wat ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is”. De provincie gebruikt deze omschrijving ook.

3.3.1.5 Gezondheid

Het verband tussen de fysieke leefomgeving en de gezondheid wordt steeds meer gezien. Vergeleken met de groten steden staat Hardenberg er goed voor. Door de naoberschap en de goede leefkwaliteit zijn de inwoners in staat om zelf regie te voeren over hun gezondheid. Die kwaliteiten wil de gemeente versterken. De gemeente gaat positieve gezondheid en samenwerkingen stimuleren.

3.3.1.6 Duurzaamheid, klimaatadaptatie en energietransitie

De gemeente stimuleert woningeigenaren om te investeren in duurzaamheid en levensloopbestendigheid. Zo blijft de particuliere woningvoorraad ook in de toekomst aantrekkelijk. De gemeente wil minder energie verbruiken en duurzame energie opwekken. De gemeente werkt samen met andere partijen om iedereen goed te informeren en bewust te maken. Ook wil de gemeente zelf het goede voorbeeld geven.

Duurzame stroomopwek en de warmtetransitie moeten op een goede manier een plek krijgen in het landschap. Daarnaast reserveert de gemeente voldoende ruimte voor toekomstige waterveiligheidsmaatregelen en voor klimaatadaptatie.

3.3.1.7 Toetsing van het initiatief aan de gemeentelijke omgevingsvisie 'Landstad Hardenberg'

Deze ontwikkeling draagt bij aan de ambitie van de gemeente om kwaliteit toe te voegen. Met de sloop van landschapsontsierende gebouwen en de realisatie van toekomstbestendige woningen wordt hier aan bijgedragen. Ten aanzien van het thema 'Hardenberg in Balans' geldt dat het initiatief bijdraagt aan het vitaal houden van het landelijk gebied en de versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Voor het thema 'Hardenberg Duurzaam' geldt dat de nieuwe woningen duurzaam en gasloos gebouwd gaan worden. Ook blijft er genoeg ruimte over in het gebied om water te bergen.

Het beleid 'Erven met kwaliteit' draagt bij aan een versterking van de natuurlijke en landschappelijke kwaliteiten. De ontwikkeling is daar een voorbeeld van. Ook worden woningen gezien als nieuwe economische dragers van het landelijk gebied. Samenvattend wordt gesteld dat het initiatief past binnen de omgevingsvisie 'Landstad Hardenberg'.

3.3.2 Visienota Buitengebied Hardenberg
3.3.2.1 Algemeen

De gemeente Hardenberg heeft de hoofdlijnen van het ruimtelijke beleid voor het buitengebied van de gemeente geformuleerd in de 'Visienota Buitengebied Gemeente Hardenberg'. De nota richt zich vooral op de realisatie van ruimtelijke kwaliteiten in het buitengebied.

De hoofddoelen van het ruimtelijk beleid zijn:

  • Op een duurzame en efficiënte wijze ruimte scheppen voor de verschillende ruimtevragende functies;
  • Het vergroten van de leefbaarheid van het platteland;
  • Het vergroten van de ruimtelijke kwaliteit.

De hoofddoelen zijn in de visienota als volgt vertaald:

  • 1. een thematische benadering van het buitengebied (8 thema's);
  • 2. een gebiedsgerichte benadering van het buitengebied;
  • 3. uitgangspunt hierbij: de landschapstypen en de visuele landschapskenmerken;
  • 4. een ontwikkelingsgerichte wijze van bestemmen.

3.3.2.2 Thematische benadering - visie

In dit geval is het thema 'wonen' van belang:

Dit heeft de gemeente vertaald in een aantal uitgangspunten/doelstellingen:

  • 1. behoud van een gevarieerd woningaanbod in het buitengebied zowel, qua inhoud van de woningen als qua verschijningsvorm;
  • 2. de afstemming van de maximale inhoudsmaat van woningen in het buitengebied op de gebiedskenmerken;
  • 3. het bieden van ruime mogelijkheden voor inwoning;
  • 4. het bieden van de mogelijkheid om aan vrijgekomen agrarische bedrijfsgebouwen een woonfunctie toe te kennen; waarbij ruimere mogelijkheden gelden naarmate meer oppervlakte aan landschapsontsierende bedrijfsgebouwen worden afgebroken;
  • 5. het tegengaan van permanente bewoning van recreatiewoningen;
  • 6. het bieden van ruimte voor opvulling van open gaten in bebouwingslinten met woningbouw of kleinschalige bedrijvigheid.

Wonen in het buitengebied wordt niet meer gezien als een ongewenste functie maar als een waardevol deel van het totale woningaanbod van de gemeente. De gemeente streeft dan ook naar het in stand houden van een gevarieerd aanbod van woonmilieus.

3.3.2.3 Gebiedsgerichte benadering

In onderstaande tabel is aangegeven in welk gebied het plangebied ligt, welk landschapstype van toepassing is en de ontwikkelingsrichting van het betreffende gebied.

Locatie   Gebied   Landschapstype   Ontwikkelingsrichting  
Rhezeerweg 101   Vechtdal   Essen- en kampenlandschap   Ecologische zone (water, biodiversiteit, landbouw en recreatie)  

3.3.2.4 Toetsing van het initiatief aan de Visienota Buitengebied Hardenberg

Door de ontwikkeling is landschapontsierende bebouwing gesloopt en worden twee compensatiewoningen gerealiseerd. Deze worden op een bestaand erf gebouwd. Het wordt landschappelijk ingepast volgens de kenmerken van de omgeving. De woonfunctie vormt geen belemmering voor de omliggende ecologische functies. Ook vormt het geen belemmering voor de omliggende agrarische bedrijven. De ontwikkeling is in overeenstemming is met de Visienota Buitengebied.

3.3.3 Beleidsnotitie Erven met kwaliteit
3.3.3.1 Inleiding

De raad heeft op 16 juli 2024 de gewijzigde beleidsnotitie ‘Erven met kwaliteit’ vastgesteld. De doelstelling van het beleid is de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit in het buitengebied, door de sloop van landschapsontsierende gebouwen.

3.3.3.2 Landschapsontsierend

Het belangrijkste uitgangspunt voor het bepalen van de landschapsontsierendheid van een gebouw is dat een erf niet op zichzelf staat, maar een eenheid vormt met het landschap. Of een gebouw landschapsontsierend is, moet worden gezien in relatie tot de gebiedskenmerken (uit de LIK en de welstandsnota) en wordt bepaald door een aantal kenmerken, te weten:

  • het volume;
  • de vorm van het gebouw;
  • het materiaalgebruik;
  • het kleurgebruik;
  • de uitstraling;
  • de situering op het erf;
  • de passendheid bij de overige bebouwing op het erf.

Daarnaast kan een gebouw ook als landschapsontsierend worden aangemerkt als het geen (potentiële) gebruikswaarde meer heeft. Een gebouw dat niet voor andere (economische) doeleinden geschikt is, heeft geen gebruikswaarde. Deze komt leeg te staan, verloedert en wordt daarmee vanzelf landschapsontsierend.

3.3.3.3 Inzet voor woningbouw

Minimaal te slopen oppervlakte

De minimale sloopoppervlakte aan landschapsontsierende gebouwen voor de bouw van een woning bedraagt 850 m2 met asbest en 1.000 m2 zonder asbest. Bij combinaties van sloop met en zonder asbest wordt naar rato gerekend. Zie onderstaande tabel:

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000TAM0004-VG01_0007.png"  

Bij de berekening van de (minimaal) te slopen oppervlakte blijft per bestaande woning 150 m2 aan gebouwen en overkappingen buiten beschouwing. Omdat deze oppervlakte als bij de woning behorend bouwwerk mag blijven staan of worden teruggebouwd. Bebouwing waarop deze regeling van toepassing is, moet blijvend worden gesloopt. Voor de inrichting van het erf moet een ruimtelijke kwaliteitsplan worden gemaakt.

Locatie nieuwbouw

Deze regeling gaat in de eerste plaats uit van de bouw van de nieuwe woning(en) op het eigen erf, dat wil zeggen op het erf van de slooplocatie. De bouw van de compensatiewoning moet bij voorkeur op het bestaande erf plaatsvinden en als dat niet lukt in hetzelfde gebied. Om landschappelijke redenen zijn echter geen nieuwe erven gewenst in het beekdallandschap en het essen- en hoevenlandschap, daar kan dus alleen op bestaande erven worden gebouwd. De begrenzing van een bestaand erf wordt bepaald door de feitelijke situatie en niet door de juridische begrenzing van de (woon)bestemming.

Eén erf-gedachte

Bij de erfinrichting hanteert de gemeente de één-erfgedachte. De één-erf-gedachte houdt in dat zowel de nieuwe inrichting van het erf als de nieuwe bebouwing op het erf bijdragen aan het behoud en zo mogelijk het versterken van de oude erfstructuur. Vanuit de één-erfgedachte moet in elk geval worden voorkomen dat er tussen de woningen schuttingen of gesloten hagen worden aangebracht, waardoor er visueel gescheiden erven ontstaan.

3.3.3.4 Toetsing van het initiatief aan de beleidsnotitie 'Erven met kwaliteit'

Op het erf is 1.755 m2 aan landschapontsierende bebouwing met asbest gesloopt. En 633 m2 aan bebouwing zonder asbest. 633 m2 zonder asbest staat gelijk aan ((850/1.000) * 633 =) 538 m2 met asbest. Netto wordt er dus (1.755 m2 + 538 m2) 2.293 m2 met asbest gesloopt.

De voormalige agrarische gebouwen zijn als landschapsontsierend aan te merken, aangezien deze geen gebruikswaarde meer hebben. De gebruikswaarde is vervallen, omdat de gebouwen oud zijn en daardoor niet geschikt zijn voor vervolgfuncties.

Als compensatie voor de sloop worden twee compensatiewoningen teruggebouwd. Het geheel wordt landschappelijk ingepast volgens de geldende gebiedskenmerken. Zie het ruimtelijk kwaliteitsplan in Bijlage 1.

Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met de beleidsnotitie 'Erven met kwaliteit'.

3.3.4 Woonvisie
3.3.4.1 Algemeen

Het Programma Wonen is op 26 maart 2019 door de gemeenteraad van Hardenberg vastgesteld. Het programma legt de woonambities voor de langere termijn vast.

3.3.4.2 Ambitie: rust en ruimte, met oog voor elkaar ook in de toekomst

Demografen verwachten dat het aantal inwoners en huishoudens van de gemeente Hardenberg het komende decennium zal blijven groeien. In tegenstelling tot de situatie in de meeste andere Nederlandse plattelandsgemeenten is nieuwbouw noodzakelijk om aan de lokale woningvraag te kunnen voldoen. Volgens de prognoses is er in de gemeente Hardenberg de komende tien jaar behoefte aan ruim 1.600 nieuwe woningen. Natuurlijk zijn er wel verschillen tussen de diverse kernen. Zo zijn ‘steden’ Hardenberg en Dedemsvaart in trek als woonlocatie, ook voor huishoudens van buiten de gemeente. En zijn de dorpen en buurtschappen vooral gewild bij de lokale bevolking en rustzoekers van buitenaf.

De afgelopen jaren is sterk ingezet op woningbouw op locaties binnen bestaand stedelijk gebied. Het bouwen van woningen op inbreidingslocaties is een goed streven, als dat betekent dat de kwaliteit van het gebied en de woonkwaliteit daarmee vergroot wordt.

3.3.4.3 Buitengebied

Met name in de kleinere kernen en buitengebieden bevinden zich grote boerderijen op grote kavels. Vanwege het grote onderhoud en het (te) grote oppervlak worden deze woningen steeds minder aantrekkelijk voor een zelfstandig huishouden. Door de mogelijkheid van woningsplitsing te vergroten kunnen deze ruime woningen geschikt maken worden voor meerdere (kleine) huishoudens.

3.3.4.4 Toetsing van het initiatief aan de woonvisie

Dit plan voorziet in de bouw van twee vrijstaande woningen. Met dit initiatief wordt ingespeeld op de concrete, lokale behoefte. Het initiatief is in overeenstemming met de gemeentelijke woonvisie.

3.3.5 Parkeernormennota Hardenberg
3.3.5.1 Algemeen

Er moet rekening worden gehouden met de mogelijke extra verkeersgeneratie en parkeerbehoefte die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. In de 'Parkeernormennota Hardenberg' is bepaald hoeveel parkeerplaatsen er nodig zijn. Dit is afhankelijk van de locatie en soort ontwikkeling. Het aantal verkeersbewegingen wordt bepaald door gebruik te maken van de kencijfers uit het CROW. Er wordt uitgegaan van gemiddelden.

3.3.5.2 Verkeersgeneratie

Met dit initiatief zijn schuren gesloopt. De aanwezige bedrijfswoning en boederij krijgen een woonfunctie. Dit zorgt voor minder verkeersbewegingen dan een volwaardig agrarisch bedrijf. De wijziging van functie zorgt niet voor een toename van de verkeersgeneratie. En er worden twee nieuwe woningen gebouwd. Het gaat hierbij om vrijstaande woningen. Hiervoor gelden de volgende uitgangspunten:

  • ligging in het buitengebied;
  • weinig stedelijke gemeente (gemeente Hardenberg);
  • koop, vrijstaand;

Voor een vrijstaande woning geldt, op basis van het CROW, een extra verkeersgeneratie van 8,2 verkeersbewegingen per weekdagetmaal. Voor twee compensatiewoningen is dat 16,4 verkeersbewegingen.

De omliggende wegen Kampweg en Rheezerweg zijn goed ingericht om deze verkeerbewegingen eenvoudig en veilig te kunnen verwerken.

3.3.5.3 Parkeren

Voor vrijstaande woningen zijn 2,4 parkeerplaatsen per woning nodig. Dit zijn zowel de twee compensatiewoningen als de boerderij en de voormalige bedrijfswoning.

Op eigen erf is voldoende ruimte om te voorzien in die parkeerbehoefte. In het ruimtelijk kwaliteitsplan (Bijlage 1) is te zien dat er (ruim) voldoende ruimte is om op eigen terrein parkeerplaatsen te maken.

3.3.5.4 Conclusie

Er wordt hiermee voldaan aan het parkeerbeleid van de gemeente Hardenberg.

3.3.6 Conclusie toetsing aan het gemeentelijk beleid

Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met de uitgangspunten uit het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Bescherming van gezondheid en milieu

In dit hoofdstuk wordt beschreven hoe de gezondheid en het milieu worden beschermd. De aspecten sluiten aan op de onderdelen die zijn genoemd in artikel 1.2 van de Omgevingswet.

4.1 Geluid

4.1.1 Wettelijk kader

Voor het beschermen van de gezondheid en het milieu staan in het Bkl regels voor het beheersen van geluid door wegen, spoorwegen en industrieterreinen en andere activiteiten. Ook zijn er regels opgenomen voor de bescherming van geluidgevoelige gebouwen. Geluid afkomstig van wegen, spoorwegen en industrieterreinen heeft invloed op de omgeving. Het bevoegd gezag beoordeelt geluid van deze bronnen bij geluidgevoelige gebouwen (artikel 3.20 Bkl). Voor een aantal geluidgevoelige gebouwen (artikel 3.20 Bkl) en stiltegebieden (artikel 7.11 Bkl) gelden specifieke regels. In de aanwijzing van geluidgevoelige gebouwen is de functie (zoals wonen, onderwijs of zorg) bepalend (artikel 3.20 Bkl).

4.1.2 Situatie plangebied

In dit geval zijn de twee compensatiewoningen en de voormalige bedrijfswoning en de boerderij de geluidgevoelige gebouwen die beschermd moeten worden tegen geluid.

4.1.2.1 Wegen

In het omgevingsplan zijn nog geen geluidsaandachtsgebieden opgenomen. Daarom gelden voor wegen en spoorwegen de volgende afstanden (artikel 17.5 Omgevingsregeling):

  • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken en een maximumsnelheid van 30 km/u of minder: 100 m;
  • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken, waarvoor een maximumsnelheid van meer dan 30 km/u geldt, en een spoorweg, bestaande uit een of twee sporen: 200 m; en
  • voor een weg, bestaande uit drie of meer rijstroken, en een spoorweg, bestaande uit drie of meer sporen: 350 m.

De Rheerzerweg ligt op circa 135 meter van de zuidelijke grens van het plangebied. De compensatiewoningen liggen op minimaal 145 meter afstand van deze weg. De Kampweg grenst aan de westelijke zijde aan het plangebied. De woningen liggen daarmee in het geluidsaandachtsgebied van deze wegen. Echter is Kampweg een weg dat uitsluitend door bestemmingsverkeer wordt gebruikt. En de Rheezerweg ligt op ruime afstand. Het is daarmee waarschijnlijk dat het geluidsniveau niet boven de standaardwaarde van 53 dB uit het Bkl komt. Een nadere onderzoek naar geluid van deze wegen is daarmee niet benodigd.

4.1.2.2 Spoorwegen

Op circa 2,5 kilometer ligt een spoorlijn met twee sporen. Daarmee ligt het buiten het geluidaandachtsgebied van 200 meter van de spoorlijn. Geluidhinder is niet te verwachten.

4.1.2.3 Industrieterreinen

Er zijn rondom het plangebied geen industrieterreinen aanwezig met een geluidsaandachtsgebied, waardoor er naar verwachting geen sprake is van hinder.

4.1.2.4 Individuele bedrijven

In de nabijheid ligt een aantal bedrijven die geluid produceren. Het dichtsbijzijnde bedrijf ligt aan de overzijde van de Kampweg op circa 45 meter van het plangebied. Dit is een agrarisch bedrijf waarvoor een richtafstand van 30 meter geldt op het gebied van geluid. Hieraan wordt voldaan. Andere bedrijven liggen op verdere afstand van het plangebied. Hierdoor is er naar verwachting geen sprake van geluidshinder door individuele bedrijven.

4.1.3 Conclusie

Vanuit het aspect geluid is er sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

4.2 Bodemkwaliteit

4.2.1 Wettelijk kader

Het beschermen van de bodemkwaliteit is een onderdeel bij de afweging van de aspecten van de fysieke leefomgeving. Ter bescherming van de bodemkwaliteit zijn instructieregels in het Bkl opgenomen. De inhoud van deze regels is opgenomen in paragraaf 5.1.4.5 Bkl. De algemene doelstelling van het bodembeleid is het waarborgen van de kwaliteit van de bodem.

4.2.2 Situatie plangebied

Om te beoordelen of de bodem geschikt is voor het gewenste gebruik, is een bodemonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 2 van deze motivering. Er is een verkennend bodemonderzoek volgens de normen NEN5740 en NEN5707 (asbest in de bodem) uitgevoerd.

Verkennend bodemonderzoek NEN 5740

Hierbij is de gehele locatie onderzocht. En specifiek de voormalige dieseltank en een wasplaats. In het grondwatermonster is een verhoging barium aangetroffen.Verder zijn er geen verhogingen aangetroffen. Gezien de matige verhoging barium in het ondiepe grondwater wordt geadviseerd geen freatisch grondwater op te pompen ten behoeve van consumptieve doeleinden.

Verkennend bodemonderzoek NEN5707 "asbest in bodem"

Tijdens de maaiveld-inspectie zijn geen asbest verdachte materialen gevonden. Over de gehele locatie is er ook geen asbest aangetoond in de boringen.

Op basis van het onderzoek wordt een nader bodemonderzoek voor deze locatie niet noodzakelijk geacht. De onderzoekslocatie wordt vanuit milieuhygiënisch oogpunt, geschikt geacht voor het beoogde gebruik.

Het onderzoek is ook door de Omgevingsdienst IJsselland beoordeeld, zie Bijlage 3. Het onderzoek is inhoudelijk akkoord en er zijn geen belemmeringen aanwezig om op het terrein te wonen met tuin. De Omgevingsdienst geeft het advies om het freatisch grondwater niet zonder meer te gebruiken voor veedrenking, vanwege het verhoogde gehalte aan barium in het grondwater.

4.2.3 Conclusie

De bodem is van voldoende kwaliteit voor de uitvoering van dit voornemen.

4.3 Luchtkwaliteit

4.3.1 Wettelijk kader

Voor de bescherming van de luchtkwaliteit zijn instructieregels opgenomen in paragraaf 5.1.4.1 van het Bkl. Volgens deze regels gelden zogeheten omgevingswaarden voor onder andere stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10). Locaties met hoge concentraties stikstofdioxide en/of fijnstof zijn aangemerkt als aandachtsgebied. Vooral in en vlakbij een aandachtsgebied moeten overheden toetsen aan de omgevingswaarden. Dit is niet nodig indien een activiteit niet in betekende mate (NIBM) bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Volgens het Bkl dragen de volgende projecten niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging:

  • woningen: 1.500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3.000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Er zijn een paar situaties die de overheid nog wel in het hele land moet beoordelen. Dit zijn:

  • een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit;
  • de aanleg van een tunnel langer dan 100 meter. Of als een tunnel wijzigt en daarbij minimaal 100 meter toeneemt;
  • de aanleg van een auto(snel)weg.

4.3.2 Situatie plangebied

Het voornemen is om de gesloopte schuren te compenseren met twee compensatiewoningen. Daarnaast krijgen de boerderij en de bedrijfswoning een reguliere woonfunctie. In de vorige paragraaf zijn voorbeelden gegeven van projecten die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. De omvang van dit plan is veel kleiner dan deze voorbeelden. Echter zijn in de nabije omgeving meerdere inrichtingen aanwezig waarbij er uitstoot van fijnstof plaatsvindt.

Gelet op de ligging van het plangebied ten opzichte van deze inrichtingen is door BJZ.nu een onderzoek naar de luchtkwaliteit uitgevoerd. Het volledige rapport is in Bijlage 4 te vinden. De emissie van fijnstof door de omliggende veehouderijen is achterhaald door middel van betreffende milieudossiers en vastgestelde emissiefactoren. Met een model is de immissie op het plangebied berekend. Het onderzoek is uitgevoerd conform de regels uit het Bkl en de Omgevingsregeling met bijbehorende bijlagen. Uit dit onderzoek blijkt dat er voldaan wordt aan de normen vanuit het Bkl.

Op circa 340 meter afstand ligt een geitenhouderij (Marsweg 3a, Rheeze). Op deze afstand is een verhoogd risico op longontsteking. In vergelijkbare gevallen heeft de GGD erop gewezen dat de kans op een longontsteking 2,4% is in plaats van 1,4%. Een longonsteking is vooral risicovol voor kinderen jonger dan 4 jaar en ouderen ouder dan 70 jaar. Conform vergelijkbare gevallen is initiatiefnemer erop gewezen toekomstige bewoners hierover te informeren.

4.3.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor deze ontwikkeling.

4.4 Geur

4.4.1 Wettelijk kader

De instructieregels van het Bkl voor geur zijn gericht op geurgevoelige gebouwen. In de aanwijzing van geurgevoelige gebouwen is de functie bepalend. Hierbij kan gedacht worden aan wonen, onderwijs of zorg.

Geurnormen voor het houden van dieren bestaan voor sommige diersoorten uit afstanden en voor sommige diersoorten uit geurwaarden. Deze normen staan in het Omgevingsplan (paragraaf 22.3.6). De geurnormen beogen mede een omgekeerde werking te hebben. De normen dienen niet alleen als toetsingskader voor milieuvergunningen, maar geven ook aan welke geurbelasting de gemeente aanvaardbaar vindt op het platteland.

4.4.2 Situatie plangebied

In de omgeving zijn verschillende veehouderijen aanwezig. Er is onderzoek gedaan naar de mogelijke geurbelasting van deze veehouderijen. In Bijlage 5 is dit onderzoek opgenomen. Uit het onderzoek blijkt dat aan de afstanden voor diersoorten met een afstandseis wordt voldaan. Ook wordt ruimschoots voldaan aan de norm voor diersoorten met een geurwaarde. De voorgrondgeurbelasting is 0,2 OUE/M3 en de achtergrondbelasting is 2,04 OUE/M3. Dit is ruimschoots onder de norm van 8 OUE/M3.

Ter plaatse is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Omgekeerd worden de veehouderijen door de toevoeging van de woningen niet belemmerd. De toe te voegen woningen zijn niet maatgevend voor de veehouderijen, omdat er nog andere woningen liggen tussen het plangebied en de veehouderijen.

 

4.4.3 Conclusie

Het aspect 'geur' vormt geen belemmering voor dit plan.

4.5 Trillingen

4.5.1 Wettelijk kader

Het omgevingsaspect trillingen is geregeld in paragraaf 22.3.5 van het omgevingsplan. Daarin worden regels gesteld aan trillingen in een trillinggevoelige ruimte van een trillinggevoelig gebouw. Er gelden maximale waarden voor continue trillingen en voor herhaald voorkomende trillingen. De maximale waarden zijn opgenomen in de tabellen in artikel 22.88 van het omgevingsplan en 5.87a van het Bkl.

4.5.2 Situatie plangebied

Op basis van de Handreiking nieuwbouw en spoortrillingen is het onderzoeksgebied in beginsel 100 meter. Het plangebied ligt op ongeveer 2,5 km van een spoorlijn. Hiermee is aannemelijk dat het trillingsniveau niet boven de streefwaarde uitkomt

4.5.3 Conclusie

Vanuit het aspect trillingen is er sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

4.6 Licht

4.6.1 Wettelijk kader

Licht kan wenselijk zijn of juist hinderlijk. Vanuit gezondheidsoogpunt is het belangrijk dat er voldoende daglicht in bouwwerken komt. Dit heet daglichttoetreding. In het Bbl staan regels voor voldoende daglicht in bouwwerken (nieuwbouw). Deze verschillen per gebruiksfunctie en soort ruimte.

Kunstlicht kan leiden tot diverse vormen van lichthinder. Kunstlicht komt van (autosnel)wegen, woonkernen, industrie- en bedrijventerreinen, glastuinbouw en sportterreinen. De provincie heeft voor sommige gebieden 'donkerte' als waarde bepaald.

4.6.2 Situatie plangebied

Bij de vergunningaanvraag voor de bouw van de woningen zal getoetst worden aan de regels over de daglichttoetreding en bezonning. Er zal geen toename zijn van (kunst)licht in het buitengebied door dat er eerst gebouwen zijn gesloopt. Ter compensatie worden de woningen gebouwd op de plek van de gesloopte schuren.

4.6.3 Conclusie

Vanuit het aspect licht is er sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

Hoofdstuk 5 Bescherming van de waterbelangen

5.1 Algemeen

Nederland is een waterland. De opgaven op het terrein van water zijn groot en worden in de toekomst alleen maar groter. Om ons land ook voor de komende generaties veilig, aantrekkelijk en leefbaar te houden, is het Nationaal Water Programma 2022-2027 (NWP) ontwikkeld. Dit NWP beschrijft de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid en het beheer van de rijkswateren en rijksvaarwegen.

De provincie houdt toezicht op de waterschappen en is verantwoordelijk voor veilig drinkwater. Ook zorgt zij voor de plannen voor waterbeheer in de regio. Ook is de provincie verantwoordelijk voor vergunningverlening voor drinkwaterwinning. De ambities zijn gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving.

De waterschappen beheren water en waterkeringen (dijken) en zuiveren afvalwater. Ook zorgen zij voor de kleine waardevolle wateren, zoals vennen en bronnetjes. Voor grotere rivieren, meren en kanalen en grondwaters bestaat de Europese Kaderrichtlijn. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben de waterschappen een Waterbeheerplan opgesteld. Het waterbeheerprogramma gaat in op alle aspecten van het watersysteembeheer (met uitzondering van het rioleringsbeheer en de drinkwaterzorg). Het waterbeheerprogramma beschrijft welke maatregelen het waterschap wil nemen.

Bij nieuwe plannen dient rekening te worden gehouden met de waterhuishoudkundige situatie. Dit houdt in dat de gevolgen van het plan op de waterbelangen beschreven moeten worden. Een belangrijk instrument hierbij is de watertoets. De waterbelangen en waterhuishoudkundige doelstellingen worden hierbij afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen gaan over zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

5.2 Watertoets

Voor dit plan is gebruikt gemaakt van de digitale watertoets. Hierdoor wordt ook het betrokken waterschap geïnformeerd. In dit geval is dat het waterschap Vechtstromen. De beantwoording van de vragen heeft geleid tot de 'korte procedure'. Hierbij is de standaard waterparagraaf van toepassing. In Bijlage 6 is het resultaat van de watertoets opgenomen. Het waterschap Vechtstromen geeft een positief wateradvies.

Het plan heeft een geringe invloed op de waterhuishouding:

  • Hemelwater: het regenwater zal worden afgevoerd in de tuinen van de woningen. Deze zijn van voldoende omvang om het regenwater op te vangen.
  • Afvalwater: de nieuwe woningen zullen op het bestaande riool worden aangesloten.
  • Oppervlaktewater: er is geen sprake van openwater binnen het plangebied. Dit is dus verder niet van toepassing.
  • Wateroverlast en bebouwing: bij de bouw van de woningen wordt rekening gehouden met de eisen om eventueel wateroverlast tegen te gaan. Denk aan hoogteverschillen tussen de vloeren en grondwaterstanden.
  • Waterkwaliteit: Er worden tijdens de bouw- en gebruiksfase geen materialen gebruikt die de waterkwaliteit verminderen.

5.3 Conclusie

Het initiatief is niet in strijd met de waterbelangen.

Hoofdstuk 6 Waarborgen van de veiligheid

6.1 Wettelijk kader

Bij een evenwichtige toedeling van functies aan locaties moet ook gekeken worden naar de gevolgen van rampen. Daarvoor zijn in het Bkl risicobronnen aangewezen. Het gaat om:

  • Activiteiten met gevaarlijke stoffen bij bedrijven. Dit zijn verschillende milieubelastende activiteiten uit het Besluit activiteiten leefomgeving.
  • Het basisnet vervoer gevaarlijke stoffen (weg, water en spoor).
  • Buisleidingen met gevaarlijke stoffen die zijn aangewezen als milieubelastende activiteit in het Besluit activiteiten leefomgeving.
  • Windturbines die zijn aangewezen als milieubelastende activiteit in het Besluit activiteit leefomgeving.

Deze risicobronnen hebben aandachtsgebieden. Ze zijn digitaal te raadplegen in het Register Externe Veiligheid. Binnen een aandachtsgebied worden bij voorkeur geen kwetsbare gebouwen of locaties gerealiseerd. En ook geen beperkt kwetsbare gebouwen of locaties of zeer kwetsbare gebouwen. Soms kan dat toch, bijvoorbeeld als er extra maatregelen worden getroffen die worden vastgelegd in voorschriftengebieden. Denk bijvoorbeeld aan extra bouweisen.

6.2 Situatie plangebied

De risico's ten aanzien van externe veiligheid zijn in te zien in onderstaande afbeelding. Het plangebied is aangegeven met de paarse lijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000TAM0004-VG01_0008.png"  
Afbeelding 6.1: Risico's externe veiligheid (Bron: ev-signaleringskaart.nl)  

Zowel binnen als buiten het plangebied zijn geen buisleidingen of andere risicobronnen aanwezig. Ook ligt het niet in een aandachtsgebied of veiligheidszone.

6.3 Conclusie

Vanuit het aspect externe veiligheid is er sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

Hoofdstuk 7 Bescherming van landschappelijke en stedenbouwkundige waarden en cultureel erfgoed

7.1 Cultureel erfgoed

7.1.1 Wettelijk kader

Bij het beschermen van cultureel erfgoed moet de gemeente rekening houden met bepaalde uitgangspunten. In artikel 5.130 lid 2 Bkl staan instructieregels voor de gemeente. Deze gaan over:

  • beschadiging of sloop van beschermde monumenten of archeologische monumenten;
  • verplaatsing van beschermde monumenten;
  • gebruik van monumenten ter voorkoming van leegstand;
  • aantasting van de omgeving van een beschermd monument;
  • aantasting van karakteristieke stads- en dorpsgezichten en cultuurlandschappen;
  • in stand houden van archeologische monumenten.

De aspecten cultuurhistorie (monumenten) en archeologie worden hierna uitgewerkt.

7.1.2 Cultuurhistorie

Onder cultuurhistorische waarden worden alle gebieden verstaan die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.

7.1.2.1 Situatie plangebied

Er bevinden zich binnen het plangebied zelf geen rijks- dan wel gemeentelijke monumenten. In de directe nabijheid van het plangebied is er geen sprake van bijzondere cultuurhistorische waarden.

7.1.2.2 Conclusie

Het aspect cultuurhistorie is geen belemmering met betrekking tot het plan.

7.1.3 Archeologie

In de Erfgoedwet staat een archeologische zorgplicht wanneer de bodem wordt verstoord. Er is dan onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat er archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden.

7.1.3.1 Situatie plangebied

De archeologische verwachting is verwerkt in het bestemmingsplan Buitengebied, dat onderdeel is van het omgevingsplan. Er geldt de bestemming 'Waarde - Archeologie 4'. Dit houdt in dat een archeologisch onderzoek nodig is wanneer de bodemverstorende activiteiten groter dan 500 m2 zijn en een diepte van 50 cm of meer hebben.

De compensatiewoningen worden gebouwd op de plek van de voormalige schuren. Die gronden zijn reeds verstoord. Een archeologisch onderzoek is daarmee niet benodigd.

7.1.3.2 Conclusie

Het aspect archeologie is geen belemmering voor het plan.

7.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

7.2.1 Wettelijk kader

De Ladder voor duurzame verstedelijking is een instructieregel voor zorgvuldig ruimtegebruik en tegengaan van leegstand. Bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen wordt beoordeeld of er echt behoefte aan is. En of de ontwikkeling binnen het stedelijk gebied kan. De ladder is beleidsneutraal overgezet naar het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl). De instructieregel in artikel 5.129g Bkl regelt dat bij een wijziging van het omgevingsplan voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling het toepassen van de ladder is vereist.

Voor de toetsing aan de ladder is het noodzakelijk om inzicht te hebben in de volgende begrippen:

  • 'bestaand stedelijk gebied' is 'het bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
  • Een 'stedelijke ontwikkeling' is de 'ontwikkeling of uitbreiding van een bedrijventerrein, een zeehaventerrein, een woningbouwlocatie, kantoren, een detailhandelsvoorziening of een andere stedelijke voorziening die voldoende substantieel is'.

Artikel 5.129g Bkl legt geen grens vast wat 'voldoende substantieel' is. In uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State zijn wel lijnen uitgezet. Er is een overzichtsuitspraak (ECLI:NL:RVS:2017:1724) over de Ladder. De Afdeling geeft hierin geen harde ondergrenzen, maar stelt wel 'in beginsel' grenzen.

7.2.2 Toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking

Uit de overzichtsuitspraak (ABRvS 28 juni 2017 ECLI:NL:RVS:2017:1724, 201608869/1/R3) blijkt dat het realiseren van 11 woningen niet wordt gezien als stedelijke ontwikkeling. 

In het plan is sprake van het toevoegen van twee compensatiewoningen. Daarnaast zullen de bestaande bedrijfswoning en boerderij een reguliere woonfunctie krijgen. De ladder voor duurzame verstedelijking is daarmee niet van toepassing.

7.3 Landschappelijke waarden

7.3.1 Wettelijk kader

Voor de bescherming van het landschap geldt het Europees landschapsverdrag. Dit verdrag erkent dat landschappen een onderdeel zijn van de fysieke leefomgeving. In artikel 1.2 lid 1 sub g Omgevingswet staat dat 'landschappen' een onderdeel zijn van het fysieke leefomgeving. Het landschapsbeleid kan door Rijk, provincie of gemeente in een omgevingsvisie zijn vastgelegd. De gemeente Hardenberg heeft dit gedaan middels de Landschap Identiteits Kaarten.

7.3.2 LIK (Landschap Identiteit Kaart)

De gemeente heeft voor het gebied een Landschap-Identiteit-Kaart (LIK) gemaakt. In de LIK wordt de identiteit van het gebied bepaald. Op deze wijze wil de gemeente de ruimtelijke kwaliteit van het gebied versterken.

Het gebied ligt in de 'LIK Rheeze - Diffelen en omgeving'. Het plangebied ligt in het Essen- en hoevenlandschap. Dit is in onderstaande afbeelding weergegeven. Het plangebied is hierin met de roze ster aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000TAM0004-VG01_0009.png"  
Afbeelding 7.1: Uitsnede LIK - Rheeze - Diffelen en omgeving (Bron: Gemeente Hardenberg)  

De gemeente wil regie voeren op de ontwikkeling van het landelijk gebied. De identiteit van het gebied komt voort uit de ontstaansgeschiedenis en de daarmee samenhangende landschapstypen. In de LIK is daarom een onderscheid gemaakt tussen de verschillende landschapstypen die in het gebied voorkomen. Deze landschapstypen zijn op een overzichtskaart opgenomen (zie ook afbeelding 7.1). Vervolgens is voor het gebied een overzicht gemaakt met de waardevolle en storende kenmerken. Er is ook een visie (wensbeeld) op de toekomstige ontwikkelingen gegeven.

7.3.3 Toetsing aan het LIK

Er is een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit door het treffen van landschapsmaatregelen. Voor het bepalen van de landschapsmaatregelen is een ruimtelijke kwaliteitsplan (Bijlage 1) opgesteld. De landschappelijke kenmerkende waarden zijn als uitgangspunt genomen. De landschapsmaatregelen bestaan uit het aanplanten van gebiedseigen beplanting ter plaatse van de erven. De LIK is gekoppeld aan de regels ter bescherming van de landschappelijke kenmerkende waarden. Hiermee is het plan in overeenstemming.

7.4 Ruimtelijke kwaliteit en welstand

Het is wenselijk dat bouwplannen voor gebouwen van goede kwaliteit zijn. En dat ze passen in het bebouwingsbeeld. Er zijn twee welstandsnota's, een voor de stads- en dorpskernen en een voor het buitengebied. Voor het buitengebied is dat de 'Welstandsnota Buitengebied'. Deze nota is vastgesteld op 3 december 2013. Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente. Daarom is deze van toepassing.

7.4.1 Welstandsnota Buitengebied

Voor Hardenberg zijn drie gebieden te onderscheiden op basis van de gebiedskarakteristieken. In onderstaande afbeelding zijn de grootste verschillen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000TAM0004-VG01_0010.png"  
Afbeelding 7.2: Uitsnede welstandsgebieden (Bron: Gemeente Hardenberg)  

De gemeente onderscheidt per gebied drie niveaus van welstand.

  • Niveau 0 (laag): geen eisen op het gebied van welstand.
  • Niveau 1 (midden): specifieke ambitie voor de beeldkwaliteit. Gericht op het behoud van belangrijkste gebiedskenmerken van architectonische of landschappelijke aard.
  • Niveau 2 (hoog): hoge ambitie ten aanzien van beeldkwaliteit. Bij gebieden en/of locaties met een hoge architectonische en landschappelijke waarde.

7.4.2 Toetsing aan de Welstandsnota

Het gebied ligt in het Essen- en hoevenlandschap. En heeft niveau 1 voor de welstand. Bij de inrichting van het erf is rekening gehouden met de positie van de bebouwing op het erf. In het ruimtelijk kwaliteitsplan (Bijlage 1) is hier nader op ingegaan. Zo wordt het erf semi-open en niet geheel afgeschermd. De bebouwing zal verspreid staan op het erf. Bij het ontwerp van de compensatiewoningen en bijgebouwen worden de kenmerken van het Essen- en hoevenlandschap behouden. Dit zijn kenmerken als een gedekte kleurstelling afgestemd op de omgeving. En dat de vorm van de woning eenvoudig is vormgegeven met een duidelijk herkenbare hoofdvorm. Bij het ontwerp van de woningen zullen deze aan zowel de welstandsnota worden getoetst als aan de beeldkwaliteitsparagraaf (pagina 13) van het ruimtelijk kwaliteitsplan (Bijlage 1) .

Hoofdstuk 8 Natuurbescherming

8.1 Algemeen

De natuur maakt onderdeel uit van de fysieke leefomgeving. Bij natuurbescherming gaat het om de bescherming van gebieden en de bescherming van soorten. In dit hoofdstuk komt aan de orde hoe dit plan rekening houdt met de bescherming hiervan.

8.2 Gebiedsbescherming

8.2.1 Natura 2000-gebieden
8.2.1.1 Wettelijk kader

Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. In deze gebieden worden dieren, planten en hun leefomgeving beschermd. Activiteiten die significante negatieve gevolgen kunnen hebben voor deze gebieden worden gedefinieerd als Natura 2000-activiteiten. Deze activiteiten zijn op basis van artikel 5.1 lid e van de Omgevingswet vergunningplichtig.

8.2.1.2 Situatie plangebied

Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is 'Vecht- en Beneden-Reggegebied'. Dit ligt op ongeveer 2,5 kilometer van het plangebied. Gelet op de onderlinge afstand is directe hinder (bijv. geluid, verstrooiing van licht etc.) niet aan de orde. Naast directe hinder wordt tevens gekeken naar de mogelijke toename van stikstofdepositie op kwetsbare habitattypen binnen Natura 2000-gebieden. Om dit te beoordelen is er een AERIUS-berekening uitgevoerd. Hierbij is gekeken naar de aanlegfase en gebruiksfase die samenhangt met de voorgenomen ontwikkeling. De AERIUS-berekening is als Bijlage 7 toegevoegd. Uit de berekening blijkt het volgende:

Geconcludeerd wordt dat voor zowel de aanlegfase als de gebruiksfase geen sprake is van rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j. Er is daarmee geen sprake van een stikstofdepositie met significant negatief effect op Natura 2000-gebieden. De voortoets voor het plan voldoet, ten aanzien van de effecten van de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden aan artikel 10.24, lid 1 van het Besluit kwaliteit leefomgeving.

8.2.2 Natuurnetwerk Nederland (NNN)
8.2.2.1 Wettelijk kader

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. Het NNN is in provinciale omgevingsvisies- en verordeningen uitgewerkt. In het NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten. De bescherming van het NNN kent geen externe werking.

8.2.2.2 Situatie plangebied

Het dichtstbijzijnde deel van het NNN ligt op circa 258 meter afstand. Er is daarmee geen sprake van een ontwikkeling in het NNN. Het plan gaat niet gepaard met aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN.

8.2.3 Conclusie

Dit plan leidt niet tot negatieve effecten op beschermde gebieden.

8.3 Soortenbescherming

8.3.1 Wettelijk kader

Onder de Omgevingswet zijn veel dier- en plantsoorten beschermd. Sommige activiteiten kunnen gevolgen hebben voor dieren en planten in het wild. Dit zijn flora- en fauna-activiteiten. Bij een activiteit is het nodig om te controleren of er soorten aanwezig zijn en welke soorten dit zijn. Er zijn maar weinig activiteiten waarbij vooraf al is uit te sluiten dat ze een flora- en fauna-activiteit tot gevolg hebben. Hoofdstuk 11 van het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) bepaalt wanneer een vergunning nodig is.

8.3.2 Situatie plangebied

Binnen het plangebied zijn de schuren al gesloopt. Ook worden er geen relevante groenstructuren gekapt of verwijderd. Er is daarom geen ecologisch onderzoek nodig. Er zijn geen activiteiten die negatieve effecten kunnen hebben op beschermde soorten.

8.3.3 Conclusie

Dit plan leidt niet tot negatieve effecten op beschermde soorten.

8.4 Conclusie natuurbescherming

Het plan leidt niet tot negatieve effecten op de natuur.

Hoofdstuk 9 Behouden van de staat en werking van infrastructuur en voorzieningen

9.1 Beperkingengebieden

9.1.1 Algemeen

Een beperkingengebiedactiviteit is een activiteit die de functie van een maatschappelijk belangrijk werk of object kan verstoren. Dit zijn bijvoorbeeld wegen, spoorwegen, luchthavens en waterstaatswerken (rivieren etc.). Voorbeelden van beperkingengebiedactiviteiten zijn het plaatsen van een reclamebord naast een snelweg of het bouwen op een zeedijk. Om de functie van het werk of object te beschermen, gelden er beperkingen in een aangewezen gebied daaromheen. Het bevoegd gezag wijst dat gebied op kaart aan. De beperkingen gelden voor activiteiten in dit gebied (het beperkingengebied).

9.1.2 Situatie plangebied

Het plangebied wordt aan de westzijde begrensd door de Kampweg. Deze weg heeft geen beperkingsgebied. Het plangebied ligt daarmee niet binnen een beperkingsgebied.

9.1.3 Conclusie

Het plangebied ligt niet binnen een beperkingsgebied.

9.2 Kabels en leidingen

9.2.1 Algemeen

Ondergrondse kabels en leidingen zijn belangrijk voor het transport van data, elektriciteit en stoffen zoals gas en water. Sommige ondergrondse (hoogspannings)leidingen kunnen een risico opleveren voor de omgeving.

9.2.2 Situatie plangebied

In Hoofdstuk 6 is al ingegaan op mogelijke buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Hieruit blijkt dat er geen buisleidingen aanwezig zijn. Daarnaast zal voorafgaand aan de bouw van de woningen een Klic-melding worden gedaan. Hiermee wordt voorkomen dat kabels en leidingen tijdens de bouw van de woningen worden beïnvloed.

9.2.3 Conclusie

Het plangebied heeft in deze fase geen nadelige gevolgen op de kabels en leidingen.

Hoofdstuk 10 Milieueffectrapportage

10.1 Wettelijk kader

Een milieueffectrapportage (m.e.r.) brengt het effect van een project op het milieu in beeld. De regelgeving voor de m.e.r. is te vinden in afdeling 16.4 van de Omgevingswet (Ow) en in hoofdstuk 11 en bijlage V bij het Omgevingsbesluit (Ob). Aan de hand van bijlage V van het Ob kan worden bepaald of een plan mer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig is. In deze bijlage is een tabel opgenomen met vier kolommen. In kolom 1 staan de projecten opgesomd. In kolom 2 zijn de gevallen genoemd waarin een project-mer verplicht is. In kolom 3 staan de gevallen genoemd waarin de project-mer-beoordelingsplicht geldt. Kolom 4 bevat tot slot de besluiten die betrekking hebben op de projecten waarvoor de project-mer-(beoordelings)plicht geldt.

10.2 Situatie plangebied

Het plan gaat uit van de sloop van 2.293 m2 bebouwing, en de bouw van twee compensatiewoningen. Ook krijgen de bedrijfswoning en boerderij een woonfunctie. Op basis van kolom 1 van bijlage V Ob valt dit onder een 'stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra en parkeerterreinen' (J11).

Beoordeeld moet worden of het project aanzienlijke milieueffecten kan hebben. Als dat het geval is moet een milieueffectrapport worden gemaakt. Of het project aanzienlijke milieueffecten kan hebben moet worden beoordeeld aan de hand van de relevante criteria van bijlage III bij de mer-richtlijn, dat wil zeggen: de kenmerken van het project, de plaats van het project en de potentiële effecten.

Het project heeft geen aanzienlijke milieugevolgen vanwege:

  • de kenmerken van het project: het veranderen van een agrarische functie in een woonfunctie;
  • de plaats van het project: een bestaand en een voormalig boerenerf;
  • het ontbreken van relevante potentiële effecten. Dit blijkt uit de vorige hoofdstukken 4 t/m 11 van deze motivering.

Er hoeft geen milieueffectrapport te worden gemaakt.

10.3 Conclusie

Dit plan brengt geen negatieve effecten op het milieu met zich mee. Het opstellen van een milieueffectrapport is niet nodig.

Hoofdstuk 11 Uitvoerbaarheid

11.1 Economische uitvoerbaarheid

Overheden zijn verplicht om de kosten van een ontwikkeling te verhalen. Het afsluiten van een overeenkomst tussen de initiatiefnemer en het bevoegd gezag heeft daarbij de voorkeur.

In dit geval is een overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente. Hierin is verzekerd dat het risico op nadeelcompensatie voor rekening van de initiatiefnemer komt. De gemeentelijke kosten zijn hier ook in opgenomen. Het kostenverhaal voor de gemeente is hiermee volledig verzekerd.

11.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

11.2.1 Participatie

Participatie is een belangrijk aspect in de procedure van een ruimtelijke ontwikkeling. Een ontwikkeling heeft namelijk niet alleen invloed op de fysieke leefomgeving, maar ook op de mensen die daar wonen, werken en recreëren. Het is daarom van belang dat deze mensen in een vroeg stadium worden betrokken bij het initiatief.

In dit geval zijn de directe buren geïnformeerd door initiatiefnemer. Dit is gebeurd door hen de plannen te laten zien. Oorspronkelijk was het plangebied een grote boerderij met veel landbouwgrond. De omliggende buren hebben deze landbouwgrond gekocht. Ze zijn blij dat de agrarische functie wordt omgezet in een woonfunctie.

11.2.2 Afstemming met andere bestuursorganen

In deze paragraaf zal verslag worden gedaan van de reacties van de betreffende instanties.

11.2.3 Zienswijzen

Dit plan heeft voor 6 weken als ontwerp ter inzage gelegen. In die periode zijn er geen zienswijzen ingediend.

Hoofdstuk 12 Evenwichtige toedeling van functies aan locaties

Op basis van artikel 4.2 van de Omgevingswet bevat het omgevingsplan voor de hele gemeente de regels die nodig zijn voor een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. In het Bkl staan de instructieregels voor de hoofdonderwerpen. Een omgevingsplan houdt in ieder geval voldoende rekening met onderstaande onderwerpen:

  • waarborgen van veiligheid;
  • beschermen van waterbelangen;
  • beschermen van gezondheid en milieu;
  • beschermen van landschappelijke of stedenbouwkundige waarden en cultureel erfgoed;
  • het behoud van ruimte voor toekomstige functies;
  • het behoeden van de staat en werking van infrastructuur of voorzieningen;
  • het bevorderen van de toegankelijkheid van de openbare buitenruimte voor personen;

Deze onderwerpen zijn beoordeeld in hoofdstuk 3 tot en met hoofdstuk 10. Hieruit blijkt dat het plan met alle aspecten voldoende rekening houdt. Geconcludeerd wordt dat met deze wijziging van het omgevingsplan sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.