Plan: | Schuineslootweg 104 Schuinesloot |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0160.0000BP00430-OW01 |
Dit bestemmingsplan heeft betrekking op de locatie Schuineslootweg 104 te Schuinesloot, gelegen in de gemeente Hardenberg (hierna: plangebied). Momenteel bevindt zich op dit perceel de voormalige Nederlands Hervormde kapel (kerkgebouw) van Schuinesloot, die géén gemeentelijk monument is maar welke wél als karakteristiek gebouw is aan te merken. Voor het overige is het plangebied (aan de noordoostelijke zijde) grotendeels in gebruik als parkeerterrein bij deze kerk. Tenslotte zijn de resterende gronden rondom de kapel deels doelmatig verhard of vergroend ten behoeve van het religieuze gebruik (wegzijde) alsook in gebruik als grasland (noordwestelijke zijde).
Op basis van de geldende “Beheerverordening Schuinesloot" is het plangebied voorzien van de bestemming 'maatschappelijk'. De maatschappelijke invulling van het plangebied is in de toekomst niet meer aan de orde, daar de kapel niet meer als zodanig voor religieuze doeleinden wordt gebruikt. Gelet op het vorenstaande is het wenselijk om het plangebied te voorzien van een duurzame vervolgfunctie, waarbij op basis van de beoordeling van Het Oversticht het kerkgebouw dient te worden behouden.
Het voornemen van initiatiefnemer is daarom om de bestaande kapel aan de buitenzijde volledig te behouden én inpandig te verbouwen ten behoeve van de realisatie van twee wooneenheden. Om deze te karakteristieke kapel te kunnen behouden én om de werkzaamheden te kunnen financieren is eveneens het voornemen om het bestaande parkeerterrein en overtollige erfverharding te saneren en hiervoor in de plaats een nieuwe vrijstaande woning met bijbehorend bijgebouw te realiseren. Met de inkomsten van de verkoop van deze woningbouwkavel kan dan voorliggend planvoornemen gefinancierd worden.
De voorgenomen ontwikkelingen zijn niet in overeenstemming met de geldende gebruiks- en bouwmogelijkheden van de “Beheersverordening Schuinesloot” van de gemeente Hardenberg. Om deze ontwikkelingen mogelijk te maken dient daarom een nieuw passend bestemmingsplan voor het plangebied te worden opgesteld. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de gewenste juridisch planologische kaders, waarbij wordt aangetoond dat de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Het plangebied betreft een beeldbepalende locatie en ligt aan de Schuineslootweg 104, in de kern van Schuinesloot. Het plangebied bestaat uit de percelen die bij kadaster bekend staan als Ambt-Hardenberg, sectie W en nummers 2250 (deels), 2251 en 115. In afbeelding 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven. De rode ster en de rode omlijning geven respectievelijk de locatie en indicatieve begrenzing van het plangebied weer. Voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de verbeelding.
![]() |
Afbeelding 1.1: Ligging van het plangebied (Bron: PDOK) |
Het bestemmingsplan ''Schuineslootweg 104 Schuinesloot” bestaat uit de volgende stukken:
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.
Het plangebied ligt binnen de begrenzing van de beheersverordening "Schuinesloot" en het bestemmingsplan "Facetherziening parkeren Hardenberg". Deze beheersverordening is door de gemeenteraad van Hardenberg vastgesteld op 8 januari 2013 en het bestemmingsplan "Facetherziening parkeren Hardenberg" is vastgesteld op 17 juli 2018. In afbeelding 1.2 is uitsnede van de verbeelding van het geldende bestemmingsregime weergegeven. De rode lijn geeft indicatief het plangebied weer, middels de rode sterren in de legenda zijn de vigerende bestemmingen aangeduid.
![]() |
Afbeelding 1.2: Uitsnede van de vigerende beheersverordening (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl) |
Op basis van de vigerende beheersverordening is de enkelbestemming 'Maatschappelijk" van toepassing. Daarnaast is het plangebied gelegen binnen de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 4' en 'Waarde - Archeologie 5'.
Hierna wordt nader ingegaan op de geldende bestemmingen.
'Maatschappelijk'
De voor 'maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor educatieve, sociaal-medische, sociaal culturele, levensbeschouwelijke voorzieningen (zoals een religieuze kapel/kerkgebouw), sportvoorzieningen, recreatieve voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van de voorzieningen. Verder is wonen toegestaan ten behoeve van de maatschappelijke functie, indien dit bestaand is. In voorliggend geval zijn er geen bestaande dienstwoningen en is dus wonen niet mogelijk binnen het plangebied.
'Waarde - Archeologie 4' en 'Waarde - Archeologie 5'
De met deze dubbelbestemmingen aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en bescherming van de verwachte archeologische waarden.
Voor 'Waarde - Archeologie 4' geldt dat bij het bouwen de aanvrager van een omgevingsvergunning, voor een of meerdere bouwwerken met een (gezamenlijke) oppervlakte groter dan 500 m² en een diepte van 50 cm of meer, een rapport dient te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die volgens de aanvraag zullen worden verstoord, in voldoende mate zijn vastgesteld.
Voor 'Waarde - Archeologie 5' is bovenstaande eveneens van toepassing, maar is deze oppervlakte gesteld op 2.500 m².
Strijdigheid
Het voornemen is om de kapel inpandig te verbouwen tot twee woningen en deze regulier te bewonen. Eveneens wordt er een nieuwe vrijstaande woning naast de kapel gebouwd. Het voornemen is strijdig met de bouw- en gebruiksregels van de maatschappelijke bestemming.
Doel voorliggend bestemmingsplan
Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in een nieuw juridisch planologisch kader waarmee de voorgenomen ontwikkelingen (het mogelijk maken van drie reguliere woningen) mogelijk worden gemaakt en de maatschappelijke gebruiksmogelijkheden worden wegbestemd. Tenslotte wordt de landschappelijke inpassing van het plangebied in de regels van dit bestemmingsplan geborgd.
Na deze inleiding worden in hoofdstuk 2 de huidige situatie en de gewenste situatie weergeven. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, provincie Overijssel en de gemeente Hardenberg beschreven. In hoofdstuk 4 passeren alle relevante milieuthema's de revue. Hoofdstuk 5 gaat in op de wateraspecten. In de hoofdstukken 6 en 7 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de economische uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 8 gaat in op het vooroverleg en de inspraak.
Het plangebied ligt in de kern van Schuinesloot. Het is een kenmerkende en waardevolle plek in de kern Schuinesloot. Hier bevindt zich de voormalige Nederlands Hervormde kapel (kerkgebouw) van Schuinesloot, die géén gemeentelijk monument is maar welke wél als karakteristiek gebouw is aan te merken. Het ensemble van het gebouw met het eenvoudige hek aan de weg en de bomen rondom geven de plek sfeer.
In de directe omgeving van het plangebied is overwegend sprake van woonpercelen, agrarische cultuurgronden (landelijk gebied) als achterliggend gebied rondom de buurtschap Schuinesloot, en infrastructurele voorzieningen als doorlopende ontginningsas langs de informele bestaande bebouwingsstructuren. Het plangebied wordt aan de noord- en zuidzijde begrensd door woonpercelen en aan de westzijde door agrarische cultuurgronden en grasland. Aan de oostzijde wordt het plangebied begrensd door de infrastructuur van de Schuineslootweg.
Het plangebied zelf bestaat uit het bestaande kerkgebouw en voor het overige is het plangebied (aan de noordoostelijke zijde) grotendeels in gebruik als parkeerterrein bij deze kerk. Tenslotte zijn de resterende gronden rondom de kapel deels doelmatig verhard of vergroend ten behoeve van het kerk-gebruik (wegzijde) alsook in gebruik als grasland (noordwestelijke zijde). In de luchtfoto in afbeelding 2.1 is met de rode stippellijn het plangebied weergegeven. In afbeelding 2.2. zijn straatbeelden opgenomen, vanaf de Schuineslootweg gezien.
![]() |
Afbeelding 2.1: Luchtfoto van de huidige situatie ter plaatse van het plangebied (Bron: PDOK) |
![]() |
Afbeelding 2.2: Aanzichtsfoto's van de huidige situatie ter plaatse van het plangebied (Bron: Google Maps en De Erfontwikkelaar) |
Het voornemen is om het plangebied te voorzien van een duurzame vervolgfunctie, waarbij het uitgangspunt is om het karakteristieke kerkgebouw te behouden. De bestaande kapel wordt aan de buitenzijde volledig behouden én inpandig verbouwd en verduurzaamd ten behoeve van de realisatie van twee wooneenheden welke geschikt zijn voor meerdere doelgroepen. Om deze karakteristieke kapel te kunnen behouden én om de werkzaamheden te kunnen financieren is eveneens het voornemen om het bestaande parkeerterrein en overtollige erfverharding te saneren en hiervoor in de plaats een nieuwe vrijstaande woning met bijbehorend bijgebouw te realiseren. Met de inkomsten van de verkoop van deze woningbouwkavel kan dan voorliggend planvoornemen gefinancierd worden.
Het planvoornemen realiseert een passend woningaanbod welke geschikt is voor meerdere doelgroepen, past binnen de buurtschappennota, is stedenbouwkundig aanvaardbaar, wordt landschappelijk ingepast én een beeldbepalende karakteristieke kapel blijft behouden. Vorenstaande komt enerzijds tot uiting (betreft het landschappelijk inpassen van het geheel) middels het opgestelde Ruimtelijk kwaliteitsplan. Een uitsnede van dit inpassingsplan is opgenomen in afbeelding 2.3, voor een uitgebreide uiteenzetting wordt verwezen naar de Bijlage 1.
![]() |
Afbeelding 2.3: Erfinrichting nieuwe situatie (Bron: De Erfontwikkelaar en Wim Somsen) |
2.2.2 Stedenbouwkundige motivering
Transformatie kerkgebouw/kapel
Wat betreft de stedenbouwkundige uitstraling van het planvoornemen geldt dat bij de transformatie van het kerkgebouw ten behoeve van de inpandige realisatie van een tweetal wooneenheden de buitenruimte zo min mogelijk wordt aangetast. Deze verplichting tot behoud van deze karakteristieke hoofdvorm is verplicht gesteld in de regels van dit bestemmingsplan middels een aanduiding 'karakteristiek' op de plankaart (verder wordt verwezen naar 6.3 de verantwoording van de regels). Het eenvoudige hek met de poort, de grindverharding en het pad naar de voordeur blijven behouden. De grote waardevolle bomen op het voorterrein blijven eveneens behouden. Wel wordt er een ingang aan de oostzijde van het terrein gemaakt om zo ‘achter’ de nieuwe woningen te kunnen komen met een auto, om zo op eigen terrein in de benodigde parkeerbehoefte te kunnen voorzien. Wat betreft deze verharding voor de parkeerplaatsen zal bestaan uit een halfverharding waarmee de eenheid op het terrein behouden blijft.
Achter de kerk is in de toekomst ruimte voor een bijgebouw behorend bij de wooneenheden. Deze zal een landelijke uitstraling kennen en ondergeschikt zijn aan de uitstraling van het karakteristieke (kerk)gebouw, dit zal tot uiting komen in de architectonische vormgeving van het bijgebouw. De landschappelijke inpassing ter plaatse van deze locatie zal zich met name beperken tot de randen van het perceel. Aan de oostzijde een beukenhaag en aan de westzijde een eenvoudig tuinmuur van maximaal 1,80 m hoog. Hier is te beperkte ruimte om middels groen een passende afscherming te maken. Een bestaand informatiebord over de kapel is behoudenswaardig en zal worden verplaatst naar een nader te bepalen positie.
Nieuw te bouwen woning, op de gronden thans in gebruik als parkeerterrein bij de kapel
Om de voorgenoemde karakteristieke kapel te kunnen behouden én om de werkzaamheden te kunnen financieren is het voornemen om het bestaande parkeerterrein en overtollige erfverharding te saneren en hiervoor in de plaats een nieuwe vrijstaande woning met bijbehorend bijgebouw te realiseren. Met de inkomsten van de verkoop van deze woningbouwkavel kan dan voorliggend planvoornemen gefinancierd worden.
Het voornemen is getoetst aan de buurtschappennota waarin stedenbouwkundige uitgangspunten zijn opgenomen, hiervoor wordt op deze plek verwezen naar de toetsing van het voornemen aan dit beleidsstuk in 3.4.4. Uitgangspunt is dat een bouwperceel minimaal 20 meter breed moet zijn om voor bebouwing in aanmerking te kunnen komen. Er moet minimaal 30 meter onbebouwde ruimte aanwezig zijn tussen duidelijk waarneembare bebouwing. Hoofdgebouwen moeten op minimaal 10 meter afstand van elkaar worden gebouwd. De zijdelingse perceelgrensafstand bedraagt minimaal 5 meter. De voorgevelrooilijn wordt nader bepaald.
Er kan bij de bouw van de vrijstaande nieuw te bouwen woning op de locatie van het voormalige parkeerterrein nagenoeg voldaan worden aan de eisen vanuit de buurtschappennota. Enkel de kavelafstand van 5 meter wordt niet geheel gehaald. Dit is echter geen stedenbouwkundige belemmering, gezien het feit dat de meeste woningen in deze buurt die ruimte niet hebben. Deze woning is daarbij zo gepositioneerd dat het in de voorgevelrooilijn van de bestaande bebouwing nabij het plangebied (aan deze zijde van de weg) ligt, om zo een passende positionering te vinden en als laatste zo min mogelijk in het zicht van de buren te zitten. Middels een inrit wordt de woning aan de noordzijde ontsloten. Een beukenhaag vormt een passende afscherming tussen het erf met de buren. Op het erf is voldoende ruimte om te parkeren. De voortuin wordt afgeschermd middels een laag plantsoen dat aansluit op de beplanting rondom de parkeerplaats. Er worden geen extra bomen aangeplant aangezien de bestaande bomen zo veel mogelijk behouden blijven, en dat deze bomen al zorgen voor een voldoende groene inpassing.
De lintbebouwing langs de Schuineslootweg is daarnaast ook bepalend voor het dorpsbeeld van Schuinesloot, het betreft in het buitengebied of nabij de kern veelal vrijstaande woningen op ruime kavels waardoor het doorzicht naar het achterliggende gebied gewaarborgd blijft. Maar er is ook een echt kerngebied, waar de lintbebouwing niet meer als zodanig wordt ervaren en de bebouwing compacter is.
In dit kerngebied is het plangebied ook gelegen, daarom wordt gesteld dat deze nieuw te bouwen woning ter plaatse van de voormalige parkeerplaats goed past in deze structuur. Het plan is daarmee een goede aanvulling op de woningvoorraad in Schuinesloot. Door in het kerkgebouw twee woningen te maken in plaats van één, worden deze woningen beter betaalbaar en geschikt voor meerdere (bredere) doelgroepen.
Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven.
Nederland staat voor grote uitdagingen die van invloed zijn op onze fysieke leefomgeving. Complexe opgaven zoals verstedelijking, verduurzaming en klimaatadaptatie zijn nauw met elkaar verweven. Dat vraagt een nieuwe, integrale manier van werken waarmee keuzes voor de leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) zorgt voor een gezamenlijke aanpak die leidt tot een duurzaam perspectief voor de leefomgeving. Dit is nodig om de gestelde doelen te halen en is een zaak van overheid en samenleving.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Dit komt samen in vier prioriteiten.
De NOVI laat zich niet specifiek uit over dergelijke kleinschalige ontwikkelingen. Het betreft een ontwikkeling waarbij geen nationale belangen in het geding zijn en er is geen sprake van enige belemmering met betrekking tot de prioriteiten zoals verwoord in de NOVI.
Ten tijde van de SVIR (voorganger NOVI) is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Op 1 juli 2017 is de Ladder in het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd.
Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.
In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:
Wat betreft de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' wordt opgemerkt dat deze van toepassing is bij 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen' (3.1.6 Bro). Voorliggend bestemmingsplan ziet slechts toe op de transformatie van het perceel van maatschappelijk naar reguliere woondoeleinden, de realisatie van een tweetal wooneenheden in de bestaande kapel én de realisatie van één vrijstaande woning (een en ander met een bijgebouw). In zijn totaliteit worden er dan ook slechts drie woningen gerealiseerd, hetgeen ruim minder is dan elf woningen (op basis waarvan een laddertoets dient te geschieden).
Gelet op het vorenstaande is er geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Nadere toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is in dit geval niet noodzakelijk.
De voorgenomen ontwikkeling is in overeenstemming met het Rijksbeleid.
Het provinciaal beleid is verwoord in tal van plannen. Het belangrijkste plan betreft de Omgevingsvisie Overijssel en de daarbij behorende Omgevingsverordening Overijssel.
De omgevingsvisie is het centrale provinciale beleidsplan voor het fysieke beleidsplan voor het fysieke leefmilieu in Overijssel. De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat, zijn vertaald in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema's. De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele centrale ambities van de provincie:
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. Er wordt nadrukkelijk gestuurd op ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid. Uitgangspunt is dat verstedelijking en economische activiteiten gebundeld worden ten behoeve van een optimale benutting van bestaand bebouwd gebied.
Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de ambities van de provincie Overijssel, wordt het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel gebruikt. In dit uitvoeringsmodel staan de volgende stappen centraal:
Bij een initiatief voor bijvoorbeeld woningbouw, een nieuwe bedrijfslocatie, toeristisch-recreatieve voorzieningen, natuurontwikkeling, etcetera kun je aan de hand van deze drie stappen bepalen of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is, waar het past en hoe het uitgevoerd kan worden.
De eerste stap, het bepalen van de of-vraag, lijkt in strijd met de wens zoveel mogelijk ruimte te willen geven aan nieuwe initiatieven. Met het faciliteren van initiatieven moet echter wel gekeken worden naar de (wettelijke) verantwoordelijkheden zoals veiligheid of gezondheid. Het uitvoeringsmodel maakt helder wat kan en wat niet kan.
Om een goed evenwicht te vinden tussen het bieden van ruimte aan initiatieven en het waarborgen van publieke belangen, varieert de provinciale sturing: soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend.
In afbeelding 3.1 is het Uitvoeringsmodel weergegeven.
![]() |
Afbeelding 3.1 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel) |
Maatschappelijke opgaven zijn leidend in het handelen van de provincie. Allereerst is het dan ook de vraag of er een maatschappelijke opgave is. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk hierbij aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Maar ook aan beleidskeuzes om overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantorenlocaties – en daarmee grote financiële en maatschappelijke kosten – te voorkomen. In de omgevingsvisie zijn de provinciale beleidskeuzes hieromtrent vastgelegd.
De generieke beleidskeuzes zijn vaak normstellend. Dit betekent dat ze opgevolgd moeten worden: het zijn randvoorwaarden waarmee iedereen rekening moet houden vanwege zwaarwegende publieke belangen. De normstellende beleidskeuzes zijn vastgelegd in de omgevingsverordening.
Na het beantwoorden van de of-vraag, is de vraag waar het initiatief past of ontwikkeld kan worden. In de omgevingsvisie op de toekomst van Overijssel onderscheidt de provincie zes ontwikkelingsperspectieven. Deze ontwikkelingsperspectieven schetsen een ruimtelijk perspectief voor een combinatie van functies en geven aan welke beleids- en kwaliteitsambities leidend zijn. De ontwikkelingsperspectieven geven zo richting aan waar wat ontwikkeld zou kunnen worden.
De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend. Dit betekent dat er ruimte is voor lokale afweging: een gemeente kan vanwege maatschappelijke en/of sociaal-economische redenen in haar Omgevingsvisie en bestemmings- of omgevingsplan een andere invulling kiezen. Die dient dan wel te passen binnen de – voor dat ontwikkelingsperspectief – geldende kwaliteitsambities. Daarbij dienen de nieuwe ontwikkelingen verbonden te worden met de bestaande kenmerken van het gebied, conform de Catalogus Gebiedskenmerken (de derde stap in het uitvoeringsmodel). Naast ruimte voor een lokale afweging t.a.v. functies en ruimtegebruik, is er ruimte voor een lokale invulling van de begrenzing: de grenzen van de ontwikkelingsperspectieven zijn signaleringsgrenzen.
Ten slotte is de vraag hoe het initiatief ingepast kan worden in het landschap. De gebiedskenmerken spelen een belangrijke rol bij deze vraag. Onder gebiedskenmerken worden verstaan de ruimtelijke kenmerken van een gebied of gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype. Voor alle gebiedstypen in Overijssel is in de Catalogus Gebiedskenmerken beschreven welke kwaliteiten en kenmerken van provinciaal zijn en behouden, versterkt of ontwikkeld moeten worden.
De gebiedskenmerken zijn soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend. Voor de normerende uitspraken geldt dat deze opgevolgd dienen te worden; ze zijn dan ook in onze omgevingsverordening geregeld. De richtinggevende uitspraken zijn randvoorwaarden waarmee in principe rekening gehouden moet worden. Hier kan gemotiveerd van worden afgeweken mits aannemelijk is gemaakt dat met het alternatief de kwaliteitsambities even goed of zelfs beter gerealiseerd kunnen worden. De inspirerende uitspraken bieden een wenkend perspectief: het zijn voorbeelden van de wijze waarop ruimtelijke kwaliteitsambities ingevuld kunnen worden. Initiatiefnemers kunnen zich hierdoor laten inspireren, maar dit hoeft niet.
Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld:
Bij de afwegingen in de eerste fase 'Of – generieke beleidskeuzes' zijn artikel 2.1.3 (Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik), artikel 2.1.5 (Ruimtelijke kwaliteit) en artikel 2.2.2 (Realisatie nieuwe woningen) uit de Omgevingsverordening Overijssel van belang. Hierna wordt nader op de artikelen ingegaan.
Artikel 2.1.3: Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik
Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de groene omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:
In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip “groene omgeving” nader gedefinieerd als: de gronden die niet vallen onder bestaand bebouwd gebied.
In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip “bestaand bebouwd gebied” nader gedefinieerd als: de gronden binnen steden en dorpen die benut kunnen worden voor stedelijke functies op grond van geldende bestemmingsplannen en op grond van voorontwerp-bestemmingsplannen voor zover de provinciale diensten daarover schriftelijk een positief advies hebben uitgebracht in het kader van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro.
Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening Overijssel
Met de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling wordt in de woonomgeving van Schuinesloot een vrijkomende plek in het bebouwingslint langs de Schuineslootweg weer toekomstbestendig (met behoud van historie) ingevuld, op een wijze die zowel vanuit ruimtelijk als functioneel oogpunt passend is aan te merken. Immers is het voornemen van initaitiefnemer om de bestaande kapel aan de buitenzijde volledig te behouden én inpandig te verbouwen ten behoeve van de realisatie van twee wooneenheden. Om deze te karakteristieke kapel te kunnen behouden én om de werkzaamheden te kunnen financieren is eveneens het voornemen om het bestaande parkeerterrein en overtollige erfverharding te saneren en hiervoor in de plaats een nieuwe vrijstaande woning met bijbehorend bijgebouw te realiseren.
De ontwikkeling kent daarmee géén extra ruimtebeslag op de groene omgeving, en wordt desondanks goed opgevangen middels een landschappelijke inpassing van het geheel, zoals beschreven in Hoofdstuk 2 en Bijlage 1.
Samenvattend wordt geconcludeerd dat de planologische ontwikkeling aansluit bij artikel 2.1.3 zoals verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.
Artikel 2.1.5 Ruimtelijke kwaliteit (leden 1,2,3 en 5)
Lid 1: in de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.
Lid 2: in het kader van toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan het Uitvoeringsmodel die in de Omgevingsvisie Overijssel is neergelegd.
Lid 3: in het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt gemotiveerd dat de nieuwe ontwikkeling past binnen het ontwikkelingsperspectief dat in de Omgevingsvisie Overijssel voor het gebied is neergelegd.
Lid 5: in het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan de vier-lagenbenadering die onderdeel uitmaakt van het Uitvoeringsmodel en op welke wijze de Catalogus Gebiedskenmerken is gebruikt bij de ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling.
Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.5 van de Omgevingsverordening Overijssel
Zoals blijkt uit de beschrijving in Hoofdstuk 2 en het als Bijlage 1 bijgevoegde ruimtelijk kwaliteitsplan levert het planvoornemen een verbetering op voor de ruimtelijke kwaliteit. De ontwikkelingen zijn in overeenstemming met het 'Uitvoeringsmodel' en passen eveneens binnen het ontwikkelingsperspectief welke geldt voor Schuinesloot. Het gebied ligt in de natuurlijke laag hoogveen met het veenkoloniale landschap als agrarisch cultuurlandschap. Het ontwikkelingspersectief is schoonheid van de moderne landbouw met wonen, werken en recreeren als goede buur. In het in Bijlage 1 bijgevoegde ruimtelijk kwaliteitsplan wordt de beplantingskeuze en de locatie van de aanplant beschreven. Hier staat dat dit is gebaseerd op de geldende gebiedskenmerken en de feitelijke situatie ter plaatse, op deze manier wordt er voldoende ruimtelijke kwaliteit toegevoegd aan deze te (her)ontwikkelen locatie in Schuinesloot, dit met behoud van een karakteristiek gebouw in de vorm van de behoudenswaardige kapel.
Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling in overeenstemming is met artikel 2.1.5, lid 1, 2, 3 en 5 van de Omgevingsverordening Overijssel.
Artikel 2.2.2 Realisatie nieuwe woningen
Bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wabo, voorzien uitsluitend in de mogelijkheid tot het realiseren van nieuwe woningen als de behoefte daaraan is aangetoond door middel van actueel onderzoek woningbouw.
De behoefte aan nieuwe woningen zoals bedoeld in lid 1 wordt in ieder geval geacht te zijn aangetoond als realisatie daarvan past binnen de geldende woonafspraken zoals die zijn gemaakt tussen gemeente en provincie op basis van regionale afstemming.
Toetsing van het initiatief aan artikel 2.2.2 van de Omgevingsvisie Overijssel
De voorliggende ontwikkeling betreft de realisatie van één vrijstaande woning en het intern verbouwen van de behoudenswaardige kapel ten behoeve van een tweetal wooneenheden. Het plangebied wordt daarbij middels voorliggend bestemmingsplan van een woonbestemming voorzien. Voor de woningen zijn reeds gegadigden bekend. De nieuw te bouwen vrijstaande woning én de inpandige woningen in de kapel voldoen hiermee aan de kwalitatieve behoefte in de markt (behoefte aan diverse soorten woningen in Schuinesloot) en worden gebouwd voor de lokale behoefte (er zijn reeds gegadigden).
Geconcludeerd wordt dat het voorliggende bestemmingsplan in overeenstemming is met artikel 2.2.2 uit de Omgevingsverordening Overijssel.
Het plangebied kent op basis van de ontwikkelingsperspectievenkaart van de provincie Overijssel voor het grootste gedeelte het ontwikkelingsperspectief 'Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken'. Daarnaast is een deel van de toekomstige tuinen bij de woningen aangemerkt als 'Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap'. In afbeelding 3.2 is een uitsnede van de perspectievenkaart behorende bij de Omgevingsvisie opgenomen waarbij het plangebied zich ter plaatse van de rode contour bevindt.
![]() |
Afbeelding 3.2: Uitsnede ontwikkelingsperspectievenkaart Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel) |
“Woon en werklocaties buiten de stedelijke netwerken”
De steden en dorpen buiten de stedelijke netwerken mogen altijd bouwen voor de lokale behoefte aan wonen, werken en voorzieningen, inclusief lokaal gewortelde bedrijvigheid, mits onderbouwd en regionaal afgestemd. Herstructurering en transformatie van de woon-, werk-, voorzieningen- en mixmilieus moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. Herstructurering en transformatie bieden kansen om te anticiperen op klimaatverandering (bijvoorbeeld door ruimte voor groen, natuur en water te reserveren). Van belang is de stedelijke ontwikkeling altijd af te stemmen op de kenmerken van het watersysteem, bijvoorbeeld in laaggelegen gebieden bij bouw- en evacuatieplannen rekening houden met risico’s op overstroming of wateroverlast. Herstructurering en transformatie kunnen ook bijdragen aan deenergietransitie (door het nemen van energie-efficiënte maatregelen en/of het opwekken van duurzame energie door bijvoorbeeld het aanwezige dakoppervlak te benutten).
"Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap"
Dit ontwikkelingsperspectief omvat gebieden waar verdere modernisering en schaalvergroting van de landbouw in combinatie met verduurzaming de ruimte krijgt. Die ruimte kan verdiend worden door te investeren in kwaliteitsvoorwaarden. Initiatieven binnen het ontwikkelingsperspectief mogen de ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw in principe niet beperken en dienen aan te sluiten bij de bestaande bebouwing, weginfrastructuur en openbaar vervoer (ov)-routes. Het waterbeheer richt zich op optimale condities voor de landbouw, rekening houdend met specifieke omstandigheden en de grenzen aan de mogelijkheden van het waterbeheer (onder andere door de klimaatverandering).
Toetsing van het initiatief aan het 'Ontwikkelingsperspectief'
In het geldende ontwikkelingsperspectief "Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken" is wonen een veelvoorkomende en passende functie. Het voornemen sluit daarmee goed aan op de genoemde perspectieven en de huidige structuren en sluit aan bij de omliggende woningen/woonbestemmingen. De beoogde woningen brengen daarbij geen beperkingen met zich mee ten aanzien van de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven. Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 4.5 waar nader in wordt gegaan op de milieu en omgevingsaspecten. Tenslotte is het grootste gedeelte van het plangebied (en daarmee ook het bouwvlak in de toekomstige situatie) gelegen binnen de 'Woon- en werklocaties' en slechts een klein gedeelte (daar waar in de toekomstige situatie de tuinen zijn gesitueerd) in 'Agrarisch ondernemen', zodat ook gesteld kan worden dat dit perspectief niet wordt belemmerd.
De gewenste ontwikkeling is dan ook passend binnen de ontwikkelingsperspectieven.
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap en de stedelijke laag gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen.
1. De Stedelijke laag”
De stedelijke laag is de laag van de steden, dorpen, verspreide bebouwing, wegen, spoorwegen en waterwegen. Het gaat in deze laag om de dynamiek van de steden en de grote infrastructurele verbindingen, maar ook om de rust van de dorpen en de landelijke wegen en paden. De ruimtelijke kwaliteitsambities in de stedelijke laag zijn:
Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart de 'Stedelijke laag' aangeduid met het gebiedstype 'Woonwijken 1955 - nu', zoals in afbeelding 3.3 is te zien. Het plangebied is met rode contour weergegeven.
![]() |
Afbeelding 3.3 De 'Stedelijke laag' (Bron: Provincie Overijssel) |
'Woonwijken 1955 - nu'
De woonwijken van 1955 tot nu zijn planmatig opgezette uitbreidingswijken op basis van een collectief idee en grotere bouwstromen. De functies (wonen, werken, voorzieningencentra) zijn uiteengelegd en de wijken zijn opgedeeld in buurten met een homogeen bebouwingskarakter: buurten met eengezinswoningen, flatwijken, villawijken, wijk(winkel)centra. Er is sprake van een tijdsgebonden verkavelingsstructuur op basis van verschillende ordeningsprincipes.
Als ontwikkelingen plaatsvinden in de naoorlogse woonwijken, dan voegt nieuwe bebouwing zich in de aard, maat en het karakter van het grotere geheel (patroon van o.a. wooneenheden en parken), maar is als onderdeel daarvan wel herkenbaar. De groenstructuur is onderdeel van het wijkontwerp.
Toetsing van het initiatief aan de “Stedelijke laag”
De voorgenomen ontwikkeling betreft het realiseren van één vrijstaande woning én de transformatie van de behoudenswaardige kapel in een tweetal inpandige wooneenheden, waarbij het bouwvlak van de toekomstige woonbestemming is gelegen in het gebiedstype 'Woonwijken 1955 - nu'. Met het mogelijk maken van de beoogde woningen wordt rekening gehouden met de omliggende functies en bestaande bebouwingsstructuren, zie hiervoor ook 2.2. Wat betreft de bouwmogelijkheden wordt zo veel mogelijk aangesloten bij de geldende beheersverordening. Tevens is een Ruimtelijk kwaliteitsplan is opgesteld om het plangebied op een zorgvuldige wijze in te passen in de het landschap.
Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met de 'Stedelijke laag'.
2. De “Natuurlijke laag”
De natuurlijke laag is de laag van de bodem, het reliëf, het watersysteem en de natuur die zich hier 'van nature' op vestigt. Deze natuurlijke laag is het resultaat van de wisselwerking tussen abiotische (fysische) en biotische factoren en processen. Zo zorgden ijs-, wind- en waterstromen in Overijssel voor het ontstaan van een afwisselend landschap van stuwwallen, dekzandgronden, beekdalen en natte laagtes en bepaalden de stroomsnelheden van IJssel, Vecht, Regge of Dinkel waar het fijne (komgronden) en waar het grovere sediment (oeverwallen) werd afgezet. En ontwikkelde veen zich daar, waar het water maar moeilijk weg kon. Overijssel bestaat uit een rijk en gevarieerd spectrum aan natuurlijke landschappen. Deze vormen de basis voor het gehele grondgebied van Overijssel. Het beter afstemmen van ruimtelijke ontwikkelingen op de natuurlijke laag kan ervoor zorgen dat de natuurlijke kwaliteiten van de provincie weer mede beeldbepalend worden. Ook in steden en dorpen bij voorbeeld in nieuwe waterrijke woonmilieus en nieuwe natuur in stad en dorp.
Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart de 'Natuurlijke laag' aangeduid met het gebiedstype 'Hoogveengebieden', zoals in afbeelding 3.4 is te zien.
![]() |
Afbeelding 3.4 De 'Natuurlijke laag' (Bron: Provincie Overijssel) |
“Hoogveengebieden (in cultuur gebracht)”
Op waterhuishoudkundig geïsoleerde plekken (waar het regenwater wordt vastgehouden) ontwikkelde zich in het zandgebied op kleine en grote schaal hoogveen; onder invloed van regenwater ontstonden veenmoerassen. Deze groeiden als een dikke spons van veenmossen steeds verder omhoog, los van het grondwater. De extreme zure en voedselarme omstandigheden leidden tot natte, slecht toegankelijke moerasgebieden, waar vrijwel geen boom kon groeien. De hoogveenrestanten worden gekenmerkt door een hoge waterkwaliteit, een hoge waterstand en een hoge natuurkwaliteit. Lokaal is sprake van “levend hoogveen” (veenaangroei). De ambitie is de hoogveenrestanten in stand te houden en op een aantal plekken het hoogveen opnieuw tot groei te brengen. Het open natte karakter is hierbij een belangrijke kwaliteit. De inzet is op de randen tussen de hoogveenrestanten en de hoogveenontginningsgebieden landschappelijk leesbaar te maken als ontgonnen deel van het oorspronkelijk veenlandschap. Zo ontstaat een samenhangend en leesbaar landschap in de hoogveengebieden en een overgang naar heide en schaalgraslanden eromheen.
Toetsing van het initiatief aan de “Natuurlijke laag”
De gronden ter plaatse van het plangebied zijn ingericht ten behoeve van een maatschappelijk perceel voor religieuze doeleinden, een en ander met bijhorende inrichting en verharding alsook parkeervoorzieningen. De van oorsprong voorkomende 'Natuurlijke laag' is daardoor niet of nauwelijks meer aanwezig. De inpandige verbouwing van de behoudenswaardige kapel en/of de realisatie van de vrijstaande woning op het noordelijke gedeelte van het perceel heeft dan ook geen gevolgen voor de kenmerken van het hoogveengebied. Ter plaatse van het plangebied wordt daarbij middels een ruimtelijk kwaliteitsplan (zie 2.2 en Bijlage 1) ingespeeld op de daar voorkomende gebiedskenmerken. Hiermee sluit het toekomstige woongebied goed aan bij de gebiedskenmerken van omliggend landschap en wordt het initiatief op een passende wijze ingepast en/of behouden.
Op basis hiervan wordt geconcludeerd dat de 'Natuurlijke laag' geen belemmering vormt voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.
3. De “Laag van het agrarisch cultuurlandschap”
In het agrarisch cultuurlandschap gaat het er altijd om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Hierbij hebben nooit ideeën over schoonheid een rol gespeeld. Wel zijn we ze in de loop van de tijd gaan waarderen om hun ruimtelijke kwaliteiten. Vooral herkenbaarheid, contrast en afwisseling worden gewaardeerd. De ambitie is gericht op het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen door óf versterking óf behoud óf ontwikkeling of een combinatie hiervan.
De locatie is op de gebiedskenmerkenkaart de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap' aangeduid met het gebiedstype 'Veenkoloniaal landschap'. In afbeelding 3.5 wordt dit weergegeven.
![]() |
Afbeelding 3.5 De Laag van het agrarisch cultuurlandschap” (Bron: Provincie Overijssel) |
"Veenkoloniaal landschap"
Kenmerkend voor het veenkoloniaal landschap zijn de grootschalige open landschappen met een lineaire bebouwings-, verkavelings- en ontwateringsstructuur die zijn ontstaan door grootschalige ontginning van de hoogveengebieden. Het Overijssels veenkoloniaal landschap is deel van een groter geheel dat zich uitstrekt over Groningen en Drenthe. Het is gevormd door ontginners en boeren uit met name het noorden. Typische Groningse boerderijen staan hier doorgaans naast de Overijsselse boerderijen. De ambitie is gericht op de versterking van de aantrekkelijkheid, de leefbaarheid en de kwaliteit van dit landschap. Het gaat dan met name om de grote maat en de vergezichten.
De norm is een beschermende bestemmingsregeling gericht op instandhouding van de grote open ruimtes, de vergezichten en het contrast tussen deze ruimtes en bestaande verdichte zones. Als ontwikkelingen plaatsvinden in het veenkoloniaal landschap dan dragen deze bij aan het behoud en de versterking van bijzondere architectuur, de linten in het landschap en de open ruimtes.
Toetsing van het initiatief aan de “Laag van het agrarisch cultuurlandschap”
Door de inpassing van het plangebied (zie Bijlage 1) worden de kenmerken van het oorspronkelijke landschap van het landschapstype versterkt. Dit gebeurt door het plangebied in te richten met nieuwe, gebiedseigen beplanting en het realiseren van een gebiedseigen woning, alsmede het behoud van de karakteristieke, behoudenswaardige kapel (zie hiervoor paragraaf 2.1). Tenslotte is het van belang dat het plangebied ligt in bestaand stedelijk gebied, de gronden ter plaatse van het plangebied zijn ingericht als maatschappelijk perceel Dit betekent dat de oorspronkelijke waarden niet meer voorkomen in het plangebied. Daarmee is de ontwikkeling in overeenstemming met het gestelde in de “Laag van het agrarisch cultuurlandschap”.
4. De “Laag van de beleving”
In de laag van de beleving komen de natuurlijke, functionele en sociale processen bij elkaar. Dit is de laag die gaat over de beleefbaarheid van ruimtelijke kwaliteit, identiteit en tijdsdiepte, van recreatieve gebruiksmogelijkheden die een belangrijke rol spelen bij de waardering van de leefomgeving. De laag van de beleving is de laag van de verbinding en het netwerk; tussen het stedelijke en het landelijke, de cultuur en de natuur, snel en traag, oud en nieuw, tussen nut en schoonheid. De laag van de beleving benut vooral de kwaliteiten van de andere drie lagen, maar voegt ook eigen kenmerken toe, zoals landgoederen, recreatieparken en recreatieve routes. Het stelt kwaliteiten zoals de natuur, de productielandschappen en de steden in een ander daglicht en maakt ze beleefbaar en tot een belevenis.
De verblijfsrecreatiecomplexen, de attracties, de routes voor wandelen, fietsen en varen zijn een belangrijke economische factor geworden met een vergelijkbaar aandeel in de economie als de agrarische sector. Dit alles verandert het aanzien, de gewenste gebruiksmogelijkheden en betekenis van het buitengebied. Aan het 'belevingslandschap' ontleent Overijssel zijn tijdsdiepte, maar ook zijn aantrekkingskracht. Steeds vaker worden de kwaliteiten uit het verleden ingezet in plannen door daar met nieuwe kwaliteiten, gebruiks- en verschijningsvormen op voort te bouwen. Belangrijk in deze laag is het oude en nieuwe 'erfgoed' van de provincie. De locatie is op de gebiedskenmerkenkaart de 'Laag van de beleving' beide aangeduid met 'Donkerte'. In afbeelding 3.6 wordt dit weergegeven.
![]() |
Afbeelding 3.6: Laag van de beleving (Bron: Provincie Overijssel) |
“Donkerte”
Lichte gebieden geven een beeld van de economische dynamiek van de provincie: de steden en dorpen, de autosnelwegen, de kassengebieden, de attractieparken, de grote bedrijventerreinen en de gebieden met veel bebouwing. De donkere gebieden geven een indicatie van de 'buitengebieden' van Overijssel. De natuurcomplexen en de grote landbouwgebieden. De donkere gebieden zijn de gebieden waar het 's nachts nog echt donker is, waar je de sterrenhemel kunt waarnemen. Het zijn de relatief 'luwe' dun bewoonde gebieden met een lage gebruiksdruk.
Donkerte wordt een te koesteren kwaliteit. De ambitie is de huidige 'donkere' gebieden, ten minste zo donker te houden, maar bij ontwikkelingen ze liever nog wat donkerder te maken. Dit betekent op praktisch niveau terughoudend zijn met verlichting van wegen, bedrijventerreinen e.d. en verkennen waar deze 's nachts uit kan of anders lichtbronnen selectiever richten. Structureel is het vrijwaren van donkere gebieden van verhoging van de dynamiek het perspectief. De ambitie is het rustige en onthaaste karakter te behouden, zodat passages van autosnelwegen en regionale wegen niet leiden tot stedelijke ontwikkeling aan eventuele op- en afritten. Bundeling van stedelijke functies en infrastructuur in de 'lichte' gebieden.
Toetsing van het initiatief aan de 'Laag van de beleving'
Ten eerste wordt gesteld dat lichtuitstraling inherent is aan een woonfunctie. Voor de hele kern Schuinesloot is het aspect 'donkerte' van toepassing. In hoeverre hier daadwerkelijk sprake is van een kwaliteit valt, gezien het feit dat verlichting in woon- en werkgebieden noodzakelijk is vanuit het oogpunt van sociale en verkeersveiligheid, te betwijfelen. In dit geval zal, ten opzichte van de huidige situatie (kerkgebouw met parkeerterrein), de lichtuitstraling (vrijwel) niet toenemen. Er is daarbij sprake van herontwikkelingslocatie en hiermee inbreiding binnen bestaand bebouwd woongebied.
Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met de “Laag van de beleving”.
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het provinciaal ruimtelijk beleid.
De woondeal gaat over meerdere onderdelen, maar in het kort samengevat in ieder geval over de doelstellingen van deze regio West-Overijssel om de komende jaren tot de bouw van voldoende passende woningen te komen, waarmee het woningtekort in deze regio kan worden opgelost.
Met passende woningopgave wordt per woningbouwplan bedoeld:
Dit bestemmingsplan kan naar aard en omvang (slechts 3 woningen) en gelet op de doelstellingen van de woondeal (zich hoofdzakelijk richtend op grotere woningbouwontwikkelingen) niet worden getoetst aan deze woningbouw afspraken. Gezien het plan zich richt op woningbouwontwikkeling voldoet het aan deze woondeal en is het hiermee niet strijdig.
Sinds 2021 beschikt de gemeente Hardenberg over een eigen omgevingsvisie. In deze visie is het verhaal van de gemeente Hardenberg voor het heden en de komende 20 jaar uitgewerkt. Deze omgevingsvisie is samengesteld met participatie van vele stakeholders uit allerlei sectoren. In de visie komt alles samen in het verhaal van de gemeente tot 2040. Het verhaal heet 'Landstad Hardenberg'. Hierin is de functie voor de hele regio verder uitgebouwd. De rode draad in de gemeente is als volgt:
Hardenberg staat voor grote uitdagingen. Een groeiende bevolking en economie zijn voor een grensregio niet vanzelfsprekend. Integendeel. Dit vraagt om blijvende inspanningen en investeringen. De gemeente kan niet doorbouwen zoals het groot is geworden. Het gebruik van het platteland verandert. Dat vraagt om ontwikkeling van bebouwing die samengaat met ruimtelijke kwaliteit, landschap en natuur. Stad en land vullen elkaar steeds meer aan en houden elkaar in balans. Samen vertellen zij het verhaal van de functieverandering van het Hardenbergse platteland. Of-of-denken maakt plaats voor en-en-denken. De gemeente wil de kwaliteiten van het buitengebied versterken door stedelijke elementen aan te brengen. Tegelijkertijd blijft de gemeente werken aan het binnenstedelijk woon- en leefklimaat met vitale en bruisende centra in Hardenberg en Dedemsvaart.
De gemeente Hardenberg staat niet op zichzelf. Sociale, maatschappelijke en economische relaties zijn steeds (boven)regionaler. Hardenberg wordt steeds afhankelijker van de omliggende regio's. Omgekeerd geldt hetzelfde. De gemeente speelt daar op in. Per opgave kiest de gemeente het juiste schaalniveau voor de aanpak en samenwerking. De gemeente gaat 'spelen met schalen'. De gemeente staat voor een nieuwe schaalsprong.
Om deze schaalsprong te kunnen maken zijn vier uitgangspunten opgesteld.
De groei vasthouden
De gemeente blijft inzetten op groei van de economie en de werkgelegenheid. Hardenberg streeft naar een positieve arbeidsmarktbalans. Dit past bij onze positie als streekcentrum. De omvang en samenstelling van de beroepsbevolking geeft nu voldoende basis voor een compleet stedelijk voorzieningenniveau. Dat wil de gemeente in de toekomst ook zo houden. Een stabiele bevolkingsgroei is daarom een voorwaarde. Net als het behouden van de concurrerende economie.
Volgens de prognoses groeit onze bevolking tot 2040. Tot 2050 groeit ook het aantal huishoudens, en daarmee de woningbehoefte. Terwijl de bevolking groeit, neemt de beroepsbevolking geleidelijk af door vergrijzing. Dit kan Hardenberg positief beïnvloeden door jonge gezinnen en startende huishoudens aan te trekken. Dit is gunstig voor de omvang van de beroepsbevolking en het voorzieningenniveau. De Regio Zwolle krijgt van het Rijk een groeiopgave van naar verwachting 40.000 tot 60.000 woningen in 2040. Hiervan kan en wil de gemeente in ieder geval 1.000 woningen voor haar rekening nemen.
Kwaliteiten toevoegen wordt belangrijker
Groei is geen doel op zich maar moet bijdragen aan welvaart en welzijn van onze inwoners. De gemeente bouwt bestaande kwaliteiten uit en voegt nieuwe toe aan de leefomgeving en economie. Zo wil de gemeente haar inwoners binden en vertrokken Hardenbergers verleiden om terug te keren.
De gemeente schept een gunstig vestigingsklimaat voor nieuwe bedrijven. Nieuwbouw is hiervoor niet voldoende. Verbeteringen in het woon, leef- en werkklimaat werken als een vliegwiel voor de lokale welvaart en het welzijn van de inwoners. Dit noemt met brede welvaart. De brede welvaart wordt bereikt door in te spelen op de trends en ontwikkelingen die de samenleving beïnvloeden, zoals: klimaatontwikkelingen, energietransitie, transities in de landbouw, circulaire economie, aandacht voor voeding en levensstijl en demografische ontwikkelingen.
Ruimte als troefkaart
Ruimte is de troefkaart. In Hardenberg krijg je veel voor weinig. Er is kwaliteit van leven. De Brede Welvaartsindicator 2019 laat een hoge woontevredenheid zien. Een kwaliteit die in Nederland steeds schaarser wordt. Hiermee onderscheiden we ons. Nu en in de toekomst. Dit doet Hardenberg door werk te maken van leefbaarheid:
Bereikbaarheid en samenwerking als randvoorwaarden
Hardenberg is de op één na grootste gemeente in zowel de regio Zwolle als de Dutch TechZone. Beide samenwerkingsverbanden zijn belangrijk om onze ambities en opgaven te realiseren. Vooral voor de bereikbaarheid en de economie. En daarmee ook voor onderwijs en scholing. Hardenberg moet daarom uitgroeien tot een netwerkgemeente bij uitstek. Dit vraagt om intensivering van de samenwerkingsrelaties, specifiek met de regio Zwolle. Goede bereikbaarheid is hierbij een belangrijke voorwaarde. De gemeente zet zich in voor snelle verbindingen met Twente en Zwolle.
De visie is vertaald in vier thema's voor ontwikkeling. Dit betreffen de volgende:
Binnen elk thema heeft de gemeente ambities en staat de gemeente voor opgaven. Samen vormen ze de agenda voor toekomstige samenwerkingen. In dit geval is met name het thema 'Hardenberg in balans' relevant, aangezien deze gaat over het landelijk gebied, waar het plangebied onderdeel van is.
Hardenberg in Balans
Ten aanzien van dit thema's heeft de gemeente zes ambities opgesteld, dit betreffen de volgende:
De gemeente zet zich al lang in om ontwikkelingen in het buitengebied bij te laten dragen aan versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Het beleid beschrijft daarom voor elk landschapstype de belangrijkste gebiedskenmerken en ontwikkelingsrichtingen. Bij het maken van dit beleid waren zowel bewoners als professionals betrokken. De resultaten zijn vastgelegd in Landschap-Identiteit-Kaarten (LIK's). Deze vormen de natuurlijke onderlegger voor ontwikkelvisies voor verschillende deelgebieden. In dit geval ligt het projectgebied in het 'jong heide- en broekontginningslandschap'.
De natuurlijke en landschappelijke kwaliteiten in het landelijk gebied blijven voortdurend aandacht vragen. Natuur en landschap staan onder druk, vanwege de energietransitie, klimaatmaatregelen en de transitie in de landbouw. Tegelijk vormen deze ontwikkelen juist een kans om bij te dragen aan de Landstad Hardenberg en de 'regio van het gezonde leven'. In de dialoog 'bouw je eigen buurt' was de zorg voor een gezonde en groene leefomgeving een speerpunt.
Een goede landschappelijke en ruimtelijke inpassing van vrijkomende agrarische bebouwing is hiervan een voorbeeld. De regeling 'Erven met kwaliteit' (voorheen rood-voor-rood) blijft hierbij het kader. Dit sluit aan bij de landelijke trend om meer ruimtelijke kwaliteit toe te voegen in de fysieke leefomgeving. Ruimtelijke kwaliteit ziet de gemeente als “datgene wat ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is”. De provincie gebruikt deze omschrijving ook.
Ambities:
Gebieden die voor extra kwaliteitsimpulsen in aanmerking komen is onder andere het gebied in Ane. Het gaat daarbij om het toevoegen van landschapselementen in de kleinschalige landschappen.
Voorliggende ontwikkeling draagt bij aan de ambitie van de gemeente, namelijk kwaliteit toevoegen middels ruimtelijke inpassing en ook kwaliteiten behouden (behoudeswaardige kapel). Het voornemen van initiatiefnemer is namelijk om de bestaande kapel aan de buitenzijde volledig te behouden én inpandig te verbouwen ten behoeve van de realisatie van twee wooneenheden. Om deze te karakteristieke kapel te kunnen behouden én om de werkzaamheden te kunnen financieren is eveneens het voornemen om het bestaande parkeerterrein en overtollige erfverharding te saneren en hiervoor in de plaats een nieuwe vrijstaande woning met bijbehorend bijgebouw te realiseren. Met de inkomsten van de verkoop van deze woningbouwkavel kan dan voorliggend planvoornemen gefinancierd worden.
Samenvattend wordt gesteld dat het initiatief past binnen de omgevingsvisie 'Landstad Hardenberg'.
De welstandsnota 'Visie op beeldkwaliteit', die ook voor de kern Schuinesloot van toepassing is, is door de raad van de gemeente Hardenberg vastgesteld op 29 november 2011. Doelstelling van de Welstandsnota is een duidelijk en toetsbaar gemeentelijk welstandsbeleid.
De ambitie van de welstandsnota is een kwaliteitsontwikkeling in gang te zetten waarbij elk project bijdraagt aan de versterking van de beeldkwaliteit van de leefomgeving. Daarmee zullen de verschillende kernen zich meer onderscheiden en krijgt elke kern haar eigen kleur (terug).
De gemeente wil meer vrijheid voor burgers creëren. Dit wordt bereikt door kaders te stellen 'waar het er toe doet' en andere delen van de gemeente welstandsvrij te maken. Een en ander komt tot uiting in de toekenning van drie niveaus (zie onder). Op de belangrijke plekken wordt door middel van welstand en bestemmingsplan gestuurd. De laag gewaardeerde plekken zijn welstandsvrij. Voor deze gebieden is het bestemmingsplan (of de beheersverordening) maatgevend.
Binnen de gemeente worden drie niveaus van welstand onderscheiden, dit betreffen:
Niveau 0 (laag):
Onder dit niveau vallen alle gebieden waarvoor het beleid gericht is op het handhaven van de aanwezige basiskwaliteit. Er is hierbij veel vrijheid voor de aanvrager zodanig dat het totaalbeeld van de woongebieden voor een ieder acceptabel blijft. Deze kwaliteiten worden niet meer door welstandbeleid beschermd maar door het bestemmingsplan en aanverwante instrumenten. De kwaliteiten van het openbaar gebied beïnvloeden met name de ruimtelijke kwaliteit. Deze gebieden zijn dus welstandsvrij. Er vindt geen welstandsbegeleiding of beoordeling plaats.
Niveau 1 (midden):
Onder dit niveau vallen alle gebieden die om een zorgvuldige beoordeling van de bouwkundige ingrepen vragen. Het accent ligt hier op het handhaven en respecteren van kenmerkende karakteristieken. De beoordeling is dan vooral gericht op het handhaven en versterken van de specifieke gebiedskwaliteiten.
Niveau 2 (hoog):
Dit niveau past bij gebieden die van grote betekenis zijn voor het totaalbeeld van de stad en het landschap. Deze gebieden hebben bijzondere cultuurhistorische, landschappelijke, stedenbouwkundige of architectonische karakteristieken. Nieuwe ingrepen zullen met extra aandacht en zorg worden beoordeeld. Het beleid is er op gericht om dit beeld te handhaven en te versterken. Alle beoordelingsaspecten tot in het detail maken onderdeel uit van de advisering.
Het plangebied is gelegen binnen een gebied waar welstandsniveau 1 van toepassing is.
Zoals reeds eerder is aangegeven, is voor de onderhavige ontwikkelingen een ruimtelijk kwaliteitsplan (Bijlage 1) opgesteld. Hierin is rekening gehouden met de samenhang van bouwwerken op het erf en de verschijningsvorm. Tevens is voor het behoud van de kapel in de regels maatwerk toegepast, middels een aanduiding karakteristiek en bijhorende regels. Hiervoor wordt verwezen naar de regels en de plankaart, en de verantwoording van de regels in paragraaf 6.3. Bij de aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen zal het ontwerp getoetst worden aan de redelijke eisen van welstand.
Het Programma Wonen legt de focus op de woonambities voor de hele gemeente Hardenberg. Voor een groot deel van deze ambities is dit het juiste schaalniveau, omdat veel opgaven in alle kernen van de gemeente spelen. Maar de gemeente ziet ook duidelijke verschillen tussen de kernen in de gemeente Hardenberg. Dat is te zien in de diversiteit aan inwonersaantallen, maar ook in het verschil naar samenstelling van huishoudens en woningvoorraad van kernen. Dat maakt dat sommige opgaven (denk aan vergrijzing, aanpak particuliere woningvoorraad, druk op de sociale huurmarkt) per kern sterk kunnen verschillen.
Daarom geeft het slot van het Programma Wonen al een eerste voorzet voor een integrale, gebiedsgerichte uitwerking. Het streven is om deze aanzet de komende jaren verder uit te werken naar een gebiedsvisie voor het wonen per (deel)gebied in de gemeente. In samenspraak met de plaatselijke belangen wordt maatwerk per kern geleverd.
De mensen waarderen de leefbare woonomgeving van de gemeente Hardenberg. Voorzieningen en de fysieke leefomgeving spelen daarbij een belangrijke rol. Om vitale kernen te houden, is het nodig dat alle leeftijdsgroepen kunnen blijven wonen. Vanwege demografische ontwikkelingen (kleinere huishoudens, vergrijzing) moet er anders gebouwd worden. Daarnaast zijn extra starterswoningen nodig. De gemeente wil naar behoefte bouwen, waarbij het zwaartepunt ligt op de kernen Hardenberg en Dedemsvaart.
Doel van woningbouw in de grote kernen (Balkbrug, Bergentheim, Gramsbergen, Slagharen) is om door groei van het aantal woningen de bevolking op peil te houden. Ook in de grote kernen is het particulier initiatief en het draagvlak binnen de kern voor de gemeente het uitgangspunt om voorzieningen te ondersteunen De gemeente levert hier een grotere inspanning, omdat deze voorzieningen een functie hebben voor het omliggende gebied en daarmee een groter draagvlak hebben om kwaliteit te kunnen leveren. Bundeling en samenwerking zijn voor voorzieningen in de grote kernen van belang om kwaliteit en duurzaamheid te kunnen waarborgen. Niet alle grote kernen hoeven dezelfde voorzieningen te hebben.
Uitruil en samenwerking tussen kernen kan ook een hulpmiddel zijn om voorzieningen te behouden of te versterken. Een actieve bevolking is hierbij het uitgangspunt. De gemeente kan samenwerking tijdelijk ondersteunen en eventueel op gang brengen. Voor het publieke belang levert de gemeente een – niet financiële – inspanning om aanwezige voorzieningen met een ruim draagvlak in stand te houden.
Doelstellingen zijn onder meer:
In het dorp Schuinesloot is tot 2032 behoefte aan de bouw van 45 woningen op basis van natuurlijke aanwas. Voor de invulling van deze opgave is geen harde plancapaciteit beschikbaar. De bouw van woningen past kwantitatief echter in de opgave voor het dorp. Er is kwalitatief vooral behoefte aan de toevoeging van betaalbare woningen en woningen voor ouderen. in mindere mate is behoefte aan woningen in het duurdere segment.
De realisatie van de woningen ter plaatse (drie wooneenheden, één vrijstaande woning en tweetal wooneenheden in de kapel) draagt bij aan het bouwen voor lokale behoefte en het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit. De woningen in de voormalige kapel krijgen een woonprogramma met de slaap- en badkamer op de begane grond. Deze woningen zijn daarmee geschikt voor de doelgroep ouderen. De vrijstaande woning wordt als vrije sector woning in de markt gezet. Het woningbouwprogramma sluit hiermee aan op de behoefte uit het dorp.
Geconcludeerd wordt dat het initiatief aansluit bij het gestelde in het Programma Wonen 2019 - 2025.
De beleidsnota 'Buurtschappennota' (vastgesteld d.d. 2 december 2014) van de gemeente Hardenberg biedt de kaders voor de voorgenomen ontwikkeling. Deze buurtschappennota is opgesteld met als doel om binnen de gestelde kaders nieuwbouw op onbebouwde plekken in enkele buurtschappen te stimuleren en daarmee de leefbaarheid van de aangewezen gebieden te vergroten. De nota biedt ruimte om te kunnen voldoen aan de lokale behoefte naar woningen. Hoogenweg (waaronder specifiek onderhavig plangebied) is één van deze aangewezen gebieden.
Een belangrijke voorwaarde om medewerking vanuit de gemeente te verkrijgen is een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit, zie paragraaf 1.1. Voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling is dan ook een ruimtelijk kwaliteitsplan uitgewerkt. Hiermee wordt het initiatief op een zorgvuldige wijze ingepast in het landschap. Dit wordt beschreven in paragraaf 2.2. Het ruimtelijk kwaliteitsplan is volledig opgenomen in Bijlage 1 van de toelichting.
De Buurtschappennota geeft een visie op bouwmogelijkheden in Schuinesloot (inclusief De Belt), Rheezerveen, Hoogenweg, Radewijk, Ane en de Krim. Deze visie is gewenst omdat de gemeenteraad in april 2009 heeft gevraagd om onderzoek te doen naar mogelijkheden voor woningbouw in deze vijf buurtschappen om zo te kunnen voldoen aan de aanhoudende lokale vraag. In 2014 is daar het dorp De Krim aan toegevoegd. De meest actuele Buurtschappennota is vastgesteld op 2 december 2014.
De vijf buurtschappen en De Krim bezitten elk afzonderlijke kenmerken, kwaliteiten en identiteiten. Deze komen voort uit de ontstaansgeschiedenis van de oorspronkelijke nederzettingen. De ruimtelijke kwaliteiten bepalen hoe in dit verband met buurtschappen en dorpen kan worden omgegaan. Verbetering van ruimtelijke kwaliteit is het criterium, om eventuele bebouwing wel of juist niet toe te staan.
Een belangrijk aspect is de afbakening van het plangebied. Uitsluitend binnen het plangebied kunnen theoretische bouwlocaties mogelijk worden gemaakt.
Een belangrijk uitgangspunt, bij de bepaling van het plangebied, is dat het moet gaan om aaneengesloten bebouwing aan hoofdwegen. Zijwegen maken geen deel uit van het plangebied. Hiermee kan een begin van kernvorming worden voorkomen. Het moet gaan om een concentratie van bebouwing. Een uitzondering hierop is Schuinesloot, omdat hier al kernvorming heeft plaatsgevonden. Een bebouwingslint eindigt wanneer er sprake is van een zone of gebied, zonder duidelijk waarneembare bebouwing, met een lengte van 200 meter of meer. Het uitgangspunt is dat bij deze afstand visueel wordt aangenomen dat het lint eindigt en overgaat in onbebouwd landelijk gebied. Een belangrijk aspect in deze context is ook dat een lintbebouwing eindigt wanneer een woonlint overgaat in een agrarisch lint met agrarische (loonwerk) bedrijven. Het is immers niet de bedoeling om tussen agrarische bedrijven “belemmerende” woningbouwlocaties mogelijk te maken. Dit in verband met milieuwetgeving, maar ook uit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening.
Voor Schuinesloot is het volgende gesteld:
Het gebied waarop de buurtschappennota van toepassing is, is afgebakend. De planlocatie is gelegen in het afgebakende gebied in Schuinesloot. Dat blijkt uit onderstaande uitsnede uit de Buurtschappennota, weergegeven in afbeelding 3.7 middels de rode ster.
![]() |
Afbeelding 3.7: Uitsnede van de Buurtschappennota - Deelgebied: De Belt/Schuinesloot(Bron: Gemeente Hardenberg) |
Schuinesloot heeft geen gemeentelijke bouwkavels voor woningbouw meer beschikbaar. In het weglint van Schuinesloot zijn er bovendien weinig fysieke mogelijkheden voor nieuwe woningbouwlocaties. Op basis van concrete behoefte vanuit het woonbeleid zou voor Schuinesloot extra woningbouw nodig kunnen zijn.
Uitbreiding van het plangebied/woonlint, met extra bouwmogelijkheden, in oostelijke richting (Schuineslootweg) is niet gewenst of mogelijk vanwege de overgang van woonlint naar agrarisch lint. Het ligt daarom voor de hand om directe aansluiting te zoeken bij het gebied waar al kernvorming heeft plaatsgevonden. Omdat (gemeentelijke) planmatige uitbreiding aan nieuw aan te leggen straten niet aan de orde is dient particuliere uitbreiding aan bestaande wegen plaats te vinden.
Wat betreft de stedenbouwkundige uitstraling van het planvoornemen geldt dat bij de transformatie van het kerkgebouw ten behoeve van de inpandige realisatie van een tweetal wooneenheden de buitenruimte zo min mogelijk wordt aangetast. Om de voorgenoemde karakteristieke kapel te kunnen behouden én om de werkzaamheden te kunnen financieren is eveneens het voornemen om het bestaande parkeerterrein en overtollige erfverharding te saneren en hiervoor in de plaats een nieuwe vrijstaande woning met bijbehorend bijgebouw te realiseren. Met de inkomsten van de verkoop van deze woningbouwkavel kan dan voorliggend planvoornemen gefinancierd worden.
Vanuit de buurtschappennota worden de kaders(eisen) meegegeven voor het inpassen van deze nieuw te realiseren woning, ondermeer ten aanzien van een landelijke bouwstijl. Er kan bij de bouw van de vrijstaande nieuw te bouwen woning op de locatie van het voormalige parkeerterrein nagenoeg voldaan worden aan de eisen vanuit de buurtschappennota. Enkel de kavelafstand van 5 meter wordt niet geheel gehaald. Dit is echter geen stedenbouwkundige belemmering, gezien het feit dat de meeste woningen in deze buurt die ruimte niet hebben. Deze woning is daarbij zo gepositioneerd dat het in de voorgevelrooilijn van de bestaande bebouwing nabij het plangebied (aan deze zijde van de weg) ligt, om zo een passende positionering te vinden en als laatste zo min mogelijk in het zicht van de buren te zitten. Middels een inrit wordt de woning aan de noordzijde ontsloten. Een beukenhaag vormt een passende afscherming tussen het erf met de buren. Op het erf is voldoende ruimte om te parkeren. De voortuin wordt afgeschermd middels een laag plantsoen dat aansluit op de beplanting rondom de parkeerplaats. De bestaande bomen blijven zo veel als mogelijk behouden.
Geconcludeerd wordt dat voorliggend initiatief goed past binnen de gedachtes van de Buurtschappennota.
Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met de uitgangspunten uit het gemeentelijk beleid.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan/bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie en Besluit Milieu effectrapportage.
De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan/bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeurswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeurswaarde te voldoen.
In dit geval wordt ter plaatse van het plangebied een drietal nieuwe wooneenheden mogelijk gemaakt. Hieronder wordt ingegaan op de geluidsaspecten industrie-, railverkeers- en wegverkeerslawaai.
Het plangebied is niet gelegen in of nabij een zone van een gezoneerd industrieterrein Daarom wordt niet nader op het aspect industrielawaai ingegaan. In paragraaf 4.5 wordt nader ingegaan op de invloed van individuele bedrijven op het plangebied.
Railverkeerslawaai wordt in dit geval buiten beschouwing gelaten, omdat de dichtstbijzijnde spoorlijn op ruime afstand van het plangebied is gelegen.
In artikel 74.1 van de Wgh is aangegeven dat wegen aan weerszijden van de weg een wettelijke geluidszone hebben waarvan de grootte is opgenomen in onderstaande tabel.
De hiervoor genoemde zones gelden niet voor:
In de omgeving van het plangebied zijn uitsluitend wegen gelegen waarop een maximum snelheid van 30 kilometer per uur geldt. Wegen met een dergelijke maximumsnelheid hebben geen wettelijke zones en geldt geen onderzoeksplicht voor op grond van de Wet geluidhinder.
Volgens jurisprudentie blijkt een 30 km/uur weg echter in de beoordeling te moeten worden meegenomen, indien vooraf aangenomen had kunnen worden dat deze weg een geluidbelasting veroorzaakt die hoger ligt dan de voorkeursgrenswaarde (48 dB).
De omliggende wegen worden voornamelijk gebruik voor bestemmingsverkeer, voornamelijk in de vorm van personenwagens. Van zwaar verkeer is nauwelijks sprake. De Schuineslootweg heeft daarbij een beperkte, voornamelijk bestemmingsgerichte verkeersintensiteit, het betreft geen drukke doorgaande weg. Aangenomen kan worden dat de geluidbelasting ter plaatse van de nieuwe woningen onder de voorkeursgrenswaarde van 48 dB zal liggen. Tevens is de beoogde locatie van de woningen, zoals is ingetekend in Bijlage 1, op de plankaart verankerd middels een bouwvlak. Zo wordt voorkomen dat de woningen in de toekomst dichter op de weg wordt gebouwd dan de woningen in de bestaande rooilijn in het bestaande bebouwingslint.
In het kader van het Bouwbesluit worden afhankelijk van de functie eisen gesteld aan het optredende binnenniveau. Het maximaal toelaatbare binnenniveau bedraagt 33 dB in de woning. Conform het Bouwbesluit wordt als uitgangspunt genomen dat een gevel van een gebouw een minimale gevelwering (isolatiewaarde) heeft van 20 dB, hetgeen in de praktijk naar alle waarschijnlijkheid meer dB zal bedragen gezien de hedendaagse versterkte isolatienormen.
In de toekomstige situatie zal sprake zijn van een acceptabel binnenniveau en een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Het aspect geluid in het kader van de Wgh vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht conform de richtlijnen NEN 5725 en NEN 5740.
Plangebied
In het kader van de beoogde nieuwbouw is binnen het plangebied door Sigma Milieu een verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740 en NEN 5707 uitgevoerd. Het volledige onderzoek is in Bijlage 2 bij de toelichting opgenomen. De belangrijkste conclusie uit deze onderzoeken zijn hieronder opgenomen.
Verkennend bodemonderzoek NEN5740
Ter plaatse van de onderzoekslocatie zijn boringen en inspectiegaten uitgevoerd ten behoeve van een bodemonderzoek conform de NEN5740 en NEN5707.
Grond
Op basis van zintuiglijke waarnemingen zijn in het opgeboorde bodemmateriaal plaatselijk puinresten en asfaltgranulaat waargenomen.
Bovengrond (0.0-0.5 m-mv)
Bovengrondmengmonster MM1 bevat een verhoogd gehalte cadmium, zink (zware metalen), polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK’s, som 10) en PCB’s (som 7) t.o.v. de achtergrondwaarde, de tussenwaarde (indicatie voor nader onderzoek) en de bodemindex-waarde (>0,5) wordt in deze gevallen niet overschreden zodat er uit milieuhygiënische overweging geen directe aanleiding is tot het instellen van aanvullend onderzoek.
Bovengrondmengmonster MM2 bevat geen van de onderzochte componenten verhoogd t.o.v. de achtergrondwaarde en/of detectiewaarde.
Ondergrond (0.6-2.0 m-mv)
Ondergrondmengmonster MM3 bevat geen van de onderzochte componenten verhoogd t.o.v. de achtergrondwaarde en/of detectiewaarde.
Grondwater
peilbuis 1 (2.3-3.3 m-mv)
Het grondwater ter plaatse van peilbuis 1 bevat een verhoogd gehalte koper en molybdeen (zware metalen) t.o.v. de streefwaarde, de tussenwaarde (indicatie voor nader onderzoek) en de bodemindex-waarde (>0,5) wordt in deze gevallen niet overschreden zodat er uit milieuhygiënische overweging, naar onze mening, geen directe aanleiding is tot het instellen van aanvullend onderzoek.
Toetsing hypothese
Op basis van de vooraf gestelde hypothese is de onderzoekslocatie in eerste aanleg als milieuhygiënisch onverdacht aangemerkt. Op basis van de resultaten van het verkennend bodemonderzoek blijkt dat de locatie niet geheel vrij is van bodemverontreiniging.
De bovengrond en het grondwater ter plaatse van de onderzoekslocatie bevatten plaatselijk enkele gehalten verhoogd t.o.v. de achtergrondwaarde resp. de streefwaarde. Deze licht verhoogd aangetoonde gehalten overschrijden de tussenwaarde / bodemindex-waarde (>0.5) niet en geven daardoor geen formele aanleiding tot het instellen van een nader onderzoek.
Verkennend bodemonderzoek NEN5707 "asbest in bodem"
Maaiveld
Op basis van de visuele locatie-inspectie is op het geïnspecteerde maaiveld geen asbestverdacht materiaal waargenomen.
Bovengrond (0.0 max. 0.5 m-mv)
Ter plaatse van de inspectiegaten 1 t/m 4+6+8 is in de uitgegraven bovengrond (bodemlaag tussen 0.0- max. 0.5 m-mv) in de fractie >20 mm zintuiglijk geen asbestverdacht materiaal waargenomen. Het totale gemiddeld indicatief gewogen gehalte asbest (fractie <20 mm + fractie >20 mm) in de bovengrond t.p.v. de inspectiegaten 1 t/m 4+6+8 bedraagt ter indicatie <2 mg/kg d.s en is daarmee niet verhoogd t.o.v. de bepalingsgrens. De interventiewaarde (100 mg/kg d.s) voor asbest alsmede het criterium voor nader onderzoek (> 50 mg/kg d.s.) wordt t.p.v. de inspectiegaten 1 t/m 4+6+8 niet overschreden. De bovengrond uit de inspectiegaten 1 t/m 4+6+8 is niet aantoonbaar verontreinigd met asbest.
Ondergrond (0.5-2.0 m-mv)
Op basis van de uitgevoerde inspectie van het opgeboorde materiaal uit de inspectiegat 1 en 2 zijn vanaf ca. 0.5 m-mv visueel geen bodemvreemde materialen waargenomen.
Van de ongeroerde ondergrond vanaf 0.5 m-mv zijn in deze fase van het onderzoek geen grondmonsters geanalyseerd op de fractie <20 mm. Omdat geen asbestverdacht materiaal (met fractie > 20 mm) in de ongeroerde ondergrond is aangetroffen is de verwachting dat er geen asbest met fractie < 20 mm in de ongeroerde ondergrond aanwezig is.
Toetsing hypothese
Op basis van de vooraf gestelde hypothese is de onderzoekslocatie in eerste aanleg als verdacht voor asbest aangemerkt. Uit het onderzoek is gebleken dat de bovengrond t.p.v. inspectiegaten 1 t/m 4+6+8 niet aantoonbaar verontreinigd is met asbest. Op basis van de onderzoeksresultaten wordt de vooraf gestelde onderzoekshypothese “verdacht” verworpen.
De bodemkwaliteit in het plangebied vormt, met inachtneming van bovenstaande, geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet milieubeheer nodig.
Gelet op de aard en omvang van voorliggende ontwikkeling, in verhouding tot de categorieën van gevallen zoals beschreven in paragraaf 4.3.1.1 kan worden gesteld dat voorliggend project 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging. Tot slot wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling niet wordt aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het 'Besluit gevoelige bestemmingen'.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorgenomen ontwikkeling.
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet).
Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
Aan de hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In de onderstaande afbeelding 4.1 is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied en omgeving weergegeven. Het plangebied is indicatief met een rode ster weergegeven.
![]() |
Afbeelding 4.1 Uitsnede Risicokaart, de rode ster betreft het plangebied. (Bron: Risicokaart.nl) |
Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:
Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies.
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
In de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' is een tweetal gebiedstypen te onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. Op basis van de VNG-uitgave wordt het buitengebied gerekend tot een met het omgevingstype 'rustige woonwijk' vergelijkbaar omgevingstype.
Het omgevingstype 'gemengd gebied' wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' als volgt omschreven: 'Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.'
De richtafstanden (met uitzondering van het aspect gevaar) uit het omgevingstype rustige woonwijk kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsmaat worden verlaagd indien sprake is van gemengd gebied. Daarbij wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' opgemerkt dat het vanuit het oogpunt van efficiënt ruimtegebruik de voorkeur verdient functiescheiding niet verder door te voeren dan met het oog op een goed woon- en leefklimaat noodzakelijk is.
Het plangebied ligt in het bebouwingslint van Schuinesloot waar géén sprake is van grote/intensieve menging van functies. Daarom wordt in dit geval uitgegaan van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Onderstaande tabel geeft de richtafstanden weer voor de verschillende omgevingstypes.
Milieucategorie | Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk | Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
4.1 | 200 m | 100 m |
4.2 | 300 m | 200 m |
5.1 | 500 m | 300 m |
5.2 | 700 m | 500 m |
5.3 | 1.000 m | 700 m |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De VNG uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen. Zoals reeds hiervoor genoemd, wordt bij het realiseren van nieuwe functies gekeken naar de omgeving waarin de nieuwe functies gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen een rol:
Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden wordt aangetast.
In dit geval is sprake van de toevoeging van een woonbestemming en het wegbestemmen van een maatschappelijke bestemming. De functie ‘wonen’ betreft geen milieubelastende activiteit voor de omgeving. Van enige vorm van aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden is dan ook geenszins sprake.
Hierbij gaat het om de vraag of nieuwe functie binnen het plangebied hinder ondervindt van bestaande functies in de omgeving. Een woning betreft een milieugevoelige functie. Milieubelastende functies in de directe, aansluitend aan het plangebied gelegen, omgeving komen niet voor.
De omgeving van Schuinesloot wordt namelijk functioneel gekenmerkt door woningen. De meest nabijgelegen functies betreffen agrarische (bedrijfs)percelen rondom de kern Schuinesloot en ten noordoosten een basisschool (maatschappelijke bestemming, zie de uitsnede van het planologische regime in paragraaf 1.2). Wat betreft deze basisschool, binnen deze maatschappelijke bestemming zijn met name educatieve, sociaal-medische, sociaal culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen toegestaan. Deze activiteiten zijn veelal in milieucategorie 2 te bevatten. Voor dergelijke bedrijvigheid geldt een richtafstand van 30 meter. De locatie van het plangebied bevindt zich op minimaal 80 meter afstand en deze maatschappelijke bestemming wordt dan ook niet gehinderd als gevolg van de ontwikkeling.
Opgemerkt wordt dat naast de hiervoor genoemde functie in de omgeving van het plangebied ook agrarische bedrijven aanwezig zijn. Bij veehouderijen zijn niet de adviesafstanden op basis van de VNG-uitgave bepalend, maar de wettelijk aan te houden afstanden of de berekenende geuremissiecontouren voor vergunningsplichtige bedrijven. Daarom wordt hier het aspect ‘geur’ buiten beschouwing gelaten, in paragraaf 4.6 zal hier nader op in worden gegaan.
Indien het aspect ‘geur’ buiten beschouwing wordt gelaten geldt een grootste richtafstand van 10 meter (in gemengd gebied) voor het aspect geluid en stof. De dichtstbijzijnde veehouderij (‘het fokken en houden van rundvee’) betreft de ten noorden gelegen Schuineslootweg 106. Het bouwvlak van de dichtstbijzijnde veehouderij met VA-dieren ligt op circa van 70 meter vanaf de positie van het beoogde bouwvlak in het plangebied, met deze laatstgenoemde afstand wordt ruimschoots voldaan aan de vigerende richtafstanden. Overige agrarische bedrijven (voorzien van een bouwvlak) zijn gelegen op een afstand van meer dan 250 meter, hiermee wordt in alle gevallen voldaan aan de richtafstanden.
Er mag derhalve van worden uitgegaan dat ter plaatse van de beoogde woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Omgekeerd worden de omliggende functies niet in hun bedrijfsvoering beperkt.
Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuactiviteiten van veehouderijen met dierenverblijven. De Wgv kent twee categorieën: dieren met een geuremissiefactor, waarvoor een maximale geurbelasting op een geurgevoelig object geldt, en dieren waarvoor een minimale afstand geldt.
Bij een gemeentelijke verordening kunnen andere maximale geurbelastingen en minimale afstanden worden vastgesteld. Van deze mogelijkheid heeft de gemeenteraad in 2009 gebruik gemaakt. Op basis van de Geurverordening Hardenberg gelden onder voorwaarden andere waarden, waarbij een gebiedsindeling in acht is genomen. Voor de locatie van de beoogde woning geldt een norm van 14 Ou[E]/m3.
Vanaf 1 januari 2013 is het Activiteitenbesluit ook van toepassing op agrarische activiteiten. Het Besluit landbouw milieubeheer is tegelijkertijd komen te vervallen. Agrarische bedrijven hebben geen vergunning meer nodig als al hun activiteiten onder de reikwijdte van het Activiteitenbesluit vallen. Dit zijn type B-bedrijven, zoals veehouderijen, kinderboerderijen (en andere bedrijven die kleinschalig dieren houden), glastuinbouwbedrijven, bedrijven met teelt in gebouwen, bedrijven met open teelt, agrarische loonwerkers en losse opslagen (bijvoorbeeld mest). Voor geurhinder is in het Activiteitenbesluit een soortgelijk beoordelingskader opgenomen als in de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv). Zo gelden binnen en buiten de bebouwde kom dezelfde normen als in de Wgv. Ook de geurbelasting wordt bepaald volgens het bepaalde in de Wgv. Hetzelfde geldt voor het meten van de afstanden.
De Wgv maakt het voor gemeenten mogelijk om gebiedsgericht geurbeleid op te stellen. Daarmee krijgt de gemeente een instrument om de ontwikkeling van (grootschalige) veehouderijen te sturen. Gemeenten mogen bij verordening van de normen van de Wgv afwijken (artikel 6 Wgv), binnen bepaalde grenzen. Het hanteren van afwijkende normen moet worden onderbouwd vanuit een ruimtelijke visie op de ontwikkeling van het gebied, de zogenaamde "gebiedsvisie".
De gemeente Hardenberg heeft een dergelijke 'geurverordening' opgesteld en gebiedsgericht geurbeleid ontwikkeld. In deze geurverordening zijn de wettelijke geurnormen (odeur) en vaste afstanden aangepast. In de verordening gaat het om afstand tussen veehouderij tot de gevel van een geurgevoelig object, deze moet minimaal 50 meter bedragen in de bebouwde kom.
De toekomstige woningen worden aangemerkt als een geurgevoelige object. De dichtstbijzijnde veehouderij (‘het fokken en houden van rundvee’) betreft de ten noorden gelegen Schuineslootweg 106. Het bouwvlak van de dichtstbijzijnde veehouderij met VA-dieren ligt op circa van 70 meter vanaf het bouwvlak in het plangebied.
Gelet op deze grote afstand heeft de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling geen negatieve invloed op de bedrijfsvoering van voorgenoemd bedrijf. Daarnaast zijn andere woningen al gelegen op kortere afstand van het bedrijf. De geurnorm zal ter plaatse van het plangebied naar verwachting niet worden overschreden.
Het aspect geur vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met Natura 2000-gebieden en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van die- en plantensoorten.
Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet natuurbescherming beschermd.
Het plangebied is niet gelegen binnen een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied “Mantingerzand” is gelegen op een afstand van ruim 12,5 kilometer. In dit geval kan op basis van de aard en omvang van de beoogde ontwikkeling in combinatie met de grote afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied (ruim 12 kilometer) met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid worden uitgesloten dat sprake is van significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden. Een stikstofonderzoek naar de aanleg- en/of gebruiksfase van de woning kan dan ook achterwege blijven.
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlands natuurbeleid. Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.
Het dichtstbijzijnde gebied dat is aangewezen als NNN is gelegen op circa 5 kilometer afstand. Het plangebied ligt daarmee niet in of in de directe nabijheid van het NNN, waarmee kan worden geconcludeerd dat als gevolg van voorliggend initiatief geen aantasting plaatsvindt van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN.
Wat betreft de soortbescherming is de Wet natuurbescherming van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.
Wat betreft de soortbescherming is de Flora- en Faunawet van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.
Planten
Het gevoerde beheer en de inrichting maken het plangebied tot een nagenoeg ongeschikte groeiplaats voor bijzondere planten.
Broedvogels
De inrichting en beheer maken het plangebied tot een nagenoeg ongeschikte groeiplaats voor bijzondere broedvogels. Indien sprake is van de kap van de bomen (hetgeen echter niet wordt beoogd, zie paragraaf 2.2) wordt voortvloeiend uit natuurwetgeving als voorwaarde gesteld dat dit buiten het broedvogelseizoen moet plaatsvinden.
Vleermuizen
Ten aanzien van vleermuizen wordt onderscheid gemaakt tussen vaste rust-/verblijfplaatsen, foerageergebieden en vliegroutes. Er zijn geen aanwijzingen van verblijfplaatsen van vleermuizen in de kapel, daarbij wordt deze slechts inpandig verbouwd en wordt er uitpandig niets verbouwd of gesloopt. Vleermuizen foerageren meestal langs bosranden, loofbomen, (vochtig) hooiland, vijvers en ruige oevers. De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot een verslechtering van de geschiktheid van de omgeving als foerageergebied. Op basis van gebiedskenmerken kan voldoende geconcludeerd worden over de functionaliteit van het plangebied als vliegroute. De voorgenomen activiteit heeft geen wettelijke consequentie m.b.t. dit aspect van het functionele leefgebied van vleermuizen.
Overige soorten
Voor deze soorten geldt een algemene vrijstelling voor het verstoren, verwonden en/of doden in het kader van een ‘ruimtelijke ontwikkeling’. De soorten komen incidenteel en in een dusdanig lage dichtheid voor, dat extra maatregelen in het kader van de algemene zorgplicht niet noodzakelijk zijn.
Het uitvoeren van een quickscan natuurwaarden is in voorliggend geval niet noodzakelijk.
De ecologische aspecten vormen geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
Op grond van de Erfgoedwet dient er in ruimtelijke plannen rekening gehouden te worden met archeologische waarden. In de Erfgoedwet is bepaald dat gemeenten een archeologische zorgplicht hebben en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
Het plangebied is geheel gelegen binnen een gebied met een archeologische verwachting, eveneens vastgelegd op de verbeelding van het vigerende planologische regime, zie paragraaf 1.4. Hierbij is het plangebied gelegen binnen de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 4' en 'Waarde - Archeologie 5'. Een dergelijk gebied geldt een onderzoeksplicht indien de ingreep in de bodem een grotere oppervlakte beslaat dan 500 m² óf 2.500 m² en een dieper reikt dan 50 centimeter. Onderhavige ingreep (de realisatie van de vrijstaande woning ter plaatse van het voormalige parkeerterrein) in de bodem blijft onder de voorgenoemde oppervlakte van 500 m², zodat het uitvoeren van een archeologisch onderzoek niet aan de orde is.
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden verstaan die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.
In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten.
Momenteel bevindt zich op dit perceel de voormalige Nederlands Hervormde kapel (kerkgebouw) van Schuinesloot, welke géén gemeentelijk monument is maar welke wél door Het Oversticht als karakteristiek is aangemerkt. Voor het overige is het plangebied (aan de noordoostelijke zijde) grotendeels in gebruik als parkeerterrein bij deze kerk. De maatschappelijke invulling van het plangebied is in de toekomst echter niet meer aan de orde, daar de kapel niet meer als zodanig voor religieuze doeleinden wordt gebruikt. Gelet op het vorenstaande is het wenselijk om het plangebied te voorzien van een duurzame vervolgfunctie, waarbij op basis van de beoordeling van Het Oversticht het kerkgebouw dient te worden behouden.
Het voornemen van initatiefnemer is daarom om de bestaande kapel aan de buitenzijde volledig te behouden én inpandig te verbouwen ten behoeve van de realisatie van twee wooneenheden. Om deze te karakteristieke kapel te kunnen behouden én om de werkzaamheden te kunnen financieren is eveneens het voornemen om het bestaande parkeerterrein en overtollige erfverharding te saneren en hiervoor in de plaats een nieuwe vrijstaande woning met bijbehorend bijgebouw te realiseren. Met de inkomsten van de verkoop van deze woningbouwkavel kan dan voorliggend planvoornemen gefinancierd worden.
Geconcludeerd wordt dat er geen archeologisch onderzoek benodigd is en er geen sprake is van negatieve effecten óp, maar juist van het behoud ván de cultuurhistorische waarden.
Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling, evenals een eventuele toename van de verkeersgeneratie.
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling wordt uitgegaan van de volgende uitgangspunten:
Bij nieuwe ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte die ontstaat door de nieuwe ontwikkeling. Voor wat betreft de parkeernormering wordt aangesloten bij de Nota parkeernormering van de gemeente Hardenberg. De parkeernormering is vastgelegd in de regels van het bestemmingsplan "Facetherziening parkeren Hardenberg".
Het parkeren ten behoeve van de woningen zal plaatsvinden op eigen perceel. Hierbij dient op het perceel ruimte voor minimaal twee parkeerplaatsen worden gereserveerd. Gelet op de omvang van de kavels is hier ruimte voldoende voor, zie hiervoor ook paragraaf 2.2 en de weergave van de kavels in Bijlage 1 bij deze toelichting.
Geconcludeerd wordt dat het aspect 'parkeren' geen belemmering oplevert voor het voorliggend voornemen.
De nieuwe woningen worden ontsloten via twee nieuw aan te leggen in- en uitritten, zie hiervoor de tekening in het ruimtelijk kwaliteitsplan in Bijlage 1. Er worden overzichtelijke in- en uitritten gerealiseerd, zodat verkeersonveilige situaties voorkomen worden. Gezien het feit dat de Schuineslootweg een rustig gelegen weg betreft met een lage verkeersintensiteit, wordt geconcludeerd dat de er vanuit verkeerskundig oogpunt geen bezwaar is tegen de in dit bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling.
Er zal ten gevolge van de bouwwerkzaamheden van het planvoornemen daarbij slechts tijdelijk sprake zijn van een beperkte toename van het aantal verkeersbewegingen. Echter wordt er ook een bestaande maatschappelijke functie (kerk) met bijhorende verkeersgeneratie planologisch gezien wegbestemd. In de toekomstige gebruiksfase van deze woningen zal dan ook géén sprake zijn van een toename, maar juist van een afname van het aantal verkeersbewegingen.
Geconcludeerd wordt dat het aspect 'verkeersgeneratie' geen belemmering oplevert voor voorliggend voornemen.
De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:
Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.
Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).
Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).
In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.
Een belangrijk element in het Besluit m.e.r.. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.
Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is gelegen op circa 12,5 kilometer afstand van het plangebied. Op basis hiervan wordt geconcludeerd dat er geen sprake zal zijn van een stikstofdepositie met negatief effect op Natura 2000-gebieden. Het project is in het kader van de Wet natuurbescherming, ten aanzien van de effecten van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden, niet vergunningsplichtig.
Voor wat betreft het gehele plangebied wordt voorzien in directe eindbestemmingen waardoor het voldoet aan de definitie van een 'besluit' als bedoeld in het Besluit m.e.r. Dit betekent dat dit bestemmingsplan m.e.r.-(beoordelings)plichtig is indien activiteiten mogelijk worden gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden. In het voorliggende geval is geen sprake van activiteiten die op grond van onderdeel C van het Besluit milieueffectrapportage m.e.r.-plichtig zijn. Wel is sprake van een activiteit die is opgenomen in onderdeel D van het Besluit m.e.r., namelijk: 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject' (onderdeel D 11.2 besluit m.e.r.).
Aangezien hier in dit geval sprake van is dient te worden getoetst of sprake is van m.e.r-beoordelingsplicht. Hier is sprake van indien de activiteiten de volgende drempelwaarden uit onderdeel D overschrijden:
Gelet op de aard- en omvang van de voorgenomen ontwikkeling is het de vraag om er sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' als bedoeld in onderdeel D 11.2 van het Bestluit milieueffectrapportage. Uit jurisprudentie (ABRvS 15 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:694) volgt dat het antwoord op deze vraag afhankelijk is van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als de aard en de omvang van de voorziene ontwikkeling moet worden beoordeeld of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. Niet relevant is of per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen ontstaan.
In voorliggend geval is er geen sprake van een stedelijk ontwikkelingstraject. De in het voorliggende bestemmingsplan besloten ontwikkeling gaat uit van het realiseren van één vrijstaande woning én de inpandige verbouwing van de kapel naar twee wooneenheden, binnen de kern Schuinesloot. Gelet op de aard en omvang van het plan is er geen sprake van een stedelijk ontwikkelingsproject. Weliswaar is er een geringe toename van de bebouwingsmogelijkheden en wijzigt het gebruik van het plangebied maar dat betekent niet dat hetgeen waarin het plan voorziet moet worden aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject. Voorts is van belang dat sprake is van bestaand bebouwd gebied en dat het ruimtebeslag van de voorziene bebouwing beperkt is. Een vormvrije m.e.r.-beoordeling is niet noodzakelijk.
Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig. Tevens zijn geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan.
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.
Het Rijksbeleid op het gebied van het waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Water Programma 2022-2027 (vastgesteld 18 maart 2022). Dit document geeft een overzicht van de ontwikkelingen binnen het waterdomein en legt nieuw ontwikkeld beleid vast. Het belangrijkste uitgangspunt is het werken aan schoon, veilig en voldoende water dat klimaatadaptief en toekomstbestendig is. Ook is er aandacht voor de raakvlakken van water met andere sectoren. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009). In relatie tot de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) wordt de doorwerking geregeld in de Omgevingswet.
In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.
Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Rijn en IJssel, Vechtstromen, Vallei en Veluwe, Drents Overijsselse Delta en Zuiderzeeland. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen een Waterbeheerplan opgesteld.
In het Waterbeheerplan is aangegeven hoe het waterschap zijn taken de komende jaren wil uitvoeren. In het plan zijn doelen en maatregelen gesteld voor de thema's waterveiligheid, voldoende water, schoon water en het zuiveren van afvalwater. Deze zijn gericht op:
Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).
Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Het waterschap Vechtstromen is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van toepassing is. Het plan heeft een geringe invloed op de waterhuishouding. Het watertoetsresultaat is opgenomen in Bijlage 3 bij deze toelichting. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap Vechtstromen geeft een positief wateradvies.
Afvalwater afkomstig van de beoogde nieuwe vrijstaande woning wordt afgevoerd via het gemeentelijk rioleringsstelsel, dit geldt ook voor de bestaande kapel waarbinnen een tweetal wooneenheden worden gerealiseerd. Ten aanzien van het hemelwater is het uitgangspunt om dit ter borgen op het eigen terrein in het plangebied, het terrein is daarvoor van voldoende omvang. De afvoer van het hemelwater wordt niet aangesloten op de gemeentelijke riolering, maar zal ter plaatse worden geïnfiltreerd.
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.
De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:
Begrippen (Artikel 1)
In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.
Wijze van meten (Artikel 2)
Om op een eenduidig manier afstanden, oppervlaktes en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan.
Dit hoofdstuk bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in onder andere:
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied.
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel;
Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich met name voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de beoordeling van bouwplannen.
Artikel 7 Algemene gebruiksregels;
In dit artikel worden de algemene gebruiksregels beschreven met specifieke aandacht voor uitsluiting van besluit-m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteit alsook aandacht voor parkeerregels.
Artikel 8 Algemene afwijkingsregels
In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.
Artikel 9 Overige regels;
In dit artikel zijn bepalingen ten aanzien van de werking wettelijke regelingen, afstemming welstandstoets, uitsluiting seksinrichting, afstemming APV en evenementen.
In dit hoofdstuk staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.
Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.
Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.
'Woongebied' (Artikel 3)
Het plangebied is, cf. geldende regime 'Beheersverordening Schuinesloot' voor de omliggende woonpercelen, bestemd als 'Woongebied'. De met deze bestemming aangegeven gronden in dit plangebied (hiervoor wordt verwezen naar de plankaart) zijn bedoeld voor wonen, met inbegrip van aan-huis-verbonden beroepen, tuinen en erven met daaraan ondergeschikt een bed and breakfast.
Ter plaatse zijn maximaal twee halfvrijstaande woningen (de wooneenheden in de kapel) en één vrijstaande woning (de woning ter plaatse van de voormalige parkeerplaats) toegestaan. Aanvullend is een bouwvlak opgenomen, om te borgen dat de woningen ter plaatse van de rooilijn van de omliggende bebouwing worden gebouwd. Tevens is, om het karakter van de kapel te beschermen, middels de aanduiding ‘karakteristiek’ bepaalt dat de uitwendige hoofdvorm van deze kapel dient te worden gehandhaafd. Hieronder wordt verstaan: ‘de uitwendige hoofdvorm van een bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, bestaande uit de ruimtelijke uitstraling, de bouwhoogte en de dakvorm, die waardevol is voor en inhoud geeft aan de cultuurhistorische en monumentale waarden’. Er zijn geen regels omtrent goothoogte, dakhelling en oppervlakte opgenomen, aangezien deze niet passen bij de wijze van bestemmen en behouden van de kapel. Het gaat er immers om dat de uitwendige hoofdvorm behouden blijft.
De bouwregels maken onderscheid tussen hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken en overkappingen, gebouwen en overkappingen voor openbare nutsvoorzieningen en verkeer- en verblijfsvoorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde.
De regels van deze bestemming zijn conform de bouwmogelijkheden die ook in de geldende beheersverordening zijn opgenomen, dan wel aangevuld of toegespitst op het planvoornemen. Onwenselijke bouw- of afwijkingsmogelijkheden zijn geschrapt.
Daarbij dient het voornemen gepaard te gaan met een landschappelijke inpassing, daartoe is een ruimtelijk kwaliteitsplan opgesteld, welke als voorwaardelijke verplichting in de specifieke gebruiksregels is opgenomen.
'Waarde - Archeologie 4' en 'Waarde - Archeologie 5' (Artikel 4 en 5)
De met deze dubbelbestemmingen aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en bescherming van de verwachte archeologische waarden.
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan/bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
De gemeentelijke kosten zijn beperkt tot de ambtelijke kosten, welke worden verhaald middels de gemeentelijke legesverordening. Eventuele planschade komt voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe is een anterieure overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente. Hiermee is het kostenverhaal anderszins verzekerd en is op grond van artikel 6.12 Wro geen exploitatieplan nodig.
Op grond van artikel 3.1.1 Bro is vooroverleg vereist met het waterschap en met de diensten van de provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Het plan wordt in het kader van vooroverleg voorgelegd aan de provincie Overijssel.
In het kader van de watertoets heeft er een digitale watertoets plaatsgevonden via de website www.dewatertoets.nl. De uitkomsten van deze watertoets hebben geleid tot de korte procedure. Het waterschap geeft een positief wateradvies. De beantwoording van de vragen heeft er niet toe geleid dat er nader overleg met het waterschap moet worden gevoerd.
Het ontwerpbestemmingsplan zal voor een periode van zes weken als ontwerp ter inzage liggen. In deze periode kunnen er zienswijzen worden ingediend. Deze paragraaf zal na afloop van deze inspraakperiode verder worden ingevuld.