Plan: | Dedemsvaart, herontwikkeling locatie Concordia |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0160.0000BP00439-VG01 |
Op het adres Langewijk 146 was tot voor kort bouwcenter Concordia gevestigd. Het bouwcenter is verhuisd van deze binnenstedelijke locatie aan de Langewijk naar een grotere beter bereikbare locatie in Dedemsvaart. Hierdoor is de locatie vrijgekomen. De initiatiefnemer wil graag op de locatie kwalitatieve woningbouw realiseren met een invulling die past bij de marktvraag van Dedemsvaart.
Het ter plaatse geldende bestemmingsplan laat de voorgenomen activiteiten niet toe. Hierdoor is een nieuw bestemmingsplan vereist. Een bestemmingsplan met toelichting moet aantonen dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.
Voor het plangebied gelden de volgende juridisch-planologische regelingen:
Figuur 1.1. Uitsnede bestemmingsplan 'Dedemsvaart' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Op basis van het bestemmingsplan 'Dedemsvaart' is het plangebied bestemd als 'Bedrijf'. De nieuwe woningen worden binnen de bestemming 'Bedrijf' gerealiseerd, waarbinnen wonen niet is toegestaan. Voor de herontwikkeling is derhalve een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk.
Het tweede bestemmingsplan dat ter plaatse geldt, heeft betrekking op de parkeerregels in de gemeente Hardenberg. Op basis van de regels van dit plan wordt bij het beoordelen van een aanvraag omgevingsvergunning voor gebruik, bouwen of afwijken onder andere getoetst of de betreffende activiteit voorziet in voldoende parkeergelegenheid. Dit voorliggende bestemmingsplan zal die regels overnemen en dus zal geen sprake zijn van strijdigheid met de 'Facetherziening parkeren Hardenberg'.
In het volgende hoofdstuk wordt het plangebied beschreven en wordt aangegeven wat de toekomstige situatie zal zijn. In hoofdstuk 3 staat beschreven welke beleidsmatige aspecten relevant zijn voor het onderhavig plan. Hoofdstuk 4 gaat in op de uitgevoerde onderzoeken en milieutechnische randvoorwaarden. Hoofdstuk 5 verwoordt de juridische vormgeving van het onderhavige bestemmingsplan. Ten slotte komt de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid in hoofdstuk 6 aan de orde.
Het plangebied is gelegen op de hoek van de Langewijk en Oude Zuidwolderstraat. De Langewijk is een belangrijke hoofdweg van Dedemsvaart. De Langewijk heeft een mix van functies en gebouwen zoals een supermarkt, een school, tankstation, winkels, woningen en een kinderboerderij. Door de demping van de wijk heeft de straat een breed profiel met een groene middenberm. Op nog geen 200 meter afstand van het plangebied ligt de centrumstraat van Dedemsvaart, de Julianastraat.
De hoek van de Langewijk en Oude Zuidwolderstraat is open en ingericht als buitenshowroom met opslag voor het bouwcenter. Aan de Langewijk staat, aansluitend op de open hoek een voormalige boerderij in de oude rooilijn. Deze voormalige boerderij was in gebruik als bedrijfswoning, maar ook als binnenshowroom en bouwshop. Aangrenzend aan de voormalige boerderij was in een grote loods het grootste deel van de bouwshop en binnenshowroom ondergebracht. Het gebouw heeft een entree aan de voorzijde en aan de achterzijde.
De achterzijde is bereikbaar via een uitrit tussen de showroom en het woonhuis op Langewijk 142. Op het achterterrein staan grote opslagloodsen. Het gehele terrein is verhard en wordt afgeschermd met hekwerken.
Ten noorden van het plangbied ligt de woon-werk locatie Poolmanserf. Poolmanserf is een modern binnengebied met grote woon-werkgebouwen en een kleinschalige erfinrichting. De architectuur van de gebouwen is overeenkomstig. Het zijn grote panden met schuine kappen en een groot dakoverstek. De weg van Poolmanserf loopt dood tegen het terrein en de loodsen van Concordia.
De oostgrens van het plangbied is de Oude Zuidwolderstraat. De Oude Zuidwolderstraat is een dorpse woonstraat met smal wegprofiel en een licht gebogen verloop. Het is geen doorgaande weg. Wel biedt de straat toegang tot het streekmuseum Kalkovens en Poolmanserf.
Rondom het plangebied liggen enkele woningen met diepe royale achtertuinen.
Figuur 2.1. Luchtfoto plangebied met globale begrenzing (bron: PDOK, d.d. 28-06-2022)
Dit bestemmingsplan voorziet in de bouw van tien appartementen voor senioren, drie kleinschalige grondgebonden woningen bedoeld voor medioren en acht compacte, betaalbare eengezinswoningen.
Figuur 2.2. Stedenbouwkundig plan (bron: BügelHajema Adviseurs)
De vorm van het plangebied, namelijk twee verbonden vierkanten én de keuze voor een ontsluiting op de Oude Zuidwolderstraat, is bepalend voor de nieuwe stedenbouwkundige opzet.
Er is gekozen voor het aansluiten bij de bestaande sfeer van de houtstekken en loodsen en de herinnering hieraan te houden. Deze bestaande gegroeide situatie die anders is dan de overwegend regelmatige verkaveling structuur ten zuiden van de Langewijk wordt gecontinueerd. In deze 'andere' afwijkende ruimtelijke opzet kunnen ook andere ruimtelijke programma onderdelen zoals een appartementengebouw en een gemeenschappelijke binnentuin makkelijker een plek krijgen.
Aan de Langewijk wordt een appartementengebouw geplaatst dat refereert aan de oorspronkelijke functie van de locatie en de uitstraling heeft van het houtstek. Het gebouw wordt twee lagen hoog en is afgedekt met een kap, het biedt ruimte aan tien appartementen. De voordeuren van de appartementen op de begane grond liggen aan de nieuwe, gemeenschappelijke binnentuin. De appartementen op de eerste verdieping hebben hun voordeur aan de galerij. Deze galerij loopt langs de gemeenschappelijke binnentuin. De terrassen en de balkons van de appartementen liggen op het zuiden en kijken uit op de Langewijk. Langs de Langewijk wordt de ruimte tussen de terrassen en de stoep ingericht als gemeenschappelijk groen.
Aan de Oude Zuidwolderstraat wordt het dorpse wonen van het lint doorgetrokken met een rijtje van drie kleinschalige grondgebonden woningen. De woningen zijn georiënteerd op de Oude Zuidwolderstraat, aan de achterzijde ligt een terrastuintje dat aansluit op de nieuwe binnentuin. Het rijtje verspringt iets. Hierdoor wordt het hoofdvolume kleinschaliger en wordt gereageerd op de kromming in de rooilijn van de Oude Zuidwolderstraat.
De nieuwe toegang tot het gebied is vanaf de Oude Zuidwolderstraat ten zuiden van nr. 2. Het nieuwe binnengebied wordt ingericht als een gemeenschappelijke groene tuin. In het inrichtingsplan is deze groene ambitie met gebiedseigen planten en bomen, aandacht voor biodiversiteit en ruimte voor ontmoetingen uitgewerkt. Het parkeren en de rijbaan zijn ondergeschikt langs de randen van de binnentuin gesitueerd. De carports met eraan gekoppeld de bergingen van de appartementen en de drie medior woningen worden ook langs de rand van de binnentuin gesitueerd. Er komt een groenstrook met ruimte voor parkeren en als buffer naar de erfafscheiding van de achtertuinen van de Oude Zuidwolderstraat. Langs de bestaande erfgrenzen in het nieuwe gemeenschappelijke gebied komen open hekwerken die met klimplanten begroeid worden.
Vanaf de nieuwe binnentuin wordt er aangesloten op het Poolmanserf. Aan deze nieuwe straat komen 8 compacte betaalbare eengezinswoningen. Het rijtje huizen verspringt mee met het verloop van de nieuwe straat.
Figuur 2.3. Inrichtingsplan (bron: BügelHajema Adviseurs)
De gewenste ruimtelijke- en beeldkwaliteit van de nieuwe invulling is beschreven en vastgelegd in het ruimtelijk kwaliteitsplan t' Houtstek (zie bijlage 7 Beeldkwaliteitsplan).
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht geworden. De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet bedoeld.
De NOVI bevat de hoofdzaken van het beleid voor de fysieke leefomgeving. Uit de Omgevingswet volgt dat al het strategische beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, én het nieuwe strategische beleid op het beleidsterrein van de fysieke leefomgeving worden opgenomen in de NOVI.
Het Nationaal Milieubeleidsplan (NMP4, 2001) en de Rijksnatuurvisie 2014 gaan op in en worden vervangen door de NOVI en het bijbehorende Nationaal Milieubeleidskader. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vervalt geheel, behalve paragraaf 4.9 Caribisch Nederland en Caribische Exclusieve Economische Zone. De NOVI geldt verder als wijziging van enkele onderdelen van het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP) op grond van de Waterwet.
In zijn totaliteit kent de NOVI 21 nationale belangen en opgaven die het verder uitwerkt. Die opgaven zijn niet meer op zichzelf staand op te lossen, maar grijpen in elkaar. Met de NOVI zoekt het Rijk een perspectief om de grote opgaven aan te pakken, om Nederland mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden. Om die reden worden binnen de NOVI prioriteiten gesteld. De NOVI stelt daarbij een integrale aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisaties, en met meer regie vanuit het Rijk. Met steeds een zorgvuldige afweging van belangen werkt het Rijk aan de vier prioriteiten:
Centraal bij de afweging van belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving, zowel van de boven- als van de ondergrond. De NOVI onderscheidt daarbij drie afwegingsprincipes:
Het Rijk zal bij de uitvoering van de NOVI zichtbaar maken hoe de afwegingsprincipes benut worden. Met de NOVI presenteert het Rijk een integrale, op samenwerking gerichte aanpak. De NOVI geeft een gebiedsgericht afwegingskader en sturende visie in een, gericht op het realiseren van een gezond, leefbaar, herkenbaar en economische sterk Nederland.
Afweging
Het onderhavig bestemmingsplan is in overeenstemming met de NOVI. Om die reden kan een verdere toetsing aan de NOVI achterwege blijven.
De Ladder voor duurzame verstedelijking (Ladder) is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik, met een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Sinds augustus 2012 is de Ladder toegevoegd aan artikel 3.1.6 van het Bro en vervolgens op 1 oktober 2012 in werking getreden. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. Hiervoor is een handreiking opgesteld.
De Ladder is geen op zichzelf staand instrument maar is onderdeel van de bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de minister van Infrastructuur en Waterstaat. De betreffende minister zorgt ervoor dat decentrale overheden over de juiste instrumenten beschikken voor een zorgvuldige benutting van de ruimte. Onderdeel hiervan is het voorkomen van overprogrammering, het faciliteren van groei, het anticiperen op stagnatie en het leefbaar houden van krimpregio's.
De Ladder is onder andere van toepassing op bouwplannen die worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Bij het bepalen óf en hoe de Ladder moet worden toegepast zijn de volgende aspecten van belang:
Afweging
De inhoudelijke toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking vindt plaats in paragraaf 4.1.
De Omgevingsvisie Overijssel is het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. In 2017 is de Omgevingsvisie en -verordening Overijssel 2017 vastgesteld. Naar aanleiding van monitoring en evaluaties is de Omgevingsvisie en -verordening op onderdelen geactualiseerd.
Het provinciaal beleid voorziet primair in de ontwikkeling van woningbouw in bebouwd gebied of in aansluiting op de kernen. De rust en de ruimte van het buitengebied bieden echter ook andere aantrekkelijke woonmilieus, waar mensen goed en plezierig wonen, nu en in de toekomst. De ambitie van de provincie met betrekking tot de invulling van de woonomgeving is gericht op: Passend en flexibel aanbod van woonmilieus (typen woningen en woonomgeving) die voorzien in de vraag (kwantitatief en kwalitatief).
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.
Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.
Inleiding
Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan haar ambities, gebruikt de provincie het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel. In dit uitvoeringsmodel staan de stappen of, waar en hoe centraal. Bij een initiatief voor bijvoorbeeld woningbouw, een nieuwe bedrijfslocatie, toeristisch-recreatieve voorzieningen, natuurontwikkeling, et cetera kan aan de hand van deze drie stappen bepaald worden of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is, waar het past en hoe het uitgevoerd kan worden.
Figuur 3.1. Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)
Of - generieke beleidskeuzes
Maatschappelijke opgaven zijn leidend in het handelen. Allereerst is het dan ook de vraag of er een maatschappelijke opgave is. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Maar ook aan beleidskeuzes omtrent woningbouw- en kantorenlocaties en daarmee grote financiële en maatschappelijke kosten te voorkómen. In de Omgevingsvisie zijn de provinciale beleidskeuzes vastgelegd.
De generieke beleidskeuzes zijn vaak normstellend. Dit betekent dat ze opgevolgd moeten worden: het zijn randvoorwaarden waarmee iedereen rekening moet houden vanwege zwaarwegende publieke belangen. De normstellende beleidskeuzes zijn vastgelegd in de omgevingsverordening.
In heel Overijssel is een aantal beleidskeuzes van toepassing op nagenoeg alle thema's en locaties. Dit zijn:
Samen geven deze beleidskeuzes invulling aan de Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking. Deze Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking geeft een nadere invulling aan de stappen die gemeenten in de onderbouwing van nieuwe stedelijke ontwikkelingen op grond van de Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening) moeten doorlopen. De Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking geeft een nadere invulling aan de vraag hoe de behoefte moet worden bepaald, zowel in de stedelijke als in de groene omgeving, en op welke wijze de regionale afstemming vorm gegeven moet worden.
Waar - ontwikkelingsperspectieven
In de visie op de ruimte in Overijssel worden zes ontwikkelingsperspectieven onderscheiden: drie voor de Groene Omgeving en drie voor de Stedelijke Omgeving. Deze ontwikkelingsperspectieven schetsen een ruimtelijk perspectief voor een combinatie van functies en geven aan welke beleids- en kwaliteitsambities leidend zijn. De ontwikkelingsperspectieven geven zo richting aan waar wat ontwikkeld zou kunnen worden.
Figuur 3.2. Ontwikkelingsperspectief met in het rode kader het plangebied (bron: provincie Overijssel)
Het plangebied ligt in 'Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken'. Voor steden en dorpen buiten de stedelijke netwerken die als zodanig zijn aangewezen door de provincie geldt dat deze altijd mogen bouwen voor de lokale behoefte aan wonen, werken en voorzieningen, inclusief lokaal gewortelde bedrijvigheid, mits onderbouwd en regionaal afgestemd. Herstructurering en transformatie van de woon-, werk-, voorzieningen- en mixmilieus moeten deze steden en dorpen vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. Herstructurering en transformatie bieden kansen om te anticiperen op klimaatverandering (bijvoorbeeld door ruimte voor groen, natuur en water te reserveren). Het is van belang om de stedelijke ontwikkeling altijd af te stemmen op de kenmerken van het watersysteem, bijvoorbeeld in laaggelegen gebieden bij bouw- en evacuatieplannen rekening houden met risico's op overstroming of wateroverlast. Herstructurering en transformatie kunnen ook bijdragen aan de energietransitie (door het nemen van energie-efficiënte maatregelen en/of het opwekken van duurzame energie door bijvoorbeeld het aanwezige dakoppervlak te benutten).
Hoe - gebiedskenmerken
De provincie wil nieuwe ruimtelijke opgaven verbinden met bestaande gebiedskenmerken. De gebiedskenmerken spelen zo een belangrijke rol bij de vraag hoe een initiatief invulling kan krijgen. Onder gebiedskenmerken worden de ruimtelijke kenmerken van een gebied of een gebiedstype verstaan die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype. De gebiedskenmerken worden in vier lagen onderscheiden:
1. Natuurlijke laag - Hoogveengebieden
In de natuurlijke laag bevindt het plangebied zich in Hoogveengebieden. De Hoogeveen gebieden zijn voornamelijk gelegen in het midden van de provincie. Op waterhuishoudkundig geïsoleerde plekken (waar het regenwater wordt vastgehouden) ontwikkelde zich in het zandgebied op kleine en grote schaal hoogveen; onder invloed van regenwater ontstonden veenmoerassen. Deze groeiden als een dikke spons van veenmossen steeds verder omhoog, los van het grondwater. De extreme zure en voedselarme omstandigheden leidden tot natte, slecht toegankelijke moerasgebieden, waar vrijwel geen boom kon groeien.
De ambitie is de hoogveenrestanten in stand te houden en op een aantal plekken het hoogveen opnieuw tot groei te brengen. Het open natte karakter is hierbij een belangrijke kwaliteit. De inzet is op de randen tussen de hoogveenrestanten en de hoogveenontginningsgebieden de hoogveenontginningsgebieden landschappelijk leesbaar te maken als ontgonnen deel van het oorspronkelijk veenlandschap. Zo ontstaat een samenhangend en leesbaar landschap in de hoogveengebieden en een overgang naar heide en schaalgraslanden eromheen.
Figuur 3.3. Uitsnede kaartlaag 'Natuurlijke laag' met in het rode kader het plangebied (bron: provincie
Overijssel)
2. Laag van het agrarisch cultuurlandschap - Veenkoloniaal landschap
In de laag van het agrarisch cultuurlandschap bevindt het plangebied zich in het Veenkoloniaal landschap. Kenmerkend voor dit type landschap is het grootschalig open landschappen met een lineaire bebouwings-, verkavelings en ontwateringsstructuur. Ontstaan door grootschalige ontginning van de hoogveengebieden ten behoeve van de turfwinning. Een ontwateringsstelsel van kanalen en wijken is typerend voor dit landschap. Vanuit nieuwe linten en kanaaldorpen werd het hoogveen ontgonnen. Het vergraven landschap werd vervolgens als akkerbouwgebied in gebruik genomen.
De ambitie is de aantrekkelijkheid, de leefbaarheid en kwaliteit van de veenkoloniale landschappen te versterken. De opgave is aan de grote maat, de vergezichten en de schoonheid van de moderne landbouw, nieuwe, op leefbaarheid en economische veerkracht gerichte, ontwikkelingen te koppelen. Daarmee kan tevens het contrast tussen de grote open ruimtes en verdichte zones (linten en kanaaldorpen) worden versterkt. Ruimtelijke aanknopingspunten hiervoor zijn ondermeer de relicten van het hoogveen, de formele kanalen en wijkenstructuur met mooie bruggen, royale laanbeplantingen en daaraan de soms landgoedachtige buitens, villa’s en herenboerderijen.
Figuur 3.4. Uitsnede kaartlaag 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap' met in het rode kader het
plangebied (bron: provincie Overijssel)
3. Stedelijke laag - Woonwijken 1955 - nu
In de stedelijke laag bevindt het plangebied zich in de laag Woonwijken 1955 - nu. De woonwijken van 1955 tot nu zijn plan matig opgezette uitbreidingswijken op basis van een collectief idee en grotere bouwstromen. De functies (wonen, werken, voorzieningen centra) zijn uiteengelegd en de wijken zijn opgedeeld in buurten met een homogeen bebouwingskarakter: buurten met eengezins woningen, flatwijken, villawijken en wijk(winkel)centra.
Een grote ambitie voor deze gebieden is de herstructurering om tot een vitaal gebied te komen. De wijken van na de oorlog behouden hierbij hun eigen karakter. Ook al neemt bij herstructurering het bebouwd oppervlak in de wijken door meer grondgebonden woningen toe, er blijft collectieve ruimte tussen de bouwblokken.
4. Laag van de beleving
In de laag van de beleving is voor het plangebied geen aanduiding opgenomen. Dit aspect is niet relevant.
Afweging
De locatie ligt in stedelijk gebied. Steden en dorpen buiten de stedelijke netwerken, zoals Dedemsvaart, mogen altijd bouwen voor de lokale behoefte aan onder andere wonen, mits onderbouwd en regionaal afgestemd. Dit planvoornemen voorziet daarin. Zoals ook uit paragrafen 3.3 en 4.1 zal blijken, komt dit planvoornemen tegemoet aan de lokale woonbehoefte. De mate waarin dit initiatief wordt ingepast bleek reeds uit paragraaf 2.2 en het als bijlage 7 bij deze toelichting opgenomen beeldkwaliteitsplan. Uit die paragrafen blijkt dat rekening wordt gehouden met het ontwikkelingsperspectief en de gebiedskenmerken. De nieuwe bebouwing voegt zich naar de aard, de maat en het karakter van de bestaande bebouwing in Hardenberg. Ook wordt voorzien in kleinschalig groen. Geconcludeerd kan worden dat het plan past binnen de uitgangspunten van de provinciale Omgevingsvisie en Omgevingsverordening.
De Omgevingsvisie vertelt het verhaal van Hardenberg. Hoe de gemeente veranderde van plattelandsgemeente tot een sterk streekcentrum. Hoe een nieuw platteland hand in hand is gegaan met economische groei, bruisende centra, een sterke maakindustrie en stedelijke voorzieningen met een regionaal verzorgingsgebied. Die voortdurende groei en aanwezigheid van stedelijke voorzieningen zijn uniek voor een grensgemeente. De Omgevingsvisie schetst de opgaven en de koers die de gemeente samen met inwoners, bedrijfsleven en overheden willen varen. De Omgevingsvisie staat voor de beweging die de gemeente wil maken. Met behoud van het goede en respect voor het bestaande wordt de schaalsprong gemaakt die nodig is om de kwaliteiten te behouden én te benutten. Met aan boord een open houding en een belofte tot samenwerking.
De 29 kernen van de gemeente kennen een sterke hiërarchie. Hardenberg en Dedemsvaart hebben een regionale en bovenlokale functie en bijbehorende voorzieningen. Bergentheim, Balkbrug, Gramsbergen en Slagharen vormen de middengroep met alleen basisvoorzieningen. De andere 23 kernen hebben het karakter van een plattelandskern.
De twee hoofdkernen zijn vooral in trek als woonlocatie, ook voor huishoudens van buiten de gemeente. De (woon)dorpen en buurtschappen zijn vooral gewild bij de lokale bevolking en rustzoekers van buitenaf.
Het aantal huishoudens in West-Overijssel groeit tot 2030 tot 35.000-40.000. Deels is deze groei autonoom (bevolkingsgroei en afname grootte huishoudens). Voor het andere deel komt dit door de inhaalvraag en overloop vanuit de steden in het westen en de randen van het land. De regio West-Overijssel heeft onvoldoende plancapaciteit om deze huishoudens allemaal te huisvesten. Er is behoefte aan nieuwe woningen. De gemeente wil om die reden ten minste duizend woningen (extra) bouwen om de groei van de regionale woningbehoefte te helpen opvangen. Daarbij is elke kern anders. Er zijn verschillen in inwoneraantal, voorzieningenstructuur, samenstelling van huishoudens of sociale samenhang. Opgaven rondom bijvoorbeeld vergrijzing, verduurzaming van de woningvoorraad of rond zorg kunnen sterk verschillen. Op langere termijn kan dit leiden tot verschuivingen in en tussen kernen. Woondorpen kunnen meer het karakter krijgen van een kleiner plattelandsdorp, met uiteraard bijbehorende voorzieningen. Om aantrekkelijk en klaar voor de toekomst te blijven is maatwerk per kern belangrijk. Alleen door samenwerking tussen gemeente en de dorpsgemeenschappen komt dit tot stand.
Ten aanzien van het aspect wonen zijn de ambities:
De opgave betreft het uitbreiden en verbeteren van de woningvoorraad. Tot 2035 zijn ten minste 3.500 woningen nodig. 3.000 hiervan zijn nodig voor 2030. De uitbreiding van de woningvoorraad ziet er komende vijf tot tien jaar als volgt uit:
Afweging
Met de ontwikkeling van de 21 woningen in Dedemsvaart voorziet het plan in een behoefte. Het planvoornemen sluit aan bij de ambities en opgaven zoals geformuleerd in de Omgevingsvisie. De ontwikkeling is hiermee in lijn met de Omgevingsvisie.
De gemeente Hardenberg heeft het Programma Wonen 2019 - 2025 vastgesteld, waarin de woonambities voor de langere termijn zijn vastgelegd en concrete maatregelen op adaptieve wijze zijn geprogrammeerd. Het programma is daarmee zowel gericht op het voorzien in de woningbehoefte als op het flexibel inspelen op de veranderingen op de woningmarkt.
Het Programma Wonen richt zich in de eerste plaats op het woonbeleid voor de hele gemeente Hardenberg. Daarnaast bevat het een nadere uitwerking van het woonbeleid op kernniveau. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen de hoofdkernen, middelgrote kernen en kleine kernen. Dedemsvaart is aangemerkt als een hoofdkern (> 10.000 inwoners).
Voor de hoofdkernen ligt voor wat betreft de kwalitatieve opgave de nadruk onder meer betaalbare rij- en hoekwoningen, middeldure twee-onder-één-kapwoningen en vrijstaande woningen en (betaalbare) appartementen. Met de geplande woningtypes wordt ingespeeld op de kwalitatieve opgave hiervoor.
Agenda Wonen
De Agenda Wonen 2022-2023 is recent door het college vastgesteld en ter vaststelling aangeboden aan de raad. De lijn die is ingezet in de Agenda Wonen 2019-2020 wordt doorgetrokken. Belangrijk verschil is dat wordt ingezet op het versnellen van de woningbouwproductie naar 400 woningen per jaar.
Woondeal
Voor nieuwe woningbouwplannen (plannen waarvan de ruimtelijke procedure op het moment van het sluiten van deze Woondeal nog moet starten) streeft de gemeente naar een verdeling van 30% sociale huur, 40% middenhuur en betaalbare koop en 30% dure woningen. Dit is een inspanningsverplichting. Het streven geldt op gemeente- en regionaal niveau, dus niet bij elk afzonderlijk plan en wordt op regionaal niveau gemonitord. Partijen spannen zich hier gezamenlijk voor in. Lokaal maatwerk is mogelijk, rekening houdend met de specifieke gemeentelijke situatie en de aantoonbare behoefte. Bij plannen waarvan de ruimtelijke procedure reeds gestart is of gemeentelijke projecten waar het participatietraject afgerond is, maken we geen wijzigingen in de programmering en blijven we sturen op versnellingsafspraken.
Afweging
Uit het woonbeleid komt naar voren dat in een kern als Dedemsvaart een kwalitatieve behoefte bestaat aan twee-onder-één-kapwoningen, betaalbare rij- en hoekwoningen en appartementen. Verder blijkt uit de Agenda Wonen dat er een kwantitatieve behoefte bestaat van 400 woningen per jaar.
In het stedenbouwkundig plan zijn drie woningtypes getekend:
Op basis van het bovenstaande wordt geconcludeerd dat aan de kwalitatieve en kwantitatieve behoefte in het Programma Wonen Hardenberg 2019-2025 wordt voldaan. Tevens wordt met het voornemen bijgedragen aan de inspanningsverplichting uit de woondeal.
De gemeenteraad heeft op 29 november 2011 de Welstandsnota Visie op beeldkwaliteit voor de stads- en dorpskernen vastgesteld. In die nota zijn welstandscriteria opgenomen ten behoeve van de onderlinge samenhang van de bebouwing, die wat het plangebied betreft de welstandseisen uit de welstandsnota vervangen. In de welstandsnota maakt Dedemsvaart deel uit van de wegdorpen.
In de welstandsnota is opgenomen dat wanneer sprake is van een (her)ontwikkeling van een gebied, zoals in het voornemen het geval is, het beeldkwaliteitsplan het toetsingskader vormt voor de ontwikkeling. Voor deze nieuwbouwontwikkeling is een beeldkwaliteitsplan opgesteld die onderdeel wordt van de welstandsnota. In dit beeldkwaliteitsplan wordt de gewenste kwaliteit voor de gehele invulling beschreven; het stedenbouwkundigplan, de gewenste beeldkwaliteit voor de gebouwen en de gewenste beeldkwaliteit voor de buitenruimtes. Het beeldkwaliteitsplan heeft daarom de naam 'ruimtelijk kwaliteitsplan' gekregen. Het ruimtelijk kwaliteitsplan is als bijlage 7 bij deze toelichting opgenomen en zal door de gemeenteraad worden vastgesteld als onderdeel van de welstandsnota en vervolgens worden gepubliceerd.
Wettelijk kader
Voor het beleidskader voor de ladder duurzame verstedelijking wordt verwezen naar paragraaf 3.1.2. Onderstaand is de ladder voor duurzame verstedelijking nader uitgewerkt.
Onderzoek
1. Is er sprake van een stedelijke ontwikkeling?
De nieuwe handreiking begint met de vraag om wat voor plan het gaat. In dit geval betreft het 'overige stedelijke functies'. Als een plan met overige functies wordt aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet de Ladder worden toegepast. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling bepaalt men door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving.
De voorgenomen planologische mogelijkheid betreft 21 woningen in het noordelijk deel van Dedemsvaart. Daarmee is sprake van een stedelijke ontwikkeling. Temeer nu twaalf woningen als een stedelijke ontwikkeling worden beschouwd door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ECLI:NL:RVS:2015:953).
2. Is de stedelijke ontwikkeling nieuw?
De vervolgvraag is of de stedelijke ontwikkeling 'nieuw' is. De Laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Beoordeeld moet dan worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in het beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd.
In voorliggend geval is sprake van de bouw van 21 woningen op de locatie waar nu een bouwcentrum is gevestigd. Dit plan dient als nieuwe stedelijke ontwikkeling te worden aangemerkt.
3. Wat is het ruimtelijk verzorgingsgebied?
Wanneer sprake is van een stedelijke ontwikkeling (vraag 1) die ook nieuw is (vraag 2) moet de toelichting van een bestemmingsplan een beschrijving bevatten van de behoefte aan de ontwikkeling die het plan mogelijk maakt. De behoefte bepaalt men binnen het ruimtelijk verzorgingsgebied van de ontwikkeling. Daarbij zijn aard en omvang van de betreffende ontwikkeling(gen) bepalend voor het schaalniveau waarop de behoefte moet worden afgewogen. Voor wonen kan dit schaalniveau de gemeentegrens overstijgen.
Ten aanzien van het ruimtelijke verzorgingsgebied wordt hier verwezen naar paragraaf 3.3 (Gemeentelijk beleid). Uit de betreffende paragraaf blijkt dat het ruimtelijk verzorgingsgebied voornamelijk bestaat uit de gemeente Hardenberg zelf en voor een kleiner deel de regio.
4. Is er behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling?
Wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet een beschrijving worden gegeven van de behoefte aan de ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt. De behoefte bepaalt men aan de hand van het ruimtelijk verzorgingsgebied van de ontwikkeling. Het ruimtelijk verzorgingsgebied is gerelateerd aan de aard en omvang van de ontwikkeling. Daarbij moet inzichtelijk worden gemaakt:
Ten aanzien van de behoefte (zowel kwantitatief als kwalitatief) geldt dat in paragraaf 3.3 (Gemeentelijk beleid) hier nader op in is gegaan. Op basis van deze paragraaf kan worden geconcludeerd dat een grote kwalitatieve en kwantitatieve woningbouw behoefte is in Dedemsvaart.
5. Ligt de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied?
Vervolgvraag is of de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied ligt. Als bestaand stedelijk gebied wordt aangemerkt: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur".
Het plangebied is gelegen aan de Langewijk in Dedemsvaart en de directe omgeving bestaat uit bebouwing, bestaande uit woningen en bedrijvigheid. Geconcludeerd kan worden dat het plangebied onderdeel is van het bestaand stedelijk gebied.
Bovendien heeft de provincie Overijssel in haar Omgevingsverordening het bestaand stedelijk gebied vastgelegd. Het plangebied maakt daar deel van uit.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het woningbouwplan voldoet aan de Ladder van duurzame verstedelijking. Het plan voorziet in een kwalitatieve en kwantitatieve behoefte. Deze behoefte wordt opgevangen in bestaand stedelijk gebied.
Wettelijk kader
Indien door middel van een plan nieuwe, gevoelige functies mogelijk worden gemaakt, moet men aantonen dat een goed leefmilieu mogelijk blijft. Hierbij moet rekening worden gehouden met omliggende functies met een milieuzone. Anderzijds mag men omliggende bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden aantasten door de realisatie van een nieuwe gevoelige functie. Het aspect milieuzonering is dus tweeledig.
Bedrijven worden ingedeeld in categorieën met behulp van de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering (2009)' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: VNG). Deze publicatie biedt een handreiking ten behoeve van de afstemming tussen ruimtelijke ordening en milieu op lokaal niveau en geeft informatie over de milieukenmerken van verschillende typen bedrijven. Op basis van de milieukenmerken van de verschillende typen bedrijven en inrichtingen wordt een indicatie van de afstanden gegeven, die als gevolg van deze kenmerken moeten worden aangehouden tussen de diverse omgevings- en gebiedstypen: 'rustige woonwijk', 'rustig buitengebied' en 'gemengd gebied'. In een rustige woonwijk en een rustig buitengebied komen vrijwel geen andere functies dan de woonfunctie voor. Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een dergelijk gebied komen direct naast woningen andere functies voor, zoals winkels, maatschappelijke voorzieningen, horeca en kleine bedrijven.
De informatie heeft geen betrekking op individuele bedrijven, maar op bedrijfstypen. Dit betekent dat een concrete situatie altijd in de context moet worden bekeken:
De onderstaande toetsing bevat een onderdeel dat aandacht besteedt aan bedrijven en functies in de omgeving die al dan niet hinder kunnen ondervinden van dit plan alsook in hoeverre het plan al dan niet hinder kan ondervinden als gevolg van bedrijven en functies in de omgeving.
Onderzoek
Gebiedstype
Ten eerste is het noodzakelijk om te bepalen met wat voor type gebied er bij dit planvoornemen sprake is. Ten aanzien van het hanteren van richtafstanden is immers van belang of sprake is van het gebiedstype 'rustige woonwijk' of 'gemengd gebied'. Het plangebied is te classificeren als een 'gemengd gebied'. Het is gelegen aan een drukke weg en in de omgeving zijn meerdere bedrijfsmatige activiteiten aanwezig. De onderstaande tekst zal om die reden uitgaan van een 'gemengd gebied'.
Hinderveroorzakende bedrijven en functies in de omgeving
In de omgeving van het plangebied zijn verschillende typen bedrijven aanwezig. In zijn totaliteit zijn in de omgeving de volgende functies aanwezig.
Bedrijvigheid | Richtafstand VNG | Hinderaspect | Feitelijke afstand |
Uitvaartcentrum | 0 meter | geluid | 10 meter |
Makelaardij | 0 meter | geluid | 35 meter |
Fysiotherapie | 0 meter | geluid | 10 meter |
Post- en pakket bezorging | 10 meter | geluid | 15 meter |
Ten aanzien van de diverse bedrijven kan worden gesteld dat aan de richtafstand van de VNG wordt voldaan. In de omgeving is geen bedrijvigheid aanwezig die een belemmering kan vormen voor het onderhavige planvoornemen.
Hinder als gevolg van het voorliggende plan
De volgende vraag is of in of nabij het plangebied functies aanwezig zijn die als gevolg van het planvoornemen hinder zouden kunnen ondervinden. Voor die vraag is het van belang om helder te hebben in welke planologische mogelijkheden dit bestemmingsplan voorziet. Goed beschouwd gaat het dan om het gebruik van gronden voor bewoning. Vanuit de functie gaat geen hinder uit naar omliggende functies.
Conclusie
Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de planologische ontwikkelingen die dit bestemmingplan mogelijk maakt. Ter plaatse van het plangebied is er sprake van een aanvaardbaar leefklimaat.
Wettelijk kader
De Wet geluidhinder (Wgh) stelt dat bij de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan, dat geheel of gedeeltelijk binnen de zone van een weg is gelegen, onderzocht moet worden wat de optredende geluidbelasting is ter plaatse van geluidgevoelige bestemmingen binnen het nieuwe bestemmingsplan.
In het onderzoek naar de geluidbelasting op de gevel is een weg van belang in de zin van de Wet geluidhinder, indien de weg voorzien is van een zone. De bepalingen daarover zijn opgenomen in artikel 74 van de Wgh. Wegen met een maximale snelheid van 30 km/u zijn niet voorzien van een zone. In het kader van goede ruimtelijke ordening moeten deze wegen wel worden beschouwd.
Onderzoek
Een deel van de woningen is gepland binnen de wettelijke zone van de Langewijk, de Zuidwolderstraat en de Provincialeweg N377 (Coevorderweg). Op grond van de Wet geluidhinder moet in een dergelijke situatie onderzoek plaatsvinden naar de geluidbelasting op de geplande woningen vanwege de genoemde wegen. Voor goede ruimtelijke ordening zijn ook de 30 km/uur wegen Julianastraat en de Oude Zuidwolderstraat beoordeeld.
Het plan ligt niet binnen de wettelijke zone van een industrieterrein of spoorweg. Op 13 juli 2023 is door het Noordelijk Akoestisch Adviesburo BV een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd. De volledige rapportage is als Bijlage 1 aan het plan toegevoegd.
De verkeersgegevens van de verschillende gemeentelijke wegen zijn afkomstig van de gemeente Hardenberg. De verkeersgegevens hebben betrekking op het maatgevende jaar 2033. De verkeersgegevens van de N377 zijn afkomstig van de provincie Overijssel (prognose voor 2033).
Uit de berekeningen blijkt dat ten gevolge van wegverkeer op de gezoneerde wegen Langewijk en N377 op een aantal woningen in het plan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden. Er is geen sprake van cumulatie van beide wegen. De voorkeursgrenswaarde op de verschillende gevels wordt door maximaal één weg overschreden. De maximale geluidsbelasting op de nieuw te bouwen woningen bedraagt 53 dB (zonder aftrek artikel 110g Wgh). Hiermee wordt wel voldaan aan de maximale ontheffingsgrenswaarde.
Bron- en overdrachtsmaatregelen worden hier niet mogelijk en wenselijk geacht. Voor de nieuw te bouwen woningen dient een hogere waarde te worden aangevraagd van (maximaal 53 dB) in combinatie met een onderzoek naar de karakteristieke geluidwering van de gevels van deze woningen.
Conclusie
Voor de nieuw te bouwen woning dient een hogere waarde te worden aangevraagd van (maximaal 53 dB) in combinatie met een onderzoek naar de karakteristieke geluidwering van de gevels van deze woningen.
Wettelijk kader
Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing). Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (hierna: NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. De ministerraad heeft op voorstel van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer ingestemd met het NSL.
Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden. Deze programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (hierna: nibm) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe wet geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:
Voor kleinere ruimtelijke en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit heeft de minister in samenwerking met InfoMil de nibm-tool maart 2020 ontwikkeld. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een project niet in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging. Met behulp van deze rekenhulp is de toename van de stoffen NO2 en PM10 te bepalen.
NSL/Nibm
Op 15 november 2007 is dit deel van de Wet milieubeheer in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit.
De ministerraad heeft op voorstel van de minister van Infrastructuur en Milieu ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden. Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van drie procent verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.
In 2015 is door InfoMil een onderzoek uitgevoerd naar de verhouding tussen de concentratie PM10 en PM2,5 in de lucht. Uit de resultaten hiervan blijkt dat de concentratie PM10 en PM2,5 in de lucht sterk samenhangen. Op basis hiervan merkt InfoMil op dat "wanneer wordt voldaan aan de maatgevende grenswaarde voor PM10, vrijwel altijd ook wordt voldaan aan de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie PM2,5".
Voor woningbouwlocaties is een nibm-grens opgenomen van 1.500 woningen bij minimaal één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij minimaal twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling. Een project dat kleiner is dan deze grenzen, is in beginsel 'niet in betekenende mate'.
Onderzoek
Het plan biedt de mogelijkheid tot het realiseren van 21 woningen. Het blijft daarmee ruimschoots onder de nibm-grens en kan als 'niet in betekenende mate' van invloed op de luchtkwaliteit worden beschouwd.
Hoewel geconstateerd is dat het plan een zogenaamd nibm-project betreft, moet ook worden bekeken of de luchtkwaliteit in het plangebied niet zodanig is dat de normen voor een goed woonklimaat worden overschreden.
Op de grootschalige concentratie- en depositiekaarten Nederland, gepubliceerd door het RIVM, zijn met vierkante kilometervakken de gemiddelde achtergrondconcentraties aangegeven van diverse luchtverontreinigende stoffen. Uit deze kaart blijkt dat in het vierkante kilometervak waarin het plan ligt de achtergrondconcentratie stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10 en PM2,5) ruim voldoen aan grenswaarden van de Wet milieubeheer en de WHO-advieswaarde.
Conclusie
Het plan moet worden beschouwd als een nibm-project. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de planologische ontwikkelingen die dit bestemmingplan mogelijk maakt. Ter plaatse van het plangebied is er sprake van een aanvaardbaar leefklimaat.
Wettelijk kader
Voor de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan moet men de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk maken. Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig moet zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie.
Onderzoek
Door Sigma Bouw & Milieu is het plangebied in 2021 verkennend (projectnummer: 20-M9625, d.d. 4 januari 2021) en aanvullend (projectnummer: 20-M9625-01, d.d. 5 november 2021) onderzocht. Deze onderzoeken zijn als bijlagen 2 en 3 opgenomen. Op basis van de resultaten van het verkennend bodemonderzoek blijkt dat de locatie niet vrij is van bodemverontreiniging.
Bovengrondmengmonster MM3 bevat o.a. een verhoogd gehalte nikkel (zware metalen) en polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK’s) ter plaatse van de interventiewaarde. Uit het aanvullend onderzoek blijkt dat het verhoogd gehalte aan nikkel geen verdere aanleiding geeft voor een nader onderzoek. Dit geldt wel voor het sterk verhoogd gemeten gehalte PAK’s. Geadviseerd wordt om middels een nader (afperkend) onderzoek vast te stellen of er t.p.v. boring 15 al dan niet sprake is van een ernstig geval van bodemverontreiniging in het kader van de Wet bodembescherming.
Voor het overige bevat de grond en het grondwater ter plaatse van de onderzoekslocatie plaatselijk enkele stoffen verhoogd t.o.v. de achtergrondwaarde resp. de streefwaarde. De overige licht verhoogd gemeten chemische verontreinigingen in het grondwater overschrijden de tussenwaarde/bodemindex waarde niet en geven daardoor geen formele aanleiding tot het instellen van een nader onderzoek.
Voor het bestemmingsplan zijn voldoende gegevens voorhanden. Voorafgaand aan het bouwrijp maken moet het terrein aanvullend worden onderzocht.
Conclusie
Er wordt op basis van de beschikbare gegevens een voldoende beeld gegeven van de bodemkwaliteit. Voorafgaand aan het bouwrijp maken moet het terrein aanvullend worden onderzocht op de punten die in het onderzoek zijn vermeld. Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Wettelijk kader
De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2023 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook te worden aangegeven op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.
Onderzoek
Voor het plangebied geldt op basis van de gemeentelijke verwachtingenkaart geen archeologische verwachtingswaarde. Archeologisch onderzoek is derhalve niet vereist. Mochten er tijdens de uitvoering van de civiele werkzaamheden onverhoopt archeologische resten worden aangetroffen, dan geldt volgens de Wet op de Archeologische Monumentenzorg een meldingsplicht bij het bevoegd gezag.
In het kader van cultuurhistorie heeft het plangebied in de huidige situatie geen cultuurhistorische waarde. Voor de locatie geldt dat rond 1900 aan de noordzijde van de Langewijk op enige afstand van elkaar boerderijen stonden. Tussen twee erven door liep de Oude Zuidwolderstraat als een groene verbindingsweg met laanbeplanting. Vanaf de kruising met de Langewijk komt er in deze periode ook bebouwing langs de Oude Zuidwolderstraat. Achter deze bebouwing worden diverse opstallen gebouwd. Ook het lint van de Langwijk verdicht. Op de hoek van de Langewijk en de Oude Zuiderwolderstraat staan op de topografische kaarten uit begin vorige eeuw forse gebouwen met daarachter forse opstallen van het daar gevestigde Hout- en Bouwmaterialenhandel Stegeman. Op de locatie van de Hout- en Bouwmaterialenhandel Stegeman staan houtstekken. Houtsteks zijn grote halfopen overkappingen waar het hout opgeslagen kan worden. Begin jaren tachtig van de vorige eeuw wordt Hout- en Bouwmaterialenhandel Stegeman overgenomen door NV Concordia en krijgt het terrein met de bebouwing haar huidige vorm. Het onderhavig bestemmingsplan sluit aan bij het idee van houtstekken. Derhalve voorziet het onderhavig bestemmingsplan in een verbetering van de cultuurhistorische waarden van de locatie.
Conclusie
Op basis van het bovenstaande is het onderhavig bestemmingsplan voor het aspect archeologie en cultuurhistorie uitvoerbaar.
Wettelijk kader
Op grond van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening moeten ruimtelijke plannen zijn voorzien van een waterparagraaf. Hiervoor moet het proces van de watertoets worden doorlopen. Bij het watertoetsproces gaat het om het hele proces van vroegtijdig meedenken, informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Waterschap Vechtstromen kijkt wat de invloed van het plan op de waterhuishouding is en geeft een wateradvies. Daarbij toetst het waterschap het plan aan het voorkeursbeleid dat is geformuleerd. Voor het verdere proces is het van belang om de RO adviseur van het waterschap te betrekken bij het plan.
Onderzoek
Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van waterschap Vechtstromen. Via de Digitale Watertoets is Waterschap Vechtstromen op 30 juni 2022 van het voorliggende initiatief formeel op de hoogte gebracht. Het resultaat van de watertoets is als bijlage 6 opgenomen. Het resultaat van de watertoets is dat de normale procedure gevolgd moet worden. Met het Waterschap Vechtstromen heeft nader overleg plaatsgevonden. Onderstaand is de reactie van het Waterschap Vechtstromen verwerkt.
In de bestaande situatie is het hele plangebied verhard. In de nieuwe ruimtelijke opzet is er minder verharding. Deze reductie van de verharding wordt verder geoptimaliseerd door waar mogelijk een (half) open verharding toe te passen en carports te voorzien van een gras of sedumdak.
Het streven is zoveel mogelijk het opgevangen regenwater bovengronds af te voeren naar infiltratie voorzieningen. Dit zal in de verdere uitwerking de aandacht krijgen.
Conclusie
Op basis van het bovenstaande is het onderhavig bestemmingsplan voor het aspect water uitvoerbaar.
Wettelijk kader
Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten is verbonden voor niet bij de activiteit betrokken personen. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport (onder andere van gevaarlijke stoffen). Het gaat daarbij om de bescherming van individuele personen en groepen van personen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen of omstandigheden. Risicobronnen kunnen worden onderscheiden in risicovolle inrichtingen (onder andere lpg-tankstations), vervoer van gevaarlijke stoffen (via wegen, spoorwegen, waterwegen) en leidingen (onder andere aardgas, vloeibare brandstof en elektriciteit).
Om voldoende ruimte te scheppen tussen de risicobron en de personen of objecten die risico lopen (kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten), dienen veiligheidsafstanden in acht worden genomen. Ook ontwikkelingsmogelijkheden die ingrijpen in de personendichtheid kunnen om onderzoek vragen.
Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans dat een persoon die (onafgebroken aanwezig en onbeschermd) op een bepaalde plaats overlijdt als gevolg van een calamiteit met een inrichting of een transportmodaliteit. Het GR bestaat uit de cumulatieve kans per jaar dat een groep van een bepaalde omvang overlijdt als gevolg van een calamiteit met een inrichting of een transportmodaliteit.
Onderzoek
Het bestemmingsplan maakt woningen mogelijk. Dit zijn conform het Bevi kwetsbare objecten.
Buisleidingen
Uit een inventarisatie van de risicokaart (risicokaart.nl) blijkt dat zich in de omgeving van het plangebied geen buisleidingen bevinden die relevant zijn in het kader van externe veiligheid. Het plangebied ligt niet in het invloedsgebied van risicovolle leidingen.
Inrichtingen
In de omgeving van het plangebied zijn geen inrichtingen gelegen die relevant zijn in het kader van externe veiligheid. Het plangebied ligt niet in het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen. De meest nabijgelegen risicovolle inrichting bevindt zich immers op meer dan 1,6 kilometer.
Spoor, weg en water
In of nabij het plangebied bevinden zich geen spoor- of waterwegen waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Het plangebied ligt buiten het invloedsgebied van deze transportroutes. Wel is ten noorden van het plangebied de provinciale weg gelegen waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. In de provinciale omgevingsverordening is opgenomen dat indien een ruimtelijk plan binnen 200 meter van een van een transportroute voor gevaarlijke stoffen gelegen is nader in dient te worden gegaan op dit aspect.
Het plangebied is gelegen binnen 200 meter van de provinciale weg. In het kader van het bestemmingsplan Vechtdalcollege is een risicoberekening uitgevoerd. Dit rapport is mede van toepassing op het onderhavige plan, omdat het hier om hetzelfde wegvlak gaat. Hieruit blijkt dat deze weg geen plaatsgebonden risicocontour heeft en dat de oriënterende waarde voor het groepsrisico niet wordt overschreden. Gezien de geringe toename aan personendichtheid, kan worden geconcludeerd dat ook in de nieuwe situatie de oriënterende waarde voor het groepsrisico niet wordt overschreden.
In het kader van de verhoging van de personendichtheid is ten aanzien van het onderhavige plan tevens gekeken naar de aspecten zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid.
Bij zelfredzaamheid gaat het om de vluchtmogelijkheden van personen, loodrecht van de risicobron af. Het plangebied heeft een directe aansluiting op de wegen de Oude Zuidwolderstraat en de Langewijk. De personen in het plangebied hebben voldoende mogelijkheden om van de risicobron af te vluchten.
Bij bestrijdbaarheid gaat het ondermeer om de toegankelijkheid van het gebied voor hulpverleningsdiensten en de aanwezigheid van bluswatervoorzieningen en opstelplaatsen. Bij eventuele calamiteiten moeten hulpdiensten snel ter plaatse aanwezig kunnen zijn. Net als bij zelfredzaamheid hebben de hulpverleningsdiensten voldoende mogelijkheden om in en uit het plangebied te komen. Nabij het plangebied ligt het Ommerkanaal. Het kanaalwater kan worden gebruikt als bluswater.
Conclusie
Op basis van het bovenstaande is het onderhavig bestemmingsplan voor het aspect externe veiligheid uitvoerbaar.
Wettelijk kader
Voor het plangebied is de volgende wet- en regelgeving op het gebied van natuurbescherming relevant: de Wet natuurbescherming (Wnb) en de provinciale Omgevingsvisie en -verordening. De Wnb is op 1 januari 2017 in werking getreden en betreft zowel soortenbescherming als bescherming van (Europese) natuurgebieden. In de Wnb is de bescherming van specifieke natuurgebieden geregeld. Het betreft de Natura 2000-gebieden, die een internationale bescherming genieten. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunningsplichtig. Relevant daarbij is dat de Wnb een externe werking kent. Van externe werking is sprake als activiteiten buiten een Natura 2000-gebied van invloed zijn op de natuurwaarden in een Natura 2000-gebied.
Onderzoek
Om de uitvoerbaarheid van het plan te toetsen, is een inventarisatie van natuurwaarden uitgevoerd. Het rapport dat naar aanleiding hiervan is opgesteld is opgenomen als bijlage 5.
Soortenbescherming
De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten, maar wel tot geschikt functioneel leefgebied voor verschillende beschermde dieren. Het plangebied wordt door beschermde diersoorten hoofdzakelijk benut als foerageergebied, maar mogelijk nestelen er vogels en bezetten beschermde grondgebonden zoogdieren er een vaste rust- of voortplantingsplaats. Amfibieën bezetten er geen (winter)rustplaats en vleermuizen bezetten geen vaste rust- of verblijfplaats in het plangebied maar gebruiken het wel als foerageergebied. Het plangebied is geen essentieel foerageergebied voor vleermuizen.
Van de in het plangebied nestelende vogelsoorten, is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Bezette vogelnesten zijn beschermd en mogen niet beschadigd of vernield worden.
Gebiedsbescherming
Het plangebied behoort niet tot het Natuurnetwerk Nederland. Vanwege de ligging buiten het Natuurnetwerk Nederland, hoeft het initiatief niet getoetst te worden aan beleidsregels voor de bescherming van het NNN, omdat de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland geen externe werking kent in Overijssel.
Het plangebied ligt niet in of direct aan een Natura 2000-gebied. Hierdoor zijn in potentie effecten alleen mogelijk door externe werking. Het plangebied is gescheiden van het Natura 2000-gebied door bebouwing, wegen en agrarisch gebied. Gezien de grote afstand tot het Natura 2000-gebied, de inrichting van het tussenliggende gebied en de aard van het plan, kan een toename van verstoring door geluid, verlichting of optische verstoring worden uitgesloten.
In potentie kan wel sprake zijn van een toename van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden tijdens de aanleg- en gebruiksfase. Daarom is een AERIUS-berekening uitgevoerd (zie bijlage 4). Uit deze berekening blijkt dat tijdens de aanlegfase en de gebruiksfase geen sprake is van een stikstofdepositie boven 0.00 mol N/ha/ja in stikstofgevoelige habitattypen van Natura 2000-gebieden.
Conclusie
Door uitvoering van de voorgenomen activiteiten neemt de betekenis van het plangebied als foerageergebied voor de voorkomende soorten niet af. Bezette vogelnesten zijn beschermd en mogen niet beschadigd of vernield worden. Indien de bebouwing gesloopt wordt tijdens de voortplantingsperiode, wordt geadviseerd vooraf een broedvogelscan uit te voeren om de aanwezigheid van een bezet vogelnest uit te kunnen sluiten.
Een nadere analyse van het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid is niet noodzakelijk. De ontwikkeling is op het punt van provinciaal ruimtelijk natuurbeleid niet in strijd met de provinciale ruimtelijke verordening.
Op basis van het bovenstaande is het onderhavig bestemmingsplan voor het aspect ecologie uitvoerbaar.
Wettelijk kader
Voor een ruimtelijk initiatief geldt dat de verkeerseffecten die optreden als gevolg van een voornemen in het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten worden onderbouwd. De nadruk ligt daarbij op de effecten van de ontwikkeling op de verkeersafwikkeling en parkeren (bereikbaarheid), de verkeersveiligheid en de verkeershinder (leefbaarheid). In publicatie nr. 381: Toekomstbestendig parkeren (2018) van CROW zijn vuistregels en kengetallen aangereikt om verkeerseffecten bij ontwikkelingen te bepalen.
Bij de beoordeling of voldoende parkeergelegenheid bestaat hoeft alleen rekening te worden gehouden met de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van het realiseren van het bouwplan. De publicatie heeft voor verschillende variabelen parkeerkencijfers.
Onderzoek
Verkeer
Voor een inschatting van de verkeersgeneratie van het plan is CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren; Van parkeerkencijfers naar parkeernormen' (2018) aangehouden. Het plangebied zal deel gaan uitmaken van de bebouwde kom van een weinig stedelijk gebied.
Het plan voorziet in drie grondgebonden senioren woningen (7,8 verkeersbewegingen per etmaal), acht starters woningen (7,8 verkeersbewegingen per etmaal) en tien kleine appartementen (6,4 verkeersbewegingen per etmaal). De totale verkeersgeneratie als gevolg van het planvoornemen bedraagt maximaal 152 voertuigbewegingen per etmaal.
Het plangebied wordt ontsloten via de Oude Zuidwolderstraat op de Langewijk. Daarbij wordt opgemerkt dat het plangebied niet wordt ontsloten via het Poolmanserf. Het wegennet in de omgeving heeft voldoende capaciteit om deze beperkte toename van verkeer af te wikkelen. Er ontstaan op verkeerskundig gebied geen belemmeringen.
Parkeren
De 'Parkeernormennota 2017' geeft aan dat in de gemeente aansluiting moet worden gezocht bij de minimale CROW-norm voor het gebied 'weinig stedelijk' en het betreffende gebiedskenmerk.
Voor het parkeren is ook de CROW-publicatie als uitgangspunt genomen (elf koop tussen/hoek woningen en tien midden koop appartementen in de rest bebouwde kom in weinig stedelijk gebied). In de onderstaande tabel is de parkeerbalans opgenomen.
Type woningen | Aantal woningen | Minimale norm | Toepassing |
Tussen/hoek koopwoningen | 11 | 1,6 | 17,6 |
Midden koopappartementen | 10 | 1,5 | 15 |
Totale behoefte | 32,6 |
Er zijn voor de nieuwe woningen volgens de parkeerberekening 33 parkeerplaatsen nodig. Dit is inclusief bezoekers parkeren.
Voor de 10 appartementen en de 3 medior woningen aan de Oude Zuidwolderstraat zal één carport per woning in het gemeenschappelijk gebied aangeboden worden.
Langs de Langewijk wordt het bestaande haaks parkeren heringericht tot 6 langs parkeervakken. Dit is vergelijkbaar met andere woonsituaties aan de Langewijk. Deze parkeerplaatsen zijn bedoeld voor bezoek of de tweede auto van de bewoners in het appartementengebouw aan de Langewijk.
In de groenstrook tussen de nieuwe rijbaan en de achtertuinen van de woningen aan de Oude Zuidwolderstraat komen verstrooid in het groen en uitgevoerd in grastegels 14 parkeerplaatsen. Deze parkeerplaatsen zijn voor het rijtje woningen aan de nieuwe straat bedoeld en eventuele bezoekers of tweede auto's van alle woningen. De noordelijke hoekwoning van het rijtje aan de nieuwe straat krijgt een parkeerplaats op eigen erf. In het stedenbouwkundig plan zijn in totaal 34 parkeerplaatsen opgenomen.
Conclusie
Op basis van het bovenstaande is het onderhavig bestemmingsplan voor het aspect verkeer en parkeren uitvoerbaar.
Wettelijk kader
Op 1 april 2011 is het Besluit milieueffectrapportage gewijzigd door het 'Besluit reparatie en modernisering milieueffectrapportage' en is bepaald dat de grenswaarden voor een m.e.r.-beoordelingsplicht indicatief zijn. Het bevoegd gezag moet bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, nagaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling (85/337/EEG). In het kader hiervan is een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd.
In het kader van de wijziging van het Besluit m.e.r. is een handreiking opgesteld over de vraag hoe moet worden vastgesteld of een activiteit met een omvang onder de drempelwaarde toch belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. In de handreiking is opgenomen dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst en die een omvang hebben die beneden de drempelwaarden ligt, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gebruikt. Uit deze toets kunnen twee conclusies volgen: belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten of belangrijke nadelige milieueffecten zijn niet uitgesloten. In het eerste geval is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig, in het andere geval moet een m.e.r.-beoordeling worden uitgevoerd en de bijbehorende procedure te worden gevolgd. De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling moet plaatsvinden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling.
Onderzoek
Voor stedelijke ontwikkelingsprojecten (D11.2) geldt een grenswaarde van 2.000 of meer woningen. Het plan maakt de bouw van 21 nieuwe woningen mogelijk. Hoewel dit aantal ver beneden de drempelwaarde ligt, moet wel een vormvrije m.e.r.-beoordeling worden uitgevoerd. Uit bovenstaande kan geconcludeerd worden dat dit plan geen significant nadelige milieugevolgen tot gevolg heeft die het doorlopen van een m.e.r.-procedure noodzakelijk maken. Dit blijkt tevens uit de aanmeldnotitie die als Bijlage 8 is opgenomen.
Conclusie
Gezien de afwezigheid van significante milieu effecten is een MER of m.e.r.-beoordeling niet nodig.
In dit hoofdstuk worden de regels van het voorliggende plan nader toegelicht. De regels zijn afgestemd op de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Het Bro bevat een aantal regels, die verplicht moeten worden overgenomen in de regels van een bestemmingplan. Dit betreft:
Het bestemmingsplan bevat, overeenkomstig artikel 3.1.3 van het Bro, een beschrijving van de bestemmingen, waarbij per bestemming het doel of de doeleinden worden aangegeven. De inleidende regels (begrippen en wijze van meten) sluiten tevens aan bij de eisen van de SVBP2012. Daarnaast sluit het bestemmingsplan aan bij de overige eisen uit het Bro en het IMRO2012. In voorliggend bestemmingsplan worden tevens begrippen uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) gehanteerd.
De tekst hieronder bespreekt de vier hoofdstukken van de regels puntsgewijs.
Dit onderdeel bestaat uit de begrippen (Artikel 1) en de wijze van meten (Artikel 2). Deze artikelen geven aan wat in de regels onder bepaalde begrippen moet worden verstaan en hoe moet worden gemeten bij de toepassing van de bouwregels of sommige gebruiksregels van het plan. Dit is alleen het geval wanneer begrippen niet op voorhand voor een eenduidige uitleg, in overeenstemming met normaal spraakgebruik, vatbaar zijn. Alle begrippen zijn in alfabetische volgorde opgenomen, met uitzondering van de eerste begrippen 'plan' en 'bestemmingsplan'.
Er is één bestemming van toepassing op het plangebied, te weten 'Woongebied'.
Woongebied
De bestemming 'Woongebied' (Artikel 3) is onder andere bestemd voor woningen, verkeers- en verblijfsdoeleinden, openbare nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen en water.
De woningen worden binnen het bouwvlak gebouwd. Per bouwvlak is het aantal toegestane wooneenheden aangeduid. De goot- en bouwhoogte bedraagt niet meer dan ter plaatse is aangeduid. De appartementen worden gestapeld gebouwd.
Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - bergingen en carports' mogen bergingen en carports ten behoeve van woningen worden gebouwd. Deze zijn gepositioneerd buiten de achtererfgebieden. Er zijn bouwregels voor de bergingen en carports geformuleerd.
Voor het bouwen van het bijbehorende bouwvlakken, overkappingen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn eveneens nadere regels opgesteld. Van een aantal bouwregels kan onder voorwaarden bij binnenplanse omgevingsvergunning worden afgeweken.
Er wordt eveneens een BKP opgesteld en vastgesteld, waaraan de woningen en inrichting van het gebied moeten voldoen.
In hoofdstuk 3 zijn de algemene regels opgenomen. Deze worden hieronder kort toegelicht.
Anti-dubbeltelregel
Het doel van de anti-dubbeltelregel (Artikel 4) is om te voorkomen dat, wanneer volgens een plan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. Kort gezegd, komt het erop neer, dat grond die één keer in beschouwing is genomen voor het toestaan van gebouwen, niet een tweede maal mag meetellen voor de toelaatbaarheid van andere gebouwen, als die grond inmiddels tot een ander bouwperceel is gaan behoren.
Algemene gebruiksregels
In de algemene gebruiksregels (Artikel 5) is aangegeven welke vormen van gebruik in elk geval strijdig zijn met de bestemmingen.
Algemene afwijkingsregels
In de algemene afwijkingsregels (Artikel 6) is een aantal bepalingen opgenomen die het mogelijk maken om het plan op ondergeschikte punten aan te passen. Omdat dit zich niet beperkt tot één bestemming, maar bij diverse bestemmingen gewenst of noodzakelijk kan blijken, zijn deze regels in beginsel op alle bestemmingen van toepassing.
Het verlenen van een omgevingsvergunning met afwijking is geen vanzelfsprekendheid. Het verlenen van de vergunning wordt zorgvuldig afgewogen en gemotiveerd.
Algemene wijzigingsregels
In de algemene wijzigingsregels (Artikel 7) kunnen burgemeester en wethouders het plan wijzigingen ten behoeve van een aantal situaties.
Overige regels
In (Artikel 8) is een bepaling overige regels opgenomen.
Het bestemmingsplan verzet zich niet tegen het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van evenementen als bedoeld in de Algemene Plaatselijke Verordening waarvoor op basis van deze verordening een evenementenvergunning kan worden verleend.
Daarnaast zijn algemene regels over parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden opgenomen.
Tot slot is een verbodsregel voor het gebruik van gronden als seksinrichting opgenomen.
In dit hoofdstuk zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen in Artikel 9 en Artikel 10.
Voor de redactie van het overgangsrecht geldt het Besluit ruimtelijke ordening. Bebouwing die niet voldoet aan de bepalingen van dit bestemmingsplan is onder het overgangsrecht gebracht. Een geringe uitbreiding van de bebouwing met 10% wordt mogelijk gemaakt.
Het gebruik van gronden en bebouwing dat in strijd is met dit bestemmingsplan op het tijdstip van inwerkingtreding, mag in beginsel worden voortgezet. Wijziging van dit strijdige gebruik is verboden, indien de afwijking van het plan wordt vergroot. Indien het strijdige gebruik, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
In de slotregel wordt aangegeven onder welke titel het bestemmingsplan wordt vastgelegd.
Voorliggend bestemmingsplan maakt een bouwplan mogelijk, dat is benoemd in artikel 3.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Dit betekent dat tegelijkertijd met dit bestemmingsplan een exploitatieplan moet worden vastgesteld. De gemeenteraad kan besluiten om géén exploitatieplan vast te stellen, onder andere indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins verzekerd is.
De gemeente heeft een anterieure overeenkomst gesloten met de ontwikkelaar. Het verhaal van kosten over de in het plan begrepen gronden is daarmee verzekerd.
Het vooroverleg conform van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening heeft plaatsgevonden en het plan is waar nodig aangepast.
Dit bestemmingsplan is voor de duur van zes weken ter inzage gelegd. In deze periode zijn geen zienswijzen op het plan binnengekomen.