Plan: | Buitengebied Hardenberg, Kanaalweg-Oost 96a Hoogenweg |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0160.0000BP00445-VG01 |
Voor de locatie aan de Kanaalweg-Oost 96a in Hoogenweg (gemeente Hardenberg) is een plan ontwikkeld. Het plan heeft betrekking op de realisatie van een nieuwe woning. Op basis van het vigerende bestemmingsplan is het realiseren van een nieuwe woning niet mogelijk. Dit omdat het aantal woningen per bouwperceel niet meer mag bedragen dan het bestaande aantal of het aantal dat op de verbeelding is aangegeven. Aangezien in de huidige situatie geen woning aanwezig is of op de verbeelding aangegeven is, is de realisatie van een nieuwe woning in strijd met het vigerende bestemmingsplan.
In het vigerende bestemmingsplan is er geen afwijkingsbevoegdheid opgenomen om de nieuwe woning mogelijk te maken. Ook is er geen wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarvan gebruik gemaakt kan worden, om de nieuwe woning mogelijk te maken. Een herziening van het vigerende bestemmingsplan is derhalve noodzakelijk. Voorliggende bestemmingsplanherziening is opgesteld om de beoogde ontwikkeling mogelijk te maken.
Ligging
Het plangebied van onderhavig bestemmingsplan ligt aan de Kanaalweg-Oost 96a in Hoogenweg. De locatie ligt aan de rand van Hardenberg met het Overijsselsch kanaal ertussen. Het plangebied bestaat deels uit het perceel dat kadastraal bekend staat als gemeente Ambt-Hardenberg, sectie Z en perceelnummer 4858. In figuur 1.1 is een topografische foto opgenomen waarop de ligging van het plangebied globaal is aangegeven (rode pijl).
De onderlinge afstand tussen het plangebied en Hardenberg bedraagt circa 440 meter. Aan de oostzijde van het plangebied ligt het buurtschap Hoogenweg. De onderlinge afstand tussen het plangebied en dit buurtschap bedraagt circa 750 meter. Verder ligt het plangebied in de buurt van diverse woon- en agrarische percelen en een industrieterrein.
Figuur 1.1: Ligging plangebied (bron: Atlas van Overijssel)
Begrenzing
De begrenzing van het plangebied is in figuur 1.2 op een luchtfoto aangegeven (rood omkaderd). Het plangebied wordt zowel aan de noord- als zuidzijde begrensd door woningen/woonpercelen. Aan de westzijde wordt het plangebied begrensd door de Kanaalweg-Oost en het Overijsselsch kanaal. Aan de oostzijde wordt het plangebied begrensd door agrarische gronden. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verder verwezen naar de verbeelding behorende bij het voorliggende bestemmingsplan.
Figuur 1.2: Begrenzing plangebied (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Er zijn op het plangebied meerdere bestemmingsplannen van toepassing die door de gemeenteraad van gemeente Hardenberg zijn vastgesteld, waaronder:
Het laatst genoemde bestemmingsplan is voor onderhavig plangebied niet relevant, aangezien er geen agrarisch bedrijf aanwezig is.
Aan het plangebied is de enkelbestemming 'Wonen - Besloten heideontginningslandschap' en 'Agrarisch met waarden - Besloten heideontginningslandschap' toegekend. De gronden en bouwwerken zijn daarmee onder meer bestemd voor het agrarische gebruik en wonen, met inbegrip van aan-huis-gebonden beroepen. In figuur 1.3 is een uitsnede opgenomen van de verbeelding van het vigerende bestemmingsplan, waarop de geldende bestemmingen en het plangebied (rood omkaderd) te zien zijn. Het plangebied is daarop indicatief rood omkaderd.
Figuur 1.3: uitsnede geldend bestemmingsplan 'Buitengebied Hardenberg' (bron: ruimtelijkeplannen.nl).
Het voornemen is om binnen de geldende bestemming een nieuwe woning te bouwen. Het toevoegen van een extra woning past echter niet bij recht in het vigerende bestemmingsplan. Dit omdat alleen het bestaande aantal woningen zijn toegestaan of op de verbeelding moet zijn aangeduid dat er een woning is toegestaan. Aangezien in de huidige situatie binnen het plangebied geen woning aanwezig is en de verbeelding niet aangeeft dat een woning is toegestaan, is het voornemen in strijd met het vigerende bestemmingsplan. Ook is het niet toegestaan om een woning te bouwen op agrarische gronden.
In het vigerende bestemmingsplan is er geen afwijkingsbevoegdheid opgenomen om de nieuwe woning mogelijk te maken. Ook is er geen wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarvan gebruik gemaakt kan worden, om de nieuwe woning mogelijk te maken. Een herziening van het vigerende bestemmingsplan is derhalve noodzakelijk. Voorliggende bestemmingsplanherziening is opgesteld om de beoogde ontwikkeling mogelijk te maken.
Voorliggend bestemmingsplan 'Buitengebied Hardenberg, Kanaalweg-Oost 96a Hoogenweg' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.
De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.
In de huidige situatie zijn er binnen het plangebied een kapschuur en kast van de drukriolering aanwezig. De schuur heeft een oppervlakte van 70 m². In figuur 2.2 is een vooraanzicht van het plangebied vanaf de Kanaalweg-Oost opgenomen, waarop de schuur en kast van de drukriolering te zien zijn.
Zoals reeds in hoofdstuk 1 is beschreven, ligt het plangebied aan de Kanaalweg-Oost, een weg in het buitengebied. Het maximumsnelheidsregime van deze weg bedraagt 60 km/u en de weg bestaat uit klinkers. Er zijn geen parkeervoorzieningen aanwezig.
Verder liggen in de nabije omgeving woningen en agrarische gronden. Aan de overzijde van het Overijsselsch kanaal ligt een industrieterrein, waar diverse bedrijven aanwezig zijn, onder andere een rioolservice, keukenwinkel en een betoncentrale.
Figuur 2.1: huidige situatie plangebied, vanaf de Kanaalweg-Oost (bron: Street View )
In de toekomstige situatie zal de kapschuur worden gesloopt, zodat de nieuwe woning kan worden gebouwd. Voor de woning zijn de gebruikelijke bouwregels voor woningen in het buitengebied van toepassing, zoals opgenomen in het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Hardenberg, herziening regels'.
Het uitgangspunt is dat het nieuwe woonerf vanuit ruimtelijk oogpunt een onderdeel gaat worden van het bestaande erf aan de Kanaalweg-Oost 98 in Hoogenweg. Het bestemmingsvlak voor het nieuwe erf moet daarmee naar het oosten worden opgerekt, zodat er ook een tuin achter de woning kan worden aangelegd. De nieuwe woning op het perceel wordt als schuurwoning vormgegeven ter vervanging van een lage kapschuur van 70 m². In de huidige situatie is er sprake van een open ruimte met een doorkijk op het achterliggende landschap. Om in de toekomstige situatie nog steeds een doorkijk te hebben op het achterliggende landschap, wordt de resterende open strook op het perceel als kruidenrijk grasland aangelegd die niet bebouwd mag worden. Dit is tevens een welkome aanvulling op de biodiversiteit.
Gelet op dat het plangebied smal is, is er geen ruimte aanwezig voor een extra aanplant langs de randen van het woonerf. Op het voorerf worden hoogstam fruitbomen aangeplant waarmee er geen lintbebouwing gerealiseerd wordt, maar meer een erf. Op de zuidelijke erfgrens zal een wilde ligusterhaag geplant worden waarmee de bestaande schuttingen uit het zicht worden genomen. Op het achtererf wordt een solitaire Zilverlinde aangeplant die de woning verzacht. Tezamen met de bestaande haag aan de noordzijde (geen eigendom) wordt de kavel op deze manier passend in het besloten heideontginningslandschap ingepast. De gebiedskenmerken worden versterkt (rechtlijnigheid, uitgelijnde bebouwing, perceelgrensbeplanting).
Ten slotte wordt aansluitend op een bestaand bosperceel van de buren een bosperceel aangelegd. Alle 'groene' investeringen dragen bij aan een verbetering van de biodiversiteit. Hiermee wordt voldaan aan de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving van de provincie. Door aan dit bosperceel de bestemming 'Groen - Landschapselement' toe te kennen, wordt de instandhouding van de natuurlijke waarden in de toekomst beschermd.
Zowel de sloop van de bestaande schuur, landschappelijke inpassing van de nieuwe woning als de 'groene' investeringen zijn onderdeel van het als Bijlage 1 bij de toelichting en regels van voorliggend bestemmingsplan opgenomen ruimtelijk kwaliteitsplan. Door dit ruimtelijk kwaliteitsplan op te nemen in de regels van voorliggend bestemmingsplan en te koppelen aan een voorwaardelijke verplichting, kan de uitvoering en instandhouding van de in het ruimtelijk kwaliteitsplan opgenomen uitgangspunten juridisch worden geborgd. Daarmee wordt de beoogde versterking van de ruimtelijke kwaliteit gegarandeerd.
In figuur 2.2 is het erfinrichtingsplan opgenomen en in figuur 2.3 het beplantingsplan van de landschapsmaatregelen.
Figuur 2.2: erfinrichtingsplan t.b.v. nieuwe woning a/d Kanaalweg-Oost 96a te Hoogenweg (bron: erfontwikkelaar)
Figuur 2.3: beplantingsplan landschapsmaatregelen (bron: erfontwikkelaar)
Het ruimtelijk kwaliteitsplan voorziet tevens in een beeldkwaliteitsplan. Dit beeldkwaliteitsplan vormt na vaststelling het toetsingskader voor het bouwplan van de schuurwoning met een architectuurstijl passend bij het erf. Hiermee is de hiërarchie tussen de bebouwing, dat een essentieel onderdeel van de beeldkwaliteit is, geborgd. Binnen het kader is er voldoende ruimte om een eigen ontwerp van de schuurwoning te ontwikkelen. Om de eenheid in het gebied te bewaken zijn er wel randvoorwaarden opgesteld voor vormgeving, materialisatie, en beplanting. De voorkomende schuren op de erven in dit deel van het Vechtdal zullen als inspiratie moeten dienen. Voor een gedetailleerde uitwerking van de randvoorwaarden wordt kortheidshalve verwezen naar het ruimtelijke kwaliteitsplan opgenomen als Bijlage 1 bij de toelichting en regels van voorliggend bestemmingsplan.
In figuur 2.4 zijn enkele referentiebeelden opgenomen die laten zien hoe de schuurwoning er ongeveer uit moet zien.
Figuur 2.4: referentiebeelden v.d. beoogde schuurwoning (bron: erfontwikkelaar)
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kunnen we inspelen op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
Toets
Voorliggend plan haakt aan bij meerdere prioriteiten uit de NOVI. Zo is sprake van een toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied, omdat er rekening gehouden wordt met het landschap en de omliggende bestaande woningen. Verder is er sprake van voldoende ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie en kan met de realisatie van voorliggend plan worden bijgedragen aan meer woningen in Nederland.
Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. De toelichting bij het bestemmingsplan bevat daartoe een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat een toelichting tevens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.
De beschrijving van de behoefte aan de betreffende, 'stedelijke ontwikkeling', moet inzichtelijk maken of, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand.
De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.
Onderhavig plan
Voorliggend bestemmingsplan maakt de sloop van een kapschuur en realisatie van een nieuwe woning mogelijk.
De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) heeft in de onderstaande twee uitspraken een heldere lijn gemaakt, om te bepalen of een woningbouwontwikkeling wel of geen stedelijke ontwikkeling is:
Op basis van deze uitspraken wordt geconcludeerd dat er pas vanaf 12 woningen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Onderhavig bestemmingsplan maakt 1 nieuwe woning mogelijk. Derhalve wordt geconcludeerd dat de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing is. Een verdere toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking kan achterwege worden gelaten.
Ook wanneer de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing is, zal gemotiveerd moeten worden dat de ontwikkeling voldoet aan een goede ruimtelijke ordening en uitvoerbaar is (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921). In de navolgende hoofdstukken wordt hierop nader ingegaan.
De Omgevingsvisie Overijssel geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur aangehaald in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening.
Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.
Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel van de provincie Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.
Generieke beleidskeuzes
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase het zgn. principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gehanteerd. Hierin komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaand bebouwd gebied wordt benut, voordat er uitbreiding in de groene omgeving kan plaatsvinden.
Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend en verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.
Ontwikkelingsperspectieven
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.
De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.
Gebiedskenmerken
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.
Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.
Figuur 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: provincie Overijssel)
Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel
Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.
Generieke beleidskeuzes
Of een ontwikkeling mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes.
Artikel 2.1.3 Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik
lid 1
Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:
Doorwerking voor voorliggend plan:
De huidige woonbestemming moet worden uitgebreid, waardoor gronden worden onttrokken aan de Groene Omgeving. Dit wordt gedaan, omdat voor het realiseren van de woning met bijbehorende bouwwerken en tuin binnen de bestaande woonbestemming geen voldoende ruimte aanwezig is. Met de uitbreiding van de woonbestemming wordt deze gelijkgetrokken met die van de buren, waardoor dit vanuit ruimtelijk oogpunt niet vreemd is voor deze locatie. Daarbij moet worden opgemerkt dat de nieuwe woning binnen een bestaande bebouwingscluster zal worden gebouwd, waarbinnen al meerdere woningen met bijbehorende bouwwerken en tuingronden zijn gelegen. Hierdoor wordt de bebouwingscluster als het ware afgemaakt. Door verder rekening te houden met een open doorzicht naar het achterliggende landschap, de bestaande schuur te slopen, landschapsmaatregelen op te nemen en door een extra investering te doen voor de Groene Omgeving, wordt geacht dat er geen onevenredig beslag op de ruimte binnen de Groene Omgeving wordt gelegd. Derhalve wordt geconcludeerd dat sprake is van een zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik, zoals bedoeld in artikel 2.1.3 uit de Omgevingsverordening van provincie Overijssel.
Artikel 2.1.5 Ruimtelijke kwaliteit
In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.
Doorwerking voor voorliggend plan:
Zoals reeds is beschreven zal de nieuwe woning landschappelijk goed worden ingepast en zal er een oude schuur gesloopt worden. Hiervoor is een ruimtelijk kwaliteitsplan opgesteld, waarvan de uitgangspunten zijn gebaseerd op de gebiedskenmerken van het besloten heideontginningslandschap. Verder zal de nieuwe woning met zijn aard, karakter en schaal aansluiten op de omliggende woningen en wordt er een extra investering gedaan voor de Groene Omgeving. Dit wordt in de regels van voorliggend bestemmingsplan geborgd middels een voorwaardelijke verplichting. Daarmee wordt de versterking van de ruimtelijke kwaliteit gagarandeerd en voldoet het plan aan artikel 2.1.5 uit de Omgevingsverordening van provincie Overijssel.
Artikel 2.1.6 Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (KGO)
Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving kunnen – met in achtneming van het bepaalde in artikel 2.1.3 en artikel 2.1.4 en het bepaalde in artikel 2.1.5 – voorzien in nieuwvestiging en grootschalige uitbreidingen van bestaande functies in de Groene Omgeving, uitsluitend indien hier sociaal-economische en/of maatschappelijke redenen voor zijn én er is aangetoond dat het verlies aan ecologische en/of landschappelijke waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.
Doorwerking voor voorliggend plan:
Onderhavig plan heeft betrekking op de uitbreiding van een reeds bestaande woonbestemming in het buitengebied van de gemeente Hardenbeg, zodat er een nieuwe woning kan worden gebouwd. Als tegenprestatie wordt de bestaande schuur met een oppervlakte van 70 m² gesloopt, wordt de nieuwe woning landschappelijk ingepast en wordt er een aanvullende investering gedaan in de Groene Omgeving in de vorm van een bosplantsoen en een kruidenstrook. Zowel de sloop van de bestaande schuur, landschappelijke inpassing van de nieuwe woning als de 'groene' investeringen zijn onderdeel van het als Bijlage 1 bij de toelichting en regels van voorliggend bestemmingsplan opgenomen ruimtelijk kwaliteitsplan. Door dit ruimtelijk kwaliteitsplan op te nemen in de regels van voorliggend bestemmingsplan en te koppelen aan een voorwaardelijke verplichting, kan de uitvoering en instandhouding van de in het ruimtelijk kwaliteitsplan opgenomen uitgangspunten juridisch worden geborgd. Daarmee wordt de beoogde versterking van de ruimtelijke kwaliteit gegarandeerd. Gelet op de tegenprestatie en de goede borging middels voorliggend bestemmingsplan, wordt geacht dat een verdere investering Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving niet nodig is en dat het plan voldoet aan artikel 2.1.6 uit de Omgevingsverordening van provincie Overijssel.
Artikel 2.2.2 Realisatie nieuwe woningen
lid 1
Bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wabo, voorzien uitsluitend in de mogelijkheid tot het realiseren van nieuwe woningen als de behoefte daaraan is aangetoond door middel van actueel onderzoek woningbouw.
Doorwerking voor voorliggend plan:
De gemeente Hardenberg beschikt over het programma 'Wonen Hardenberg 2019-2025', waarin de visie over toekomstige woonopgaven wordt gegeven. Hierop wordt in paragraaf 3.3.2 ingegaan. Vervolgens wordt onderhavige ontwikkeling aan het programma getoetst. Geacht wordt dat daarmee voldaan wordt aan artikel 2.2.2 uit de Omgevingsverordening van provincie Overijssel.
Ontwikkelingsperspectieven
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn uitsluitend de ontwikkelingsperspectieven voor de landelijke omgeving van belang, aangezien het plangebied in het buitengebied ligt. In figuur 3.2 is een fragment van de kaart van de ontwikkelingsperspectieven behorende bij de Omgevingsvisie weergegeven. Het plangebied is globaal aangegeven met een rode markering.
Figuur 3.2: Fragment ontwikkelingsperspectievenkaart, Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)
In dit ontwikkelingsperspectief mogen de ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw in principe niet worden beperkt en dienen initiatieven aan te sluiten bij de bestaande bebouwing, weginfrastructuur en openbaar vervoer (ov)-routes. Het waterbeheer richt zich op optimale condities voor de landbouw, rekening houdend met specifieke omstandigheden en de grenzen aan de mogelijkheden van het waterbeheer (onder andere door de klimaatverandering).
Doorwerking voor voorliggend plan:
In de nabije omgeving liggen geen agrarische bedrijven die door onderhavig plan beperkt zouden kunnen worden. Tevens is de nieuwvestiging van een agrarisch bedrijf op deze locatie, gelet op de aanwezigheid van de bestaande woningen, al niet mogelijk, waardoor ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw niet extra beperkt worden. Gelet op dat de nieuwe woning verder aangesloten wordt op de omliggende bebouwing, wordt geacht dat onderhavige ontwikkeling in overeenstemming is met de ambitie van het geldende ontwikkelingsperspectief.
Gebiedskenmerken
Natuurlijke laag
De natuurlijke laag geeft aan het gebied het kenmerk 'Dekzandvlakte en ruggen', zie figuur 3.3 waarop het plangebied globaal met een markering is aangeduid.
Figuur 3.3: Natuurlijke laag, Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)
De dekzandgronden beslaan een groot gedeelte van de oppervlakte van de provincie. Na de ijstijden bleef er in grote delen een reliëfrijk – door de wind gevormd – zandlandschap achter, dat gekenmerkt wordt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/ nat gebied. Soms vlak bij elkaar, soms verder van elkaar verwijderd.
Als ontwikkelingen plaatsvinden, dan dragen deze bij aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem. Beiden zijn tevens uitgangspunt bij (her)inrichting.
Bij ontwikkelingen is de (strekkings)richting van het landschap, gevormd door de afwisseling van beekdalen en ruggen, het uitgangspunt.
De voorgenomen ontwikkeling heeft betrekking op de uitbreiding van een bestaande woonbestemming en realisatie van een nieuwe woning. Met het inpassen van de woning in het landschap kan rekening gehouden worden met de al dan niet aanwezige kenmerken van de natuurlijke laag, waaronder met de opzet van de bebouwing en kaprichting. Geacht wordt dat hiermee voldaan wordt aan ambities van de natuurlijke laag.
Laag van het agrarisch cultuurlandschap
De laag van het agrarisch cultuurlandschap kent het kenmerk 'Jong heide- en broekontginningslandschap' aan het gebied toe, zie figuur 3.4 waarop het plangebied globaal met een markering is aangeduid.
Figuur 3.4: Laag van het agrarische cultuurlandschap, Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)
De grote oppervlakte aan – voormalige – natte en droge heidegronden was oorspronkelijk functioneel verbonden met het essen- en oude hoevenlandschap; hier werd geweid en werden de plaggen gestoken voor in de stal; in de stal bemeste plaggen dienden als structuurverbeteraar en bemesting voor de akkergronden op de essen. Na de uitvinding van kunstmest ging deze functie verloren en werden deze gronden grotendeels in cultuur gebracht. Aanvankelijk kleinschalig en min of meer individueel door keuterboertjes, later werd de ontginning planmatig en grootschalig aangepakt (tot in de jaren 60 van de 20e eeuw).
De grote natte broekgebieden ondergingen een vergelijkbare ontwikkeling, waardoor de natte en de droge jonge ontginningen nu gelijkenis vertonen. Daarnaast zijn vanaf 1750 vanuit de landgoederen en buitens ook veel van de voormalige heidegronden voor de jacht en houtproductie bebost. Dit heeft geresulteerd in grote en kleinere landbouwontginningslandschappen en in landschappen van grote boscomplexen en (nooit ontgonnen) heidevelden, zoals op de Sallandse Heuvelrug.
Ten opzichte van omliggend essenen hoevenlandschap zijn de landbouwontginningen relatief grote open ruimtes, deels omzoomd door boscomplex. Erven liggen als blokken aan de weg geschakeld. Wegen zijn lanen met lange rechtstanden. Vaak zijn het ‘inbreidings’ landschappen met en rommelige driehoekstructuren als resultaat.
Ook sommige recente heringerichte agrarische landschappen worden tot deze categorie gerekend, omdat van het oorspronkelijke landschap niets meer terug te vinden is.
Als ontwikkelingen plaats vinden in de agrarische ontginningslandschappen, dan dragen deze bij aan behoud en versterking van de dragende lineaire structuren van lanen, bosstroken en waterlopen en ontginningslinten met erven en de kenmerkende ruimtematen.
De voorgenomen ontwikkeling heeft betrekking op de uitbreiding van de bestaande woonbestemming en realisatie van een nieuwe woning. Daarmee wordt geen afbreuk gedaan aan de bestaande dragende lineaire structuren van lanen, bosstroken en waterlopen en ontginningslinten. De geldende gebiedskenmerken zijn als uitgangspunt genomen voor de herontwikkeling van het plangebied en doorvertaald naar een ruimtelijk kwaliteitsplan opgenomen als Bijlage 1 bij de toelichting en regels van voorliggend bestemmingsplan. Derhalve wordt geacht dat er voldaan wordt aan de ambities van de laag van het agrarische cultuurlandschap.
Stedelijke laag en de laag van de beleving
De 'Stedelijke laag' en de 'Laag van de beleving' hebben binnen het plangebied geen specifieke kenmerken en blijven daarom verder buiten beschouwing.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.
Algemeen
De gemeente Hardenberg heeft een eigen omgevingsvisie vastgesteld in 2021. Hierin is het verhaal van de gemeente Hardenberg voor het heden en de komende 20 jaar uitgewerkt (tot 2040). Deze visie is tot stand gekomen door participatie van vele stakeholders uit allerlei sectoren. Dit verhaal heet 'Landstat Hardenberg', waarin de functie voor de hele regio verder is uitgebouwd. De rode draad in de gemeente Hardenberg is als volgt:
Ambitie
Hardenberg staat voor grote uitdagingen. Een groeiende bevolking en economie zijn voor een grensregio niet vanzelfsprekend. Integendeel. Dit vraagt om blijvende inspanningen en investeringen. De gemeente kan niet doorbouwen zoals het groot is geworden. Het gebruik van het platteland verandert. Dat vraagt om ontwikkeling van bebouwing die samengaat met ruimtelijke kwaliteit, landschap en natuur. Stad en land vullen elkaar steeds meer aan en houden elkaar in balans. Samen vertellen zij het verhaal van de functieverandering van het Hardenbergse platteland. Of-of-denken maakt plaats voor en-en-denken. De gemeente wil de kwaliteiten van het buitengebied versterken door stedelijke elementen aan te brengen. Tegelijkertijd blijft de gemeente werken aan het binnenstedelijk woon- en leefklimaat met vitale en bruisende centra in Hardenberg en Dedemsvaart.
De gemeente Hardenberg staat niet op zichzelf. Sociale, maatschappelijke en economische relaties zijn steeds (boven)regionaler. Hardenberg wordt steeds afhankelijker van de omliggende regio’s. Omgekeerd geldt hetzelfde. De gemeente speelt daar op in. Per opgave kiest de gemeente het juiste schaalniveau voor de aanpak en samenwerking. De gemeente gaat ‘spelen met schalen’. De gemeente staat voor een nieuwe schaalsprong. Om deze schaalsprong te kunnen maken zijn vier uitgangspunten opgesteld.
Thema's
De omgevingsvisie van de gemeente Hardenberg is vertaald in vier thema's voor ontwikkeling. Dit betreffen de volgende:
Gezien de ligging van het plangebied in het buitengebied is thema 1 vooral van belang.
Hardenberg in balans: over de verscheidenheid van het landelijk gebied
Ten aanzien van dit thema heeft de gemeente Hardenberg 6 ambities opgesteld:
Gebiedsgericht beleid
De gemeente zet zich al sinds een lange tijd in om ontwikkelingen in het buitengebied bij te laten dragen aan versterking van de ruimtelijke kwaliteit. In het gebiedsgericht beleid wordt voor elk landschapstype de belangrijkste gebiedskenmerken en ontwikkelingsrichtingen beschreven. Bij de totstandkoming van dit beleid waren zowel bewoners als professionals betrokken. De resultaten zijn vastgelegd in Landschap-Identiteit-Kaarten (LIK's) die als natuurlijke onderlegger vormen voor ontwikkelvisies voor verschillende deelgebieden.
Het plangebied ligt in deelgebied 6 "RADEWIJK, HOOGENWEG, BRUCHTERVELD, SIBCULO", met het landschapstype "Besloten heideontginningslandschap". De huidige ruimtelijke kwaliteiten betreffen:
De ontwikkelvisie in dit deelgebied is:
Toets
Onderhavig bestemmingsplan maakt een nieuwe woning binnen een bestaande bebouwingscluster in het buitengebied van de gemeente Hardenberg mogelijk. De realisatie van een nieuwe woning draagt bij aan de ambities van de gemeente, zoals die in de thema 'Hardenberg in balans: over de verscheidenheid van het landelijk gebied' zijn opgenomen.
Bij de realisatie van de woning en bijbehorende erf worden de geldende gebiedskenmerken van het besloten heideontginningslandschap als uitgangspunt genomen en middels extra landschapsmaatregelen verder versterkt. Ook vindt er een extra investering plaats voor de Groene Omgeving in de vorm van een bosplantsoen. Dit is in overeenstemming met het gebiedsgerichte beleid waarbinnen het plangebied ligt.
Gelet op het vorenstaande wordt geacht dat onderhavig plan voldoet aan de Omgevingsvisie Landstat Hardenberg.
Algemeen
De toekomstvisie voor de gemeente Hardenberg is vastgesteld door de gemeenteraad van Hardenberg op 23 april 2013. De toekomstvisie kent drie doelstellingen:
Het resultaat is een visie met strategische keuzes die een duidelijke ontwikkelingsrichting geeft. De toekomstvisie is een levend document dat de gemeente geregeld zal bijstellen om in te kunnen spelen op nieuwe kansen en mogelijkheden. Het biedt houvast voor de lange termijn koers van de gemeente.
Programmalijn wonen
Mensen waarderen de leefbare woonomgeving van de gemeente Hardenberg. Voorzieningen en de fysieke leefomgeving spelen daarbij een belangrijke rol. Voor het vitaal houden van de kernen, dienen alle leeftijdsgroepen te kunnen blijven wonen. Vanwege demografische ontwikkelingen (kleinere huishoudens, vergrijzing) zal er anders gebouwd moeten worden. Daarnaast zijn extra starterswoningen nodig. De gemeente wil naar behoefte bouwen, waarbij het zwaartepunt ligt op de kernen Hardenberg en Dedemsvaart.
De centrale voorzieningen hebben een functie voor alle inwoners van de gemeente en voor de regio Noordoost Overijssel. Kwaliteit kan voor deze voorzieningen alleen met een groot draagvlak en via centralisatie gerealiseerd worden. Het publieke belang dat de gemeente hierbij heeft, is het verbeteren van het ondernemersklimaat en woonklimaat voor alle inwoners en bezoekers van de gemeente Hardenberg en regio.
Deze voorzieningen zijn in eerste instantie in de kern Hardenberg aanwezig, zoals het ziekenhuis, theater, voortgezet en MBO onderwijs en het winkelgebied. Het kan hierbij ook om extra zorgvoorzieningen en bijzondere sportactiviteiten gaan, of bijvoorbeeld om een aantrekkelijk centrum met leuke plekken om uit te gaan en een prominente rol voor de Vecht. In Dedemsvaart gaat het om aanvullende voorzieningen, zoals het voortgezet onderwijs, zorginstellingen en het winkelgebied dat op kopen gericht is, terwijl het winkelgebied in de kern Hardenberg meer de functie heeft van recreatief winkelen. De gemeente wil deze centrale voorzieningen versterken.
De doelstellingen binnen de programmalijn wonen zijn onder meer:
Toets
Onderhavig bestemmingsplan maakt een nieuwe woning in het buitengebied van de gemeente Hardenberg mogelijk. De woning zal duurzaam worden gebouwd, in die zin dat het een gasloze woning zal zijn met voldoende zonnepanelen om te voorzien in de energiebehoefte. Verder zijn er voldoende voorzieningen aanwezig op fiets- en auto afstand en is er sprake van een veilige en leefbare woonomgeving door de aanwezigheid van meerdere woningen in de omgeving. Gelet op dat middels onderhavig plan kan worden bijgedragen aan het verwezenlijken van meerdere doelstellingen in de programmalijn wonen, wordt geacht dat er voldaan wordt aan de 'Toekomstvisie Hardenberg 2013-2023'.
Algemeen
Het Programma Wonen is op 26 maart 2019 door de gemeenteraad van Hardenberg vastgesteld. Het programma legt de woonambities van de gemeente Hardenberg voor de langere termijn vast, maar voorziet daarnaast in concrete maatregelen voor de eerstvolgende twee jaar.
Ambitie 'rust en ruimte, met oog voor elkaar ook in de toekomst'
In de gemeente Hardenberg is het al jaren goed wonen, werken en leven. Door de ligging in het groene Vechtdal en de vele aantrekkelijke kleine kernen ervaren inwoners en bezoekers de rust, ruimte en veiligheid die de gemeente Hardenberg kenmerkt. Tegelijkertijd zijn er met Hardenberg en Dedemsvaart twee stedelijke kernen waar de werkgelegenheid zich concentreert en alle voorzieningen te vinden zijn.
Demografen verwachten dat het aantal inwoners en huishoudens van de gemeente Hardenberg het komende decennium zal blijven groeien. In tegenstelling tot de situatie in de meeste andere Nederlandse plattelandsgemeenten is nieuwbouw noodzakelijk om aan de lokale woningvraag te kunnen voldoen. Volgens de prognoses is er in de gemeente Hardenberg de komende tien jaar behoefte aan ruim 1.600 nieuwe woningen. Natuurlijk zijn er wel verschillen tussen de diverse kernen. Zo zijn ‘steden’ Hardenberg en Dedemsvaart in trek als woonlocatie, ook voor huishoudens van buiten onze gemeente en zijn de dorpen en buurtschappen vooral gewild bij de lokale bevolking en rustzoekers van buitenaf.
De afgelopen jaren is, mede door de ladder voor duurzame verstedelijking, sterk ingezet op woningbouw op locaties binnen bestaand stedelijk gebied. Het bouwen van woningen op inbreidingslocaties is een goed streven, als dat betekent dat de kwaliteit van het gebied en de woonkwaliteit daarmee vergroot wordt.
De juiste woning voor elk huishouden
Doorstromers vormen de grootste groep op de woningmarkt. Hardenberg is een echte gezinsgemeente. In deze levensfase zijn huishoudens op zoek naar een ruimere woning of wil men doorstromen van een huur- naar een koopwoning. Het aanbod aan ruime grondgebonden koopwoningen dat vanuit de bestaande voorraad op de markt komt, is te klein om te voorzien in de verwachte vraag.
Ontwikkelaars hebben veel interesse om voor de groep doorstromers te bouwen. Er wordt ruimte geboden dit te doen, maar hierbij wordt wel meegewogen dat er geen sprake is van een overschot aan gezinswoningen op termijn.
De gemeente Hardenberg vergrijst in hoog tempo. Dat is niet uitzonderlijk voor een middelgrote gemeente in het oosten van het land, maar wel iets om rekening mee te houden in het woonbeleid. Gelukkig zijn ouderen steeds vitaler en zelfstandiger. In het woonbeleid is daarom de keuze aan ouderen gelaten om of langer zelfstandig te wonen of door te stromen naar een meer geschikte en comfortabele woning.
Toets
De gemeente Hardenberg heeft de komende tien jaar behoefte aan 1.600 nieuwe woningen om aan de lokale woningvraag te kunnen voldoen. Doorstromers vormen de grootste groep op de woningmarkt die o.a. op zoek zijn naar een ruimere woning. Het aanbod aan ruime grondgebonden koopwoningen dat vanuit de bestaande voorraad op de markt komt, is te klein om te voorzien in de verwachte vraag. Middels de realisatie van de beoogde woning binnen het plangebied, kan er voor een klein deel voorzien worden in de behoefte aan meer grondgebonden koopwoningen. Daarbij moet worden opgemerkt dat er duurzaam zal worden gebouwd (o.a. gasloos en voldoende zonnepanelen), waardoor de bewoners verzekerd zullen zijn van een ruime woning die voldoet aan de hedendaagse duurzaamheidvereisten met lage energiekosten voor een langere periode.
Gelet op het vorenstaande wordt geacht dat onderhavig plan binnen het Programma Wonen van de gemeente Hardenberg past.
Op 28 januari 2020 heeft de gemeenteraad van gemeente Hardenberg de beleidsnotitie 'Erven met kwaliteit' vastgesteld. Het doel van het beleid Erven met kwaliteit is de verbetering van ruimtelijke kwaliteit door de sloop van landschapsontsierende gebouwen in het buitengebied. Om sloop te stimuleren worden diverse (ruimtelijke) ontwikkelingsmogelijkheden geboden.
Voor het realiseren van nieuwe woningen in het buitengebied dient er minimaal 850 m² aan landschapsontsierende gebouwen met asbest te worden gesloopt of 1.000 m² zonder asbest.
Deze regeling gaat in de eerste plaats uit van de bouw van de nieuwe woning(en) op het eigen erf, dat wil zeggen op het erf van de slooplocatie. Dit uitgangspunt komt voort uit de gebiedsgerichte benadering: de slooplocatie en de ontwikkellocatie moeten zo dicht mogelijk bij elkaar liggen. De bouw van de compensatiewoning moet daarom bij voorkeur op het bestaande erf plaatsvinden en als dat niet lukt in hetzelfde gebied.
Er zijn echter slooplocaties waar de inpassing van een nieuwe woningbouwkavel ter plekke niet mogelijk of gewenst is. Bijvoorbeeld door de ligging in een agrarisch ontwikkelingsgebied, de aanwezigheid van een agrarisch bedrijf in de directe omgeving of omdat het erf er zich, door zijn opbouw, niet voor leent. Daarnaast kan de eigenaar er zelf voor kiezen om af te zien van herbouw op de eigen locatie. In die gevallen kan elders in de gemeente een bouwlocatie worden toegekend, al dan niet via de uitgifte van een sloopbewijs.
De gemeente wil voorkomen dat het buitengebied “dichtslibt” met woningen. Dat zou ten koste gaan van het groene karakter van het buitengebied. Daarom wordt het uitgangspunt gehanteerd dat nieuwe bouwkavels moeten aansluiten op bestaande bebouwing. Daarmee wordt bedoeld: een locatie op een bestaand erf in het buitengebied, in lintbebouwing of in, danwel direct aan, een dorp of buurtschap. Om landschappelijke redenen zijn echter geen nieuwe erven gewenst in het beekdallandschap en het essen- en hoevenlandschap, daar kan dus alleen op bestaande erven worden gebouwd.
De begrenzing van een bestaand erf wordt bepaald door de feitelijke situatie en niet door de juridische begrenzing van de (woon)bestemming.
Toets
Onder normale omstandigheden is de beleidsnotitie "Erven met Kwaliteit" van toepassing. In deze beleidsnotitie is onder meer bepaald dat er 850 of 1.000 m² aan landschapsontsierende bebouwing gesloopt moet worden. Aangezien er voor de aanvrager gevolgen zijn, die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de doelen in de beleidsnotitie 'Erven met Kwaliteit', wordt er in deze specifieke situatie afgeweken van de beleidsnotitie. De bijzondere omstandigheid is dat een door de aanvrager ingediende zienswijze op het nu geldende bestemmingsplan op een gebrekkige manier is afgehandeld, waardoor er een beeld is ontstaan bij de aanvrager dat er een woning gebouwd kan worden. Hoewel er niet voldaan wordt aan de sloopeis, zoals verwoord in de beleidsnotitie "Erven met Kwaliteit", wordt er wel geïnvesteerd in ruimtelijke kwaliteit. Dit om te voldoen aan het provinciaal beleid zoals verwoord in de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving.
De nieuwe woning op het perceel wordt als schuurwoning vormgegeven ter vervanging van een lage kapschuur van 70 m². De resterende open strook op het perceel zal als kruidenrijk grasland worden ingericht. Voor de nieuwe woning zal een kleine boomgaard aangelegd worden. Op de zuidelijke erfgrens zal een wilde ligusterhaag geplant worden, waarmee de bestaande schuttingen uit het zicht worden genomen. Op het achtererf wordt bij de woning een solitaire Zilverlinde aangeplant. Ten slotte wordt aansluitend op een bestaand bosperceel een bosperceel aangelegd. Alle 'groene' investeringen dragen bij aan een verbetering van de biodiversiteit. Hiermee wordt voldaan aan de Kwaliteitsimpuls Groene omgeving van de provincie.
Zoals reeds beschreven is er een ruimtelijk kwaliteitsplan opgesteld en opgenomen als Bijlage 1 bij de toelichting en regels van voorliggend bestemmingsplan. Zowel de sloop van de bestaande schuur, landschappelijke inpassing van de nieuwe woning als de 'groene' investeringen zijn daarin opgenomen. Door in de regels van voorliggend bestemmingsplan een voorwaardelijke verplichting op te nemenen dit te koppelen aan het ruimtelijk kwaliteitsplan, kan de uitvoering en instandhouding van de in het ruimtelijk kwaliteitsplan opgenomen uitgangspunten juridisch worden geborgd. Daarmee wordt de beoogde versterking van de ruimtelijke kwaliteit gegarandeerd.
Op woensdag 21 december 2022 tekenden gedeputeerde Van Haaf namens Provincie Overijssel, gemeenten en marktpartijen samen met minister De Jonge de regionale woondeals. Overijssel is de eerste provincie die hiermee de stap zet om het woningtekort aan te pakken. Voor 2030 moeten minimaal 42.300 huizen gebouwd worden.
In de Overijsselse Aanpak, waarin verschillende partijen samenwerken om het woningtekort aan te pakken, is de provincie op zoek gegaan naar realistische oplossingen. De regionale woondeal ‘Wonen met kwaliteit in Overijssel’ bevat daarom een minimaal aantal te bouwen woningen voor West-Overijssel en Twente. Belangrijk uitgangspunt is dat het om betaalbare huizen gaat. De gekozen richting is met marktpartijen besproken en lijkt onder de huidige omstandigheden haalbaar. Dat betekent dat de samenwerkende partijen, waaronder de gemeente Hardenberg, in West-Overijssel minimaal 28.200 willen gaan bouwen, waarvan Twente minimaal 14.100. Samen goed voor minimaal 42.300 woningen in Overijssel.
Voor gemeente Hardenberg betekent de woondeal concreet 2.440 woningen die gebouwd moeten worden. Deze behoefte is nog niet meegenomen in het Programma Wonen van de gemeente Hardenberg.
Toets
Voorliggend bestemmingsplan maakt de realisatie van één nieuwe woning mogelijk in het buitengebied van de gemeente Hardenberg, waarmee een klein deel wordt vervuld van de 2.440 benodigde woningen. Geacht wordt dat onderhavig plan in overeenstemming is met hetgeen verwoord in 'Woondeal West Overijssel'
Algemeen
De gemeente Hardenberg vindt het belangrijk dat de kwaliteit van de gebouwen in de stad, het dorp en het buitengebied hoog blijft. De gemeente heeft dit vastgelegd in welstandsnota's en gebruikt deze nota's voor de toetsing van concrete bouwplannen.
De gemeente heeft twee welstandsnota's vastgesteld, één voor de stads- en dorpskernen en één voor het buitengebied. Het gemeentebestuur wil met het welstandsbeleid zorgen, dat ontwerpen en bouwplannen van goede kwaliteit zijn en passen in het huidige beeld. Daarom toetst de gemeente nieuwe bouwplannen aan dit welstandsbeleid.
Buitengebied
Voor het buitengebied geldt de 'Welstandsnota Buitengebied'. Deze nota is vastgesteld op 3 december 2013 en bestaat uit twee delen:
Bepaalde delen van de kernen en het buitengebied zijn welstandsvrij. De gemeente wordt in de welstandstoetsing geadviseerd door de Stadsbouwmeester van het Oversticht.
Toets
Het plangebied ligt aan de Kanaalweg-Oost 96a in Hoogenweg. Voor deze locatie is de Welstandsnota deel 1 van belang. De geldende welstandsnota is echter niet toereikend om de beoogde beeldkwaliteit te bewerkstelligen. Daarom zijn er beeldkwaliteitseisen geformuleerd die de welstandseisen in de welstandsnota zullen vervangen. Deze beeldkwaliteitseisen gelden na vaststelling als toetsingskader bij de beoordeling of een bouwplan voldoet aan redelijke eisen van welstand. Voor de concrete inhoud van de beeldkwaliteitseisen wordt kortheidshalve verwezen naar het in Bijlage 1 bij de toelichting en regels van voorliggend bestemmingsplan opgenomen ruimtelijk kwaliteitsplan.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging volledig in overeenstemming is met het gemeentelijke beleid, zoals hierboven opgenomen.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.
Op 1 april 2011 is het huidige Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Op 7 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen doorgevoerd binnen dit besluit om de m.e.r.-procedure eenduidiger en overzichtelijker te maken, alsmede het aspect milieueffectrapportage explicieter te behandelen in aanvragen. Dit besluit heeft tot doel het vaststellen van mogelijke, ernstig nadelige milieugevolgen ten gevolge van een activiteit binnen de aanvraag.
Binnen het Besluit milieueffectrapportage zijn een tweetal mogelijkheden opgenomen hoe om te gaan met dit besluit bij een aanvraag. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd, maar onder de gestelde drempelwaarden blijft, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd en bovendien de gestelde drempelwaarden overstijgt, is de betreffende aanvraag m.e.r.-plichtig. Op dat moment zal een m.e.r.-rapportage op moeten worden gesteld.
Toets
Middels het voorliggende bestemmingsplan wordt de uitbreiding van een bestaande woonbestemming en realisatie van een nieuwe woning mogelijk gemaakt. Er is geen sprake van een activiteit die op grond van onderdeel C van het Besluit milieueffectrapportage m.e.r.-plichtig is. De realisatie van een nieuwe woning wordt tevens niet benoemd in het Besluit milieueffectrapportage, maar een meest logische aansluiting kan worden gemaakt bij: 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'. Er geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht bij:
De in dit kader relevante vraag die eerst beantwoord dient te worden is, of met het onderhavig plan sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject', zoals bedoeld in onderdeel D 11.2 van het Besluit milieueffectrapportage.
Het begrip 'stedelijk ontwikkelingsproject' is niet gedefinieerd. In de toelichting op het Besluit m.e.r. zijn wel een aantal voorbeelden van bouwprojecten opgenomen die als stedelijk ontwikkelingsproject kunnen worden aangemerkt. In dat kader wordt verwezen naar woningen, parkeerterreinen, theaters, sportcentra, kantoorgebouwen en dergelijke of een combinatie daarvan.
Of sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' hangt af van de concrete omstandigheden van het geval. Onder andere de aard en de omvang van de voorziene wijziging van de stedelijke ontwikkeling spelen daarbij een rol. Of de ontwikkeling per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kan hebben, is daarbij niet relevant.
Gelet op de uitspraak van de Raad van State van 31 januari 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:348) lijken de volgende aspecten relevant voor de vraag of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject:
De ligging van het plangebied is beschreven in Hoofdstuk 1. De aard en omvang van de ontwikkeling in Hoofdstuk 2 en verder. Het gaat hierbij om de uitbreiding van de bestaande woonbestemming en realisatie van een nieuwe vrijstaande woning in het bebouwingslint van de omliggende woningen. De ontwikkeling sluit aan qua aard en schaal op de omgeving.
Als een project voorziet in een (gedeeltelijke) functiewijziging, maar de bebouwde oppervlakte hetzelfde blijft, lijkt gelet op de uitspraak van de Raad van State van 31 januari 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:348) geen sprake te zijn van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r. Op basis van deze uitspraak lijken de volgende aspecten voor de vraag of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject relevant: (een uitbreiding) van de bebouwde oppervlakte, de opzet en de vormgeving van de ontwikkeling. Ten aanzien van de relevante aspecten kan tevens een verwijzing worden gemaakt naar de uitspraak van de Raad van State van 29 juli 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1832).
Er is sprake van een functiewijzing doordat de woonbestemming wordt uitgebreid. Volgens de uitspraak hierboven is er dan geen sprake van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r., mits de bebouwde oppervlakte hetzelfde blijft. In onderhavig geval neemt de bebouwde oppervlakte echter wel toe door de bouw van de nieuwe woning en bijbehorende bebouwing. Gelet op de toename van de bebouwde oppervlakte, kan aansluiting worden gezocht bij de uitspraak van de Raad van State van 12 juni 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1879). In deze uitspraak heeft de Raad van State geoordeeld dat de realisatie van twee woningen op voorheen (hobbymatige) agrarische gronden niet wordt aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject. Aangezien voorliggend plan betrekking heeft op de toevoeging van slechts 1 woning op deels agrarisch gronden, kan gelet op de uitspraak van 12 juni 2019 worden geconcludeerd dat het plan niet voorziet in een nieuw stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in kolom 1 van categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Daarbij is van belang dat het ruimtebeslag van de voorziene bebouwing beperkt is en dat de voorziene ontwikkeling gepaard gaat met een beperkte uitbreiding van de bebouwing op het perceel. Geacht wordt dat het ruimtebeslag van de nieuwe woning, door de sloop van de bestaande schuur die een oppervlak heeft van 70 m², per saldo aangemerkt kan worden als een beperkte uitbreiding van de reeds bestaande bebouwing op het perceel. Voorts wordt in de navolgende paragrafen aangetoond dat de ontwikkeling niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Al met al wordt geacht dat het plan geen negatieve effecten heeft op het milieu en dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r.
Conclusie
Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd dat er vanuit het aspect 'Vormvrije m.e.r.-beoordeling' geen belemmeringen zijn voor de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.
Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering
Toets
Gelet op het kanaal ten westen van het plangebied waarover veel vaarbewegingen plaatsvinden, diverse bedrijfsfuncties aan de overkant van het kanaal en enkele agrarische bedrijven aan de zuid- en oostzijde van het plangebied, wordt gesteld dat er sprake is van een gemengd gebied. Derhalve zijn de verlaagde richtafstanden van toepassing. Opgemerkt wordt dat voor het aspect 'gevaar' geen verlaging van de richtafstand is toegestaan.
Zoals reeds hiervoor genoemd dient bij het realiseren van nieuwe bestemmingen gekeken te worden naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen een rol:
Externe werking
Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.
De functie wonen betreft geen milieubelastende functie, waardoor geen sprake zal zijn van een aantasting van het woon- en leefklimaat van omliggende functies.
Interne werking
Hierbij gaat het om de vraag of nieuwe functies binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving, en omgekeerd of bestaande functies in de omgeving door de ontwikkeling worden belemmerd in de bedrijfsvoering en/of ontwikkelingsmogelijkheden. Hierbij wordt de theoretische maximale planologische invulling als uitgangspunt genomen.
Aan de overzijde van het kanaal ten westen gelegen van het plangebied bevindt zich een industriefunctie. Hier kunnen zich bedrijven vestigen die behoren tot maximaal een milieucategorie van 3.1. Afhankelijk van het type bedrijf bedraagt de grootste richtafstand voor geur, geluid, gevaar of stof bij een milieucategorie van 3.1 maximaal 50 meter. In een gemengd gebied kan deze afstand worden verlaagd naar 30 meter. Hieraan wordt voldaan, aangezien de onderlinge afstand met het plangebied circa 250 meter bedraagt.
Aan de overzijde van het plangebied bevindt zich ook een bestaand betonfabriek. Dit bedrijf heeft een vergunning voor het produceren van 150 ton per uur aan betonmortel, 40.000 ton droge mortel en 142.000 ton per jaar aan klinkers en keien. Hierbij hoort volgens de VNG uitgave een milieucategorie 5.2 met een richtafstand van maximaal 700 meter voor het aspect geluid. Gelet op dat sprake is van een gemengd gebied kan de afstand van 700 meter worden verlaagd naar 500 meter. Ook aan de richtafstand van 500 meter kan niet worden voldaan. Derhalve is een geluidonderzoek noodzakelijk, om aan te tonen dat ter plaatse van de nieuwe woning sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Aangezien dit onderzoek in het kader van de Wet geluidhinder dient te worden uitgevoerd, wordt de resultaten van dit onderzoek behandeld in paragraaf 4.5.
Naast de afstand voor het aspect geluid, heeft het betonfabriek een richtafstand van 200 meter voor het aspect stof in een rustige woonwijk/buitengebied. Omdat echter sprake is van een gemengd gebied, kan deze richtafstand worden verlaagd naar 100 meter. De onderlinge afstand tussen de plek langs het kanaal waar de fabriek het meest zorgt voor stof en het plangebied bedraagt circa 140 meter. Aan de richtafstand van 100 meter voor het aspect stof wordt derhalve voldaan. Er is derhalve geen onderzoek noodzakelijk.
Verder liggen er enkele detailhandel functies in de omgeving van het plangebied, waarvan de dichtstbijzijnde detailhandel functie op circa 300 meter afstand ligt aan de Hoogenweg 4 in Hoogenweg.Gelet op dat voor een detailhandel functie een grootste richtafstand geldt van 10 meter in een rustige woonwijk/buitengebied en deze afstand verlaagd kan worden naar 0 meter in een gemengd gebied, wordt op voorhand geconcludeerd dat de detailhandel functies buiten beschouwing gelaten kunnen worden.
Conclusie
Ter plaatse van de nieuwe woning is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, mits dit nader blijkt uit de resultaten van het geluidonderzoek dat behandeld wordt in paragraaf 4.5.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningverlening als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.
Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:
Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.
Toets
Een woning is een geurgevoelig object in de zin van de Wet geurhinder en veehouderij. Derhalve zal rekening gehouden moeten worden met de bovengenoemde wettelijke afstanden of geurbelasting van 14 odour units per kubieke meter lucht.
In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich geen agrarische bedrijven. Het dichtstbijzijnde agrarisch bedrijf ligt aan de Eggenweg 1 en betreft een melkveehouderij. Op een afstand van ongeveer 910 meter ligt een agrarisch bedrijf met vleeskuikens.
Voor een melkveehouderij zijn geen geuremissienormen vastgesteld. In dat geval kan worden uitgegaan van de wettelijke afstanden als hierboven bedoeld. Gelet op dat de onderlinge afstand tussen het betreffende agrarische bedrijf en het plangebied circa 260 meter bedraagt en de onderlinge afstand minimaal 50 meter, wordt geconcludeerd dat sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de woning. Voor wat betreft het agrarisch bedrijf met vleeskuikens op ongeveer 910 meter afstand van het plangebied, wordt gelet op de ruime afstand tussen dit bedrijf en het plangebied en de aanwezigheid van meerdere bestaande woningen op kortere afstand van het bedrijf gesteld dat ter plaatse van de woning sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Een geuronderzoek wordt derhalve niet nodig geacht.
Conclusie
Gelet op het vorenstaande kan worden gesteld dat er vanuit het aspect 'Geur' geen belemmeringen zijn voor de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.
Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.
Toets
Ten behoeve van onderhavig bestemmingsplan is gebruik gemaakt van een verkennend bodemonderzoek [2022-472], uitgevoerd door Dumea Milieu, om ter plaatse de milieu-hygiënische kwaliteit van de bodem vast te stellen. Dit onderzoek is als Bijlage 2 opgenomen bij de toelichting van voorliggend bestemmingsplan. Hieronder worden de resultaten/conclusies besproken. Voor de concrete inhoud wordt kortheidshalve verwezen naar Bijlage 2.
Bij het verkennende bodemonderzoek is de onderzoekslocatie beschouwd als onverdacht (NEN 5740). Er zijn grondmengmonsters aangebracht in het boven- en ondergrond, daarnaast een grondwatermonster in het grondwater. Er zijn geen verhogingen aangetroffen. Op basis hiervan wordt een nader onderzoek niet noodzakelijk geacht. Het plangebied wordt vanuit milieu-hygiënisch oogpunt als geschikt geacht voor de functies wonen en tuin.
Algemeen
Als grond van de locatie vrijkomt, moet er rekening mee worden gehouden dat deze niet zonder meer elders toepasbaar is. Op hergebruik van grond is het “Besluit bodemkwaliteit” van toepassing. De toepassing van grond elders moet worden gemeld via het ‘meldpunt bodemkwaliteit’.
Naast het “Besluit bodemkwaliteit” dient opgemerkt te worden dat in het kader van de “Tijdelijk handelingskader voor hergebruik van PFAS houdende grond en baggerspecie” ook onderzoek naar PFAS noodzakelijk is.
Conclusie
Gelet op het vorenstaande kan worden gesteld dat er vanuit het aspect 'Bodem' geen belemmeringen zijn voor de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan.
In het kader van de Wet geluidhinder (Wgh) moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.
De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:
Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.
Toets
Wegverkeerslawaai
Op grond van het artikel 74 Wgh bevindt zich langs een weg een geluidszone, die aan weerszijde een breedte heeft van:
Deze zonering geldt niet:
Het plangebied ligt aan de Kanaalweg-Oost in Hoogenweg. Dit betreft een weg buiten stedelijk gebied met een maximumsnelheid van 60 km/u. De weg bestaat voornamelijk uit klinkers en wordt gebruikt om de erven gelegen aan deze weg te bereiken. Op basis van de Wgh is er langs de Kanaalweg-Oost een geluidszone aanwezig, die aan weerszijde een breedte heeft van 250 meter. Het plangebied valt geheel binnen deze geluidzone.
Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening is op 13 januari 2023 door Munsterhuis Geluidsadvies een akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai uitgevoerd. In het akoestische onderzoek zijn de geluidbelastingen bepaald ten gevolge van wegverkeerslawaai op de Kanaalweg-Oost, Kanaalweg-West, de Hoogenweg en de Hoogenweg en de Jan Heitkamplaan. Het onderzoek is als Bijlage 3 bij de toelichting van voorliggend bestemmingsplan opgenomen. Voor de concrete inhoud wordt kortheidshalve verwezen naar bijlage 2. Hieronder worden de belangrijkste resultaten/conclusies besproken.
Uit het onderzoek blijkt dat de voorkeursgrenswaarde ten gevolge van de relevante wegen niet wordt overschreden ter plaatse van de gevels van de geplande woning. De maximale geluidbelasting bedraagt 48 dB, inclusief 5 dB aftrek. Ook blijkt dat de maximale waarde van 53 dB ten aanzien van het binnenniveau niet wordt overschreden ter plaatse van de toekomstige gevels. De hoogste geluidbelasting bedraagt 53 dB op de westgevels. Aangezien de maximale waarde niet wordt overschreden, zijn extra geluidwerende voorzieningen niet noodzakelijk.
Railverkeerslawaai
De dichtstbijzijnde spoorweg ligt op circa 1 km afstand van het plangebied. Vanwege de onderlinge afstand wordt geluidhinder als gevolg van treinverkeer niet aanwezig geacht. Gesteld wordt dat een onderzoek naar railverkeerslawaai achterwege kan blijven.
Industrielawaai
Het plangebied ligt binnen de wettelijke 50dB(A)-geluidzone (voorkeursgrenswaarde) van het voor geluid gezoneerde industrieterrein Diamant-Beton in Hoogenweg. Aangetoond moet worden dat voldaan wordt aan de geluidnormen conform de Wgh. Tevens dient op grond van de Wro aangetoond te worden dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
De omgevingsdienst IJsselland heeft in opdracht van de gemeente Hardenberg een akoestisch onderzoek naar industrielawaai verricht. Dit onderzoek is als Bijlage 4 opgenomen bij de toelichting van het voorliggende bestemmingsplan. Hieronder worden de resultaten/conclusies besproken. Voor de concrete inhoud wordt kortheidshalve verwezen naar Bijlage 4.
Uit het akoestische onderzoek blijkt dat de maximale geluidsbelasting vanwege bedrijfsactiviteiten op het industrieterrein Diamant (inclusief nog beschikbare geluidruimte op de geluidzone) 53 dB(A) bedraagt. Hiermee wordt niet voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A), zoals hierboven beschreven. De berekende waarde is echter wel lager dan de maximale ontheffingswaarde van 55 dB(A) voor industrielawaai. Vanwege het dynamische karakter van het bedrijventerrein kunnen de nu berekende gevelbelastingen afwijken van die van eerder afgegeven waarden of de toekomstige berekeningen. Derhalve wordt aanbevolen om voor onderhavig plan uit te gaan van de maximaal af te geven hogere grenswaarde, namelijk 55 dB(A).
Aangezien bij een gevelbelasting tot maximaal 20 dB aan de karakteristieke geluidwering van de gevel (Bouwbesluit) voldaan kan worden aan het vereiste wettelijke binneniveau van 35 dB(A), zijn er geen extra geluidsvoorzieningen nodig. Een gevelweringsonderzoek kan derhalve achterwege blijven.
Conclusie
Gelet op het vorenstaande vormt het aspect 'Geluid' geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan, mits een hogere grenswaarde van 55 dB(A) voor industrielawaai wordt toegekend.
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging.
Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Besluit gevoelige bestemmingen
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
Toets
Voorliggend bestemmingsplan maakt de realisatie van 1 vrijstaande woning mogelijk. Gelet op de ontwikkeling in verhouding met de lijst met categorieën van gevallen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging, kan worden gesteld dat de realisatie van slechts 1 vrijstaande woning als NIBM aan te merken is. Voorts is een woning geen gevoelige bestemming in de zin van het Besluit gevoelige bestemmingen. Nader onderzoek naar luchtkwaliteit wordt derhalve niet noodzakelijk geacht.
Conclusie
Gelet op het vorenstaande vormt het aspect 'Luchtkwaliteit' geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan.
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.
Naast de bovengenoemde wetgeving zijn tevens de volgende AMvB's, Ministeriële Regelingen en/of circulaires van toepassing op de externe veiligheid:
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.
Risicokaart
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.
Figuur 4.3: Uitsnede risicokaart (bron: risicokaart.nl)
Toets
Volgens de Risicokaart opgenomen in figuur 4.3 blijkt dat er binnen de straal van circa 750 meter vanaf het plangebied geen risicobronnen zijn gelegen. De dichtstbijzijnde risicobron betreft het Saxenburgh Medisch Centrum aan de Jan Weitkamplaan 4a te Hardenberg, gelegen op circa 750 meter afstand vanaf het plangebied. Deze bron wordt als een overige bron gezien waar gevaarlijke stoffen worden opgeslagen. Het is niet bekend welke stoffen er worden opgeslagen. Gezien de functie een medisch centrum is, bestaat er een reële kans dat er een zuurstoftank aanwezig is. Geacht wordt dat het medische centrum binnen eigen terrein al voldoende maatregelen heeft moeten treffen om de veiligheid te borgen. Eventuele externe risico's ter plaatse van het plangebied worden derhalve niet aannemelijk geacht, mede doordat de onderlinge afstand relatief groot is.
Een andere risicobron ligt binnen circa 800 meter afstand vanaf het plangebied. Dit betreft een buisleiding van de Gasunie. De buisleiding heeft een uitwendige diameter van 152 mm/5,98 inch en een maximale werkdruk van 95 bar/9500 kpa. Gezien de onderlinge afstand met het plangebied wordt een onderzoek om het plaatsgebonden risico te bepalen niet noodzakelijk geacht, aangezien deze vaak ter plaatse van de buisleiding is met een zone van 4 à 5 meter vanaf het hart van de buisleiding. Wat het groepsrisico betreft, hoeft dit alleen berekend te worden als het plangebied binnen de 1%-letaliteitgrens van de buisleiding ligt. De 1%-letaliteitgrens betekent dat er bij een gevaarlijke situatie/ongeval 1% kans bestaat dat iemand komt te overlijden, als diegene zich binnen de 1%-letaliteitgrens bevindt. Voor het bepalen van deze grens kan gebruik worden gemaakt van de handboek 'buisleiding in bestemmingsplannen' (Antea Group i.o.v. IenM, 2016). Dit is een handreiking voor opstellers van bestemmingsplannen.
In de handreiking is een tabel opgenomen, op basis waarvan de 1% letaliteitgrens kan worden afgeleid. Echter is in de tabel een maximale werkdruk opgenomen van 8000 kpa, terwijl de buisleiding in onderhavig geval een werkdruk heeft van 9500 kpa. De 1% letaliteitgrens bij een uitwendige diameter van 152 mm/5,98 inch en een maximale werkdruk van 8000 kpa bedraagt gemiddeld 80 meter. Gezien de onderlinge afstand tussen het plangebied en de buisleiding circa 800 meter bedraagt, kan worden gesteld dat een berekening van het groepsrisico niet noodzakelijk is.
Aangezien er op kortere afstand van het plangebied geen andere risico's aanwezig zijn op basis van de externe veiligheid, zoals:
brengt het een en ander met zich mee dat voorliggend plan in overeenstemming is met wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid.
Conclusie
Gelet op het vorenstaande vormt het aspect 'Externe veiligheid' geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan.
Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Waterbeleid
De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de NOVI en het Nationaal Water Programma 2022-2027 (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).
Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend
voor ruimtelijke plannen.
Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerprogramma 2022-2027. Het staat de komende jaren voor grote uitdagingen en blijft werken aan voldoende water (niet te veel, niet te weinig), omgaan met klimaatverandering, voldoen aan de eisen voor waterkwaliteit, de biodiversiteit versterken en daarnaast wordt gewerkt aan duurzame energie en circulair grondstoffengebruik.
In de Watervisie 2050 heeft het waterschap de opgaven beschreven. Daarin wordt geschetst hoe het watersysteem er in 2050 moet uitzien om goed toegerust te zijn voor alle uitdagingen.
Het Waterbeheerprogramma 2022-2027 vloeit rechtstreeks voort uit de Watervisie. Het waterbeheerprogramma beschrijft hoe het waterschap de komende zes jaar werkt aan het realiseren van het gewenste waterbeheersysteem.
Hieronder wordt de Watervisie 2050 en het Waterbeheerprogramma 2022-2027 beschreven.
Watervisie 2050
Het Waterschap Vechtstromen heeft op 14 april 2021 de Watervisie 2050 vastgesteld. In deze Watervisie staat de drie belangrijkste opgaven waaraan Vechtstromen volgens zeven hoofdlijnen wil werken met partners en inwoners.
De drie belangrijkste opgaves zijn:
De Watervisie zal worden doorvertaald naar een Waterbeheerprogramma waarin wordt bepaald hoe het Waterschap in de periode 2022-2027 gaat werken aan haar opgaves. In het beheerprogramma zal het beleid en de maatregelen worden opgenomen.
Waterbeheerprogramma 2022-2027
Het waterbeheerprogramma 2022-2027 is op 15 december 2021 vastgesteld door het algemeen bestuur van Vechtstromen. Het waterbeheerprogramma gaat in op alle aspecten van het watersysteembeheer (met uitzondering van het rioleringsbeheer en de drinkwaterzorg). Voor partners en ingezetenen verschaft het programma inzicht in de wijze waarop het waterschap omgaat met het water in het beheergebied.
Het waterbeheerprogramma volgt inhoudelijk op de Watervisie 2050, die op 14 april 2021 door het algemeen bestuur is vastgesteld. Het waterbeheerprogramma beschrijft welke maatregelen Vechtstromen wil nemen in de planperiode 2022-2027 om te werken aan de ambities uit de Watervisie. Het waterbeheerprogramma sluit aan bij plannen van andere partijen zoals het Nationale waterplan (Nationaal Water Programma 2022-2027), het Stroomgebiedsbeheerplan Rijndelta en de Omgevingsvisie van de provincies Overijssel en Drenthe.
Belangrijk uitgangspunt van het Waterbeheerprogramma is de verandering van het klimaat. De weersomstandigheden zijn steeds minder vaak gemiddeld. Dat merken we de laatste twee decennia steeds duidelijker. De winters worden natter en in de zomer zijn er langere hete en droge perioden en vallen de buien steeds meer lokaal. Deze zomerbuien hebben vaker een zeer hoge intensiteit, wat leidt tot hoge afvoerpieken en overstromingen. Het watersysteem is nog niet goed toegerust op die verandering. Het is nu nog vooral ingericht op basis van gemiddelden - de normale beheersituatie enerzijds en het voorkomen van wateroverlast anderzijds - en niet op langdurige droge periodes en incidentele hoosbuien. Dit betekent dat het watersysteem aangepast moet worden. Daarbij heeft het waterschap de ambitie om te komen tot een klimaatrobuust watersysteem in 2050: een systeem dat zowel in kwantitatief als kwalitatief opzicht tegen een stootje kan en goed is toegerust op veranderingen en grotere weersextremen. Overeenkomstig de Watervisie 2050 heeft het waterschap de volgende hoofdlijnen aangegeven waar de komende jaren aan gewerkt wordt:
Watersysteem
In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtigewatersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geenoverlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.
Afvalwaterketen
Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe "eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren" een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.
Wateraspecten plangebied
Waterhuishouding
Het plan loopt geen verhoogd risico op wateroverlast als gevolg van overstromingen. Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. In het verleden is er in of rondom het plangebied geen wateroverlast of grondwateroverlast geconstateerd. De toename van het verharde oppervlak is minder dan 1500 m2. Het plangebied bevindt zich niet binnen een beschermingszone of herinrichtingszone langs een waterloop, primair watergebied, invloedszone zuiveringstechnisch werk of een retentiecompensatiegebied.
Voorkeursbeleid hemelwaterafvoer In het plan wordt het afvalwater en het hemelwater behandeld via (de gekozen optie wordt hieronder bevestigd met ja):
Een gemengd stelsel/een gescheiden stelsel:
Aanleghoogte van de bebouwing Voor de aanleghoogte van de gebouwen (onderkant vloer begane grond) wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter ten opzichte van de gemiddelde hoogste grondwaterstand(GHG). Bij een afwijkende maatvoering is de kans op structurele grondwateroverlast groot. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Kelders dienen waterdicht te zijn. Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast. In het plan wordt er naar gestreefd het voorkeursbeleid van het waterschap op te volgen.
Watertoetsproces
Op 12-01-2023 is via www.dewatertoets.nl de digitale watertoets verricht, zie Bijlage 5. Door beantwoording van de vragen in de watertoets is naar voren gekomen dat de korte procedure kan worden toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben namelijk een geringe invloed op de waterhuishouding. Dit betekent dat er direct doorgegaan kan worden met de planvorming.
Conclusie
Gelet op het vorenstaande vormt het aspect 'Externe veiligheid' geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan.
Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).
Toets
Ten behoeve van voorliggend bestemmingsplan is door Natuurbank Overijssel een quickscan flora & fauna uitgevoerd. De rapportage van dit onderzoek is als Bijlage 6 bij de toelichting van voorliggend bestemmingsplan opgenomen. Onderstaand worden de conclusies besproken. Kortheidshalve wordt voor de verdere concrete inhoud verwezen naar Bijlage 6.
Het plangebied behoort niet tot het Natuurnetwerk Nederland of Natura 2000-gebied. Vanwege de ligging
buiten het Natuurnetwerk Nederland, hoeft voorgenomen initiatief niet getoetst te worden aan provinciale
beleidsregels ten aanzien van de bescherming van het NNN (geen externe werking). Gelet op de aard en
omvang van de voorgenomen activiteiten, de duur van de ontwikkelfase en de afstand tussen het plangebied en Natura 2000-gebeid, is het niet aannemelijk dat uitvoering van de voorgenomen activiteiten zal leiden tot een negatief effect op Natura 2000-gebied. Nader onderzoek, zoals het opstellen van een stikstofberekening, wordt niet noodzakelijk geacht. Overige negatieve effecten op Natura 2000-gebied kunnen ook worden uitgesloten.
De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten, maar wel tot geschikt functioneel leefgebied voor verschillende beschermde dieren. Het plangebied wordt door beschermde diersoorten hoofdzakelijk benut als foerageergebied, maar mogelijk nestelen er vogels. Beschermde amfibie- en grondgebonden zoogdiersoorten benutten het plangebied uitsluitend als foerageergebied. Vleermuizen bezetten geen vaste rust- of verblijfplaats in het plangebied en benutten het ook niet als foerageergebied.
Van de in het plangebied nestelende vogelsoorten, is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Bezette vogelnesten zijn beschermd en mogen niet beschadigd of vernield worden. Gelet op de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen worden voor het beschadigen of vernielen van bezette vogelnesten. Indien de kapschuur gesloopt wordt tijdens de voortplantingsperiode, wordt geadviseerd vooraf een broedvogelscan uit te voeren om de aanwezigheid van een bezet vogelnest uit te kunnen sluiten.
Door uitvoering van de voorgenomen activiteiten neemt de betekenis van het plangebied als foerageergebied voor de foeragerende diersoorten niet af.
Conclusie
Gelet op het vorenstaande vormt het aspect 'Ecologie' geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan, mits rekening wordt gehouden met de uitvoering van een broedvogelscan als de kapschuur gesloopt wordt tijdens de voortplantingsperiode van vogels.
Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.
Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
Archeologie
Toets
De gemeente Hardenberg heeft een archeologisch beleidsplan opgesteld in 2009, waarin een archeologische waarden- en verwachtingskaart is opgenomen. Voor het plangebied geldt een lage verwachting, waarvoor archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is. Bovendien heeft het vigerende bestemmingsplan geen archeologische dubbelbestemming aan het plangebied toegekend. Geacht wordt dat een archeologisch onderzoek achterwege kan blijven.
Cultuurhistorie
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.
Toets
De gemeente Hardenberg heeft een kaart gemaakt, waarop archeologische monumenten en vindplaatsen staan. Ter plaatse van het plangebied zijn geen archeologische monumenten of vindplaatsen. Geacht wordt dat een onderzoek naar cultuurhistorie achterwege kan blijven.
Conclusie
Gelet op het vorenstaande vormt het aspect 'Archeologie en Cultuurhistorie' geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan.
Verkeer
Het plangebied aan de Kanaalweg-Oost 96a wordt ontsloten op de Kanaalweg-Oost. Dit is een weg buiten de bebouwde kom, bestaande uit klinkers, met een maximumsnelheidsregime van 60 km/u. Op basis van de CROW-publicatie 381 heeft een vrijstaande woning in het buitengebied een maximale dagelijkse verkeersgeneratie van 8,6 verkeersbewegingen.
Toets
De beperkte toename van dagelijks maximaal 8,6 verkeersbewegingen kan eenvoudig via de Kanaalweg-Oost worden afgewikkeld. Een aanvullend verkeersonderzoek wordt niet noodzakelijk geacht.
Parkeren
Op basis van de CROW-publicatie 381 heeft een vrijstaande woning in het buitengebied een parkeernorm van minimaal 2 parkeerplaatsen op eigen terrein.
Toets
Het parkeren zal plaatsvinden op eigen terrein van de toekomstige woning, waar gelet op de omvang van de toekomstige kavel voldoende ruimte zal zijn, om in parkeerplaatsen te voorzien. Een aanvullend parkeeronderzoek wordt niet noodzakelijk geacht. Het aspect 'parkeren' levert derhalve geen belemmeringen op voor dit plan.
De in Hoofdstuk 2 beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.
In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht is sinds 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Voor wat betreft de opzet van de regels is, voor zover van toepassing, de regels uit het bestemmingsplan 'Buitengebied Hardenberg' en 'Buitengebied Hardenberg, herziening regels' aangehouden. Navolgend wordt de opbouw, indeling en systematiek van de regels voor voorliggend bestemmingsplan kort toegelicht.
Inleidende regels
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in dit bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
Bestemmingsregels
De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:
De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de functies die aan de gronden binnen het plangebied zijn toegekend.
In de bouwregels worden voor alle bouwwerken binnen het plangebied de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd.
Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels ten aanzien van het oppervlak en de vorm van bijbehorende bouwwerken;
In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;
Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van het in de bestemmingsomschrijving beschreven gebruik van hoofdgebouwen.
Algemene regels
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;
Deze bepaling bevat een opsomming van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in algemene zin;
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
Hier staan regels geformuleerd ten aanzien van bijvoorbeeld welstand en wegverkeerslawaai en er wordt de mogelijkheid geboden om nadere eisen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing. Tevens zijn hier de parkeerregels opgenomen conform het bestemmingsplan 'Facetherziening parkeren Hardenberg'.
Overgangs- en slotregels
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;
Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
Naast de inleidende regels (begrippen en wijze van meten), algemene regels (zoals bouwregels, gebruiksregels en proceduregels) en de overgangs- en slotregels, zijn de volgende bestemmingen in dit plan opgenomen:
Bestemmingen
Agrarisch met waarden - Besloten heideontginningslandschap
De bestemming 'Agrarisch met waarden - Besloten heideontginningslandschap' is opgenomen ter hoogte van de kruidenstrook die vrij moet blijven van bebouwing en de achterliggende agrarische gronden waar het bestaande bos van de buren wordt aangevuld. In de gebruiksregels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen, teneinde de uitvoering en instandhouding van de uitgangspunten conform het in Bijlage 1 bij de toelichting en regels van voorliggend bestemmingsplan opgenomen ruimtelijke kwaliteitsplan te borgen.
Wonen - Besloten heideontginningslandschap
Het plangebied krijgt voor een deel de bestemming 'Wonen - Besloten heideontginningslandschap' en een bouwvlak, waarbinnen de beoogde woning en de aangebouwde bijbehorende bouwwerken, alsmede de in artikel 2 uit Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht bedoelde vergunningsvrije bouwwerken, gebouwd moeten worden. Verder is er binnen deze bestemming een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor het borgen van de sloop van de bestaande schuur en de uitvoering en instandhouding van de uitgangspunten conform het in Bijlage 1 bij de toelichting en regels van voorliggend bestemmingsplan opgenomen ruimtelijk kwaliteitsplan.
Groen - Landschapselement
De bestemming 'Groen - Landschapselement' is opgenomen ten behoeve van het bosperceel binnen het plangebied dat als een extra 'groene' investering ter verbetering van de biodiversiteit in het ruimtelijke kwaliteitsplan is opgenomen. Door deze bestemming aan het bosperceel toe te kennen, wordt de instandhouding van de natuurlijke waarden in de toekomst beschermd. Voor wat betreft de regels is er aangesloten bij de regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied Hardenberg'.
Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen voor rekening van de aanvrager. Hiermee is het kostenverhaal anderszins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Provincie Overijssel
Er heeft overleg plaatsgevonden met de provincie Overijssel. De reactie van de provincie Overijssel had onder meer betrekking op de vastlegging van de plek en beeldkwaliteit van de woning en de wijze waarop het aanvullende bos en het ecologische beheer voor de kruidenrijke strook geregeld moest worden. Middels het opnemen van diverse voorwaardelijke verplichtingen en de bestemming 'Groen - Landschapselement' voor het bosperceel binnen het plangebied (zie paragraaf 2.2 en 5.2.2) is er rekening gehouden met de reactie van de provincie Overijssel. De provincie Overijssel heeft aangegeven dat onderhavig plan binnen haar ruimtelijk beleid past.
Waterschap Vechtstromen
Op 12-01-2023 is via www.dewatertoets.nl de digitale watertoets verricht, zie Bijlage 5. Door beantwoording van de vragen in de watertoets is naar voren gekomen dat de korte procedure kan worden toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben namelijk een geringe invloed op de waterhuishouding. Dit betekent dat er direct doorgegaan kan worden met de planvorming.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 21 december 2023 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon eenieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn geen zienswijzen binnengekomen.