direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied Hardenberg, Verlengde Broekdijk 6-6a Kloosterhaar
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0160.0000BP00436-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Voor de locatie Verlengde Broekdijk 6-6a in Kloosterhaar is een plan voor het aanpassen van de bestaande woonbestemming ontwikkeld. De initiatiefnemers willen de planologische situatie in overeenstemming brengen met de feitelijke situatie waarin het perceel door twee huishoudens wordt bewoond (inwoning). Het betreft het positief bestemmen van woningsplitsing waardoor er planologisch gezien twee woningen zijn toegestaan. Tevens wordt een klein gedeelte van de bedrijfsbestemming van de (voormalige) zandwinning omgezet naar een woonbestemming.
Hiervoor is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.

Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld om deze ontwikkeling mogelijk te maken.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Ligging

Het betreffende perceel ligt aan de Verlengde Broekdijk 6-6a in Kloosterhaar. Het plangebied ligt op circa 300 meter ten oosten van Kloosterhaar. Het plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Ambt-Hardenberg, sectie T, perceelnummers 881, 882, 2269, 2270, 2390 en 2391 (gedeeltelijk). In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven (rode ster).

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00436-VG01_0001.png"

Figuur 1.1: Ligging plangebied (bron: Topotijdreis.nl)

Begrenzing

De begrenzing van het plangebied is in figuur 1.2 weergegeven (rood omkaderd). In dit figuur is een luchtfoto weergegeven waarop Verlengde Broekdijk 6 en 6a in Kloosterhaar te zien zijn. Het plangebied omvat de huidige woonbestemming en de direct aansluitende gronden die in gebruik zijn bij de woningen.

Zie de verbeelding voor de exacte begrenzing van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00436-VG01_0002.png"
Figuur 1.2: begrenzing plangebied (bron: PDOKviewer)

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

Voor de Verlengde Broekdijk 6 en 6a in Kloosterhaar geldt het bestemmingsplan 'Bestemmingsplan buitengebied Hardenberg, Reestdal en Bergentheim-Zuid'. Het bestemmingplan 'Bestemmingsplan buitengebied Hardenberg, Reestdal en Bergentheim-Zuid' is door de gemeenteraad van Hardenberg op 23-4-2013 vastgesteld. In figuur 1.3 is een fragment uit de verbeelding van dit bestemmingsplan opgenomen. Tevens gedlt het bestemmingsplan "Facetherziening parkeren Hardenberg" (vastgesteld 17-7-2018) en het bestemmingsplan "Buitengebied Hardenberg, Kleine windturbines bij agrarische bedrijven" (vastgesteld 21-6-2022).

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00436-VG01_0003.png"

Figuur 1.3: Uitsnede bestemmingsplan ''Bestemmingsplan buitengebied Hardenberg, Reestdal en Bergentheim-Zuid' (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

Aan het plangebied zijn de bestemmingen 'Wonen - Besloten veenontginningslandschap' en "Bedrijf - Besloten veenontginningslandschap" met een functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf-zandwinning' toegekend. De gronden zijn daarmee in eerste instantie bestemd voor wonen met inbegrip van aan-huis-gebonden-beroepen binnen de woonbestemming. De bestemming 'wonen' staat maximaal het aantal bestaande woningen toe. Dat is in deze situatie planologisch gezien één woning. In de bestaande situatie is er sprake van (legale) inwoning, en wordt de woning wordt bewoond door twee huishoudens, terwijl het bestemmingsplan één wooneenheid toestaat. De wens is dat de woning planologisch wordt gesplitst in twee wooneenheden.

Voor de geldende bedrijfsbestemming geldt dat uitsluitend een zandwinning is toegestaan ter plekke van de betreffende functieaanduiding binnen deze bedrijfsbestemming. De zandwinning wordt beëindigd en de gronden worden verkocht. Een deel van deze gronden is aangekocht door initiatiefnemer.

Het geldende bestemmingsplan staat planologisch gezien geen twee woningen toe. Een herziening van het geldende bestemmingsplan is noodzakelijk.

1.4 De bij het plan behorende stukken

Het onderhavige bestemmingsplan 'Buitengebied Hardenberg, Verlengde Broekdijk 6-6a Kloosterhaar' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.

  • Verbeelding (identificatie NL.IMRO.0160.0000BP00436-VG01);
  • Bijlagen bij de toelichting;
  • Regels;
  • Bijlagen bij de regels.

1.5 Leeswijzer

De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.

Hoofdstuk 2 Het plan

2.1 Huidige situatie

In de huidige situatie is er aan de Verlengde Broekdijk 6 en 6a in Kloosterhaar sprake van één pand waarbij er sprake is van een inwoonsituatie. Het geheel oogt als een dubbele woning en is gescheiden in Verlengde Broekdijk nummer 6 en nummer 6a. De percelen zijn ook kadastraal gescheiden. Beiden hebben hun eigen oprit. Aan de westzijde en aan de achterzijde staan enkele bijgebouwen die behoren bij de woning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00436-VG01_0004.png"

Figuur 2.1: Luchtfoto huidige situatie (bron: GoogleMaps)

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00436-VG01_0005.png"
Figuur 2.2: Aanzicht vanaf de Verlengde Broekdijk (Google Streetview)

Aan de drie zijden van het plangebied grenst de bestemming (voormalige) zandwinning. Aan weerszijden van het perceel is deze bedrijfsbestemming ingevuld met groen (bomen). Aan de overzijde van de weg bevinden zich een aantal vrijstaande woningen en een bedrijfsbestemming waar een houthandel is gevestigd.

2.2 Toekomstige situatie

In de huidige situatie wordt het pand bewoond door twee huishoudens en oogt het geheel als een dubbele woning. Initiatiefnemer wenst de planologische situatie in overeenstemming te brengen met de feitelijke situatie, waarin er sprake is van twee wooneenheden, woningsplitsing. In de nieuwe situatie ontstaan er twee wooneenheden met elk hun eigen bouwperceel.
Daarbij wordt een gedeelte van de grond direct rondom de woningen bij de woonbestemming getrokken, zodat deze voor de woningen gebruikt kan worden.

In praktische zin zullen er geen wijzigingen zijn noch is er op dit moment sprake van verbouw- of nieuwbouwplannen voor de woning of bijgebouwen. De percelen zijn al kadastraal gescheiden en elke woning heeft zijn al eigen oprit. Op het terrein is voldoende ruimte om te parkeren door de bewoners.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kunnen we inspelen op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • Sterke en gezonde steden en regio's;
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling past binnen sterke en gezonde steden en regio's. Voorliggend plan biedt de mogelijkheid het woon- en leefklimaat te verbeteren binnen het plangebied. Het plan raakt verder geen nationale belangen en past daarmee binnen de prioriteiten van de NOVI

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. De toelichting bij het bestemmingsplan bevat daartoe een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat een toelichting tevens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.

De beschrijving van de behoefte aan de betreffende, 'stedelijke ontwikkeling', moet inzichtelijk maken of, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand.

De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.

Onderhavig plan

Dit bestemmingsplan maakt een woningsplitsing (planologisch) mogelijk. Het bestemmingsplan brengt in feite de planologische situatie in overeenstemming met de bestaande situatie, waarin sprake is van de huisvesting van twee huishoudens op basis van een inwoonsituatie.

Voor woningbouw geldt op basis van jurisprudentie dat er sprake is van een stedelijke ontwikkeling als er 12 of meer woningen worden gerealiseerd. Dat is hier niet aan de orde (ABRvS 25 maart 2015; ECLI:NL:RVS:2015:953).
Overigens geldt dat ook wanneer de Ladder niet van toepassing is, zal gemotiveerd moeten worden dat de ontwikkeling voldoet aan een goede ruimtelijke ordening en uitvoerbaar is (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921).

Het al dan niet toenemen van het ruimtebeslag is een belangrijk criterium voor het aanmerken van een ontwikkeling als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Indien er wel sprake is van een (geringe) toename van bouwmogelijkheden, dan is doorgaans sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Indien er in het geheel geen sprake is van toename van het ruimtebeslag, dan is de Afdelingslijn dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, zo overweegt de Afdeling in haar uitspraak van 10 december 2014 (zaak nr. 201310814/1/R1).

Deze bewoording wordt enigszins bijgesteld door een uitspraak door de Raad van State van 18 februari 2015 (zaak nr. 201311211/1/R3). Daarin is sprake van een uitbreiding van de planologische gebruiksmogelijkheden van feitelijk bestaande units in een bedrijfsverzamelgebouw.

Met dit bestemmingsplan wordt de huisvesting van de twee bestaande huishoudens (twee woningen) positief bestemd. Feitelijk gezien leidt dit niet tot een extra woning, wel ontstaan er wat meer bouwmogelijkheden ten aanzien van bijbehorende bouwwerken. Dit is echter kleinschalig gezien de bebouwing die reeds is gerealiseerd.

Gelet op het feit dat in het onderhavige plan:

  • er geen sprake is van nieuw beslag op de ruimte;
  • er sprake is van een relatief kleinschalige ontwikkeling, gelieerd aan het buitengebied;
  • er sprake is van een aanvaardbare ontwikkeling, die in het kader van een 'goede ruimtelijke ordening' aanvaardbaar is;

kan gesteld worden dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling en toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking achterwege kan blijven.

3.2 Provinciaal beleid Overijssel

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur aangehaald in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening.

Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.

3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel van de provincie Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • generieke beleidskeuzes;
  • ontwikkelingsperspectieven;
  • gebiedskenmerken.

Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase het zgn. principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gehanteerd. Hierin komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaand bebouwd gebied wordt benut, voordat er uitbreiding in de groene omgeving kan plaatsvinden.

Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend en verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.

Ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.

Gebiedskenmerken 

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00436-VG01_0006.png"

Figuur 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: provincie Overijssel)

Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

Generieke beleidskeuzes

Of een ontwikkeling mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes.Hieronder wordt het plan getoetst aan de relevante artikelen uit de Omgevingsverordening Overijssel.

Artikel 2.1.3 Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik
lid 1

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
  • dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.

lid 2
Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving voorzien uitsluitend in ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen anders dan de uitleg van steden en dorpen wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat (her)benutting van bestaande erven en/of bebouwing in de Groene Omgeving in redelijkheid niet mogelijk is;
  • dat mogelijkheden voor combinatie van functies op bestaande erven optimaal zijn benut.

Toets
In onderhavig bestemmingsplan is er sprake van het positief bestemmen van de feitelijke situatie waarbij twee huishoudens op het erf wonen. Planologisch zijn er in de toekomstige situatie twee woningen toegestaan. De bestaande bebouwing blijft behouden. De ontwikkeling is zodanig dat er geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Er is al sprake van een woonbestemming, waarbij er geen extra ruimtebeslag wordt gedaan op de Groene Omgeving. Het erf kan reeds worden gebruikt voor stedelijke functies: functies van steden en dorpen zoals wonen, bedrijvigheid, detailhandel, horeca, maatschappelijke, educatieve, culturele en reiligieuze voorzieningen met de bijbehorende infrastructuur, stedelijk water en stedelijk groen.
Het bestemmingsvlak wordt vergroot met de bestaande tuin bij de woning, waar zich ook bijgebouwen bevinden, zodat deze ook een passende bestemming verkrijgt.

artikel 2.1.5 Ruimtelijke kwaliteit
In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.

Toets
Voorliggend plan heeft betrekking op het bestemmen van de bestaande situatie waarin twee huishoudens het pand bewonen (inwoning) Het geheel oogt als twee woningen en dit plan voorziet in het planologische toestaan van twee woningen. De feitelijke situatie wijzigt niet, maar betreft een woningsplitsing.

Voor het erf is een landschapsplan gemaakt, waarbij de landschappelijke inpassing is vastgelegd, zie Bijlage 1 Landschapsplan. Het betreft een bestaand erf en het grootste gedeelte van de beplanting is passend in de omgeving en blijft daarom behouden.

Aan de westzijde op het perceel wordt een vogelbosje aangeplant.

Dit is vastgelegd in het Landschapsplan en zal in de regels worden vastgelegd.

Artikel 2.2.2 Realisatie nieuwe woningen

  • 1. Bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wabo, voorzien uitsluitend in de mogelijkheid tot het realiseren van nieuwe woningen als de behoefte daaraan is aangetoond door middel van actueel onderzoek woningbouw.

Toets

Voorliggende ontwikkeling betreft het planologisch toestaan van twee woningen. In de huidige situatie is er sprake van inwoning, waarbij er twee huishoudens op het erf wonen. In de nieuwe situatie zal er ook sprake zijn van huisvesting van de twee (bestaande) huishoudens. Er wordt voldaan aan de behoefte vanwege het feit dat de planologisch gezien, extra woning wordt bewoond door het reeds aanwezige huishouden.

Ontwikkelingsperspectieven

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn uitsluitend de ontwikkelingsperspectieven voor de landelijke omgeving van belang. In figuur 3.2 is een fragment van de kaart van de ontwikkelingsperspectieven behorende bij de Omgevingsvisie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00436-VG01_0007.png"

Figuur 3.2: Fragment ontwikkelingsperspectievenkaart, Omgevingsvisie Overijssel, de locatie is omlijnd (bron: provincie Overijssel)

Het plangebied ligt in het ontwikkelingsperspectief 'Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap'. De gebieden binnen dit perspectief krijgt verdere modernisering en schaalvergroting van de landbouw in combinatie met verduurzaming. Dit perspectief biedt ruimte aan concurrerende en innovatieve vormen van landbouw en aan opwekking van hernieuwbare energie.

De voorgenomen ontwikkeling waarbij het bestemmingsvlak wordt aangepast, beperkt de mogelijkheden voor de landbouw niet. De bestaande woning blijft gehandhaafd en er wordt planologisch gezien een woning toegevoegd. Tevens krijgt de tuin een passende bestemming waardoor het bestemmingsvlak wordt vergroot.

De plannen doen geen afbreuk aan het eigen karakter van het gebied en leveren geen extra belemmeringen op voor de landbouw in de omgeving.

Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en de laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt. Het plangebied is gelegen in het landelijk gebied. In het gebied zijn de kenmerken van de 'stedelijke laag' niet meer aanwezig. Daarom kan toetsing van het plan aan deze gebiedskenmerken achterwege blijven.

Natuurlijke laag

De natuurlijke laag geeft aan het gebied het kenmerk 'Stuwwallen' (zie figuur 3.3).

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00436-VG01_0008.png"

Figuur 3.3: Natuurlijke laag, Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)

De stuwwallen zijn opgestuwde aardlagen en zijn vaak nog zichtbaar door de vaak grote hoogteverschillen. De verschillende stuwwallen hebben zich in de loop van de tijd allemaal anders ontwikkeld. Sommige zijn ongemoeid gelaten, andere niet.
Als er ontwikkelingen plaatsvinden dan dragen deze bij aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en van de overgang tussen stuwwal en omgeving.

Toets
In het plangebied en de directe omgeving zijn geen hoogteverschillen (meer) zichtbaar. Aansluitend aan de noordzijde van het plangebied is een zandwinningsplas waardoor eventuele kenmerken van de stuwwallen niet meer aanwezig zijn. De verdere directe omgeving is grotendeels in gebruik als landbouwgrond en daar zijn evenmin hoogteverschillen zichtbaar.
In dit plan blijft de bestaande bebouwing behouden en krijgt de tuin een passende bestemming, waardoor er geen werkzaamheden plaatsvinden die het hoogteverschil wijzigen.

Het voorliggende plan doet geen afbreuk aan de kenmerken van de natuurlijke laag.

Laag van het agrarisch cultuurlandschap

De laag van het agrarisch cultuurlandschap kent het kenmerk 'Oude hoevenlandschap' aan het gebied toe. In figuur 3.4 is een fragment van de betreffende kaart weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00436-VG01_0009.png"
Figuur 3.4: Laag van het agrarische cultuurlandschap, Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)

Het Oude hoevenlandschap kenmerkt zich als een landschap met verspreide erven. Het werd ontwikkeld nadat de complexen met de grote essen bezet waren en er nieuwe ontwikkelingsruimte werd gezocht. Dit landschap is meer kleinschalig dan het essenlandschap.
Als richting voor dit landschap wordt aangegeven dat ontwikkelingen bijdragen aan behoud en accentuering van de groenstructuur en routes van dit landschap en aan de samenhang en de karakteristieke verschillen tussen de landschapselementen: de erven met erfbeplanting; open es; beekdal, voormalige heidevelden, mate van openheid en kleinschaligheid.

Toets
In de omgeving van het plangebied bevinden zich divers verspreide erven. De aansluitende grond rondom het plangebied heeft geen kenmerken van het oude hoevenlandschap meer, doordat in het midden van de jaren '70 men is begonnen met het winnen van zand en daardoor het landschap is gewijzigd.
Zoals aangegeven wijzigt de daadwerkelijke situatie niet echt, doordat de bebouwing blijft behouden en de woningsplitsing planologisch wordt vastgelegd.

Het voorliggende plan doet geen afbreuk aan de kernmerken van de Laag van agrarisch cultuurlandschap.

Laag van de beleving

Het plangebied valt in de Laag van de beleving onder het kenmerk 'donkerte'.
De donkere gebieden geven een indicatie van de 'buitengebieden' van Overijssel. De natuurcomplexen en de grote landbouwgebieden. In de donkere gebieden is het 's nachts nog echt donker.
In deze donkere gebieden wordt gestuurd op alleen minimaal noodzakelijke toepassing van kunstlicht. Aandacht voor vermijden van onnodig kunstlicht bij ontwikkelingen in het buitengebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00436-VG01_0010.png"
Figuur 3.6: Laag van de beleving, Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)

Toets
Het voorliggende plan voorziet in het vastleggen van de bestaande situatie, waarbij de woningsplitsing van één naar twee woningen, planologisch wordt vastgelegd. De daadwerkelijke situatie zal niet veranderen, de bebouwing blijft gehandhaafd. Dat betekent dat er geen extra licht door een extra woning zal ontstaan. De mate van kunstlicht zal hetzelfde blijven als in de bestaande situatie.
Het plan doet geen afbreuk aan de kenmerken van de Laag van de beleving.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Landstad Hardenberg

Sinds 2021 beschikt de gemeente Hardenberg over een eigen omgevingsvisie. In deze visie is het verhaal van de gemeente Hardenberg voor het heden en de komende 20 jaar uitgewerkt. Deze omgevingsvisie is samengesteld met participatie van vele stakeholders uit allerlei sectoren. In de visie komt alles samen in het verhaal van de gemeente tot 2040. Het verhaal heet 'Landstad Hardenberg'. Hierin is de functie voor de hele regio verder uitgebouwd. De rode draad in de gemeente is als volgt:

  • De gemeente en samenleving zijn verbonden. De Hardenbergers hebben altijd de blik naar buiten. Ze zien voortdurend kansen. Door een goede samenwerking tussen inwoners, overheid en bedrijfsleven benutten we de kansen die zich voordoen. De gemeente speelt in op toekom
  • stige veranderingen, veert mee, verbindt en investeert waar nodig.
  • De kernen zijn onderling sterk verbonden. Platteland en stad raken steeds meer verweven. De gemeente combineert de kracht van het platteland met een compleet stedelijk voorzieningenniveau. Voor een grensgemeente is dat een unieke prestatie.
  • De gemeente zoekt de regionale verbinding. Hardenberg is onderdeel van de regio Zwolle. Daarnaast zijn er sterke verbindingen met Twente en Drenthe.

Hardenberg staat voor grote uitdagingen. Een groeiende bevolking en economie zijn voor een grensregio niet vanzelfsprekend. Integendeel. Dit vraagt om blijvende inspanningen en investeringen. De gemeente kan niet doorbouwen zoals het groot is geworden. Het gebruik van het platteland verandert. Dat vraagt om ontwikkeling van bebouwing die samengaat met ruimtelijke kwaliteit, landschap en natuur. Stad en land vullen elkaar steeds meer aan en houden elkaar in balans. Samen vertellen zij het verhaal van de functieverandering van het Hardenbergse platteland. Of-of-denken maakt plaats voor en-en-denken. De gemeente wil de kwaliteiten van het buitengebied versterken door stedelijke elementen aan te brengen. Tegelijkertijd blijft de gemeente werken aan het binnenstedelijk woon- en leefklimaat met vitale en bruisende centra in Hardenberg en Dedemsvaart.

De gemeente Hardenberg staat niet op zichzelf. Sociale, maatschappelijke en economische relaties zijn steeds (boven)regionale. Hardenberg wordt steeds afhankelijker van de omliggende regio’s. Omgekeerd geldt hetzelfde. De gemeente speelt daar op in. Per opgave kiest de gemeente het juiste schaalniveau voor de aanpak en samenwerking. De gemeente gaat ‘spelen met schalen’. De gemeente staat voor een nieuwe schaalsprong.

Om deze schaalsprong te kunnen maken zijn vier uitgangspunten opgesteld.

  • 1. De groei vasthouden en doortrekken;
    De gemeente blijft inzetten op groei van de economie en de werkgelegenheid. Hardenberg streeft naar een positieve arbeidsmarktbalans. Volgens de prognoses groeit de bevolking tot 2040. Tot 2050 groeit ook het aantal huishoudens, en daarmee de woningbehoefte. Terwijl de bevolking groeit, neemt de beroepsbevolking geleidelijk af door vergrijzing. Dit kan Hardenberg positief beïnvloeden door jonge gezinnen en startende huishoudens aan te trekken. De Regio Zwolle krijgt van het Rijk een groeiopgave van naar verwachting 40.000 tot 60.000 woningen in 2040. Hiervan kan en wil de gemeente in ieder geval 1.000 woningen voor haar rekening nemen.
  • 2. Kwaliteiten toevoegen wordt belangrijker;
    Groei is geen doel op zich maar moet bijdragen aan welvaart en welzijn van onze inwoners. De gemeente bouwt bestaande kwaliteiten uit en voegt nieuwe toe aan de leefomgeving en economie. De gemeente schept een gunstig vestigingsklimaat voor nieuwe bedrijven. Nieuwbouw is hiervoor niet voldoende. Verbeteringen in het woon, leef- en werkklimaat werken als een vliegwiel voor de lokale welvaart en het welzijn van de inwoners.

  • 3. Ruimte als troefkaart;
    Ruimte is de troefkaart. Er is in Hardenberg een hoge woontevredenheid. De gemeente wil deze kwaliteit behouden en versterken door:
    • 1. versterken van landbouw en natuur;
    • 2. verbetering van het leef- en woonmilieu;
    • 3. zorgen voor passend woningaanbod en versterken sociale samenhang;
    • 4. op peil houden van voorzieningenniveau.
  • 4. Bereikbaarheid en samenwerking als randvoorwaarden.
    Hardenberg is de op één na grootste gemeente in zowel de regio Zwolle als de Dutch TechZone. Beide samenwerkingsverbanden zijn belangrijk om onze ambities en opgaven te realiseren. Vooral voor de bereikbaarheid en de economie. En daarmee ook voor onderwijs en scholing. Hardenberg moet daarom uitgroeien tot een netwerkgemeente bij uitstek. Dit vraagt om intensivering van de samenwerkingsrelaties, specifiek met de regio Zwolle. Goede bereikbaarheid is hierbij een belangrijke voorwaarde. De gemeente zet zich in voor snelle verbindingen met Twente en Zwolle.

Thema's

De visie is vertaald in vier thema's voor ontwikkeling. Dit betreffen de volgende:

  • 1. Hardenberg in balans: over de verscheidenheid van het landelijk gebied;
  • 2. Hardenberg voor elkaar: over stedelijke ontwikkeling, een vitale samenleving en leefbare kernen;
  • 3. Hardenberg knooppunt: over een vitale economie en goede bereikbaarheid;
  • 4. Hardenberg duurzaam: over de energietransitie, klimaatadaptatie en een circulaire economie.

Binnen elk thema heeft de gemeente ambities en staat de gemeente voor opgaven. Samen vormen ze de agenda voor toekomstige samenwerkingen. In dit geval is met name het thema 'Hardenberg in balans' relevant, aangezien deze gaat over het landelijk gebied, waar het plangebied onderdeel van is.

Hardenberg in Balans
Ten aanzien van dit thema's heeft de gemeente zes ambities opgesteld, dit betreffen de volgende:

  • 1. De gemeente houdt het landelijk gebied vitaal;
  • 2. De gemeente behoud en versterkt natuur en landschap, economie en samenleving:
  • 3. De gemeente maakt ruimte voor klimaatadaptatie en de energietransitie met aandacht voor de kwaliteit, het gebruik en de waarden in het landelijk gebied;
  • 4. De gemeente benaderd ontwikkelopgaven en vraagstukken gebiedsgericht;
  • 5. De gemeente stimuleert nieuwe samenwerkingsvormen en strategische partnerschappen tussen ondernemers, onderzoek, onderwijs en overheden;
  • 6. De gemeente zorgt voor passend hergebruik van vrijkomende agrarische bebouwing.

Opgaven per gebied
De gemeente zet zich al lang in om ontwikkelingen in het buitengebied bij te laten dragen aan versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Het beleid beschrijft daarom voor elk landschapstype de belangrijkste gebiedskenmerken en ontwikkelingsrichtingen. Bij het maken van dit beleid waren zowel bewoners als professionals betrokken. De resultaten zijn vastgelegd in Landschap-Identiteit-Kaarten (LIK’s). Deze LIK's (uit 2009) vormen de natuurlijke onderlegger voor ontwikkelvisies voor verschillende deelgebieden en zijn opgesteld als basis voor de bestemmingsplannen voor het buitengebied.

Het plangebied ligt in het LIK 'Bergentheim-zuid', in een besloten veenontginningslandschap. Het gaat hier om een gemengd gebied. De ontwikkelingsmogelijkheden liggen in het faciliteren en doorontwikkelen van de bestaande bedrijven. Daar waar agrarische bebouwing vrijkomt, is er ruimte voor nieuwe kleinschalige bedrijvigheid.

Toets
Dit bestemmingsplan maakt woningsplitsing mogelijk, waarbij de bestaande inwoonsituatie planologisch wordt omgezet en twee woningen zijn toegestaan. Het landelijke gebied kent verscheidenheid aan functies, ook rondom het plangebied bevinden zich diverse functies zoals bedrijven, woningen en agrarische bedrijven.
Deze woningsplitsing draagt bij aan het behoud van de woonfunctie en daarmee aan het behoud van de leefbaarheid van het buitengebied.
Doordat de woningen en het bijbehorende erf gehandhaafd blijven, heeft het voorliggende bestemmingsplan geen invloed op het landschap. Voor het plangebied is een landschapsplan opgesteld voor de landschappelijke inpassing van de locatie, zie Bijlage 1 Landschapsplan.

3.3.2 Visienota Buitengebied Hardenbeg
3.3.2.1 Algemeen

De gemeente Hardenberg heeft de hoofdlijnen van het nieuwe ruimtelijke beleid voor het totale buitengebied van de gemeente Hardenberg geformuleerd in de 'Visienota Buitengebied Gemeente Hardenberg'. De nota richt zich vooral op de realisatie van ruimtelijke kwaliteiten in het buitengebied.

De ruimtelijke visie zoals vastgelegd in de visienota heeft de basis gevormd voor de bestemmingsplannen “Buitengebied Hardenberg, Reestdal en Bergentheim-Zuid” en “Buitengebied Hardenberg”. De hoofddoelen van het ruimtelijk beleid zoals verwoord in de 'Visienota Buitengebied' zijn:

  • Op een duurzame en efficiënte wijze ruimte scheppen voor de verschillende ruimtevragende functies;
  • Het vergroten van de leefbaarheid van het platteland;
  • Het vergroten van de ruimtelijke kwaliteit.

Deze hoofddoelen zijn in de visienota als volgt vertaald:

  • 1. een thematische benadering van het buitengebied (8 thema's);
  • 2. een gebiedsgerichte benadering van het buitengebied;
  • 3. uitgangspunt hierbij: de landschapstypen en de visuele landschapskenmerken;
  • 4. een ontwikkelingsgerichte wijze van bestemmen.
3.3.2.2 Thematische benadering - visie

De visie voor de 8 thema's wordt hierna weergegeven, waarbij in wordt gegaan op het voor voorliggend plan van belang zijnde aspect 'Wonen'.

Wonen

Voor wat betreft de functie 'Wonen' heeft de gemeente haar gemeentelijke beleid verwoord in een aantal uitgangspunten/doelstellingen, te weten:

  • Behoud van een gevarieerd woningaanbod in het buitengebied, zowel qua inhoud van de woningen als qua verschijningsvorm;
  • De afstemming van de maximale inhoudsmaat van woningen in het buitengebied op de gebiedskenmerken;
  • Het bieden van ruime mogelijkheden voor inwoning;
  • Het bieden van de mogelijkheid om aan vrijgekomen agrarische bedrijfsgebouwen een woonfunctie toe te kennen; waarbij ruimere mogelijkheden gelden naarmate meer oppervlakte aan landschapsontsierende bedrijfsgebouwen worden afgebroken;
  • Het tegengaan van permanente bewoning van recreatiewoningen;
  • Het bieden van ruimte voor opvulling van open gaten in bebouwingslinten met woningbouw of kleinschalige bedrijvigheid.


De gemeente sluit een toename van de woonfunctie in het buitengebied niet uit. Wel wordt uitgegaan van optimale benutting van de bestaande bebouwing. Wonen in het buitengebied wordt niet meer gezien als een ongewenste functie maar als een waardevol bestandsdeel van het totale woningaanbod van de gemeente. De gemeente streeft dan ook naar het in stand houden van een gevarieerd aanbod aan woonmilieus. In de gebieden die worden aangewezen als landbouwontwikkelingsgebied wordt zeer terughoudend omgesprongen met een toename van de woonfunctie. Het opnieuw opnemen van een woonfunctie mag geen belemmeringen opleveren voor bestaande functionerende agrarische bedrijven.

3.3.2.3 Deelgebied 3 'Dedemsvaart-Zuid, Colenbranderbos, Slagharen-Oost/West, De Krim, Bergentheim-Zuid

Het plangebied ligt in het deelgebied 'Dedemsvaart-Zuid, Colenbranderbos, Slagharen-Oost/West, De Krim, Bergentheim-Zuid'. Het landschapstype in dit deelgebied betreft het veenontginningslandschap. Dit is goed te zien aan de openheid/regelmatigheid, vlakke ligging, openstrekkende strokenverkaveling en bebouwing langs de ontginningsassen. De huidige ontwikkelingen in het gebied richten zich vooral op de landbouw, foerageergebied voor overwinterende vogels. De ontwikkelingsrichting, gericht op de toekomst, gaat uit van versterking van de landbouwfunctie.


In afbeelding 3.7 is de ligging van het plangebied in het desbetreffende deelgebied weergegeven aan de hand van een lichtblauwe ster.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00436-VG01_0011.png"
Figuur 3.7: ligging van het plangebied in deelgebied 3 van de Visienota Buitengebied (bron: gemeente Hardenberg)

Toets
In voorliggend geval wordt een bestaande woning met inwoning in het buitengebied omgezet naar twee reguliere woningen. Hierbij is planologisch gezien sprake van toevoeging van één wooneenheid (de om te zetten inwoning). Met de toevoeging blijft een gevarieerd woningaanbod en woonmilieu in het buitengebied behouden en wordt daarnaast bestaande bebouwing optimaal benut, aangezien de wooneenheid wordt toegevoegd binnen het bestaande pand. Met het toevoegen van een wooneenheid wordt dan ook voorzien in een waardevol bestandsdeel van het woningaanbod van de gemeente. Daarnaast wordt bijgedragen aan de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied, als gevolg van de landschappelijke inpassing (zie Bijlage 1 bij deze toelichting) en worden daarmee de kwaliteiten van het landelijk gebied versterkt.

In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de eventuele gevolgen voor de directe omgeving.

Geconcludeerd kan worden dat het plan in overeenstemming is met deze Visienota.

3.3.3 Landschap Identiteit Kaart (LIK)
3.3.3.1 Inleiding

De gemeente wil de regie voeren op de ontwikkeling van het landelijk gebied. Daarbij wil de gemeente een meer richtinggevende rol gaan innemen, gericht op het versterken van de ruimtelijke kwaliteit. Om er achter te komen welke functies in welke omgeving wenselijk zijn, zijn Landschap-Identiteit-Kaarten (LIK's) opgesteld. Deze geven kennis over de identiteit van de deelgebieden. De identiteit van het gebied komt voort uit de ontstaansgeschiedenis en de daarmee samenhangende landschapstypen. In de LIK is daarom een onderscheid gemaakt tussen de verschillende landschapstypen die in het gebied voorkomen. Er zijn in totaal zeven deelgebieden. Het plangebied ligt in deelgebied: Bergentheim-Zuid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00436-VG01_0012.png"
Figuur 3.8: Uitsnede LIK (bron: gemeente Hardenberg)

Besloten veenontginningslandschap

Onderhavig plangebied ligt in het 'besloten veenontginningslandschap'. Dit is in afbeelding 3.8 weergegeven waarbij het plangebied is aangegeven met een gele cirkel, het besloten veenontginningslandschap wordt hier weergegeven in het bruin. Het besloten veenontginningslandschap kenmerkt zich door:

  • Rationele rechthoekige strookvormige verkaveling;
  • Structuur van hoofdwijken herkenbaar in wegenstructuur;
  • Glooiend landschap (dekzandrug), half open landschap;
  • Verspreide bebouwing langs wegen, bebouwing op afstand van de weg, diverse bouwstijlen, bebouwingslint De Belt en Dedemsvaartseweg, arbeiderswoningen Kikkerhoek en Dommerswijk;
  • Bebouwing verstrooid op erf;
  • Kronkelig wegenpatroon;
  • Perceelgrensbeplanting, wegbeplanting.

Toets
De bebouwing op het erf blijft gehandhaafd, waardoor het beeld van de bestaande, nabije omgeving/landschap wijzigt. De bestaande inheemse beplating blijft behouden, aangezien deze passend is bij het erf en omgeving.

Op het perceel zelf zal een vogelbosje langs de weg worden aangeplant als aanvulling op de bestaande erfbeplating. Deze is opgenomen in het landschapsplan en daarin zijn de soorten en de maatvoering van de beplanting aangegeven.
Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan de uitgangspunten van de zijnde LIK.

3.3.3.2 Ontwikkelingsvisie Reestdal & Bergentheim-zuid

De ontwikkelingsvisie voor het besloten veenontginningslandschap binnen deelgebied Reestdal & Bergentheim-Zuid is als volgt gedefinieerd:

  • Halfopen landschap;
  • Behoud landschapselementen;
  • Diverse functies.

Voor landschap geldt voor ontwikkelingen: het halfopen landschap als uitgangspunt en behoud doorzichten.

Toets
Aan de hand van het landschapsplan wordt het plangebied landschappelijk ingepast, waardoor het plan een positieve invloed heeft op de identiteit van het veenontginningslandschap, zoals omschreven. Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan de uitgangspunten van de van toepassing zijnde LIK.

3.3.4 Kaderstellende beleidsnotitie woningsplitsing bij inwoning

Op 23 januari 2018 heeft het college van burgemeester en wethouders de beleidsnotitie vastgesteld ten behoeve van inwoonsituaties en de bijbehorende problemen die kunnen ontstaan. In de "Kaderstellende beleidsnotitie woningsplitsing bij inwoning" is vastgelegd in welke situaties bij legale inwoonsituaties kan worden meegewerkt aan woningsplitsing.

Daarvoor gelden een aantal voorwaarden:

  • 1. Er moet sprake zijn van een bestaande situatie waarin er twee huishoudens in één woning zijn gehuisvest.
  • 2. De inwoonsituatie moet zijn vergund danwel anderszins legaal zijn ontstaan voor de vaststelling van het nu geldende bestemmingsplan danwel de nu geldende beheersverordening en moet sedertdien onafgebroken hebben bestaan.

Toelichting: Door de opname van deze bepaling is duidelijk dat nieuwe inwoonsituaties niet voor

woningsplitsing in aanmerking komen. Voor het buitengebied gelden twee data, namelijk 23 april 2013 (Buitengebied Hardenberg, Reestdal en Bergentheim-Zuid) en 1 oktober 2013 (Buitengebied Hardenberg)

  • 3. Er moet voor beide woningen worden voldaan aan de eisen uit het bouwbesluit en de bouwverordening voor zelfstandige woningen.
  • 4. Er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de huidige bouw- en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en/of bestemmingen.
  • 5. De geluidsbelasting vanwege een weg of spoorweg mag de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder niet overschrijden.

Voor het buitengebied gelden aanvullende voorwaarden:

  • 6. Er mag geen uitbreiding plaatsvinden van de op grond van de geldende bouwregels toegestane bebouwde oppervlakte en het bouwvolume van de hoofd- en bijgebouwen.
  • 7. In afwijking van het onder 1 bepaalde kan een toename van de bebouwde oppervlakte worden toegestaan voor zover dit verband houdt met bouwkundige eisen danwel voor zover dit de ruimtelijke kwaliteit ten goede komt.
  • 8. Inpassing op het erf en in het landschap moet plaatsvinden aan de hand van een ruimtelijke kwaliteitsplan.

Toetsing
Ad 1 en 2
Er is sprake van een inwoonsituatie: er wonen twee huishoudens in één woning. De percelen zijn kadastraal gesplitst. Voor deze locatie geldt het bestemmingsplan "Bestemmingsplan Buitengebied Hardenberg, Reestdal en Bergentheim-Zuid" en daarmee geldt als peildatum 23-4-2013. De inwoonsituatie moet vóór deze datum zijn ontstaan.

Het perceel Verlengde Broekdijk 6 wordt sinds 8-6-2012 bewoond door 4 bewoners. Het perceel Verlengde Broekdijk 6a wordt in ieder geval sinds 1-1-2001 bewoond door 2 bewoners. Voor de diverse verbouwingen is vergunning verleend. Er is dus sprake van een legale situatie.
De inwoonsituatie is niet langer dan 1 jaar onderbroken geweest en daarmee is de woningsplitsing acceptabel.

Ad 3.
Er vindt geen nieuwbouw- of verbouwactiviteiten plaats.De laatste vergunning is verleend in 2014 en voldeed aan de eisen die golden. Het bestemmingsplan regelt de planologische mogelijkheden, niet de toetsing aan het Bouwbesluit. Na afloop van de bestemmingsplanprocedure moet initiatiefnemer een reguliere aanvraag om een omgevingsvergunning indienen voor het onderdeel 'bouwen'.

Ad 4 en 5
In hoofdstuk 4 van de toelichting zijn de omgevingsaspecten getoetst om te beoordelen of aangrenzende gronden en/of bestemmingen worden belemmerd. Eveneens wordt daar ingegaan op het geluidsaspect voor wegverkeerslawaai.

Ad 6 en 7
In de regels is vastgelegd dat de bestaande inhoud niet mag worden vergroot. De laatste vergunning is in 2014 verleend en geldt als bestaande inhoud.

Ad 8.
Voor het erf is een landschapsplan gemaakt, waarin de landschappelijke inpassing van de locatie is aangegeven. Deze is opgenomen als bijlage van de toelichting en als bijlage van de regels.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.

4.1 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Op 1 april 2011 is het huidige Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Op 7 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen doorgevoerd binnen dit besluit om de m.e.r.-procedure eenduidiger en overzichtelijker te maken, alsmede het aspect milieueffectrapportage explicieter te behandelen in aanvragen. Dit besluit heeft tot doel het vaststellen van mogelijke, ernstig nadelige milieugevolgen ten gevolge van een activiteit binnen de aanvraag.

Binnen het Besluit milieueffectrapportage zijn een tweetal mogelijkheden opgenomen hoe om te gaan met dit besluit bij een aanvraag. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd, maar onder de gestelde drempelwaarden blijft, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd en bovendien de gestelde drempelwaarden overstijgt, is de betreffende aanvraag m.e.r.-plichtig. Op dat moment zal een m.e.r.-rapportage op moeten worden gesteld.

Toets

Middels het voorliggende bestemmingsplan wordt een woningsplitsing planologisch vastgelegd. Er is geen sprake van een activiteit die op grond van onderdeel C van het Besluit milieueffectrapportage m.e.r.-plichtig is. Een woningsplitsing wordt niet expliciet benoemd in het Besluit milieueffectrapportage, maar de meest logische aansluiting kan worden gemaakt bij: 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'. Er geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht bij:

  • een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
  • een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer.

De in dit kader relevante vraag die eerst beantwoord dient te worden is, of met het onderhavig plan sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' zoals bedoeld in onderdeel D 11.2 van het Besluit milieueffectrapportage.

Het begrip 'stedelijk ontwikkelingsproject' is niet gedefinieerd. In de toelichting op het Besluit m.e.r. zijn wel een aantal voorbeelden van bouwprojecten opgenomen die als stedelijk ontwikkelingsproject kunnen worden aangemerkt. In dat kader wordt verwezen naar woningen, parkeerterreinen, theaters, sportcentra, kantoorgebouwen en dergelijke of een combinatie daarvan.

Of sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' hangt af van de concrete omstandigheden van het geval. Onder andere de aard en de omvang van de voorziene wijziging van de stedelijke ontwikkeling spelen daarbij een rol. Of de ontwikkeling per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kan hebben, is daarbij niet relevant.

Gelet op de uitspraak van de Raad van State van 31 januari 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:348) lijken de volgende aspecten relevant voor de vraag of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject:

  • de aard en omvang van de ontwikkeling;
  • de vormgeving en opzet;
  • de schaalgrootte;
  • de ligging;
  • de voorgenomen functie(wijziging), en;
  • de vraag of sprake is van een bestaand of van een te realiseren bouwwerk.

Hoewel het plan betrekking heeft op de planologische toevoeging van één woning binnen de bestaande woonbestemming en bestaand woonerf, kan gelet op de uitspraak van 12 juni 2019 worden geconcludeerd dat het plan niet voorziet in een nieuw stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in kolom 1 van categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Daarbij is van belang dat het ruimtebeslag van het nieuwe bestemmingsvlak beperkt is en dat de voorziene ontwikkeling niet gepaard gaat met een uitbreiding van de bebouwing op het perceel.

Al met al kan geconcludeerd worden dat het plan geen negatieve effecten heeft op het milieu en dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r.

4.2 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00436-VG01_0013.png"

Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering

Externe werking

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat in ernstige mate wordt aangetast. De gewenste woonfunctie betreft geen milieubelastende functie voor de omgeving. Van onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden, als gevolg van dit plan, is dan ook geen sprake

Interne werking
Bij de interne werking gaat het er met name om of de omgeving de nieuwe functie toelaat en of de omliggende bedrijven niet door de nieuwe functie onevenredig worden belemmerd.

Toets
In het voorliggende geval is er sprake van het omgevingstype 'rustig buitengebied'. Voor de richtafstanden die hierna worden genoemd, worden de bijbehorende richtafstanden gehanteerd.

Het plangebied grenst aan de bedrijfsbestemming waar uitsluitend een zandwinning is toegestaan. Een zandwinning is een categorie 4.1-bedrijf binnen richtlijnen van de VNG-brochure, waarvoor een richtafstand geldt van minimaal 200 meter.
Echter in de bestaande situatie wordt de woonbestemming al omsloten door deze bedrijfsbestemming en in de nieuwe situatie wordt het bestemmingsvlak voor wonen wat groter, maar wijzigen de afstanden niet. Vanwege het feit dat de zandwinning gaat haar activiteiten beëindigen op deze locatie en een deel van deze gronden door initiatiefnemer is aangekocht, kan toch worden gesproken van een goede ruimtelijke ordening.
Het zandwinnigsbedrijf wordt niet méér belemmerd door deze planwijziging, aangezien het zandwinningsbedrijf zich reeds moet houden aan de normen uit het Activiteitenbesluit milieubeheer.

Aan de overzijde van het plangebied bevinden zich reguliere woningen. Op het perceel Verlengde Broekdijk 7 bevindt zich een bedrijfsbestemming waar bedrijven in de categorie 1 en 2 zijn toegestaan. Bij bedrijven in de categorie 2 hoort een richtafstand van 30 meter. Deze bestemming bevindt zich in de nieuwe situatie op circa 50 meter van de woning. Deze afstand wijzigt niet ten opzichte van de bestaande situatie.

Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'milieuzonering' geen belemmering vormt voor deze planherziening.

4.3 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningverlening als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.

Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen;
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.

Toets

Het dichtstbijzijnde perceel met een agrarische bestemming (en vergunning voor houden van koeien) ligt op het perceel Verlengde Broekdijk 9 in Kloosterhaar. De planologische mogelijkheid bestaat voor het houden van pluimvee, waarvoor een richtafstand geldt van 200 m. Het bedrijf ligt op ruim 180 meter afstand. Dat zou bij het houden van pluimvee niet voldoende zijn, echter bevinden zich er op zeer korte afstand van dit agrarische perceel burgerwoningen (Verlengde Broekdijk 8 en 11). Deze vormen reeds een beperkende factor voor dit agrarische bedrijf.

In de nieuwe situatie blijft deze afstand gelijk, de woningen blijven namelijk behouden.

Het aspect 'geur' vormt geen belemmerende factor voor deze planherziening.

4.4 Bodem

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.

Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.

Toets

Voor de planherziening heeft Kruse Milieu bv een verkennend (asbest)bodemonderzoek conform NEN5740 en NEN5707 uitgevoerd (d.d. februari 2023), zie Bijlage 2 Verkennend (asbest) bodemonderzoek

Op basis van het vooronderzoek (conform NEN5725) is de onderzoekslocatie als onverdacht beschouwd.
Op basis van het uitgevoerde veldwerk en de resultaten van de analyses moet de hypothese 'onverdacht' formeel gezien worden verworpen aangezien er enkele overschrijdingen van de achtergrond- en streefwaarden zijn aangetoond. De hypothese 'verdacht voor asbest' kan worden verworpen, aangezien er geen asbest is aangetoond.

Conclusies en aanbevelingen uit het onderzoek:
In de bovengrond (BG I), de ondergrond (boring 1-5: 1.40 - 1.70 m-mv) en in het grondwater (PB 1) zijn enkele (zeer) licht verhoogde concentraties aangetoond. Voor een beschrijving en mogelijke verklaringen wordt verwezen naar de paragrafen 4.3 en 4.4 van het onderzoeksrapport. In de bovengrond (BG II) en in de ondergrond (OG) zijn geen verontreinigingen aangetoond. Aangezien de tussenwaarden niet worden overschreden, wordt het uitvoeren van nader onderzoek niet noodzakelijk geacht.
In het mengmonster van de fijne fractie MM FF - 01 is geen asbest aangetoond.

Uit milieukundig oogpunt is er geen bezwaar tegen de bestemmingsplanwijziging, aangezien de vastgestelde verontreinigingen geen risico's voor de volksgezondheid opleveren. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik (wonen).

4.5 Geluid

In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.

De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:

  • Woningen.
  • Onderwijsgebouwen (behoudens voorzieningen zoals een gymnastieklokaal).
  • Ziekenhuizen en verpleeghuizen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen zoals verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken, medische kleuterdagverblijven, etc.

Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.

Toets

Wegverkeerslawaai

Op grond van het artikel 74 van de Wet geluidhinder bevindt zich langs een weg een geluidszone, die aan weerszijde een breedte heeft van:

  • a. in stedelijk gebied:
      • voor een weg, bestaande uit drie of meer rijstroken: 350 meter;
      • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 200 meter;
  • b. in buitenstedelijk gebied:
      • voor een weg, bestaande uit vijf of meer rijstroken: 600 meter;
      • voor een weg, bestaande uit drie of vier rijstroken: 400 meter;
      • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 250 meter.

Deze zonering geldt niet:

  • c. voor wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied;
  • d. voor wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur geldt;
  • e. wegen waarvan op grond van een door de gemeenteraad vastgestelde geluidsniveau vaststaat dat de geluidsbelasting op 10 meter uit de as van de meest nabij gelegen rijstrook 48 dB (A) of minder bedraagt (art. 74, lid 3 Wgh).

Het perceel Verlengde Broekdijk 6-6a ligt in het buitengebied. De Verlengde Broekdijk is een weg waarvoor het 60 km/uur-regime geldt. De locatie valt binnen de wettelijke zonering van 250 meter van deze weg. Het betreft hier echter het planologisch vastleggen van de woningsplitsing. De bestaande woonhuizen blijven behouden.
Op grond van de Wet geluidhinder wordt een woning aangemerkt als een geluidsgevoelig object. Op grond van artikel 76, lid 3 Wgh geldt dat bij een vaststelling van een bestemmingsplan c.q. wijzigingsplan bestaande geluidsgevoelige bestemmingen gelegen in de zone van bestaande wegen niet getoetst hoeven te worden. In voorliggend geval is er sprake van een bestaande woning die gesplitst wordt in twee afzonderlijke woningen. Daarmee is er geen sprake van het toevoegen van een geluidsgevoelig object, aangezien de bewoning van het gebouw reeds is toegestaan.


Een akoestisch onderzoek wordt daarom niet nodig geacht.

Industrielawaai

Er is hier geen sprake van een gezoneerd industrieterrein in de nabije omgeving.

Railverkeerslawaai is hier niet van toepassing.

4.6 Luchtkwaliteit

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).

Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

Besluit gevoelige bestemmingen 

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

Toets

Als gevolg van de nieuwe planologische situatie komt er een extra woning bij. Echter gezien de inwoningssituatie waarbij er reeds twee huishoudens op het erf wonen, ontstaan er geen extra verkeersbewegingen. Nader onderzoek is niet nodig.
Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt bovendien dat er, in de omgeving van het plangebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten. Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is derhalve niet nodig.

Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'luchtkwaliteit' geen belemmering vormt voor deze planherziening.

4.7 Externe veiligheid

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit;

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.

Naast de bovengenoemde wetgeving zijn tevens de volgende AMvB's, Ministeriële Regelingen en/of circulaires van toepassing op de externe veiligheid:

  • Activiteitenbesluit milieubeheer. In dit besluit zijn veiligheidsafstanden en risiconormen ten opzichte van (beperkt) kwetsbare objecten opgenomen. Veiligheidsafstanden zijn vastgesteld voor onder andere opslagtanks met propaan/propeen, aardgastankstations, en gasdrukmeet- en regelstations. Voor windturbines geldt het plaatsgebonden risico als risiconorm.
  • Circulaire effectafstanden externe veiligheid LPG-tankstations. De circulaire is van toepassing bij een besluit ten aanzien van een LPG-tankstation onder werking van het Bevi, dat het mogelijk maakt dat er (meer) personen in de omgeving van een LPG-tankstation aanwezig kunnen zijn. De effecten van bepaalde ongevalsscenario's staan centraal.
  • Circulaire opslag ontplofbare stoffen voor civiel gebruik. In deze circulaire zijn veiligheidszones (A-, B- of C-zone) vastgesteld voor de opslag van ontplofbare stoffen voor civiel gebruik. Binnen deze veiligheidszones worden de aanwezigheid van activiteiten en/ of objecten uitgesloten.
  • Beleidsregels EV-beoordeling tracébesluiten. Deze beleidsregels geven een overzicht van de over de weg vervoerde gevaarlijke stoffen.

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

  • Plaatsgebonden risico (PR): Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
  • Groepsrisico (GR): Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen de inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.

Risicokaart

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00436-VG01_0014.png"

Figuur 4.3: Uitsnede risicokaart (bron: risicokaart.nl)

Toets

De dichtstbijzijnde risicobron zijn de vulpunten voor LPG bij een autotankstation. Op de afbeelding zijn de cirkels aangegeven als explosieaandachtgebied.
Deze cirkel van het tankstation ligt op een afstand van minimaal 2,24 km. Deze afstand is ruim voldoende.

Uit de inventarisatie blijkt dat binnen een straal van 2.24 km van het plangebied geen risico's op basis van de externe veiligheid zijn gelegen, derhalve geldt dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen, danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid.

4.8 Water

Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Waterbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de NOVI en het Nationaal Water Programma 2022-2027 (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).

Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.

Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerprogramma 2022-2027. Het staat de komende jaren voor grote uitdagingen en blijft werken aan voldoende water (niet te veel, niet te weinig), omgaan met klimaatverandering, voldoen aan de eisen voor waterkwaliteit, de biodiversiteit versterken en daarnaast wordt gewerkt aan duurzame energie en circulair grondstoffengebruik.

In de Watervisie 2050 heeft het waterschap de opgaven beschreven. Daarin wordt geschetst hoe het watersysteem er in 2050 moet uitzien om goed toegerust te zijn voor alle uitdagingen.

Het Waterbeheerprogramma 2022-2027 vloeit rechtstreeks voort uit de Watervisie. Het waterbeheerprogramma beschrijft hoe het waterschap de komende zes jaar werkt aan het realiseren van het gewenste waterbeheersysteem.

Hieronder wordt de Watervisie 2050 en het Waterbeheerprogramma 2022-2027 beschreven.

Watervisie 2050

Het Waterschap Vechtstromen heeft op 14 april 2021 de Watervisie 2050 vastgesteld. In deze Watervisie staat de drie belangrijkste opgaven waaraan Vechtstromen volgens zeven hoofdlijnen wil werken met partners en inwoners.

De drie belangrijkste opgaves zijn:

  • de toenemende droogte en wateroverlast als gevolg van klimaatverandering;
  • de waterkwaliteit die onder druk staat:
  • de transitie naar een duurzame ontwikkeling.

De Watervisie zal worden doorvertaald naar een Waterbeheerprogramma waarin wordt bepaald hoe het Waterschap in de periode 2022-2027 gaat werken aan haar opgaves. In het beheerprogramma zal het beleid en de maatregelen worden opgenomen.

Waterbeheerprogramma 2022-2027

Het waterbeheerprogramma 2022-2027 is op 15 december 2021 vastgesteld door het algemeen bestuur van Vechtstromen. Het waterbeheerprogramma gaat in op alle aspecten van het watersysteembeheer (met uitzondering van het rioleringsbeheer en de drinkwaterzorg). Voor partners en ingezetenen verschaft het programma inzicht in de wijze waarop het waterschap omgaat met het water in het beheergebied.

Het waterbeheerprogramma volgt inhoudelijk op de Watervisie 2050, die op 14 april 2021 door het algemeen bestuur is vastgesteld. Het waterbeheerprogramma beschrijft welke maatregelen Vechtstromen wil nemen in de planperiode 2022-2027 om te werken aan de ambities uit de Watervisie. Het waterbeheerprogramma sluit aan bij plannen van andere partijen zoals het Nationale waterplan (Nationaal Water Programma 2022-2027), het Stroomgebiedsbeheerplan Rijndelta en de Omgevingsvisie van de provincies Overijssel en Drenthe.

Belangrijk uitgangspunt van het Waterbeheerprogramma is de verandering van het klimaat. De weersomstandigheden zijn steeds minder vaak gemiddeld. Dat merken we de laatste twee decennia steeds duidelijker. De winters worden natter en in de zomer zijn er langere hete en droge perioden en vallen de buien steeds meer lokaal. Deze zomerbuien hebben vaker een zeer hoge intensiteit, wat leidt tot hoge afvoerpieken en overstromingen. Het watersysteem is nog niet goed toegerust op die verandering. Het is nu nog vooral ingericht op basis van gemiddelden - de normale beheersituatie enerzijds en het voorkomen van wateroverlast anderzijds - en niet op langdurige droge periodes en incidentele hoosbuien. Dit betekent dat het watersysteem aangepast moet worden. Daarbij heeft het waterschap de ambitie om te komen tot een klimaatrobuust watersysteem in 2050: een systeem dat zowel in kwantitatief als kwalitatief opzicht tegen een stootje kan en goed is toegerust op veranderingen en grotere weersextremen. Overeenkomstig de Watervisie 2050 heeft het waterschap de volgende hoofdlijnen aangegeven waar de komende jaren aan gewerkt wordt:

  • Als gevolg van de klimaatverandering wil het waterschap zorgen voor meer balans tussen 'droge voeten' en het beperken van wateroverlast. Dat betekent dat water het leidende principe is voor het inrichten van de leefomgeving in plaats van andersom: water volgend aan de inrichting.
  • Er wordt meer aandacht gegeven aan het vasthouden van water in de bodem.
  • Regenwater wordt niet als afvalwater beschouwd, maar als bouwsteen in de ontwikkeling van een robuust watersysteem.

Watertoetsproces

Op 27 februari 2023 is via www.dewatertoets.nl de digitale watertoets verricht, zie Bijlage 3 Watertoets. Uit de watertoets blijkt dat met de voorgenomen ontwikkelingen geen waterbelangen zijn gemoeid. Het waterschap Vechtstromen heeft geen bezwaren tegen de voorgenomen ontwikkeling.

4.9 Ecologie

Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).


Toetsing 

Natuurnetwerk Nederland

Het plangebied ligt niet in het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Gronden die tot het NNN behoren liggen op minimaal 890 meter afstand van het plangebied. De voorgenomen activiteiten hebben geen negatief effect op beschermd (natuur)gebied. Omdat de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland geen externe werking heeft, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties.

Natura 2000-gebied

Het plangebied behoort niet tot Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ligt op minimaal 890 meter afstand van "Engbertsdijksvenen".

Vanwege de lokale invloedsfeer hebben de voorgenomen activiteiten geen negatieve effecten op deze Natura 2000- of Natuurnetwerk Nederland gebieden. Er is geen nader onderzoek nodig in het kader van gebiedsbescherming en er hoeft geen ontheffing van de Omgevingsverordening Overijssel of Wet natuurbescherming aangevraagd te worden.

Deze planherziening leidt niet tot extra verkeersbewegingen hetgeen een negatief effect op de Natura2000-gebieden zou kunnen leiden.

Soortenbescherming

De gronden in het plangebied zijn grotendeels in gebruik als erf bij de woonbestemming.De bestaande woonsituatie wordt planologisch gewijzigd naar twee woningen. Deze planontwikkeling leidt niet tot verbouw of nieuwbouw noch werkzaamheden die tot aantasting van verblijfplaatsen of foerageergebieden kunnen leiden.

Op basis hiervan lijkt van aantasting van leefgebied voor beschermde flora en fauna geen sprake, daarnaast is de invloedsfeer van de voorgenomen ontwikkeling lokaal. Op basis van deze gegevens wordt nader onderzoek op basis van de Wet natuurbescherming niet noodzakelijk geacht.

Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'ecologie' geen belemmering vormt voor deze planherziening.

4.10 Archeologie en Cultuurhistorie

Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.

Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

Archeologie
De gemeente Hardenberg heeft het archeologiebeleid verwerkt in het bestemmingsplan in de vorm van dubbelbestemmingen.

Toets

Op basis van het bestemmingsplan is geen archeologische dubbelbestemming van toeepassing op het plangebied. Archeologisch onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.

Cultuurhistorie

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.

Toets

Er bevinden zich in het plangebied geen rijks- of gemeentelijke monumenten. In het plangebied of in de directe nabijheid van het plangebied is er geen sprake van bijzondere cultuurhistorische waarden.

Geconcludeerd kan worden dat de aspecten 'cultuurhistorie' en 'archeologie' geen belemmering vormen voor deze planherziening.

4.11 Verkeer / parkeren

Verkeer
De percelen Verlengde Broekdijk 6 en 6a worden rechtstreeks ontsloten op de Verlengde Broekdijk. Dit is een van de toegangswegen naar de kern Kloosterhaar. Het is een geasfalteerde weg en valt onder een 60 km/uur-regime.

Toets
Deze planherziening leidt niet tot de bouw van een extra woning c.q. een extra huishouden. Het aantal verkeersbewegingen zal niet toenemen. Het bestaande verkeer kan eenvoudig via de huidige weg worden afgewikkeld.

Het aspect 'verkeer' levert geen belemmeringen op voor dit plan.

Parkeren

De gemeente Hardenberg heeft in juni 2018 de Parkeernormennota Hardenberg vastgesteld. Voor het bepalen van de parkeerbehoefte is aansluiting gezocht bij de CROW-richtlijn 381 "Toekomstbestendig parkeren'. In deze richtlijnen wordt het betreffende gebied ingedeeld in een stedelijkheidsgraad en tevens is belangrijk, waar de locatie zich bevindt, bijvoorbeeld in het centrum of in het buitengebied.
In de richtlijn wordt een bandbreedte aangegeven. De gemeente heeft ervoor gekozen om het minimumaantal te hanteren als richtlijn.

Toets
Het plangebied valt onder 'niet stedelijk' en ligt in het buitengebied. Bij deze woningen (koop, huis, twee-onder-een-kap) hoort een parkeerbehoefte van minimaal 1,8 parkeerplaatsen.

Het parkeren vindt plaats op eigen terrein en beide woningen hebben een eigen oprit. Daar is voldoende ruimte is om in parkeerplaatsen te voorzien. Het aspect 'parkeren' levert derhalve geen belemmeringen op voor dit plan.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Planopzet en systematiek

De in Hoofdstuk 2 beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.

5.2 Toelichting op de regels

5.2.1 opbouw

In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht is sinds 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Navolgend wordt de opbouw, indeling en systematiek van de regels kort toegelicht.

Inleidende regels
begrippen  
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden

Bestemmingsregels
De opbouw van de regels ziet er als volgt uit:

  • bestemmingsomschrijving
    De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;
  • bouwregels
    In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);
  • afwijken van de bouwregels
    Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels ten aanzien van het oppervlak en de vorm van bijbehorende bouwwerken;
  • specifieke gebruiksregels
    In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;
  • afwijken van de gebruiksregels
    Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van het in de betemmingsomschrijving beschreven gebruik van hoofdgebouwen;
  • wijzigingsregels
    In dit onderdeel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden gekoppeld aan de desbetreffende bestemming. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.

Algemene regels

  • anti-dubbeltelregel
    Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;
  • algemene bouwregels
    In dit artikel worden de algemene bouwregels voor het bouwen beschreven, onverminderd het bepaalde in de overige artikelen;
  • algemene gebruiksregels
    Deze bepaling bevat een opsomming van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in algemene zin;
  • algemene aanduidingsregels
    In dit artikel worden de algemene aanduidingsregels beschreven;
  • algemene afwijkingsregels
    In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
  • algemene wijzigingsregels
    In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
  • overige regels
    Hier staan regels geformuleerd ten aanzien van bijvoorbeeld welstand en wegverkeerslawaai en er wordt de mogelijkheid geboden om nadere eisen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.

Overgangs- en slotregels

  • overgangsrecht
    Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;
  • slotregel
    Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
5.2.2 Bestemmingen

Naast de inleidende regels (begrippen en wijze van meten), algemene regels (zoals bouwregels, gebruiksregels en proceduregels) en de overgangs- en slotregels, zijn de volgende bestemmingen in dit plan opgenomen:

Wonen - besloten veenontginningslandschap

De voor Wonen - besloten veenontginningslandschap aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen, met inbegrip van aan-huis-gebonden beroepen. Daarnaast zijn diverse kleinschalige nevenactiviteiten toegestaan (o.a. bed and breakfast, boerderijkamers).

Als hoodgebouw mag een woning worden gebouwd, deze mag vrijstaand, dubbel of aaneengesloten worden gebouwd, overeenkomstig de bestaande vorm. Het aantal woningen is het bestaande aantal, dan wel het op de verbeelding aangegeven aantal woningen.

In de regels zijn de maximale goothoogtes, bouwhoogtes en de minimale dakhelling aangegeven. De inhoud van de woning bedraagt maximaal 750 m³.

Voor bijgebouwen en overkappingen geldt dat er een maximale oppervlakte geldt van 100 m² als de gronden behorende bij de woning minder dan 1 hectare bedraagt of 150 m² als deze oppervlakte aan gronden bij de woning meer dan 1 hectare bedraagt.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

In deze situatie komen de gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, voor rekening van de aanvrager. De gemeente en initaitiefnemer hebben een anterieure overeenkomst gesloten. Hiermee is het kostenverhaal anderszins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

Provincie Overijssel

De provincie Overijssel heeft in juli 2016 een uitzonderingslijst opgesteld van categorieën bestemmingsplannen en projectbesluiten van lokale aard waarvoor vooroverleg niet noodzakelijk is. Het plan valt onder categorie B onder 1, waardoor vooroverleg niet nodig is.

Waterschap Vechtstromen
Op 27 februari 2023 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Vechtstromen. De conclusie van die digitale toets is dat het waterschap een positief advies geeft. Hiermee is voldaan aan het verplichte vooroverleg.

7.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 21 september 2023 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn geen zienswijzen binnengekomen.