direct naar inhoud van Motivering
Plan: TAM-omgevingsplan Coevorderweg 163 De Krim
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0160.0000TAM0001-VG01

Motivering

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Dit TAM-omgevingsplan ziet toe op het legaliseren van het bedrijf Veltink Handel en Dienstverlening. Dit is een een handelsonderneming in bouw-, civieltechnisch en agrarisch materieel en materiaal. Het bedrijf is gevestigd aan de Coevorderweg 163 in De Krim, in het buitengebied van de gemeente Hardenberg. Op basis van het omgevingsplan van de gemeente Hardenberg is deze locatie voorzien van een agrarisch bouwvlak met plattelandswoning. Formeel gezien is het bedrijf ter plaatse planologisch niet toegestaan. Er mag namelijk uitsluitend een agrarisch bedrijf, met daaraan ondergeschikt een hulp en toeleveringsbedrijf, aanwezig zijn.

In de praktijk is geen sprake van een bedrijf dat zich richt op hulp en toelevering van goederen ten dienste van agrarische bedrijven. Het gaat namelijk om het leveren van materialen voor een breder scala aan klanten, met name hoveniers en bedrijven in de grond-, water- en wegenbouw. Daarnaast is geen sprake meer van een reëel agrarisch bedrijf, waarmee de functie niet ondergeschikt is. Tevens behoort de plattelandswoning, gevestigd aan de Coevorderweg 161, formeel niet meer tot het bedrijf. Het voornemen is daarom om de huidige bedrijfsactiviteiten planologisch in te passen.

Om bovenstaande mogelijk te maken, dient het omgevingsplan van de gemeente Hardenberg te worden gewijzigd waarmee de feitelijke bedrijfsactiviteiten planologisch worden toegestaan. Tevens dient de plattelandswoning te worden voorzien van een reguliere woonfunctie. Dit TAM-omgevingsplan voorziet in de gewenste planologische kaders en toont aan dat het voornemen in overeenstemming is met een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

1.2 Ligging van het plangebied

Het plangebied ligt aan de Coevorderweg 161 en 163 te De Krim, in het buitengebied van de gemeente Hardenberg. In de volgende afbeelding is de ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000TAM0001-VG01_0001.png"  
Afbeelding 1.1: Ligging van het plangebied (Bron: Plattekaart.nl)  

1.3 Het omgevingsplan

1.3.1 Huidige planologische situatie

Het plangebied ligt binnen de begrenzing van het omgevingsplan van de gemeente Hardenberg. Het betreft het omgevingsplan van rechtswege, dat geldt sinds 1 januari 2024. Het omgevingsplan van rechtswege bestaat uit de volgende documenten:

  • Omgevingsplan gemeente Hardenberg (in werking vanaf 1 januari 2024);
  • Buitengebied Hardenberg, Kleine Windturbines Bij Agrarische Bedrijven (vastgesteld op 21 juni 2022);
  • Facetherziening parkeren Hardenberg (vastgesteld op 17 juli 2018);
  • Buitengebied Hardenberg, herziening regels (vastgesteld op 26 september 2016);
  • Buitengebied Hardenberg (vastgesteld op 2 december 2014).

Voor de duiding van het planologisch regime van het plangebied zijn met name de bestemmingsplannen "Buitengebied Hardenberg" en "Buitengebied Hardenberg, herziening regels" van belang. Voorliggend TAM-omgevingsplan houdt wel rekening met de regels uit de overige plannen.

In afbeelding 1.2 is een uitsnede van de verbeelding behorende bij het bestemmingsplan "Buitengebied Hardenberg" opgenomen. Het plangebied is hierin indicatief weergegeven met de rode contour.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000TAM0001-VG01_0002.png"  
Afbeelding 1.2: Uitsnede geldend planologisch regime (Bron: omgevingswet.overheid.nl)  


Het plangebied is voorzien van de bestemmingsvlakken 'Waarde - Archeologie 5' en 'Agrarisch met waarden - Open veenontginningslandschap' met een bouwvlak. Deze gronden zijn bestemd voor de uitoefening van één agrarisch bedrijf. Gebouwen dienen binnen een bouwvlak te worden gebouwd. Het gehele bouwvlak is voorzien van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - hulp- en toeleveringsbedrijf', binnen deze aanduiding is een agrarisch hulp- en toeleveringsbedrijf toegestaan. Hieronder wordt verstaan:

een bedrijf waarbinnen overwegend arbeid wordt verricht of materialen ter beschikking worden gesteld voor de productie van goederen en diensten ten behoeve van agrarische bedrijven; hieronder wordt mede verstaan het be- en verwerken van agrarisch gelieerde producten alsmede tijdelijke op- en overslag hiervan;

De Coevorderweg 161 is daarnaast voorzien van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - plattelandswoning'. Binnen deze aanduiding is een plattelandswoning toegestaan, waaronder wordt verstaan:

Een bedrijfswoning behorend tot of voorheen behorend tot een landbouwinrichting, die door een derde bewoond mag worden als bedoeld in artikel 1.1a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) inclusief aan-huis-gebonden beroep;

1.3.2 Strijdigheid

De bedrijfsactiviteiten die ter plaatse plaatsvinden zijn niet te kwalificeren als agrarische bedrijfsactiviteiten. Daarnaast richt het bedrijf zich op het leveren van materialen aan met name hoveniers en bedrijven in de grond-, water- en wegenbouw, waarmee formeel niet worden voldaan aan de definitie van een agrarisch hulp- en toeleveringsbedrijf. De functie van het plangebied dient daarom te worden gewijzigd in die van reguliere bedrijvigheid. Aangezien er daarmee logischerwijs geen sprake is van een landbouwinrichting, is er ook geen sprake van een plattelandswoning. De functie van de plattelandswoning dient daarom te worden herzien in een reguliere woonfunctie.

Om deze ontwikkeling mogelijk te maken, dient het omgevingsplan te worden gewijzigd. Deze wijziging vindt plaats door gebruik te maken van de TAM-IMRO. Dit is een tijdelijke alternatieve maatregel (TAM) waarmee de huidige techniek voor planvorming tijdelijk kan worden gebruikt onder de Omgevingswet. Deze techniek betreft de bestaande uitwisselingsstandaard IMRO (Informatiemodel Ruimtelijke Ordening) en de bestaande voorziening Ruimtelijke Plannen. Juridisch zal dit TAM-omgevingsplan deel uit maken van het omgevingsplan van de gemeente Hardenberg.

1.4 De bij het besluit horende stukken

Het 'TAM-omgevingsplan Coevorderweg 163 De Krim' bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (tek.nr NL.IMRO.0160.0000TAM0001-VG01) en een renvooi;
  • regels (met bijbehorende bijlagen);
  • deze toelichting (met bijbehorende bijlagen).

Op de verbeelding zijn de functies van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het TAM-omgevingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het TAM-omgevingsplan.

1.5 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de huidige en gewenste situatie. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleidskader. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de bescherming van de gezondheid en het milieu. Hoofdstuk 5 gaat in op de waterbelangen waarna hoofdstuk 6 ingaat op het waarborgen van de veiligheid, waaronder externe veiligheid. Hoofdstuk 7 gaat in op de bescherming van landschappelijke en stedenbouwkundige waarden en cultureel erfgoed. De bescherming van de natuur komt in hoofdstuk 8 aan bod. Hoofdstuk 9 gaat in op het behoud van de staat en werking van infrastructuur en voorzieningen. In hoofdstuk 10 passeert de milieueffectrapportage de revue. Hoofdstuk 11 gaat in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid. Ten slotte wordt in hoofdstuk 12 de algemene conclusie getrokken waarin wordt beoordeeld of het plan voldoet aan een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

Hoofdstuk 2 Wijziging van de fysieke leefomgeving

2.1 Huidige situatie

Het plangebied ligt aan de Coevorderweg 161 en 163 te De Krim. Het perceel ligt aan een bebouwingslint tussen de kernen Slagharen en De Krim. Langs het bebouwingslint komen verschillende functies voor, waaronder agrarische bedrijven, woonfuncties en enkele kleinschalige bedrijfspercelen. Achter dit lint zijn de gronden met name in agrarisch gebruik.

Het plangebied zelf betreft een agrarisch erf. Het erf bestaat uit twee bedrijfswoningen. De woning op nummer 161 heeft geen binding meer heeft met het agrarisch bedrijf. Deze woning is planologisch aangeduid als plattelandswoning.

Het bedrijf is gevestigd op nummer 163. Het perceel van het bedrijf bestaat uit een bedrijfswoning, een bijgebouw en een ruimte waar de goederen ten behoeve van het bedrijf opgeslagen worden. Voor de rest is het perceel in gebruik als tuin. In de volgende afbeeldingen zijn een straatbeeld en een luchtfoto opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000TAM0001-VG01_0003.png"  
Afbeelding 2.1: Straatbeeld van het plangebied (Bron: Google Maps)  

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000TAM0001-VG01_0004.png"  
Afbeelding 2.2: Luchtfoto plangebied (Bron: Google Maps)  

2.2 Gewenste situatie

Het voornemen voorziet in het planologisch inpassen van sw handelsonderneming in bouw-, civieltechnisch en agrarisch materieel en materiaal. Zoals in paragraaf 1.3 is beschreven, past dit bedrijf vanwege de bedrijfsvoering niet in de agrarische functie. De functie moet daarom worden omgezet worden naar een bedrijfsfunctie. Daarnaast ligt naast dit bedrijf een plattelandswoning in het agrarisch bouwvlak. Deze functie dient daarom ook te worden omgezet, aangezien er geen sprake meer is van een plattelandswoning. Deze wordt omgezet naar een woonfunctie.

Voor de planologische wijziging is het van belang dat het woon- en leefklimaat van de naastliggende woningen wordt beschermd. Dit gebeurt op twee manieren. Ten eerste is de milieuhinder van dit soort bedrijven gekoppeld aan het bedrijfsvloeroppervlak: hoe groter het bedrijf, hoe meer geluid het bedrijf produceert. De aanwezige bebouwing heeft een oppervlakte van 350 m². De bijbehorende aan te houden afstand tot woningen bij bedrijven van deze grootte bedraagt 10 meter. In dit omgevingsplan wordt tevens vastgelegd dat het bouwvlak voor 60% mag worden bebouwd. Verdere uitbreiding is daarmee niet mogelijk, waarmee het woon- en leefklimaat van omliggende woningen blijvend wordt gewaarborgd.

Het woon- en leefklimaat van omwonenden wordt tevens beschermd door de aanplant van extra afschermend groen. Dit wordt vastgelegd in een ruimtelijk kwaliteitsplan, waarvan de uitvoering in de regels van dit plan wordt vastgelegd. In paragraaf 7.2 wordt hier verder op ingegaan. In afbeelding 2.3 is de gewenste situatie weergegeven. Het gehele ruimtelijk kwaliteitsplan is opgenomen in Bijlage 1 van deze toelichting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000TAM0001-VG01_0005.png"  
Afbeelding 2.3: Gewenste situatie plangebied (Bron: De Erfontwikkelaar)  

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale omgevingsvisie (NOVI)
3.1.1.1 Algemeen

Nederland staat voor grote uitdagingen die van invloed zijn op onze fysieke leefomgeving. Complexe opgaven zoals verstedelijking, verduurzaming en klimaatadaptatie zijn nauw met elkaar verweven. Dat vraagt een nieuwe manier van werken waarmee keuzes voor de leefomgeving beter gemaakt kunnen worden. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) zorgt voor een gezamenlijke aanpak die leidt tot een duurzaam perspectief voor de leefomgeving. Dit is nodig om de doelen te halen en is een zaak van overheid en samenleving.

3.1.1.2 Vier prioriteiten

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk richting geven. Dit komt samen in vier prioriteiten:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • Sterke en gezonde steden en regio's;
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

In de NOVI is aangegeven dat het vorm geven van de opgaven nodig is op een lager schaalniveau. De aangewezen regio's werken samen met de provincies aan ruimtelijke voorstellen. Vervolgens wordt er gekeken of alle losse plannen bij elkaar tot een duurzaam landelijk beeld leiden. De stappen die genomen worden, staan beschreven in het programma NOVEX en het programma Mooi Nederland.

3.1.2 Instructieregels Rijk

Een omgevingsplan bevat regels die nodig zijn met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. In afdeling 5.1 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) zijn de instructieregels opgenomen voor het stellen van regels in het omgevingsplan. Hieronder zijn de hoofdonderwerpen opgesomd waarvoor het Bkl instructieregels bevat:

  • waarborgen van veiligheid (paragraaf 5.1.2)
  • beschermen van waterbelangen (paragraaf 5.1.3)
  • beschermen van gezondheid en milieu (paragraaf 5.1.4), waaronder instructieregels voor de kwaliteit van de buitenlucht, trillingen, geluid en geur en bodemkwaliteit;
  • beschermen van landschappelijke of stedenbouwkundige waarden en cultureel erfgoed (paragraaf 5.1.5), waaronder de ladder voor duurzame verstedelijking;
  • het behoud van ruimte voor toekomstige functies (paragraaf 5.1.6) voor autowegen, buisleidingen, natuur- en recreatiegebieden;
  • het behoeden van de staat en werking van infrastructuur of voorzieningen voor nadelige gevolgen van activiteiten (paragraaf 5.1.7), waaronder landsverdediging en nationale veiligheid, elektriciteitsvoorziening, rijksvaarwegen en luchtvaart, fiets- en wandelroutes, aanwijzing van woningbouwcategorieën;
  • het bevorderen van de toegankelijkheid van de openbare buitenruimte voor personen (paragraaf 5.1.8).
3.1.3 Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten van het rijksbeleid

Dit plan voorziet in een functieverandering van een bestaand bedrijfsperceel. Deze ontwikkeling is dusdanig klein dat er geen nationale belangen worden geraakt. Er is dan ook geen sprake van strijd met de prioriteiten die in de NOVI zijn genoemd. In hoofdstuk 4 tot en met hoofdstuk 12 wordt aangetoond dat het plan voldoet aan de instructieregels uit het Rijk en dat er sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

3.2 Provinciaal beleid

Iedere provincie in Nederland stelt een omgevingsvisie op: een visie voor de lange termijn voor de fysieke leefomgeving. De Omgevingsvisie bevat de provinciale visie op de ruimte in Overijssel. Daarin worden uitspraken gedaan over ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur. In de Omgevingsverordening staan de regels die ervoor zorgen dat bij nieuwe ontwikkelingen rekening wordt gehouden met het provinciale beleid.

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel bestaat uit drie delen: een deel Visie, een deel Beleid en een deel Uitwerking. Naast de Omgevingsvisie Overijssel 2017, is er de Omgevingsverordening Overijssel 2024 en de Catalogus Gebiedskenmerken.

De opgaven en kansen waar de provincie voor staat, zijn vertaald in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema's. Dit is het vertrekpunt voor alle projecten en initiatieven in de provincie Overijssel. Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de visie wordt het 'Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel' gebruikt. Dit model bestaat uit drie stappen. In deze stappen wordt bepaald of een initiatief binnen de visie voor Overijssel mogelijk is, waar het past en hoe het uitgevoerd kan worden. In afbeelding 3.1 is het Uitvoeringsmodel weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000TAM0001-VG01_0006.png"  
Afbeelding 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)  
3.2.2 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

In deze paragraaf wordt het plan getoetst aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel. Ten eerste wordt bepaald of het voornemen past binnen de Omgevingsvisie. Aan de hand van de ontwikkelingsperspectieven wordt bepaald waar de ontwikkeling past. Ten slotte wordt bepaald hoe de ontwikkeling in de visie past, aan de hand van de gebiedskenmerken.

Of - generieke beleidskeuzes

De beleidskeuzes uit de Omgevingsvisie zijn doorvertaald in regels van de Omgevingsverordening. Voor dit plan zijn onderstaande artikelen uit de verordening van belang.

Artikel 4.4: Principe van concentratie

Artikel 4.4 bepaalt dat een omgevingsplan de ontwikkeling van woningbouw, bedrijventerrein, stedelijke voorzieningen, met bijbehorende infrastructuur en groenvoorzieningen alleen mogelijk gemaakt als die voorzien in een lokale behoefte of in de behoefte van bijzondere doelgroepen. Daarbij geldt voor bedrijventerreinen dat lokale behoefte wordt ingevuld als bedoeld voor lokaal gewortelde bedrijvigheid.

De handelsonderneming aan de Coevorderweg is een lokaal geworteld bedrijf. Het bedrijf is op zoek geweest naar een locatie op bedrijventerrein De Krim. Dit bedrijventerrein bestaat deel uit oude gebouwen van de Aardappelmeelfabriek wat niet representatief is voor dit bedrijf. Er zijn daarnaast niet voldoende representatieve kavels beschikbaar. Met het legaliseren van dit bedrijf, kan er alsnog een plek worden geboden aan dit bedrijf in de gemeente Hardenberg. Hiermee wordt voorzien in een lokale behoefte van een lokaal geworteld bedrijf.

Artikel 4.9: Onderbouwing ruimtelijke kwaliteit

De provincie geeft aan dat ruimtelijke kwaliteit wordt gezien als een maatschappelijke noodzaak. Dit omdat het van grote betekenis is voor het vestigingsklimaat voor onder andere bedrijven. Een goede landschappelijke inpassing is van belang. Dit gebeurt aan de hand van het in Bijlage 1 opgenomen ruimtelijk kwaliteitsplan.

Dit artikel bepaalt dat nieuwe ontwikkelingen bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit waarin het uitvoeringsmodel wordt toegepast. Uit deze paragraaf blijkt dat hieraan wordt voldaan. Dit gebeurt aan de hand van het ontwikkelingsperspectief en de gebiedskenmerken die ter plaatse van het plangebied gelden.

Artikel 4.14: Woonafspraken

Met dit plan wordt een plattelandswoning omgezet naar een reguliere woning. Daarmee is sprake van het voorzien in een actuele en bestaande woonbehoefte.

Waar - ontwikkelingsperspectieven

Het plangebied ligt in het ontwikkelingsperspectief 'Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap'. Modernisering en schaalvergroting van de landbouw in combinatie met verduurzaming kan mogelijk worden gemaakt door te investeren in kwaliteitsvoorwaarden. Initiatieven binnen dit ontwikkelingsperspectief mogen de ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw in principe niet beperken en dienen aan te sluiten bij de bestaande bebouwing, weginfrastructuur en openbaar vervoer (ov)-routes.

Deze ontwikkeling werkt niet beperkend voor omliggende functies, zoals in deze toelichting wordt aangetoond. Daarnaast wordt het voornemen landschappelijk ingepast aan de hand van het in Bijlage 1 opgenomen ruimtelijk kwaliteitsplan. Hiermee is er sprake van een investering in de kwaliteit van het erf. Het voornemen past in het ontwikkelingsperspectief.

Hoe - Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in de vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van beleving) gelden voorwaarden voor ruimtelijke ontwikkelingen. De 'Stedelijke laag' kan voor dit plan buiten beschouwing worden gelaten. Het plangebied ligt namelijk in het buitengebied.

De 'Natuurlijke laag'

De natuurlijke laag is de laag van de bodem, het reliëf, het watersysteem en de natuur die zich hier 'van nature' op vestigt. Het plangebied ligt binnen de laag "Hoogveengebieden (in cultuur gebracht)". De hoogveenrestanten worden gekenmerkt door een hoge waterkwaliteit, een hoge waterstand en een hoge natuurkwaliteit. Lokaal is sprake van 'levend hoogveen'(veenaangroei). Als ontwikkelingen plaats vinden in de nabijheid van hoogveenrestanten, dan dragen deze bij aan verbetering van de hydrologie om verdroging van het veenpakket tegen te gaan en, waar mogelijk, aan toename van natuurkwaliteit en het areaal levend hoogveen. Dit zijn uitgangspunten bij (her)inrichting.

Met deze uitgangspunten is rekening gehouden in het in Bijlage 1 opgenomen ruimtelijk kwaliteitsplan. Bij de inpassing van het perceel is het belangrijk dat de verschijning van het bedrijf past in het landschap. Concreet houdt dit in dat het bedrijfsgedeelte op het erf sober en ingetogen moet zijn. Opvallende kleuren en glimmende materialen zijn niet wenselijk. Hier wordt in voorzien. Het plan past binnen de natuurlijke laag.

De 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap'

De 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap' is het resultaat van de wisselwerking tussen verschillen in de natuurlijke ondergrond en de manier waarop gebieden in cultuur werden gebracht. Door de eeuwen heen is een patroon van akkers, weiden, hooiland en bebouwing (hoeven, kernen en dorpen) gegroeid.

Op de locatie is het gebiedstype 'Veenkoloniaal landschap' van toepassing.

Door de inpassing met streekeigen beplanting, worden de kenmerken van het oorspronkelijke landschap van het landschapstype versterkt. Dit gebeurt door het erf in te richten met nieuwe, gebiedseigen beplanting. Zie tevens het ruimtelijke kwaliteitsplan in Bijlage 1. Daarmee is de ontwikkeling in overeenstemming met deze laag.

De 'Laag van de beleving'

De 'Laag van beleving' gaat over de beleefbaarheid van ruimtelijke kwaliteit. Op de locatie is het gebiedstype 'Donkerte' van toepassing. Lichte gebieden geven een beeld van de economische dynamiek van de provincie. De donkere gebieden zijn de gebieden waar het 's nachts nog echt donker is. Het zijn de relatief 'luwe' dun bewoonde gebieden. De ambitie is de huidige 'donkere' gebieden, ten minste zo donker te houden, maar ze liever nog wat donkerder te maken. Dit plan heeft geen effect op het gebruik van kunstlicht in het plangebied. Er is namelijk slechts sprake van een functieverandering van een bestaand bedrijf. Dit plan voldoet daarom aan de laag van de beleving.

3.2.3 Conclusie toetsing aan het provinciaal beleid

Geconcludeerd kan worden dat het plan in overeenstemming is met het beleid van de provincie Overijssel.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Landstad Hardenberg
3.3.1.1 Algemeen

Sinds 2021 beschikt de gemeente Hardenberg over een eigen omgevingsvisie. In deze visie is het verhaal van de gemeente Hardenberg voor het heden en de komende 20 jaar uitgewerkt. In de visie komt alles samen in het verhaal van de gemeente tot 2040. Het verhaal heet 'Landstad Hardenberg'.

3.3.1.2 Thema's

De visie is vertaald in vier thema's voor ontwikkeling. Dit betreffen de volgende:

  • 1. Hardenberg in balans: over de verscheidenheid van het landelijk gebied;
  • 2. Hardenberg voor elkaar: over stedelijke ontwikkeling, een vitale samenleving en leefbare kernen;
  • 3. Hardenberg knooppunt: over een vitale economie en goede bereikbaarheid;
  • 4. Hardenberg duurzaam: over de energietransitie, klimaatadaptatie en een circulaire economie.

Binnen elk thema heeft de gemeente ambities en staat de gemeente voor opgaven. Samen vormen ze de agenda voor toekomstige samenwerkingen. In dit geval zijn met name de thema's 'Hardenberg in balans' en 'Een vitale economie, nu en in de toekomst' relevant.

Hardenberg in Balans

Ten aanzien van dit thema heeft de gemeente zes ambities opgesteld, dit betreffen de volgende:

  • 1. De gemeente houdt het landelijk gebied vitaal;
  • 2. De gemeente behoudt en versterkt natuur en landschap, economie en samenleving:
  • 3. De gemeente maakt ruimte voor klimaatadaptatie en de energietransitie met aandacht voor de kwaliteit, het gebruik en de waarden in het landelijk gebied;
  • 4. De gemeente benadert ontwikkelopgaven en vraagstukken gebiedsgericht;
  • 5. De gemeente stimuleert nieuwe samenwerkingsvormen en strategische partnerschappen tussen ondernemers, onderzoek, onderwijs en overheden;
  • 6. De gemeente zorgt voor passend hergebruik van vrijkomende agrarische bebouwing.

Een vitale economie, nu en in de toekomst

Ten aanzien van dit thema heeft de gemeente vijf ambities opgesteld, dit betreffen de volgende:

  • 1. De gemeente stimuleert een krachtige en concurrerende economie;
  • 2. De gemeente wil bovenregionale bedrijven met een grote ruimtevraag (vooral in de maakindustrie) bedienen. Zo kan de gemeente uitgroeien tot één van de werkgelegenheidsmotoren van Oost-Nederland;
  • 3. De gemeente wil ondernemers aantrekken, vasthouden en ruimte geven om te groeien;
  • 4. De gemeente zorgt voor vitale centra in Hardenberg en Dedemsvaart;
  • 5. Regionale samenwerking is belangrijk om de opgaven te kunnen realiseren.
3.3.1.3 Opgaven per gebied

De gemeente zet zich al lang in om ontwikkelingen in het buitengebied bij te laten dragen aan versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Het beleid beschrijft daarom voor elk landschapstype de belangrijkste gebiedskenmerken en ontwikkelingsrichtingen. Bij het maken van dit beleid waren zowel bewoners als professionals betrokken. De resultaten zijn vastgelegd in Landschap-Identiteit-Kaarten (LIK’s). Deze vormen de natuurlijke onderlegger voor ontwikkelvisies voor verschillende deelgebieden.

3.3.1.4 Toetsing van het initiatief aan de gemeentelijke omgevingsvisie 'Landstad Hardenberg'

Deze ontwikkeling draagt bij aan de algemene ambitie van de gemeente om kwaliteit toe te voegen. Het bedrijfsperceel wordt landschappelijk ingepast aan de hand van de Landschapsidentiteit Kaart. De ter plaatse geldende landschappelijke waarden worden omschreven in paragraaf 7.2. Verder wordt met deze ontwikkeling een bestaand bedrijf gelegaliseerd. Hierdoor wordt een plek geboden aan een lokale ondernemer, waarmee er ook een bijdrage wordt geleverd aan de doelstelling van de vitale economie. Geconcludeerd wordt dat dat het initiatief past binnen de omgevingsvisie 'Landstad Hardenberg'.

3.3.2 Visienota Buitengebied Hardenberg

De gemeente Hardenberg heeft de hoofdlijnen van het nieuwe ruimtelijke beleid voor het totale buitengebied van de gemeente Hardenberg geformuleerd in de 'Visienota Buitengebied Gemeente Hardenberg'. De nota richt zich vooral op de realisatie van ruimtelijke kwaliteiten in het buitengebied.

De ruimtelijke visie zoals vastgelegd in de visienota heeft de basis gevormd voor de bestemmingsplannen “Buitengebied Hardenberg, Reestdal en Bergentheim-Zuid” en “Buitengebied Hardenberg”. De hoofddoelen van het ruimtelijk beleid zoals verwoord in de 'Visienota Buitengebied' zijn:

  • Op een duurzame en efficiënte wijze ruimte scheppen voor de verschillende ruimtevragende functies;
  • Het vergroten van de leefbaarheid van het platteland;
  • Het vergroten van de ruimtelijke kwaliteit.

Deze hoofddoelen zijn in de visienota als volgt vertaald:

  • 1. een thematische benadering van het buitengebied (8 thema's);
  • 2. een gebiedsgerichte benadering van het buitengebied;
  • 3. uitgangspunt hierbij: de landschapstypen en de visuele landschapskenmerken;
  • 4. een ontwikkelingsgerichte wijze van bestemmen.

Thematische benadering

Vanuit de thematische benadering is een visie opgesteld voor economie en infrastructuur. De opgave is met name gericht op het versterken van de economische basis. Dit aangezien wordt waargenomen dat Hardenberg een sterke, maar op sommige gebieden ook een kwetsbare economische positie heeft. Het gaat dan om het versterken van de relatie recreatie, natuur en landschap, het vergroten van de bereikbaarheid van het landelijk gebied, het versterken van de infrastructuur en het benutten van de economische potenties van de N34 en de N343.

Ten aanzien van niet-agrarische bedrijvigheid buiten de economische zones geldt, dat de ontwikkelingsmogelijkheden per gebied zullen verschillen. In de gemengde gebieden wordt ruimte geboden aan meerdere functies, waaronder bedrijvigheid. In deze gebieden worden ruime mogelijkheden geboden voor (startende) bedrijvigheid in vrijgekomen agrarische bebouwing. Ook komen er mogelijkheden voor bedrijvigheid vanaf bestaande woonlocaties.

Gebiedsgerichte benadering

Het plangebied ligt in het gebied 'Dedemsvaart-Zuid, Colenbranderbos, Slagharen-Oost/West, De Krim, Bergentheim-Zuid'. Dit betreft het veenontginningslandschap. Kenmerkend zijn onder andere de openheid, vlakke ligging en openstrekkende strokenverkaveling.

Het gebied is met name in gebruik voor de landbouw. In afbeelding 3.2 is een uitsnede van de visiekaart weergegeven, waarop de locatie met een gele ster is aangeduid

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000TAM0001-VG01_0007.png"  
Afbeelding 3.2: Uitsnede visiekaart Visienota Buitengebied (Bron: Gemeente Hardenberg)  

De Visienota beschrijft op hoger niveau gebiedskenmerken en ontwikkelingsrichtingen. In de LIK's wordt dit verder uitgewerkt. Voor het plangebied liggen de kansen bij het ruimtelijk inpassen van het plan voornamelijk in het verbeteren van de wijkenstructuur om het groenblauwe netwerk te versterken. Bedreigingen bestaan onder andere uit een te grote toename van bebouwing in open gebied en lichtoverlast veroorzaakt door moderne agrarische bebouwing. Met het ruimtelijk kwaliteitsplan wordt ingespeeld op de kansen en omgegaan met de bedreigingen. Verwezen wordt naar Bijlage 1 Ruimtelijk kwaliteitsplan Coevorderweg 163 en paragraaf 7.2. Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat deze ontwikkeling in overeenstemming is met de 'Visienota Buitengebied gemeente Hardenberg'.

3.3.3 Parkeernormennota Hardenberg

Er moet rekening worden gehouden met de mogelijke parkeerbehoefte die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. In de 'Parkeernormennota Hardenberg' is bepaald hoeveel parkeerplaatsen er nodig zijn. Dit is afhankelijk van de locatie en soort ontwikkeling. In voorliggend geval is uitsluitend sprake van een functiewijziging van een bestaand bedrijfsperceel en een bestaande plattelandswoning. Op het eigen erf wordt reeds voorzien in voldoende parkeergelegenheid en hierin vindt geen wijziging plaats.

3.3.4 Conclusie toetsing aan het gemeentelijk beleid

Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met de uitgangspunten uit het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Bescherming van gezondheid en milieu

Op basis van paragraaf 5.1.4 van het Bkl houdt een omgevingsplan rekening met de bescherming van de gezondheid en het milieu, waaronder in ieder geval begrepen geluid, bodemkwaliteit, de kwaliteit van de buitenlucht, geur en trillingen. In dit hoofdstuk wordt op deze aspecten ingegaan.

4.1 Geluid

4.1.1 Wettelijk kader

Voor het beschermen van de gezondheid en het milieu staan in het Bkl regels voor het beheersen van geluid door wegen, spoorwegen en industrieterreinen. Ook zijn er regels opgenomen voor de bescherming van geluidgevoelige gebouwen. Geluid afkomstig van wegen, spoorwegen en industrieterreinen heeft invloed op de omgeving. Het bevoegd gezag beoordeelt geluid van deze bronnen bij geluidgevoelige gebouwen (artikel 3.20 Bkl). Voor een aantal geluidgevoelige gebouwen (artikel 3.20 Bkl) en stiltegebieden (artikel 7.11 Bkl) gelden specifieke regels. In de aanwijzing van geluidgevoelige gebouwen is de functie (zoals wonen, onderwijs of zorg) bepalend (artikel 3.20 Bkl).

4.1.2 Situatie plangebied

Dit plan maakt de legalisatie van het een handelsonderneming in bouw-, civieltechnisch en agrarisch materieel en materiaal mogelijk. Dit bedrijf wordt volgens de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' aangemerkt als een groothandel in hout en bouwmaterialen. Bij een bedrijfsvloeroppervlakte van minder dan 2.000 m² wordt dit type bedrijf aangemerkt als een milieucategorie 2 bedrijf.

Op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' is het gebied waarin een plangebied ligt bepalend voor de aan te houden afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige activiteiten. Het plangebied bevindt zich aan een provinciale weg waar zich bedrijven, agrarische bedrijven en woonpercelen bevinden. Daarom kan worden uitgegaan van een gemengd gebied. In het gemengd gebied geldt voor het voorliggende bedrijf een aan te houden afstand van 10 meter voor geluid tot het dichtstbijzijnde geluidgevoelige gebouw.

Om de naastgelegen geluidgevoelige gebouwen, de woningen aan de Coevorderweg 161 en 165, te beschermen tegen de geluidshinder, worden twee maatregelen genomen. Ten eerste wordt in de regels van dit plan vastgelegd dat het bouwvlak voor maximaal 60% mag worden bebouwd. Hiermee kan het bedrijf zich niet uitbreiden tot een bedrijf met een hogere geluidhinder. Ten tweede wordt met de te nemen inpassingsmaatregelen een buffer van minimaal 10 meter ten opzichte van de naastgelegen woningen gecreëerd. Het aanleggen en instandhouden van de te nemen landschapsmaatregelen wordt in de regels van dit TAM-omgevingsplan vastgelegd met een voorwaardelijke verplichting.

4.1.3 Conclusie

Met dit wijzigingsbesluit wordt voldoende rekening gehouden met eventuele geluidhinder.

4.2 Bodemkwaliteit

4.2.1 Wettelijk kader

Het beschermen van de bodemkwaliteit is een onderdeel bij de afweging van de aspecten van de fysieke leefomgeving. Ter bescherming van de bodemkwaliteit zijn instructieregels in het Bkl opgenomen. De inhoud van deze regels is opgenomen in paragraaf 5.1.4.5 Bkl. De algemene doelstelling van het bodembeleid is het waarborgen van de kwaliteit van de bodem.

4.2.2 Situatie plangebied

Om te beoordelen of de bodem geschikt is voor het gewenste gebruik, is een bodemonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 2 van deze toelichting. Op basis van dit onderzoek wordt een nader bodemonderzoek voor deze locatie niet noodzakelijk geacht. Het plangebied wordt vanuit milieuhygiënisch oogpunt geschikt geacht voor het beoogde gebruik.

4.2.3 Conclusie

De bodem is van voldoende kwaliteit voor de uitvoering van dit voornemen.

4.3 Luchtkwaliteit

4.3.1 Wettelijk kader

Voor de bescherming van de luchtkwaliteit zijn instructieregels opgenomen in paragraaf 5.1.4.1 van het Bkl. Volgens deze regels gelden zogeheten omgevingswaarden voor onder andere stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10). Locaties met hoge concentraties stikstofdioxide en/of fijnstof zijn aangemerkt als aandachtsgebied. Vooral in en vlakbij een aandachtsgebied moeten overheden toetsen aan de omgevingswaarden. Dit is niet nodig indien een activiteit niet in betekende mate (NIBM) bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Volgens het Bkl dragen de volgende projecten niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging:

  • woningen: 1.500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3.000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Er zijn een paar situaties die de overheid nog wel in het hele land moet beoordelen. Dit zijn:

  • een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit;
  • de aanleg van een tunnel langer dan 100 meter. Of als een tunnel wijzigt en daarbij minimaal 100 meter toeneemt;
  • de aanleg van een auto(snel)weg.

4.3.2 Situatie plangebied

Het voornemen is om de bestaande bedrijfsactiviteiten aan de Coevorderweg 163 te legaliseren. Ook wordt een bestaande plattelandswoning voorzien van een reguliere woonfunctie. Er vinden geen sloop- of bouwwerkzaamheden plaats. In de vorige paragraaf zijn voorbeelden gegeven van projecten die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. De omvang van dit plan is veel kleiner dan deze voorbeelden. Dit plan draagt dus zeker niet bij aan de luchtverontreiniging.

4.3.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor deze ontwikkeling.

4.4 Geur

4.4.1 Wettelijk kader

De instructieregels van het Bkl voor geur zijn gericht op geurgevoelige gebouwen. In de aanwijzing van geurgevoelige gebouwen is de functie bepalend. Hierbij kan gedacht worden aan wonen, onderwijs of zorg.

Geurhinder ontstaat door activiteiten. In artikel 5.92, lid 2 Bkl staat dat een omgevingsplan erin moet voorzien dat de geur door een activiteit op een geurgevoelig gebouw aanvaardbaar is. Hiervoor moet worden voldaan aan de specifieke beoordelingsregels voor geur voor de milieubelastende activiteit. Deze staan in artikel 8.20 Bkl. Voor het houden van dieren betekent dit dat aan geurnormen dient te worden voldaan. Indien er geen geurnormen zijn vastgesteld, moet worden voldaan aan de afstanden zoals opgenomen in artikel 5.112 Bkl.

4.4.2 Situatie plangebied

Met dit TAM-omgevingsplan wordt de plattelandswoning omgezet naar een reguliere woning. Een woning is een geurgevoelig gebouw. In de omgeving liggen twee agrarische bedrijven die voor geurhinder kunnen zorgen. Deze liggen 160 meter ten westen (Coevorderweg 157) en 300 meter ten noordoosten (Posthoornweg 36). Op deze percelen is het mogelijk om landbouwhuisdieren te houden. Hiervoor geldt in het buitengebied een vaste afstand van 50 meter. De agrarische bedrijven liggen dus op voldoende afstand. Daarom wordt geconcludeerd dat in het plangebied geen sprake is van geurhinder. Er zal sprake zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Omgekeerd gezien worden de agrarische bedrijven niet belemmerd door dit plan.

4.4.3 Conclusie

Het aspect 'geur' vormt geen belemmering voor dit plan.

4.5 Trillingen

4.5.1 Wettelijk kader

Het omgevingsaspect trillingen is geregeld in paragraaf 22.3.5 van het omgevingsplan. Daarin worden regels gesteld aan trillingen in een frequentie van 1 tot 80 Hz door een activiteit in een trillinggevoelige ruimte van een trillinggevoelig gebouw, die op een locatie is toegelaten op grond van een omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit. Er gelden maximale waarden voor continue trillingen en voor herhaald voorkomende trillingen. De maximale waarden zijn opgenomen in de tabellen in artikel 22.88 van het omgevingsplan en 5.87a van het Bkl.

4.5.2 Situatie plangebied

Het plangebied ligt niet in de nabijheid van een spoorlijn. Van enige hinder als gevolg van trillingen is dan ook geen sprake.

4.5.3 Conclusie

Het aspect 'trillingen' vormt geen belemmering voor dit plan.

4.6 Licht

4.6.1 Wettelijk kader

Licht kan wenselijk zijn of juist hinderlijk. Vanuit gezondheidsoogpunt is het belangrijk dat er voldoende daglicht in bouwwerken komt. Dit heet daglichttoetreding. In het Bbl staanregels voor voldoende daglicht in bouwwerken (nieuwbouw). Deze verschillen per gebruiksfunctie en soort ruimte.


Kunstlicht kan leiden tot diverse vormen van lichthinder. Kunstlicht komt van (autosnel)wegen, woonkernen, industrie- en bedrijventerreinen, glastuinbouw en sportterreinen.


De provincie heeft voor sommige gebieden 'donkerte' als waarde bepaald.

4.6.2 Situatie plangebied

Dit TAM-omgevingsplan voorziet in de legalisatie van een bestaand bedrijf. Er worden geen nieuwe vormen van bebouwing mogelijk gemaakt waarbij kunstlicht op grote schaal kan worden toegepast.

De locatie ligt niet in een gebied waarvoor 'donkerte' als waarde is bepaald.

4.6.3 Conclusie

Vanuit het aspect licht is er sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

Hoofdstuk 5 Bescherming van de waterbelangen

5.1 Vigerend beleid

De waterbelangen worden op verschillende beleidsniveaus beschermd. Het Europese beleid is vastgelegd in de Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG). Hiermee wordt geprobeerd om Europese wateren en de waterkwaliteit verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Het Rijksbeleid op het gebied van waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2022-2027. In het Nationaal Water Programma (NWP) 2022-2027 beschrijft de Rijksoverheid de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid en de uitvoering ervan in de rijkswateren en -vaarwegen.

In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied. Het waterschap Vechtstromen heeft, om te voldoen aan de Kaderrichtlijn Water, het 'Waterbeheerprogramma 2022-2027' vastgesteld. Het waterbeheerprogramma beschrijft welke maatregelen Vechtstromen wil nemen in de planperiode 2022-2027. In het plan zijn doelen en maatregelen gesteld voor de thema's waterveiligheid, voldoende water, schoon water en het zuiveren van afvalwater.

5.2 Waterparagraaf

Het waterschap Vechtstromen is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat het voornemen geen waterbelangen raakt. Dit aangezien er uitsluitend sprake is van een functieverandering van bestaande bebouwing. Voor de uitkomsten van de watertoets wordt verwezen naar Bijlage 3.

5.3 Conclusie

De waterbelangen worden voldoende beschermd.

Hoofdstuk 6 Waarborgen van de veiligheid (externe veiligheid)

6.1 Wettelijk kader

Bij een evenwichtige toedeling van functies aan locaties moet ook gekeken worden naar de gevolgen van rampen. Daarvoor zijn in het Bkl risicobronnen aangewezen. Het gaat om:

  • Activiteiten met gevaarlijke stoffen bij bedrijven. Dit zijn verschillende milieubelastende activiteiten uit het Besluit activiteiten leefomgeving.
  • Het basisnet vervoer gevaarlijke stoffen (weg, water en spoor).
  • Buisleidingen met gevaarlijke stoffen die zijn aangewezen als milieubelastende activiteit in het Besluit activiteiten leefomgeving.
  • Windturbines die zijn aangewezen als milieubelastende activiteit in het Besluit activiteit leefomgeving.

Deze risicobronnen hebben aandachtsgebieden. Ze zijn digitaal te raadplegen in het Register Externe Veiligheid. Binnen een aandachtsgebied worden bij voorkeur geen kwetsbare gebouwen of locaties gerealiseerd. En ook geen beperkt kwetsbare gebouwen of locaties of zeer kwetsbare gebouwen. Soms kan dat toch, bijvoorbeeld als er extra maatregelen worden getroffen die worden vastgelegd in voorschriftengebieden. Denk bijvoorbeeld aan extra bouweisen.

6.2 Situatie plangebied

De risico's ten aanzien van externe veiligheid zijn te zien in onderstaande afbeelding. Het plangebied is aangegeven met de gele ster.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000TAM0001-VG01_0008.png"  
Afbeelding 6.1: Risico's externe veiligheid (Bron: Atlas Leefomgeving)  

Het plangebied ligt in een brandaandachtsgebied. In deze gebieden moet een gemeente rekening houden met het groepsrisico. Daarbij gaat het om de kans per jaar dat tien of meer personen overlijden als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een aandachtsgebied. Dit staat in het eerste lid van artikel 5.15 van het Bkl.

Het plan betreft de functiewijziging van een agrarisch bedrijf naar een handel in hout en bouwmaterialen. Het aantal personen neemt niet of slechts zeer beperkt toe. Een dergelijke beperkte toename is aanvaardbaar, mede gelet op de af te wegen belangen.

6.3 Conclusie

Het plan houdt in voldoende mate rekening met de omgevingsveiligheid.

Hoofdstuk 7 Bescherming van landschappelijke en stedenbouwkundige waarden en cultureel erfgoed

7.1 Kader

Bij het beschermen van cultureel erfgoed moet de gemeente rekening houden met bepaalde uitgangspunten. In artikel 5.130 lid 2 Bkl staan instructieregels voor de gemeente. Deze gaan over erfgoed, architectuur, stedenbouwkundige kwaliteit en kwaliteit van de natuur en het landschap.

7.2 Bescherming van landschappelijke waarden

7.2.1 Landschapsidentiteitskaarten (LIK)

Voor de bescherming van de landschappelijke waarden heeft de gemeente Hardenberg het grondgebied ingedeeld in Landschapsidentiteitskaarten, kortweg LIK's. In de LIK wordt de identiteit van het gebied bepaald. Op deze wijze wil de gemeente de ruimtelijke kwaliteit van het gebied versterken. Het plangebied is beschreven in de LIK 'Slagharen - De Krim - (Oud) Lutten'. In de LIK worden de specifieke kenmerken en kwaliteiten van het deelgebied vastgelegd. Uit het LIK zijn die zaken aangehaald welke bruikbaar zijn voor het plan en de inrichting van het plangebied. Het plangebied ligt in het open veenontginningslandschap. Afbeelding 7.1 toont een sfeerbeeld van het open veenontginningslandschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000TAM0001-VG01_0009.png"  
Afbeelding 7.1: Sfeerbeeld open veenontginningslandschap (Bron: Gemeente Hardenberg)  

Voor het plangebied is een ruimtelijk kwaliteitsplan opgesteld, zoals opgenomen in Bijlage 1 van deze toelichting. Voor de inrichting van het plangebied zijn die zaken aangehaald die bruikbaar zijn voor het plan en de inrichting van het plangebied. Het erf zal zich als eenheid in het landschap gaan presenteren. Momenteel wordt met name de noordoostzijde afgeschermd middels een houtsingel. Enerzijds past dit niet binnen het gewenste beeld vanuit de LandschapsIdentiteitsKaarten. Daarin staat namelijk dat de erven een transparante erfafscheiding moeten hebben. Gezien het feit dat er veelal buitenopslag aanwezig is en dit een rommelig beeld kan geven voor de buren is er voor gekozen om de houtsingel te behouden. Het geeft hiermee een groen beeld dat aansluit op de erven langs de Coevorderweg.

Het voorerf concentreert zich rondom de boerderij. Een bestaande demoplek op het voorerf waar verschillende soorten verharding zijn neergelegd wordt afgeschermd middels een wilde haag. Het is daarnaast wenselijk om de groene rand te behouden en te versterken met bomen. Aan de westzijde is een beukenhaag aangeplant tussen de tuinen. Om ook het achtererf op een passende wijze af te schermen, is gekozen om hier een wilde ligusterhaag toe te passen. Deze haag bevordert tevens de biodiversiteit.

Het is belangrijk dat de verschijning van het bedrijf past in het landschap. Concreet houdt dit in dat het bedrijfsgedeelte op het erf sober en ingetogen moet zijn. Opvallende kleuren en glimmende materialen niet wenselijk. De te nemen maatregelen om de landschappelijke waarden te beschermen zijn samengevat als volgt:

  • aanplant wilde liguster achtererf;
  • aanplant wilde haag op voorerf;
  • verbinden bestaande bomenrij op achtererf.

Het plan versterkt daarmee de landschappelijke waarden van het plangebied.

7.3 Bescherming van stedenbouwkundige waarden

7.3.1 Ladder voor duurzame verstedelijking

De Ladder is een instructieregel voor zorgvuldig ruimtegebruik en tegengaan van leegstand. Bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen wordt beoordeeld of er echt behoefte aan is en of de ontwikkeling binnen het stedelijk gebied kan. De instructieregel in artikel 5.129g Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) regelt dat bij een wijziging van het omgevingsplan voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling toepassing van de Ladder is vereist.

Voorliggend plan voorziet in een functiewijziging van een agrarisch bedrijf naar een regulier bedrijf. Met deze functiewijziging vindt er geen toename van de bouwmogelijkheden plaats. De maximum bouwmogelijkheden worden ten opzichte van het omgevingsplan van rechtswege juist ingeperkt aangezien het maximum bebouwd oppervlak wordt vastgelegd op maximaal 2.000 m². Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling zoals bedoeld in de Ladder voor duurzame verstedelijking. Het plan voldoet daarmee aan de instructieregels van het Bkl waarmee sprake is van zorgvuldig ruimtegebruik.

7.3.2 Cultureel erfgoed
7.3.2.1 Kader

Artikel 5.130 van het Bkl bepaalt dat in een omgevingsplan rekening wordt gehouden met het belang van het behoud van cultureel erfgoed, met inbegrip van bekende of aantoonbaar te verwachten archeologische monumenten. In dit hoofdstuk komt aan de orde op welke wijze binnen deze ontwikkeling rekening is gehouden met cultureel erfgoed en archeologische waarden.

Wat onder cultureel erfgoed wordt verstaan is opgenomen in bijlage A (begrippen) van de Omgevingswet. Het gaat hierbij om monumenten, archeologische monumenten, stads- en dorpsgezichten, cultuurlandschappen en, voor zover dat voorwerp is of kan zijn van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties in het omgevingsplan, ander cultureel erfgoed als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet. De Erfgoedwet bevat de wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed en archeologie in Nederland.

Het is op basis hiervan verplicht om de facetten historische (steden)bouwkunde en historische geografie mee te nemen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.

7.3.2.2 Archeologie

Lid 3 van artikel 5.130 Bkl bepaalt dat in het belang van de archeologische monumentenzorg in een omgevingsplan regels kunnen worden gesteld over eisen aan onderzoek naar de archeologische waarde van een locatie. Ook kunnen eisen worden gesteld aan de wijze van het verrichten van opgravingen of archeologische begeleiding van andere activiteiten die tot bodemverstoring leiden.

Op basis van het omgevingsplan van rechtswege geldt ter plaatse van het plangebied een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5'. In deze dubbelbestemming is bepaald dat een archeologisch onderzoek dient te worden uitgevoerd bij een ontwikkeling met een oppervlakte vanaf 2.500 m² en een diepte van 50 cm. Aangezien dit plan een functiewijziging betreft, is er geen sprake van bodemingrepen. Archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk.

7.3.2.3 Cultuurhistorie

Bij het beschermen van cultureel erfgoed in het omgevingsplan moet de gemeente rekening houden met bepaalde uitgangspunten. In artikel 5.130 lid 2 Bkl staan de instructieregels gesteld door het Rijk. Deze gaan over monumenten, beschermde stads- en dorpsgezichten en cultuurlandschappen. In of nabij het plangebied is geen sprake van de aanwezigheid van cultureel erfgoed die door het voornemen kunnen worden aangetast. Het plan houdt daarmee in voldoende rekening met cultureel erfgoed.

7.4 Conclusie

Het plan houdt voldoende rekening met de bescherming van landschappelijke en stedenbouwkundige waarden.

Hoofdstuk 8 Natuurbescherming

8.1 Algemeen

De natuur maakt onderdeel uit van de fysieke leefomgeving. Bij natuurbescherming gaat het om de bescherming van gebieden en de bescherming van soorten. In dit hoofdstuk komt aan de orde hoe dit plan rekening houdt met de bescherming hiervan.

8.2 Gebiedsbescherming

8.2.1 Natura 2000-gebieden
8.2.1.1 Wettelijk kader

Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. In deze gebieden worden dieren, planten en hun leefomgeving beschermd. Activiteiten die significante negatieve gevolgen kunnen hebben voor deze gebieden worden gedefinieerd als een Natura 2000-activiteiten. Deze activiteiten zijn op basis van artikel 5.1 lid e van de Omgevingswet vergunningplichtig.

8.2.1.2 Situatie plangebied

De dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden zijn 'Mantingerzand' en 'Vecht- en Beneden-Reggegebied'. Deze liggen beide op ruim 12,5 kilometer afstand van het plangebied. Dit plan voorziet in de legalisatie van een bestaand bedrijf. Er is geen sprake van sloop en/of nieuwbouw. Er is daarom sprake van een functieverandering op een zeer ruime afstand tot Natura 2000. Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van een ontwikkeling die tot negatieve effecten op Natura 2000-gebieden zal leiden.

8.2.2 Natuurnetwerk Nederland (NNN)
8.2.2.1 Wettelijk kader

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. Het NNN is in provinciale omgevingsvisies- en verordeningen uitgewerkt. In het NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

8.2.2.2 Situatie plangebied

Het dichtstbijzijnde deel van het NNN ligt op circa 4,4 kilometer afstand. Er is dus geen sprake van een ontwikkeling in het NNN. Het plan gaat niet gepaard met aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN.

8.2.3 Conclusie

Dit plan leidt niet tot negatieve effecten op beschermde gebieden.

8.3 Soortenbescherming

8.3.1 Wettelijk kader

Onder de Omgevingswet zijn veel dier- en plantsoorten beschermd. Sommige activiteiten kunnen gevolgen hebben voor dieren en planten in het wild. Dit zijn flora- en fauna-activiteiten. Bij een activiteit is het nodig om te controleren of er soorten aanwezig zijn en welke soorten dit zijn. Er zijn maar weinig activiteiten waarbij vooraf al is uit te sluiten dat ze een flora- en fauna-activiteit tot gevolg hebben. Hoofdstuk 11 van het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) bepaalt wanneer een vergunning nodig is.

8.3.2 Situatie plangebied

Dit plan gaat uit van een legalisatie van een bestaand bedrijf. Er is alleen sprake van een verandering van de functie van het perceel. Er worden geen activiteiten uitgevoerd die negatieve effecten hebben op beschermde soorten zoals slopen of kappen.

8.3.3 Conclusie

Dit plan leidt niet tot negatieve effecten op beschermde soorten.

8.4 Conclusie natuurbescherming

Het plan leidt niet tot negatieve effecten op de natuur.

Hoofdstuk 9 Behouden van de staat en werking van infrastructuur en voorzieningen

In paragraaf 5.1.7 van het Bkl staat dat een omgevingsplan rekening houdt met het behouden van de staat en werking van infrastructuur of voorzieningen voor nadelige gevolgen van activiteiten.

In het kader van de bescherming van de infrastructuur is met name de ligging aan de N377 van belang. Dit is een provinciale weg met een maximumsnelheid van 80 km/u. De ontsluiting van het plangebied vindt daarmee direct op de provinciale weg plaats, waardoor de verkeersveiligheid blijvend dient te worden beschermd.

Met de opzet van het bedrijfsperceel wordt in een veilige afwikkeling van verkeer voorzien. Ten eerste omdat de logistieke werkzaamheden behorende bij het bedrijf, bestaande uit het opslaan van materiaal, op het achtererf plaatsvindt. Het parkeren van voertuigen vindt aan de voorzijde plaats. Er is geen sprake van langsparkeren wat tot onveilige situaties kan leiden bij de ontsluiting van het perceel. Ten slotte is er geen sprake van opslag en/of hoge beplanting op de gronden voor de woonboerderij die het zicht van automobilisten beperkt. Onderstaande afbeelding toont de opzet van het perceel. Geconcludeerd wordt dat binnen het plan in voldoende mate rekening wordt gehouden met de staat en werking van de infrastructuur. Het plan voldoet aan de instructieregel uit paragraaf 5.1.7.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000TAM0001-VG01_0010.png"  

Hoofdstuk 10 Milieueffectrapportage

10.1 Wettelijk kader

Een milieueffectrapportage (m.e.r.) brengt het effect van een project op het milieu in beeld. De regelgeving voor de m.e.r. is te vinden in afdeling 16.4 van de Omgevingswet (Ow) en in hoofdstuk 11 en bijlage V bij het Omgevingsbesluit (Ob). Uit bijlage V van het Ob kan worden bepaald of een plan mer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig is. In deze bijlage is een tabel opgenomen met vier kolommen. In kolom 1 staan de projecten opgesomd. In kolom 2 zijn de gevallen genoemd waarin een project-mer verplicht is. In kolom 3 staan de gevallen genoemd waarin de project-mer-beoordelingsplicht geldt. Kolom 4 bevat tot slot de besluiten die betrekking hebben op de projecten waarvoor de project-mer-(beoordelings)plicht geldt.

10.2 Situatie plangebied

Dit plan maakt een handelsonderneming in bouw-, civieltechnisch en agrarisch materieel en materiaal mogelijk. Op basis van kolom 1 van bijlage V Ob valt dit onder een 'stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra en parkeerterreinen'. Het gaat hier om de legalisatie van een bestaand bedrijf. Gelet op de kenmerken van dit project en de plaats van het project zal dit geen gevolgen voor het milieu met zich meebrengen. Uit hoofdstuk 4 tot en met hoofdstuk 11 van deze toelichting is dit ook gebleken.

10.3 Conclusie

Dit plan brengt geen negatieve effecten op het milieu met zich mee. Het opstellen van een milieueffectrapport is niet nodig.

Hoofdstuk 11 Uitvoerbaarheid

11.1 Economische uitvoerbaarheid

Overheden zijn verplicht om de kosten van een ontwikkeling te verhalen. Het afsluiten van een overeenkomst tussen de initiatiefnemer en het bevoegd gezag heeft daarbij de voorkeur. In dit geval is een overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente. Hierin is verzekerd dat het risico op nadeelcompensatie voor rekening van de initiatiefnemer komt. De gemeentelijke kosten zijn hier ook in opgenomen. Het kostenverhaal voor de gemeente is hiermee volledig verzekerd.

11.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

11.2.1 Participatie

Participatie is een belangrijk aspect in de procedure van een ruimtelijke ontwikkeling. Een ontwikkeling heeft namelijk niet alleen invloed op de fysieke leefomgeving, maar ook op de mensen die daar wonen, werken en recreëren. Het is daarom van belang dat deze mensen in een vroeg stadium worden betrokken bij het initiatief.

De directe buren zijn in voorliggend geval geïnformeerd over het voornemen middels een informerende brief. Deze hebben middels een ondertekening van deze brief allen aangegeven akkoord te zijn met de ontwikkeling.

11.2.2 Vooroverleg instanties

Het plan is naar de provincie gestuurd voor vooroverleg. Op 15-8-2024 heeft de provincie laten weten dat het plan in overeenstemming is met het ruimtelijke beleid.

11.2.3 Zienswijzen

Dit plan is voor 6 weken als ontwerp ter inzage worden gelegd. In deze periode zijn geen zienswijzen tegen het plan ingediend.

Hoofdstuk 12 Evenwichtige toedeling van functies aan locaties

Op basis van artikel 4.2 van de Omgevingswet bevat het omgevingsplan voor de hele gemeente de regels die nodig zijn voor een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. In het Bkl staan de instructieregels voor de hoofdonderwerpen. Een omgevingsplan houdt in ieder geval voldoende rekening met onderstaande onderwerpen:

  • waarborgen van veiligheid;
  • beschermen van waterbelangen;
  • beschermen van gezondheid en milieu;
  • beschermen van landschappelijke of stedenbouwkundige waarden en cultureel erfgoed;
  • het behoud van ruimte voor toekomstige functies;
  • het behoeden van de staat en werking van infrastructuur of voorzieningen;
  • het bevorderen van de toegankelijkheid van de openbare buitenruimte voor personen;

Deze onderwerpen zijn beoordeeld in hoofdstuk 3 tot en met hoofdstuk 10. Hieruit blijkt dat het plan met alle aspecten rekening houdt. Geconcludeerd wordt dat met deze wijziging van het omgevingsplan sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.