direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Bruchterveld, 6 trekkershutten Broekdijk 12
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0160.0000BP00429-OW01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Dit bestemmingsplan heeft betrekking op recreatiebedrijf de Wingerd, gelegen aan de Broekdijk 12 te Bruchterveld. Dit recreatiebedrijf bestaat momenteel uit een zalencentrum, een groepsaccommodatie en een vakantiewoning en een trekkershut. Tevens worden ter plaatse recreatief auto's verhuurd voor een roadtrip. Planologisch zijn er daarnaast nog 15 kampeerplaatsen toegestaan. Deze zijn echter nooit gerealiseerd.

Initiatiefnemer is voornemens om in plaats van deze 15 kampeerplaatsen, ter plaatse zes trekkershutten te realiseren. Dit past niet binnen het bestemmingsplan, aangezien ten aanzien van de recreatieve functie uitsluitend een groepsaccommodatie, dagrecreatieve voorzieningen met ondergeschikte horeca en een kleinschalig kampeerterrein toegestaan zijn.

Om de voorliggende ontwikkelingen mogelijk te maken, is een herziening van het bestemmingsplan benodigd. De gemeente Hardenberg heeft aangegeven in principe medewerking te willen verlenen aan de herziening van het bestemmingsplan om de ontwikkeling mogelijk te maken. Opgemerkt wordt dat de reeds vergunde vakantiewoning, evenals een bestaande trekkershut, momenteel ook niet in het bestemmingsplan zijn ingepast. Dit wordt in dit plan meegenomen.

Dit bestemmingsplan voorziet in de juridische planologische kaders om de ontwikkeling mogelijk te maken. In dit plan wordt aangetoond dat de gewenste ontwikkeling in overeenstemming is met 'een goede ruimtelijke ordening' en vanuit ruimtelijk en planologisch oogpunt verantwoord is.

1.2 Ligging van het plangebied

Het plangebied ligt aan de Broekdijk 12 in Bruchterveld. In de volgende afbeelding is de ligging van het plangebied ten opzichte van Bruchterveld en de directe omgeving weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00429-OW01_0001.png"  
Afbeelding 1.1: Ligging van het plangebied ten opzichte van de directe en ruimere omgeving (Bron: PDOK)  

1.3 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan ''Bruchterveld, 6 trekkershutten Broekdijk 12” bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (tek.nr NL.IMRO.0160.0000BP00429-OW01) en een renvooi;
  • regels (met bijbehorende bijlagen);
  • toelichting (met bijbehorende bijlagen).

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

1.4 Huidig planologisch regime en strijdigheid

In de volgende subparagrafen wordt ingegaan op het geldende planologische regime en wordt tevens de strijdigheid met betrekking tot het planvoornemen beschreven.

Het plangebied ligt binnen de grenzen van de beheersverordening "Bruchterveld", vastgesteld op 23 april 2013 en het bestemmingsplan "Facetherziening parkeren Hardenberg" vastgesteld op 17 juli 2018. Hierna wordt de planologische situatie beschreven en wordt op de strijdigheid ingegaan. In dit geval is met name de beheersverordening "Bruchterveld" relevant.

1.4.1 Planologische situatie
1.4.1.1 Algemeen

Ter plaatse van het plangebied geldt de bestemming 'Recreatie'. In afbeelding 1.2 is een uitsnede van de huidige planologische situatie weergegeven,Het plangebied is rood omlijnd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00429-OW01_0002.png"  
Afbeelding 1.2: Uitsnede van de beheersverordening "Bruchterveld" (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl)  

Recreatie

Gronden met de bestemming 'Recreatie' zijn met name bestemd voor een groepsaccommodatie, dagrecreatieve voorzieningen met ondergeschikte horeca, een kleinschalig kampeerterrein en wonen ten behoeve van de recreatieve functie. Onder een kleinschalig kampeerterrein wordt verstaan:

kamperen in de vorm van recreatief medegebruik gedurende de periode van 15 maart t/m 31 oktober, op een kampeerterrein geschikt voor een maximaal 15 kampeermiddelen;

Onder een kampeermiddel wordt verstaan:

Een onderkomen dat naar de aard en inrichting is bedoeld voor recreatief nachtverblijf, maar zonder een met de grond verbonden constructie en zonder een plaatsgevonden karakter, zoals bijvoorbeeld een tent, vouwwagen, toercaravan of camper.

1.4.1.2 Strijdigheid

Een trekkershut is geen kampeermiddel en zodoende ook niet toegestaan op grond van de beheersverordening. Bovendien blijkt uit bovenstaande omschrijving dat de vakantiewoning en de bestaande trekkershut tevens niet zijn opgenomen in de bestemmingsomschrijving. Deze zijn beide wel aanwezig.

Het is daarom wenselijk de recreatieve bestemming voor dit perceel te herzien, waarin wordt geregeld dat de kampeerplaatsen worden vervangen door zes trekkershutten en er een bestaande vakantiewoning en trekkershut worden vastgelegd.

1.5 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de huidige en gewenste situatie. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, provincie Overijssel en de gemeente Hardenberg beschreven. In hoofdstuk 4 passeren alle relevante milieuthema's de revue. Hoofdstuk 5 gaat in op de wateraspecten. In de hoofdstukken 6 en 7 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de economische uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 8 gaat in op het vooroverleg en de inspraak.

Hoofdstuk 2 Huidige en gewenste situatie

2.1 Historie Bruchterveld

Het Bruchterveld behoorde tot het midden van de 19e eeuw tot de nederzetting Brucht en was gelegen binnen de marke Brucht. In 1850/1853 werd het doorsneden door de aanleg van het Overijssels kanaal Almelo-De Haandrik. De aanleg van het Overijssels Kanaal heeft grote verandering teweeg gebracht en vormde de aanleiding om tot verdeling van de gronden over te gaan. Daarvoor waren deze het gezamenlijk eigendom van de marke. Door middel van dit kanaal kon de turf worden afgevoerd die met kleine zogenaamde bokschuiten uit het veengebied naar het kanaal werd gevaren en dan werd overgeladen op grotere schepen die 20 tot 30 ton turf konden stouwen.

Dr. van Riemsdijk diende in de vergadering van 29 augustus 1857 bij de Commissie van Beheer der Marke namens de familie Crull een voorstel in voor het maken van een verbinding van het Bruchterveld met het Overijssels Kanaal voor een betere afvoer van de turf. Hiervoor zou een verbinding met het kanaal moeten worden gemaakt. Hier zou ook een overslagplaats moeten komen met eventueel met een sluisje. Toen het einde van de vervening rond 1875 in zicht kwam, stapte men langzaam over op landbouw en veeteelt. Het gebied heette toen nog Brucht. Landeigenaren en arbeiders gingen er wonen en er ontstond een dorpsgemeenschap, de latere kern Bruchterveld.

Tegenwoordig telt Bruchterveld zo'n 1.200 inwoners. De karakteristiek van Bruchterveld wordt in grote mate bepaald door de loop van de Broekdijk, die begint bij het Overijssels Kanaal ten noordwesten van Bruchterveld, vervolgens Bruchterveld doorsnijdt en ten oosten van Bruchterveld overgaat in de verlengde Broekdijk. Bruchterveld kent veel variatie aan bouwstijlen, detaillering, materiaal- en kleurgebruik. De nokrichting van de bebouwing staat veelal haaks op de Broekdijk.

2.2 Huidige situatie plangebied

Het plangebied betreft het perceel van recreatiebedrijf de Wingerd. Het perceel ligt aan de noordwestrand van de kern Bruchterveld. Ten zuidoosten liggen woonfuncties. Aan de zuidwestzijde ligt de Broekdijk. Aan de overige zijden grenst het plangebied aan agrarische gronden.

De Wingerd betreft een recreatiebedrijf dat in 1999 is begonnen als zalencentrum. Tegenwoordig bestaat de Wingerd naast het zalencentrum (met twee zalen) ook uit een vakantiewoning, trekkershut en een groepsaccommodatie. Tevens bestaan er dagrecreatieve activiteiten in de verhuur van authentieke auto's.

De bebouwing op het perceel bestaat uit een bedrijfswoning, groepsaccommodatie, een vakantiewoning, trekkershut en enkele bijgebouwen. Het achterste gedeelte van het terrein is onbebouwd en groen ingericht.

In de volgende afbeeldingen zijn impressies van de huidige situatie opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00429-OW01_0003.png"  
Afbeelding 2.1: Luchtfoto plangebied (Bron: PDOK)  

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00429-OW01_0004.png"

Afbeelding 2.2: Straatbeelden huidige situatie (Bron: Google streetview)

2.3 Gewenste situatie

Initiatiefnemer is voornemens om op het achterterrein, dat op dit moment nog niet bebouwd is en groen is ingericht, zes trekkershutten te plaatsen. Het gaat om kleinschalige trekkershutten, met een oppervlakte van 19 m2 per hut, in een groene setting. De hutten zijn bedoeld voor maximaal 2 personen per hut. De bedoeling is om de hutten volledig energieneutraal te bouwen en voorzien van zonnepanelen. Het gaat om mobiele hutten zonder fundering, zodat ze makkelijk verplaatsbaar zijn.

De motivatie voor het realiseren van trekkershutten in plaats van kampeerplaatsen ligt in de behoefte. Initiatiefnemer merkt dat er veel vraag is naar een luxere vorm van overnachting, voor met name fietsers en wandelaars die rustig willen recreëren in het Vechtdal. Daarom worden de hutten ook in een landelijke en bosrijke setting geplaatst. Ten behoeve van de hutten worden zes parkeerplaatsen aangelegd. Tevens wordt een verhard pad doorgetrokken naar het achterterrein, ten behoeve van de ontsluiting.

Tot slot wordt opgemerkt dat er al een vakantiewoning en een trekkershut aanwezig zijn, die met dit bestemmingsplan planologisch worden vastgelegd. Voor de recreatiewoning is op 24 oktober 2019 een omgevingsvergunning verleend door de gemeente. Op 31 januari 2016 is een bouwvergunning verleend voor een kiosk bij een midgetgolfbaan, die er inmiddels niet meer is. De kiosk is verbouwd en nu in gebruik als trekkershut.

In de volgende afbeeldingen zijn achtereenvolgens een schets van de plattegrond en een impressie van de beoogde nieuwe trekkershutten weergegeven. Opgemerkt wordt dat op de plattegrond vier trekkershutten weergegeven zijn. Planologisch worden zes nieuwe trekkershutten toegestaan. De exacte locatie van de trekkershutten en het aantal worden dan ook te zijner tijd nog nader bepaald.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00429-OW01_0005.png"

Afbeelding 2.3: Plattegrond gewenste situatie (Bron: Initiatiefnemer)

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00429-OW01_0006.png"

Afbeelding 2.4: Impressie trekkershutten (Bron: Initiatiefnemer)

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale omgevingsvisie (NOVI)
3.1.1.1 Algemeen

Nederland staat voor grote uitdagingen die van invloed zijn op onze fysieke leefomgeving. Complexe opgaven zoals verstedelijking, verduurzaming en klimaatadaptatie zijn nauw met elkaar verweven. Dat vraagt een nieuwe, integrale manier van werken waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) zorgt voor een gezamenlijke aanpak die leidt tot een duurzaam perspectief voor onze leefomgeving. Dit is nodig om onze doelen te halen en is een zaak van overheid en samenleving.

3.1.1.2 Vier prioriteiten

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Dit komt samen in vier prioriteiten.

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie

Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering. In 2050 is Nederland klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt om maatregelen in de leefomgeving, waarmee tegelijkertijd de leefomgevingskwaliteit verbeterd kan worden en kansen voor natuur geboden kunnen worden. In 2050 heeft Nederland daarnaast een duurzame energievoorziening. Dit vraagt echter om ruimte. Door deze ruimte zoveel mogelijk te clusteren, wordt versnippering van het landschap voorkomen en wordt de ruimte zo efficiënt mogelijk benut. Het Rijk zet zich in door het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.

  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel

Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan ons land zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Er wordt ingezet op een innovatief en sterk vestigingsklimaat met een goede quality of life. Belangrijk is wel dat onze economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam en circulair.

  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's

Er zijn vooral in steden en stedelijke regio's nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio's behouden blijven. Dit vraagt optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Dit betekent dat voorafgaand aan de keuze van nieuwe verstedelijkingslocaties helder moet zijn welke randvoorwaarden de leefomgevingskwaliteit en -veiligheid daar stelt en welke extra maatregelen nodig zijn wanneer er voor deze locaties wordt gekozen. Zo blijft de gezondheid in steden en regio's geborgd.

  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

Er ontstaat een nieuw perspectief voor de Nederlandse landbouwsector als koploper in de duurzame kringlooplandbouw. Een goed verdienpotentieel voor de bedrijven wordt gecombineerd met een minimaal effect op de omgevingskwaliteit van lucht, bodem en water. In alle gevallen zet het Rijk in op ontwikkeling van de karakteristieke eigenschappen van het Nederlandse landschap. Dit vertegenwoordigt een belangrijke cultuurhistorische waarde. Verrommeling en versnippering, bijvoorbeeld door wildgroei van distributiecentra, is ongewenst en wordt tegengegaan.

3.1.1.3 Afwegingsprincipes

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • 1. Combinatie van functies gaan voor enkelvoudige functies. In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte;
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal. Het verschilt tussen gebieden wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling en tussen concurrentiekracht en leefbaarheid. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen. Het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie inwoners, zonder dat dit ten koste gaat van toekomstige generaties

3.1.1.4 Ladder voor duurzame verstedelijking

Ten tijde van de SVIR (voorganger NOVI) is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Op 1 juli 2017 is de Ladder in het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Aanleiding voor de wijziging waren de in de praktijk gesignaleerde knelpunten bij de uitvoering van de Ladder en de wens om te komen tot een vereenvoudigd en geoptimaliseerd instrument.

Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.

Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'. In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:

bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.´

Bij het beschrijven van de behoefte dient te worden uitgegaan van het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).

3.1.2 Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten van het rijksbeleid

De NOVI laat zich niet specifiek uit over dergelijke lokale ontwikkelingen. De voorgenomen ontwikkeling raakt geen Rijksbelangen als opgenomen in de omgevingsvisie.

Wat betreft de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' wordt opgemerkt dat deze van toepassing is bij 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen' (3.1.6 Bro). Er zijn inmiddels meerdere gerechtelijke uitspraken geweest over deze begripsdefinitie.

Uit Afdelingsjurisprudentie blijkt dat de vraag wanneer sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in grote mate casuïstisch wordt beantwoord. Zo heeft de Afdeling uitgemaakt dat de realisatie van enkele gebouwen voor verblijfsrecreatie in ieder geval niet worden aangemerkt als 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. Dit blijkt uit de uitspraak ABRvS 17 september 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3398, waarbij het ging om de bouw van een strandpaviljoen, twee groepsaccommodaties en 10 geschakelde eco-lodges.

In dit geval gaat het om slechts 6 trekkershutten, met een gezamenlijke oppervlakte van slechts 150 m2. De trekkershutten komen in plaats van een kampeerterrein, waardoor per saldo sprake is van een afname van overnachtingseenheden. De toename aan bebouwing is daarnaast met slechts 114 m2 gering en vindt bovendien plaats op een bestaand recreatief terrein, waardoor van uitbreiding van een stedelijke functie geen sprake is. Daarnaast worden er planologisch een vakantiewoning en trekkershut toegestaan. De vakantiewoning is reeds vergund. Gezien vorenstaande uitspraak kan ook ten aanzien van deze functies worden gesteld dat, gezien de kleinschaligheid, geen sprake is van een ladderplichtige ontwikkeling. Bovendien is er ten aanzien van deze functies geen sprake van een toename van bebouwing. Gezien vorenstaande wordt geconcludeerd dat de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing is. Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

In deze paragraaf wordt het voor deze ontwikkeling relevante provinciale beleid behandeld. Op 12 april 2017 hebben Provinciale Staten van Overijssel de Omgevingsvisie Overijssel 'Beken Kleur' en bijbehorende Omgevingsverordening Overijssel vastgesteld.

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De omgevingsvisie is het centrale provinciale beleidsplan voor het fysieke beleidsplan voor het fysieke leefmilieu in Overijssel. De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat, zijn vertaald in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema's. De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele centrale ambities van de provincie:

  • goed en plezierig wonen, nu en in de toekomst door een passend en flexibel aanbod van woonmilieus (typen woningen en woonomgeving) die voorzien in de vraag (kwantitatief en kwalitatief);
  • versterken complementariteit van bruisende steden en vitaal platteland als ruimtelijke, cultureel, sociaal en economisch samenhangend geheel. Dit door behoud en versterking van leefbaarheid en diversiteit van het landelijk gebied, stedelijke netwerken versterken, behoud en versterken van cultureel erfgoed als drager van identiteit;
  • veilig, gezond en schoon kunnen wonen, werken, recreëren en reizen door te zorgen voor waterveiligheid, externe veiligheid en verkeersveiligheid;
  • investeren in een hoofdinfrastructuur voor wegverkeer, trein, fiets en waarbij veiligheid en doorstroming centraal staan.

3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. Er wordt nadrukkelijk gestuurd op ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid. Uitgangspunt is dat verstedelijking en economische activiteiten gebundeld worden ten behoeve van een optimale benutting van bestaand bebouwd gebied.

3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de ambities van de provincie Overijssel, wordt het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel gebruikt. In dit uitvoeringsmodel staan de volgende stappen centraal:

  • 1. Of – generieke beleidskeuzes
  • 2. Waar – ontwikkelingsperspectieven
  • 3. Hoe – gebiedskenmerken

Bij een initiatief voor bijvoorbeeld woningbouw, een nieuwe bedrijfslocatie, toeristisch-recreatieve voorzieningen, natuurontwikkeling, et cetera kun je aan de hand van deze drie stappen bepalen of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is, waar het past en hoe het uitgevoerd kan worden.

De eerste stap, het bepalen van de of-vraag, lijkt in strijd met de wens zoveel mogelijk ruimte te willen geven aan nieuwe initiatieven. Met het faciliteren van initiatieven moet echter wel gekeken worden naar de (wettelijke) verantwoordelijkheden zoals veiligheid of gezondheid. Het uitvoeringsmodel maakt helder wat kan en wat niet kan.

Om een goed evenwicht te vinden tussen het bieden van ruimte aan initiatieven en het waarborgen van publieke belangen, varieert de provinciale sturing: soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend.

In afbeelding 3.1 is het Uitvoeringsmodel weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00429-OW01_0007.png"  
Afbeelding 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)  

3.2.3.1 Of- generieke beleidskeuzes

Maatschappelijke opgaven zijn leidend in het handelen. Allereerst is het dan ook de vraag of er een maatschappelijke opgave is. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk hierbij aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Maar ook aan beleidskeuzes om overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantorenlocaties – en daarmee grote financiële en maatschappelijke kosten – te voorkomen. In de omgevingsvisie zijn de provinciale beleidskeuzes hieromtrent vastgelegd.

De generieke beleidskeuzes zijn vaak normstellend. Dit betekent dat ze opgevolgd moeten worden: het zijn randvoorwaarden waarmee iedereen rekening moet houden vanwege zwaarwegende publieke belangen. De normstellende beleidskeuzes zijn vastgelegd in de omgevingsverordening.

3.2.3.2 Waar- ontwikkelingsperspectieven

Na het beantwoorden van de of-vraag, is de vraag waar het initiatief past of ontwikkeld kan worden. In de omgevingsvisie op de toekomst van Overijssel onderscheid de provincie zes ontwikkelingsperspectieven. Deze ontwikkelingsperspectieven schetsen een ruimtelijk perspectief voor een combinatie van functies en geven aan welke beleids- en kwaliteitsambities leidend zijn. De ontwikkelingsperspectieven geven zo richting aan waar wat ontwikkeld zou kunnen worden.

De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend. Dit betekent dat er ruimte is voor lokale afweging: een gemeente kan vanwege maatschappelijke en/of sociaal-economische redenen in haar Omgevingsvisie en bestemmings- of omgevingsplan een andere invulling kiezen. Die dient dan wel te passen binnen de – voor dat ontwikkelingsperspectief – geldende kwaliteitsambities. Daarbij dienen de nieuwe ontwikkelingen verbonden te worden met de bestaande kenmerken van het gebied, conform de Catalogus Gebiedskenmerken (de derde stap in het uitvoeringsmodel). Naast ruimte voor een lokale afweging ten aanzien van functies en ruimtegebruik, is er ruimte voor een lokale invulling van de begrenzing: de grenzen van de ontwikkelingsperspectieven zijn signaleringsgrenzen.

3.2.3.3 Hoe- gebiedskenmerken

Ten slotte is de vraag hoe het initiatief ingepast kan worden in het landschap. De gebiedskenmerken spelen een belangrijke rol bij deze vraag. Onder gebiedskenmerken worden verstaan de ruimtelijke kenmerken van een gebied of gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype. Voor alle gebiedstypen in Overijssel is in de Catalogus Gebiedskenmerken beschreven welke kwaliteiten en kenmerken van provinciaal zijn en behouden, versterkt of ontwikkeld moeten worden.

De gebiedskenmerken zijn soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend. Voor de normerende uitspraken geldt dat deze opgevolgd dienen te worden; ze zijn dan ook in de omgevingsverordening geregeld. De richtinggevende uitspraken zijn randvoorwaarden waarmee in principe rekening gehouden moet worden. Hier kan gemotiveerd van worden afgeweken mits aannemelijk is gemaakt dat met het alternatief de kwaliteitsambities even goed of zelfs beter gerealiseerd kunnen worden. De inspirerende uitspraken bieden een wenkend perspectief: het zijn voorbeelden van de wijze waarop ruimtelijke kwaliteitsambities ingevuld kunnen worden. Initiatiefnemers kunnen zich hierdoor laten inspireren, maar dit hoeft niet.

3.2.3.4 Toetsing van het initiatief aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

3.2.3.4.1 Of - generieke beleidskeuzes

Bij de afwegingen in de eerste fase 'Of – generieke beleidskeuzes' zijn artikel 2.1.3 (Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik), artikel 2.1.5 (Ruimtelijke kwaliteit), artikel 2.12.2 (Nieuwe recreatiewoningen) en 2.12.5 (verbod op permanente bewoning). Hierna wordt nader op de artikelen ingegaan.

Artikel 2.1.3: Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

  • 1. Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt.
      • dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
      • dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.
  • 2. Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving voorzien uitsluitend in ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen anders dan de uitleg van steden en dorpen wanneer aannemelijk is gemaakt:
      • dat (her)benutting van bestaande erven en/of bebouwing in de Groene Omgeving in redelijkheid niet mogelijk is;
      • dat mogelijkheden voor combinatie van functies op bestaande erven optimaal zijn benut.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.3

In het voorliggend geval is het extra ruimtebeslag op de groene omgeving, ten opzichte van wat nu planologisch is toegestaan zeer beperkt, aangezien het om slechts 150 m2 gaat. Bovendien worden de trekkershutten in een landschappelijke en bosrijke setting geplaatst zodat het visueel nauwelijks zichtbaar en landschappelijk passend is. De trekkershutten worden op een bestaand recreatief terrein geplaatst. Het perceel is reeds volledig groen ingepast. Dit blijft behouden, aangezien het onderdeel is van de natuurlijke setting. Gesteld wordt dat in voldoende mate rekening is gehouden met de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.

Artikel 2.1.5: Ruimtelijke kwaliteit (leden 1, 2, 3 en 5)

  • 1. In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.
  • 2. In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan het Uitvoeringsmodel (OF-, WAAR- en HOE-benadering) die in de Omgevingsvisie Overijssel is neergelegd.
  • 3. In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt gemotiveerd dat de nieuwe ontwikkeling past binnen het ontwikkelingsperspectief dat in de Omgevingsvisie Overijssel voor het gebied is neergelegd.
  • 4. In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan de vier-lagenbenadering die onderdeel uitmaakt van het Uitvoeringsmodel en op welke wijze de Catalogus Gebiedskenmerken is gebruikt bij de ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.5

Het groene karakter van het plangebied blijft in de nieuwe situatie gehandhaafd. Gezien de huidige mogelijkheden in het gebied (15 kampeerplaatsen) is er sprake van een afname van de intensiteit. Door het realiseren van zes trekkershutten in plaats van kampeerplaatsen kan er meer groen behouden blijven, aangezien de oppervlakte voor de trekkershutten aanzienlijk kleiner is dan een gemiddelde kampeerplaats. Zoals aangegeven is het perceel reeds goed ingepast. Ook wordt voldaan aan de Of-, Waar-, en Hoe-benadering en het ontwikkelingsperspectief. Dit blijkt uit de volgende subparagraven. Gesteld wordt dat het initiatief in overeenstemming is met artikel 2.1.5.

Artikel 2.12.2 Nieuwe recreatiewoningen (lid 1)

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in de bouw van nieuwe recreatiewoningen als:

  • a. er sprake is van een innovatief concept;
  • b. verzekerd is dat recreatiewoningen bedrijfsmatig geëxploiteerd en verhuurd worden en
  • c. de recreatiewoningen in de vorm van een complex van recreatiewoningen worden gerealiseerd.

Artikel 2.12.5 Verbod op permanente bewoning

In een bestemmingsplan dat betrekking heeft op recreatiewoningen en recreatieverblijven worden regels opgenomen die permanente bewoning daarvan uitsluiten.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.12.2 en artikel 2.12.5

In voorliggend geval gaat het niet om een volledig nieuw recreatiepark, maar om zes trekkershutten in een natuurlijke setting. Het betreffen geen reguliere recreatiewoningen, waardoor artikel 2.12.2 feitelijk niet van toepassing is. De trekkershutten zullen bedrijfsmatig worden verhuurd en in een soort van klein complex (op een recreatieterrein). Daarnaast is permanente bewoning aangemerkt als strijdig gebruik in de regels van dit bestemmingsplan. Concluderend wordt gesteld dat het initiatief in overeenstemming is met artikel 2.12.2 en 2.12.5 van de Provinciale omgevingsverordening.

3.2.3.4.2 Waar - ontwikkelingsperspectieven

Het plangebied ligt deels in het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap' en deels in het ontwikkelingsperspectief 'Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken. Hierna wordt getoetst aan dat ontwikkelingsperspectieven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00429-OW01_0008.png"  
Afbeelding 3.2: Uitsnede ontwikkelingsperspectievenkaart Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)  

"Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap"

Van de ruimtelijke kwaliteitsambities staat in dit ontwikkelingsperspectief de ambitie Voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen voorop. Daarnaast gelden – net als voor alle andere ontwikkelingsperspectieven – de ruimtelijke kwaliteitsambities:

  • zichtbaar en beleefbaar mooi landschap;
  • sterke ruimtelijke identiteiten als merken voor Overijssel;
  • continu en beleefbaar watersysteem.

"Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken"

De steden en dorpen buiten de stedelijke netwerken mogen altijd bouwen voor de lokale behoefte aan wonen, werken en voorzieningen, inclusief lokaal gewortelde bedrijvigheid, mits onderbouwd en regionaal afgestemd. Herstructurering en transformatie van de woon-, werk-, voorzieningen- en mixmilieus moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. Herstructurering en transformatie bieden kansen om te anticiperen op klimaatverandering (bijvoorbeeld door ruimte voor groen, natuur en water te reserveren). Van belang is de stedelijke ontwikkeling altijd af te stemmen op de kenmerken van het watersysteem, bijvoorbeeld in laaggelegen gebieden bij bouw- en evacuatieplannen rekening houden met risico's op overstroming of wateroverlast. Herstructurering en transformatie kunnen ook bijdragen aan de energietransitie (door het nemen van energie-efficiënte maatregelen en/of het opwekken van duurzame energie door bijvoorbeeld het aanwezige dakoppervlak te benutten).

Toetsing van het initiatief aan het Ontwikkelingsperspectief

Het gaat in voorliggend geval om een bestaand recreatiebedrijf. Het deel dat binnen het stedelijk netwerk valt past binnen de daar geldende ambities om lokaal gewortelde voorzieningen voor de lokale behoefte ruimte te geven. Door de ontwikkeling krijgt het bedrijf een bestendig toekomstbeeld. Ten aanzien van het kleinschalig mixlandschap wordt gesteld dat een recreatieve functie daarbinnen passend is. Gezien het geheel landschappelijk reeds passend is, wordt ook bijgedragen aan het behouden van de structuren van het landschap. De locatie is, gezien de doelstelling van het recreatiepark, recreëren in de rust en de natuur, op een geschikte plek gelegen. Door het concept ervaren bezoekers de natuur en wordt het landschap (bos) beter zichtbaar. Het initiatief past binnen het ter plekke geldende ontwikkelingsperspectief.

3.2.3.4.3 Hoe - gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen.

  • 1. De 'Natuurlijke laag'

Overijssel bestaat uit een rijk en gevarieerd spectrum aan natuurlijke landschappen. Deze vormen de basis voor het gehele grondgebied van Overijssel. Het beter afstemmen van ruimtelijke ontwikkelingen op de natuurlijke laag kan ervoor zorgen dat de natuurlijke kwaliteiten van de provincie weer mede beeldbepalend worden. Ook in steden en dorpen bij voorbeeld in nieuwe waterrijke woonmilieus en nieuwe natuur in stad en dorp. Het plangebied wordt op basis van de gebiedskenmerkenkaart de 'Natuurlijke laag' aangeduid met het gebiedstype 'hoogveengebieden, in cultuur gebracht'. Op onderstaande afbeelding is dit weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00429-OW01_0009.png"  
Afbeelding 3.3: Natuurlijke laag (Bron: Provincie Overijssel)  

“Hoogveengebieden (in cultuur gebracht)”

Op waterhuishoudkundig geïsoleerde plekken (waar het regenwater wordt vastgehouden) ontwikkelde zich in het zandgebied op kleine en grote schaal hoogveen; onder invloed van regenwater ontstonden veenmoerassen. Deze groeiden als een dikke spons van veenmossen steeds verder omhoog, los van het grondwater. De extreme zure en voedselarme omstandigheden leidden tot natte, slecht toegankelijke moerasgebieden, waar vrijwel geen boom kon groeien. De hoogveenrestanten worden gekenmerkt door een hoge waterkwaliteit, een hoge waterstand en een hoge natuurkwaliteit. Lokaal is sprake van 'levend hoogveen'(veenaangroei).

Als ontwikkelingen plaats vinden in de nabijheid van hoogveenrestanten, dan dragen deze bij aan verbetering van de hydrologie om verdroging van het veenpakket tegen te gaan en, waar mogelijk, aan toename van natuurkwaliteit en het areaal levend hoogveen. Dit zijn uitgangspunten bij (her)inrichting.

Toetsing van het initiatief aan de "Natuurlijke laag"

De gronden in het plangebied zijn in recreatief gebruik. De van oorsprong voorkomende 'Natuurlijke laag' is daardoor niet of nauwelijks meer aanwezig. Het plangebied is reeds landschappelijk ingepast op basis van de gebiedskenmerken. Het initiatief is daarmee in overeenstemming met de natuurlijke laag.

  • 2. De 'Laag van het agrarische cultuurlandschap'

In de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap' gaat het er altijd om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Hierbij hebben nooit ideeën over schoonheid een rol gespeeld. Wel herkenbaarheid, contrast en afwisseling worden gewaardeerd. De ambitie is gericht op het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen door óf versterking óf behoud óf ontwikkeling of een combinatie hiervan. De locatie ligt binnen het gebiedstype 'hoogveenontginningen'. In afbeelding 3.4 is dat aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00429-OW01_0010.png"  
Afbeelding 3.4: Laag van het agrarisch cultuurlandschap (Bron: Provincie Overijssel)  

'Hoogveenontginningen'

De grote oppervlakte aan – voormalige – natte en droge heidegronden was oorspronkelijk functioneel verbonden met het essen- en oude hoevenlandschap; hier werd geweid en werden de plaggen gestoken voor in de stal; in de stal bemeste plaggen dienden als structuurverbeteraar en bemesting voor de akkergronden op de essen. Na de uitvinding van kunstmest ging deze functie verloren en werden deze gronden grotendeels in cultuur gebracht. Aanvankelijk kleinschalig en min of meer individueel door keuterboertjes, later werd de ontginning planmatig en grootschalig aangepakt (tot in de jaren 60 van de 20e eeuw). De grote natte broekgebieden ondergingen een vergelijkbare ontwikkeling, waardoor de natte en de droge jonge ontginningen nu gelijkenis vertonen. Ten opzichte van omliggend essen- en hoevenlandschap zijn de landbouwontginningen relatief grote open ruimtes, deels omzoomd door boscomplex. Erven liggen als blokken aan de weg geschakeld. Wegen zijn lanen met lange rechtstanden. Vaak zijn het 'inbreidings' landschappen met en rommelige driehoekstructuren als resultaat.

Als ontwikkelingen plaats vinden in de agrarische ontginningslandschappen, dan dragen deze bij aan behoud en versterking van de dragende lineaire structuren van lanen, bosstroken en waterlopen en ontginningslinten met erven en de kenmerkende ruimtematen.

Toetsing van het initiatief aan de “Laag van het agrarisch cultuurlandschap”

De locatie is reeds landschappelijk verantwoord ingepast. Bovendien komen de oorspronkelijke kenmerken van het hoogveen nauwelijks meer voor aangezien het plangebied al jaren in gebruik is als recreatieterrein. Daarmee is de ontwikkeling in overeenstemming met het gestelde in de “Laag van het agrarisch cultuurlandschap”.

3. De 'Stedelijke laag'

In de “Stedelijke laag” ontstaat de koppeling van de sociale en fysieke dynamiek van de stedelijke functies aan het verbindende netwerk van wegen, paden, spoorwegen en kanalen. Elke stad of dorp bezit zijn eigen karakteristieke ruimtelijke, sociale en functionele opbouw en kwaliteiten. Het plangebied is op gebiedskenmerkenkaart in de “Stedelijke laag” aangeduid met het gebiedstype 'Verspreide bebouwing'. In afbeelding 3.5 is dit weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00429-OW01_0011.png"

Afbeelding 3.5: Stedelijke laag (Bron: Provincie Overijssel)

“Woonwijken 1955 – nu”

De woonwijken van 1955 tot nu zijn planmatig opgezette uitbreidingswijken op basis van een collectief idee en grotere bouwstromen. De functies (wonen, werken, voorzieningencentra) zijn uiteengelegd en de wijken zijn opgedeeld in buurten met een homogeen bebouwingskarakter: buurten met eengezinswoningen, flatwijken, villawijken, wijk(winkel)centra. Er is sprake van een tijdsgebonden verkavelingsstructuur op basis van verschillende ordeningsprincipes.

Als ontwikkelingen plaatsvinden in de naoorlogse woonwijken, dan voegt nieuwe bebouwing zich in de aard, maat en het karakter van het grotere geheel (patroon van o.a. wooneenheden en parken), maar is als onderdeel daarvan wel herkenbaar. De groenstructuur is onderdeel van het wijkontwerp.

Toetsing van het initiatief aan de “Stedelijke laag”

In dit geval gaat het om trekkershutten, die feitelijk buiten het stedelijk gebied liggen. Een deel van het plangebied ligt echter binnen de stedelijke laag. Binnen dit gebied passen de gebouwen reeds binnen de structuur van omliggend gebied. Er treden ook geen fysieke wijzigingen op ter plaatse. Daarom is de ontwikkeling in overeenstemming met de stedelijke laag.

4. De 'Laag van de beleving'

In de laag van de beleving komen de natuurlijke, functionele en sociale processen bij elkaar. Dit is de laag die gaat over de beleefbaarheid van ruimtelijke kwaliteit, identiteit en tijdsdiepte, van recreatieve gebruiksmogelijkheden die een belangrijke rol spelen bij de waardering van de leefomgeving. De laag van de beleving is de laag van de verbinding en het netwerk; tussen het stedelijke en het landelijke, de cultuur en de natuur, snel en traag, oud en nieuw, tussen nut en schoonheid. De laag van de beleving benut vooral de kwaliteiten van de andere drie lagen, maar voegt ook eigen kenmerken toe, zoals landgoederen, recreatieparken en recreatieve routes. Het stelt kwaliteiten zoals de natuur, de productielandschappen en de steden in een ander daglicht en maakt ze beleefbaar en tot een belevenis.

Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart de 'Laag van de beleving' aangeduid met het gebiedstype 'Donkerte'. In afbeelding 3.6 wordt dit weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00429-OW01_0012.png"

Afbeelding 3.6: Laag van de beleving (Bron: Provincie Overijssel)

"Donkerte"

Lichte gebieden geven een beeld van de economische dynamiek van de provincie: de steden en dorpen, de autosnelwegen, de kassengebieden, de attractieparken, de grote bedrijventerreinen en de gebieden met veel bebouwing. De donkere gebieden geven een indicatie van de 'buitengebieden' van Overijssel. De natuurcomplexen en de grote landbouwgebieden. De donkere gebieden zijn de gebieden waar het 's nachts nog echt donker is, waar je de sterrenhemel kunt waarnemen. Het zijn de relatief 'luwe' dun bewoonde gebieden met een lage gebruiksdruk.

Donkerte wordt een te koesteren kwaliteit. De ambitie is de huidige 'donkere' gebieden, ten minste zo donker te houden, maar bij ontwikkelingen ze liever nog wat donkerder te maken. Dit betekent op praktisch niveau terughoudend zijn met verlichting van wegen, bedrijventerreinen e.d. en verkennen waar deze 's nachts uit kan of anders lichtbronnen selectiever richten. Structureel is het vrijwaren van donkere gebieden van verhoging van de dynamiek het perspectief. De ambitie is het rustige en onthaaste karakter te behouden, zodat passages van autosnelwegen en regionale wegen niet leiden tot stedelijke ontwikkeling aan eventuele op- en afritten. Bundeling van stedelijke functies en infrastructuur in de 'lichte' gebieden.

Toetsing van het initiatief aan de 'laag van de beleving'

In dit geval gaat het om zes trekkershutten in een bosrijke setting. De donkerte is ook voor de beleving van het recreatieve product een belangrijk aspect. Van onnodige lichtuitstraling is dan ook geen sprake. De nodige verlichting zal beperkt zijn en worden afgeschermd door de groene setting. Overigens kan de laag genuanceerd worden aangezien geheel Bruchterveld met deze laag is aangeduid. Van daadwerkelijke donkerte zal binnen de kern geen sprake zijn aangezien een zekere lichtuitstraling inherent is aan de stedelijke functie. Het initiatief is hiermee in overeenstemming met de laag van de beleving.

3.2.4 Conclusie toetsing aan het provinciaal beleid

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het provinciaal ruimtelijk beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Landstad Hardenberg
3.3.1.1 Algemeen

Sinds 2021 beschikt de gemeente Hardenberg over een eigen omgevingsvisie. In deze visie is het verhaal van de gemeente Hardenberg voor het heden en de komende 20 jaar uitgewerkt. Deze omgevingsvisie is samengesteld met participatie van vele stakeholders uit allerlei sectoren. In de visie komt alles samen in het verhaal van de gemeente tot 2040. Het verhaal heet 'Landstad Hardenberg'. Hierin is de functie voor de hele regio verder uitgebouwd. De rode draad in de gemeente is als volgt:

  • De gemeente en samenleving zijn verbonden. De Hardenbergers hebben altijd de blik naar buiten. Ze zien voortdurend kansen. Door een goede samenwerking tussen inwoners, overheid en bedrijfsleven benutten we de kansen die zich voordoen. De gemeente speelt in op toekomstige veranderingen, veert mee, verbindt en investeert waar nodig.
  • De kernen zijn onderling sterk verbonden. Platteland en stad raken steeds meer verweven. De gemeente combineert de kracht van het platteland met een compleet stedelijk voorzieningenniveau. Voor een grensgemeente is dat een unieke prestatie.
  • De gemeente zoekt de regionale verbinding. Hardenberg is onderdeel van de regio Zwolle. Daarnaast zijn er sterke verbindingen met Twente en Drenthe.

3.3.1.2 Ambitie

Hardenberg staat voor grote uitdagingen. Een groeiende bevolking en economie zijn voor een grensregio niet vanzelfsprekend. Integendeel. Dit vraagt om blijvende inspanningen en investeringen. De gemeente kan niet doorbouwen zoals het groot is geworden. Het gebruik van het platteland verandert. Dat vraagt om ontwikkeling van bebouwing die samengaat met ruimtelijke kwaliteit, landschap en natuur. Stad en land vullen elkaar steeds meer aan en houden elkaar in balans. Samen vertellen zij het verhaal van de functieverandering van het Hardenbergse platteland. Of-of-denken maakt plaats voor en-en-denken. De gemeente wil de kwaliteiten van het buitengebied versterken door stedelijke elementen aan te brengen. Tegelijkertijd blijft de gemeente werken aan het binnenstedelijk woon- en leefklimaat met vitale en bruisende centra in Hardenberg en Dedemsvaart.

De gemeente Hardenberg staat niet op zichzelf. Sociale, maatschappelijke en economische relaties zijn steeds (boven)regionaler. Hardenberg wordt steeds afhankelijker van de omliggende regio’s. Omgekeerd geldt hetzelfde. De gemeente speelt daar op in. Per opgave kiest de gemeente het juiste schaalniveau voor de aanpak en samenwerking. De gemeente gaat ‘spelen met schalen’. De gemeente staat voor een nieuwe schaalsprong. Om deze schaalsprong te kunnen maken zijn vier uitgangspunten opgesteld.

  • a. de groei vasthouden en doortrekken;
  • b. kwaliteiten toevoegen wordt belangrijker;
  • c. ruimte als troefkaart;
  • d. bereikbaarheid en samenwerking als randvoorwaarden.

3.3.1.3 Thema's

De visie is vertaald in vier thema's voor ontwikkeling. Binnen elk thema heeft de gemeente ambities en staat de gemeente voor opgaven. Samen vormen ze de agenda voor toekomstige samenwerkingen. In dit geval is met name het thema 'Hardenberg in balans' relevant, aangezien deze gaat over het rust en recreatie, waar het in dit plan over gaat.

3.3.1.4 Hardenberg in balans

Ten aanzien van dit thema's heeft de gemeente zes ambities opgesteld, dit betreffen de volgende:

  • 1. De gemeente houdt het landelijk gebied vitaal;
  • 2. De gemeente behoud en versterkt natuur en landschap, economie en samenleving:
  • 3. De gemeente maakt ruimte voor klimaatadaptatie en de energietransitie met aandacht voor de kwaliteit, het gebruik en de waarden in het landelijk gebied;
  • 4. De gemeente benaderd ontwikkelopgaven en vraagstukken gebiedsgericht;
  • 5. De gemeente stimuleert nieuwe samenwerkingsvormen en strategische partnerschappen tussen ondernemers, onderzoek, onderwijs en overheden;
  • 6. De gemeente zorgt voor passend hergebruik van vrijkomende agrarische bebouwing.

3.3.1.5 Hoogwaardige waardeketens in de vrijetijdseconomie

Binnen het thema 'Hardenberg in balans' is een specifieke ambitie opgesteld ten aanzien van vrijetijdseconomie.

De vrijetijdseconomie is van grote betekenis voor onder andere het vestigingsklimaat, imago, leefbaarheid en de voorzieningen. Daarnaast geeft deze een constante economische impuls met 1,3 miljoen toeristische overnachtingen en 1730 banen (6,4% van de totale werkgelegenheid).

De vrijetijdseconomie is het visitekaartje van Hardenberg. Het gebied is aantrekkelijk om te verblijven. Er zijn allerlei recreatieve voorzieningen en een aantal grote publiekstrekkers. Daarbij komt de grote landschappelijke variatie. De ligging in het Vechtdal en aan de Duitse grens geeft ook regionaal een sterk toeristisch-recreatief imago. Recreatieondernemers stemmen hun activiteiten steeds meer op elkaar af. Er ontstaan waardeketens. Het gaat om 'beter beleven'. Het doel is om de recreatieve beleving meer jaarrond aan te bieden en de verblijfstijd van bezoekers te verlengen. Zo ontstaat meerwaarde voor zowel ondernemers als recreanten. Samenhang, samenwerking en duurzame concepten zijn hierbij sleutelbegrippen. Met behulp van dat weet de sector steeds beter wie zijn gasten zijn. Binnen iedere schakel in de keten (zoals verblijf, dagrecreatie, horeca, belevingslandschap) werkt de sector aan onderscheidend ondernemerschap. Innovatie, kwaliteitsverbetering (gekwalificeerd) personeel, een excellente klantreis en branding zijn belangrijke aandachtspunten en randvoorwaarden.

De ambities ten aanzien van recreatie zijn de volgende:

  • De gemeente geeft recreatieondernemers de ruimte om door te bouwen aan een hoogwaardige waardeketen: in elke schakel wil de gemeente gastvrij zijn. De gemeente richt zich op innovatief ondernemerschap, evenwichtige en samenhangende marketing, gebiedsinrichting, ondersteunende voorzieningen en infrastructuur. Samen met de Vechtdalgemeenten bouwt de gemeente op langere termijn aan een gastvrij imago van de regio van het gezonde leven.
  • De gemeente verbindt de schakels binnen de bestemming Hardenberg-Vechtdal-Overijssel-Oost-Nederland.

De opgaven betreffen de volgende:

  • De gemeente ondersteunt initiatieven gericht op nieuwe doelgroepen;
  • De gemeente ondersteunt de sector in het versterken van het ondernemersklimaat;
  • De gemeente stimuleert en ondersteunt de sector bij het revitaliseren en/of transformeren van vitale vakantieparken;
  • De gemeente draagt bij aan een duurzaam toerisme en een low-footprint Hardenberg. Voorbeelden hiervan zijn inzet op energietransitie, circulair bouwen en stimuleren van duurzame mobiliteit;
  • De gemeente ondersteunt en stimuleert activiteiten gericht op brandig;
  • De gemeente ondersteunt het vergroten van de toeristisch recreatieve beleving en bereikbaarheid.

3.3.1.6 Toetsing van het initiatief aan de gemeentelijke omgevingsvisie 'Landstad Hardenberg'

De ontwikkeling draagt bij aan verscheidene opgaven en ambities ten aanzien van recreatie binnen de gemeente Hardenberg. Allereerst past het in het streven om recreatieondernemers de ruimte te geven om door te bouwen aan een hoogwaardige waardeketen. Door de trekkershutten kan het bedrijf meer jaarrond recreatie aanbieden, dat past ook binnen de gemeentelijke ambitie. Door de trekkershutten, die beter aansluiten bij de markt dan kampeerplaatsen, wordt een meerwaarde voor ondernemer en gemeente gerealiseerd. De gemeente ondersteunt daarnaast initiatieven gericht op nieuwe doelgroepen en het versterken van het ondernemersklimaat. Door de ontwikkeling krijgt de ondernemer ruimte, wat een versterking van het ondernemersklimaat betekent. Tot slot worden de trekkershutten volledig energieneutraal gebouwd. Dit past in de ambitie om in te zetten op circulair bouwen en energietransitie. Het initiatief is daarmee in overeenstemming met de gemeentelijke omgevingsvisie.

3.3.2 LIK (Landschap Identiteit Kaart) en Ontwikkelingsvisie
3.3.2.1 Inleiding

De gemeente heeft voor het gebied een Landschap-Identiteit-Kaart (LIK) gemaakt. In de LIK wordt de identiteit van het gebied bepaald zoals de specifieke kenmerken en kwaliteiten. Op deze wijze wil de gemeente de ruimtelijke kwaliteit van het gebied versterken. Het plangebied ligt in het 'Besloten veenontginningslandschap'. Dit is in afbeelding 3.7 weergegeven. Het plangebied is met de rode ster aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00429-OW01_0013.png"  
Afbeelding 3.7: Uitsnede LIK (Bron: Gemeente Hardenberg)  

3.3.2.2 Methodiek LIK's

De gemeente Hardenberg wil regie voeren op de ontwikkeling van het landelijk gebied. Daarbij wil de gemeente een meer richtinggevende rol gaan innemen, gericht op het versterken van de ruimtelijke kwaliteit. Ruimtelijke kwaliteit is echter een breed begrip, dat deels subjectief van aard is. In de Visienota Buitengebied is dit gedefinieerd als “eigen identiteit”. De identiteit van het gebied komt voort uit de ontstaansgeschiedenis en de daarmee samenhangende landschapstypen. In de LIK is daarom een onderscheid gemaakt tussen de verschillende landschapstypen die in het gebied voorkomen. Deze landschapstypen zijn op een overzichtskaart opgenomen (zie de afbeelding 3.7). Vervolgens is voor het gebied een schema opgesteld, waarin een overzicht is opgenomen van de aanwezige waardevolle en storende kenmerken. Ook zijn de kansen of juist bedreigingen voor deze kenmerken omschreven. De schema's ten aanzien van de landschapstypen zijn opgenomen in het volledige LIK.

3.3.2.3 Ontwikkelingsvisie Radewijk, Hoogenweg, Bruchterveld en Sibculo

Na het opstellen van de LIK's is een visie (wensbeeld) op de toekomstige ontwikkelingen gegeven. Hierbij is rekening gehouden met de gebiedskenmerken en kwaliteiten uit de LIK's en het geldende beleid van rijk, provincie, waterschap en het gemeentelijke beleid.

Na het opstellen van de LIK's is een visie (wensbeeld) op de toekomstige ontwikkelingen gegeven. Hierbij is rekening gehouden met de gebiedskenmerken en kwaliteiten uit de LIK's en het geldende beleid van het rijk, provincie, waterschap en eigen gemeentelijk beleid. De ontwikkelingsvisie voor het 'Besloten veenontginningslandschap' binnen deelgebied 'Radewijk, Hoogenweg, Bruchterveld en Sibculo' gaat in op de volgende punten die voor dit plan relevant kunnen zijn:

Huidige ruimtelijke kwaliteiten

  • Rationele strokenverkaveling, wijkenstructuur herkenbaar in de verkaveling;
  • Verspreide bebouwing langs wegen;
  • Rechthoekige verspreid liggende erven;
  • Bochtige wegen;
  • Wegbeplanting, perceelgrensbeplanting en bosstoken;
  • T ‘lijntje overgang besloten naar open veenlandschap.

Ontwikkelingsvisie

  • Faciliteren van bestaande functies;
  • Ontwikkeling agrarisch grondgebruik: verbreding, bij bedrijfsbeëindiging ruime mogelijkheden voor functieverandering en hergebruik VAB;
  • Versterking biodiversiteit in bossen

3.3.2.4 Toetsing van het initiatief aan het LIK

Voorliggend plan heeft betrekking op de ontwikkeling van trekkershutten op een bestaand recreatieperceel. Dit past binnen de visie om bestaande functies te faciliteren. Het plangebied is reeds passend ingepast. Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd dat er voldaan wordt aan het LIK.

 

3.3.3 Gastvrij Hardenberg
3.3.3.1 Inleiding

in 2017 heeft de gemeente Hardenberg samen met partijen uit de recreatieve sector een visie ontwikkeld: 'Gastvrij Hardenberg: Naar een nieuwe Lange Termijn Agenda en aanpak voor stimulering van de vrijetijdseconomie in de gemeente Hardenberg'.

De regio Hardenberg is synoniem voor de kwaliteit van leven. Een stad met alle voorzieningen en een dorpse mentaliteit; met rust en veiligheid als tweede natuur. Een streek met alle ingrediënten voor het goede leven. De regio biedt letterlijk ruimte om te leven en te werken. Waar dynamiek en internationale ambitie hand in hand gaan met aandacht voor elkaar en met kleinschaligheid. En waar de vrije tijdsbeleving, de gastvrije sfeer en de rivieren Vecht en Reest zorgen voor een permanent vakantiegevoel.

3.3.3.2 Doelstellingen

De uitgangspositie van de vrijetijdseconomie in Hardenberg is sterk. Er is sprake van een gevarieerd aanbod, beeldbepalend voor Hardenberg en goed verankerd in de regio Vechtdal. De gemeente heeft een economisch sterke sector, die in staat is te innoveren en maximaal in te spelen op kansrijke markten. Voor een toekomstbestendig perspectief is het van belang om blijvend aandacht te besteden aan deze belangrijke sector voor Hardenberg, ook binnen de uitdagingen van concurrentie en een veranderende markt doelstellingen. De gemeente zet daarvoor in op een Lange Termijn Agenda met vier sporen en een vertaling naar doelstellingen.

  • 1. Versterking van de (verblijfs)recreatieve:
    • a. Ruimte voor kwaliteitsverbetering, vernieuwingen verbreding functie van het aanbod;
  • 2. Versterking van de toeristische gastvrijheid, imago en promotie:
    • a. Herkenbare positie in het Vechtdal;
    • b. Doorontwikkeling van de website VisitHardenberg;
    • c. Versterking van de positie (de marketing) van de evenementen;
    • d. Herkenbare keten van informatievoorziening/gastheerschap;
    • e. Versterken van de grensoverschrijdende samenwerking;
    • f. Groei van het aantal overnachtingen door buitenlanders;
  • 3. Bevorderen van de recreatieve mogelijkheden:
    • a. Complementeren van routestructuren;
    • b. Nieuwe belevingsconcepten voor water, natuur en landschap;
  • 4. Stimulering van crossovers:
    • a. Nieuwe arrangementen en productmarktcombinaties binnen de vrijetijdseconomie (dag- en verblijfsrecreatie);
    • b. Nieuwe arrangementen en productmarktcombinaties tussen de vrijetijdseconomie en andere sectoren en thema’s (landbouw, zorg, cultuur, sport, natuur, industrie, cultuurhistorie, e.d.).

3.3.3.3 Toetsing van het initiatief aan 'Gastvrij Hardenberg'

De trekkershutten in een bosrijke setting zorgen voor een kwaliteitsverbetering van een bestaand bedrijf en een vernieuwing van het recreatieaanbod. Het betreft een nieuw belevenisconcept voor natuur en landschap.

Het versterkt de diversiteit in aanbod van recreatie in de gemeente en zorgt voor meer jaarrond recreatief gebruik. Het voornemen voldoet hiermee aan de doelstellingen die de gemeente samen met de recreatieve sector heeft gesteld in 'Gastvrij Hardenberg'.

 

3.3.4 Welstandsnota
3.3.4.1 Inleiding

De gemeenteraad heeft op 29 november 2011 de Welstandsnota Hardenberg Visie op beeldkwaliteit vastgesteld. Deze nota zet in op “het leggen van verbindingen tussen bestaande gebiedskwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen, tussen oud en nieuw, tussen snel en traag, tussen stad en land, tussen rood en groen, tussen opbrengsten en kosten". De ambitie is een kwaliteitsontwikkeling in gang te zetten waarbij elk project bijdraagt aan de versterking van de beeldkwaliteit van de leefomgeving. Daarmee zullen de verschillende kernen zich meer onderscheiden en krijgt elke kern haar eigen kleur (terug).

De gemeente wil meer vrijheid voor burgers creëren. Dit wordt bereikt door kaders te stellen 'waar het er toe doet' en andere delen van de gemeente regelvrij te maken. Een en ander komt tot uiting in de toekenning van drie niveaus (zie navolgende). Op de belangrijke plekken wordt door middel van welstand en bestemmingsplan gestuurd. De laag gewaardeerde plekken zijn welstandsvrij. Voor deze gebieden is het bestemmingsplan (of de beheersverordening) maatgevend.

De Welstandsnota maakt onderscheid naar de volgende niveaus:

Niveau 0 (laag):

Geen eisen ten aanzien van welstand. Beeldkwaliteit wordt geregeld in het bestemmingsplan (of de beheersverordening).

Niveau 1 (midden):

Specifieke ambitie ten aanzien van beeldkwaliteit, gericht op behoud van belangrijkste gebiedskenmerken van architectonische of stedenbouwkundige aard. Inzet van een globale vorm van welstand met planbegeleiding naast het bestemmingsplan (of de beheersverordening).

Niveau 2 (hoog):

Hoge ambitie ten aanzien van beeldkwaliteit, bij gebieden en/of locaties met een hoge architectonische en stedenbouwkundige waarde. Inzet van welstand met een intensieve vorm van planbegeleiding naast het bestemmingsplan.

Voor het plangebied geldt welstandsniveau 2. Criteria ter plaatse van welstandsniveau 2 zijn onder meer:

  • De verschijningsvorm dient de ruimtelijke kwaliteit van de bebouwing in de directe omgeving te versterken;
  • De hoofdmassa is helder vormgegeven en passend (qua maat en schaal) bij de bebouwing in de omgeving;
  • Iedere gevel heeft zijn eigen identiteit, maar is passend in het straatbeeld;
  • Er is eenheid in de architectuur van de gehele gevel;
  • De gevelcompositie en de plaats, afmetingen en verhoudingen van gevelelementen zijn zorgvuldig op elkaar afgestemd;
  • Uitgangspunt is het kleur- en materiaalgebruik uit de omgeving of vergelijkbare materialen waarbij het gebruik van (bak)steen overheerst;
  • In het centrum is het gebruik van goedkoop uitziende materialen zoals volkern platen, kunststoffen en dergelijke niet toegestaan;

Het plangebied valt binnen een gebied waar niveau 0 geldend is. In afbeelding 3.8 is dit weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00429-OW01_0014.png"

Afbeelding 3.7: Ligging van het plangebied t.o.v. de Welstandsnota (Bron: Gemeente Hardenberg)

3.3.4.2 Toetsing van het initiatief aan 'Welstandsnota'

Ten aanzien van deze locatie gelden geen welstandseisen. Middels de regels in het bestemmingsplan wordt het gewenste ontwerp geborgd. Op voorhand worden geen belemmeringen verwacht ten aanzien van welstand.

3.3.5 Conclusie toetsing aan het gemeentelijk beleid

Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met de uitgangspunten uit het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer & parkeren en het besluit milieueffectrapportage.

4.1 Geluid

4.1.1 Algemeen

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeurswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeurswaarde te voldoen.

4.1.2 Situatie plangebied

Recreatieverblijven zijn in beginsel niet aan te merken als geluidsgevoelige objecten. Vanuit een goede ruimtelijke ordening dient echter wel sprake te zijn van een aanvaardbaar leefklimaat. In dit geval heeft het terrein reeds de juiste bestemming, namelijk 'Recreatie' en laat gebruik van de gronden voor verblijfsrecreatie reeds toe. Daarnaast zijn er in de omgeving geen spoorwegen, drukke wegen of industrieterreinen aanwezig. Zowel de Broekdijk als de nabijgelegen Ebbenpad en Meester van der Meerstraat betreffen relatief rustige wegen. Bovendien liggen de trekkershutten op relatief grote afstand van deze wegen. Akoestisch onderzoek is daarmee niet noodzakelijk.

Voor de invloed van individuele bedrijvigheid op dit plan wordt verwezen naar paragraaf 4.5 van deze toelichting.

4.1.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat de Wet geluidhinder geen belemmering vormt voor het plan.

4.2 Bodemkwaliteit

4.2.1 Algemeen

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht conform de richtlijnen NEN 5740.

4.2.2 Situatie plangebied

In voorliggend geval heeft het terrein reeds de juiste bestemming, namelijk 'Recreatie'. Gelet op vorenstaande redenen, waaronder het feit dat geen sprake is van grootschalige bodemingrepen, wordt een bodemonderzoek voor deze locatie niet noodzakelijk geacht. Het plangebied wordt vanuit milieuhygiënisch oogpunt voor dit onderdeel geschikt geacht voor het beoogde gebruik.

4.2.3 Conclusie

Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkelingen.

4.3 Luchtkwaliteit

4.3.1 Algemeen

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen);

4.3.1.1 Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtverontreiniging van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

4.3.1.2 Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet milieubeheer nodig.

4.3.2 Situatie plangebied
4.3.2.1 Externe werking van het plan

Gelet op de aard en omvang van voorliggende ontwikkeling, in verhouding tot de categorieën van gevallen zoals beschreven in paragraaf 4.3.1.1 kan worden gesteld dat voorliggend project 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging. Tot slot wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling niet wordt aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het 'Besluit gevoelige bestemmingen'.

4.3.2.2 Interne werking van het plan

Op basis van de "grootschalige concentratie- en depositiekaarten Nederland", welke is gepubliceerd door het Rijksinstituut Volksgezondheid en Milieu, zijn op schaal van km2 de gemiddelde achtergrondconcentraties van diverse luchtverontreinigende stoffen aangegeven. De gegevens voor het plangebied worden weergegeven in onderstaande tabel:

Parameter   Achtergrondwaarde [µg/m2] 2021   Achtergrondwaarde [µg/m2] 2030   Grenswaarde [µg/m2]   WHO advieswaarde [µg/m2]   Voldoet (ja/nee)  
Stikstofdioxide NO2   8,231   6,013   40   10   ja  
Zwevende deeltjes PM10   14,1   12,6   40   15   ja  
Zwevende deeltjes PM2,5   7,752   6,086   25   5   ja  

Uit de tabel blijkt dat aan de grenswaarden voor NO2 en PM10 en de blootstellingsconcentratieverplichting voor PM2,5 voldaan wordt. Aan de advieswaarden van de van de WHO voor de achtergrondconcentratie van PM2,5 wordt niet voldaan, echter is de verwachting dat de luchtkwaliteit steeds beter wordt. Daardoor zal in de toekomst wel aan deze advieswaarden worden voldaan.

4.3.3 Conclusie

Voorliggend plan draagt 'niet in betekende mate' bij aan luchtverontreiniging. Daarnaast voldoen de achtergrondconcentraties NO2, PM10 en PM2,5 aan de grenswaarden uit de Wet milieubeheer en de aanbevelingen van WHO. Het aspect luchtkwaliteit vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorgenomen ontwikkeling.

4.4 Externe veiligheid

4.4.1 Algemeen

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:

  • het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
  • de Regeling basisnet;
  • de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied).

Het vervoer van gevaarlijke stoffen per buisleiding is geregeld in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

4.4.2 Situatie in en bij het plangebied
4.4.2.1 Algemeen

Aan de hand van de Risicokaart is voor het plangebied een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied.

Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.

4.4.2.2 Situatie plangebied

In onderstaande afbeelding is de ligging van het plangebied op een uitsnede van de risicokaart weergegeven. Het plangebied is met een rode ster aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00429-OW01_0015.png"  
Afbeelding 4.1: Uitsnede risicokaart (Bron: Risicokaart.nl)  

Het plangebied ligt buiten de letaliteitsgrenzen van deze buizen, waarmee deze geen belemmering vormen voor het voornemen.

Uit de inventarisatie blijkt dan ook dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

4.4.3 Conclusie

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.

4.5 Milieuzonering

4.5.1 Algemeen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

4.5.2 Gebiedstypen

In de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' is een tweetal gebiedstypen te onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. Op basis van de VNG-uitgave wordt het buitengebied gerekend tot een met het omgevingstype 'rustige woonwijk' vergelijkbaar omgevingstype.

Het omgevingstype 'gemengd gebied' wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' als volgt omschreven: 'Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.'

De richtafstanden (met uitzondering van het aspect gevaar) uit het omgevingstype rustige woonwijk kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsmaat worden verlaagd indien sprake is van gemengd gebied. Daarbij wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' opgemerkt dat het vanuit het oogpunt van efficiënt ruimtegebruik de voorkeur verdient functiescheiding niet verder door te voeren dan met het oog op een aanvaardbaar woon- en leefklimaat noodzakelijk is.

Het plangebied ligt in de rand van de kern Bruchterveld. Er komen overwegend woonfuncties voor. Daarom wordt uitgegaan van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Onderstaande tabel geeft de richtafstanden weer voor de verschillende omgevingstypes.

Milieucategorie   Richtafstanden tot omgevingstype rustig buitengebied   Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  

4.5.3 Beoordeling

Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De VNG uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen. Zoals reeds hiervoor genoemd, wordt bij het realiseren van nieuwe functies gekeken naar de omgeving waarin de nieuwe functies gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen een rol:

    • 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
    • 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).

4.5.3.1 Externe werking

Op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' wordt het voornemen aangemerkt als 'hotels en pensions met keuken, conferentie-oorden en congrescentra'. Voor een dergelijke functie geldt een richtafstand van 10 meter voor geluid, gevaar en geur. De dichtstbijzijnde woonfunctie grenst direct aan het plangebied. Er kan echter een nuancering aangebracht worden. Allereerst betreft dit een bestaande afstand, met voorgenomen ontwikkeling is er geen sprake van verzwaring van de milieubelasting. Door de zes trekkershutten in plaats 15 kampeerplaatsen wordt eerder verwacht dat de milieubelasting afneemt. Daarnaast bedraagt de feitelijke afstand tussen de woning en de milieubelastende activiteiten (de gebouwen) meer dan 15 meter. De afstand tot de beoogde trekkershutten bedraagt zelfs meer dan 60 meter. Gezien vorenstaande kan gesteld worden dat ter plaatse van omliggende functies sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.5.3.2 Interne werking

Binnen het plangebied worden trekkershutten gerealiseerd. Daarnaast worden een vakantiewoning en trekkershut planologisch toegestaan. Dit betreffen milieugevoelige functies.

Tegenover het plangebied bevindt zich een sportcomplex. Hiervoor geldt een richtafstand van 50 meter voor het aspect geluid. De afstand tot het plangebied is slechts 10 meter. Echter is de afstand tot de vakantiewoning en de trekkershutten meer dan 50 meter. Bovendien gaat het om een ijsbaan, die slechts incidenteel gebruikt wordt. De sportvelden liggen op meer dan 150 meter afstand. Ten aanzien van dit sportcomplex is een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te verwachten.

In de omgeving van het plangebied zijn daarnaast enkele milieubelastende functies in de vorm van agrarische bedrijven gelegen. Het dichtstbijzijnde bedrijf betreft het agrarisch bedrijf aan de Broekdijk 13a. Dit bedrijf ligt op 260 meter afstand. Daarnaast ligt er op circa 360 meter afstand een agrarisch bedrijf, aan de Kuilenweg 13.

Bij veehouderijen geldt, op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', de grootste richtafstand veelal voor het aspect geur. Bij agrarische bedrijven zijn, in het geval van veehouderijen, echter niet de adviesafstanden maar de wettelijk aan te houden afstanden of de berekenende geuremissiecontouren voor vergunningplichtige veebedrijven bepalend. Hier wordt in paragraaf 4.6 nader op ingegaan. Voor de grondgebonden veehouderijen geldt, het aspect geur buiten beschouwing latend, een grootste richtafstand van 30 meter voor de aspecten stof en geluid. De afstand van 30 meter wordt gehaald. Er is dan ook sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Omgekeerd worden de agrarische bedrijven niet in hun bedrijfsvoering belemmerd. Tevens blijven met de ontwikkeling de grenzen van de recreatieve bestemming gelijk. De afstand tot milieubelastende functies veranderd niet.

4.5.4 Conclusie

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.6 Geur

4.6.1 Algemeen
4.6.1.1 Wet geurhinder en veehouderij

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader vergunningverlening, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.

Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien en paarden) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, buiten een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 2 odeur units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 8 odeur units per kubieke meter lucht.

De definitie van een geurgevoelig object luidt: gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.

4.6.1.2 Activiteitenbesluit

Vanaf 1 januari 2013 is het Activiteitbesluit ook van toepassing op agrarische activiteiten. Het Besluit landbouw milieubeheer is tegelijkertijd komen te vervallen. Agrarische bedrijven hebben geen vergunning meer nodig als al hun activiteiten onder de reikwijdte van het Activiteitenbesluit vallen. Dit zijn type B-bedrijven, zoals veehouderijen, kinderboerderijen (en andere bedrijven die kleinschalig dieren houden), glastuinbouwbedrijven, bedrijven met teelt in gebouwen, bedrijven met open teelt, agrarische loonwerkers en losse opslagen (bijvoorbeeld mest).

Voor geurhinder is in het Activiteitenbesluit een soortgelijk beoordelingskader opgenomen als in de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv). Zo gelden binnen en buiten de bebouwde kom dezelfde normen als in de Wgv. Ook de geurbelasting wordt bepaald volgens het bepaalde in de Wgv. Hetzelfde geldt voor het meten van de afstanden

4.6.1.3 Geurverordening gemeente Hardenberg

De Wgv maakt het voor gemeenten mogelijk om gebiedsgericht geurbeleid op te stellen. Daarmee krijgt de gemeente een instrument om de ontwikkeling van (grootschalige) veehouderij te sturen. Gemeenten mogen bij verordening van de normen van de Wgv afwijken (artikel 6 Wgv), binnen bepaalde grenzen. Het hanteren van afwijkende normen moet worden onderbouwd vanuit een ruimtelijke visie op de ontwikkeling van het gebied, de zogenaamde “gebiedsvisie”. De gemeente Hardenberg heeft een dergelijke 'geurverordening' opgesteld en gebiedsgericht geurbeleid ontwikkeld. In deze geurverordening zijn de wettelijke geurnormen (odeur) en afstanden aangepast. De afstand van de gevel van een bestaande stal tot de gevel van een geurgevoelig object moet in het buitengebied minimaal 25 meter bedragen. Dit geldt alleen als er sprake is van het houden van de in artikel 4.2 van de gemeentelijke geurverordening genoemde dieraantallen niet wordt overschreden. Worden deze aantallen overschreden, of gaat het om de bouw van een nieuwe stal, dan geldt de minimale afstandseis van 50 meter.

Op basis van de Geurverordening Hardenberg gelden onder voorwaarden andere waarden dan de waarden genoemd in paragraaf 4.6.1.1. Hierbij is een gebiedsindeling in acht genomen.

Voor het plangebied geldt een norm van 14 Ou[E]/m3 en onder voorwaarden een minimale afstand van 25 meter.

4.6.2 Situatie plangebied
4.6.2.1 Algemeen

De geplande ontwikkeling heeft geen gevolgen voor de geurhinder, aangezien recreatieverblijven en bedrijfswoningen geen bron van geurhinder zijn. Wel bevinden zich in de omgeving van het plangebied enkele (intensieve) veehouderijen.

Onder 'milieuzonering' is reeds ingegaan op de nabijgelegen veehouderijen. Dit betreffen beiden grondgebonden veehouderijen, waarvoor een vaste afstand van 100 meter geldt. Dit wordt ruimschoots gehaald. Ten aanzien van intensieve veehouderijen wordt gesteld dat deze op grote afstand van het plangebied liggen, op meer dan 1 kilometer afstand. Verwacht wordt daarom dat er een aanvaardbaar woon- en leefklimaat is. Voor een nabijgelegen ontwikkeling is recentelijk een geuronderzoek uitgevoerd (realisatie één woning aan de Meester van Engbrinkstraat, circa 50 meter ten oosten van het plangebied). Voor dit project is een geuronderzoek uitgevoerd, waaruit bleek dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een zeer goed woon- en leefklimaat. De voorgrondbelasting bedraagt ter plaatse 0,3 OUE/m3. De achtergrondbelasting bedraagt ter plaatse tussen de 0,4 en 0,5 OUE/m3. Gezien de korte afstand van het plangebied tot deze locatie wordt gesteld dat het woon- en leefklimaat ook in het plangebied zeer goed zal zijn. Omgekeerd worden veehouderijen niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden belemmerd, temeer vanwege het feit dat in het plangebied reeds geurgevoelige functies zijn toegestaan. Het aspect 'geur' vormt dan ook geen belemmering.

4.6.3 Conclusie

Het aspect 'geur' vormt geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.

4.7 Ecologie

4.7.1 Algemeen

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Natuurbeschermingswet en het Natuurnetwerk Nederland. Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming.

4.7.2 Gebiedsbescherming
4.7.2.1 Natura 2000-gebieden

Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Nederland zal aan de hand van een vergunningenstelsel de zorgvuldige afweging waarborgen rond projecten die gevolgen kunnen hebben voor Natura 2000-gebieden.

Het plangebied ligt niet binnen of nabij een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Engbertsdijksvenen' ligt op circa 4,4 kilometer afstand van het plangebied.

Voor elk Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen geformuleerd voor alle beschermde soorten en habitats die daar aanwezig zijn. Per soort of habitat is aangegeven of behoud van de huidige aantallen/arealen voldoende is, danwel of uitbreiding of een verbetering nodig is. Niet alleen activiteiten binnen een Natura 2000-gebied maar ook activiteiten buiten een Natura 2000-gebied kunnen de instandhoudingsdoelstellingen in gevaar brengen. Dit wordt externe werking genoemd. Gezien de mogelijke externe werking van de beoogde ontwikkeling op het nabijgelegen Natura 2000-gebied, is het van belang om te toetsen of de realisatie van de beoogde ontwikkeling conflicteert met de waarden waarvoor dit gebied is aangewezen. Hiervoor is in elk geval een toetsing aan de Wet natuurbescherming noodzakelijk.

Gelet op de onderlinge afstand is directe hinder (bijv. geluid, verstrooiing van licht etc.) niet aan de orde. Naast directe hinder dient tevens te worden gekeken naar de mogelijke toename van stikstofdepositie op kwetsbare habitattypen binnen Natura 2000-gebieden.

Gesteld wordt dat het gaat om een zeer kleinschalige ontwikkeling. De aanlegfase bestaat uit het realiseren van eenvoudig te plaatsen trekkershutten. Gezien het gaat om verplaatsbare hutten is van grondverzet nauwelijks sprake. In de gebruiksfase zal er planologisch een afname zijn van verkeersbewegingen, aangezien de zes trekkershutten in plaats van 15 kampeerplaatsen zullen komen. Een stikstofberekening wordt daarom niet nodig geacht. Het project is in het kader van de Wet natuurbescherming, ten aanzien van de effecten van stikstofdepositie op Natura 2000- gebieden, niet vergunningsplichtig.

4.7.2.2 Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlands natuurbeleid. Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

Het dichtstbijzijnde gebied dat is aangewezen als NNN ligt op meer dan 4 kilometer afstand. Gelet op de ligging buiten het NNN gebied (het NNN kent geen schaduwwerking) en de kleinschaligheid van de ontwikkeling, wordt geconcludeerd dat er geen sprake is aantasting van de waarden van het NNN.

4.7.3 Soortenbescherming
4.7.3.1 Algemeen

Wat betreft de soortbescherming is de Wet natuurbescherming van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.

4.7.3.2 Situatie plangebied

In dit geval worden er zes trekkershutten geplaatst op een bestaand recreatief terrein. De hutten worden op open plaatsen in een bosrijk gebied gerealiseerd. Van grondverzet en/of het verwijderen van groen is geen sprake. Daardoor wordt gesteld dat aanwezige natuurlijke warden niet worden aangetast.

4.7.4 Conclusie

Het aspect 'ecologie' vormt geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkelingen.

4.8 Archeologie & cultuurhistorie

4.8.1 Archeologie
4.8.1.1 Algemeen

Op grond van de Erfgoedwet dient er in ruimtelijke plannen rekening gehouden te worden met archeologische waarden. In de Erfgoedwet is bepaald dat gemeenten een archeologische zorgplicht hebben en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

4.8.1.2 Situatie plangebied

De gemeente Hardenberg heeft de archeologische verwachting van gronden verwerkt in de dubbelbestemmingen in het bestemmingsplan. Ter plaatse van het plangebied geldt geen archeologische dubbelbestemming. Daarnaast gaat het om het realiseren van verplaatsbare trekkershutten, waarbij er nauwelijks sprake is van bodemingrepen. Een archeologisch onderzoek wordt dan ook niet nodig geacht.

4.8.2 Cultuurhistorie
4.8.2.1 Algemeen

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden verstaan die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.

In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten.

4.8.2.2 Situatie plangebied

Er bevinden zich, op basis van de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Overijssel, in de locaties van het plangebied zelf geen rijks- dan wel gemeentelijke monumenten. In de directe nabijheid van de locaties van het plangebied is er geen sprake van bijzondere cultuurhistorische waarden. Gesteld wordt dat het aspect cultuurhistorie geen belemmering vormt met betrekking tot voorliggend plan.

4.8.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat er geen archeologisch onderzoek benodigd is en er geen sprake is van negatieve effecten op de cultuurhistorische waarden.

4.9 Verkeer en parkeren

4.9.1 Algemeen

De gemeente Hardenberg beschikt over een eigen parkeernota, die is vastgelegd in de 'Facetherziening parkeren Hardenberg'. In deze parkeernota is bepaald dat bij ontwikkelingen de minimale parkeernorm per functie als uitgangspunt wordt genomen. Vanuit de duurzaamheidsgedachte wordt dit als voldoende geacht. De initiatiefnemer mag uiteraard meer realiseren. Echter niet meer dan het gestelde maximum, omdat anders de ruimtelijke kwaliteit van de gemeente wordt aangetast.

Wat betreft de parkeernormering wordt er in de nota parkeernormen van de gemeente Hardenberg, aangesloten bij de functies zoals die genoemd staan in de CROW-publicatie ‘verkeer en parkeren’ (publicatie 317, oktober 2012). De ligging van het plangebied kan worden aangemerkt als stedelijke zone ‘buitengebied’. De verstedelijking is 'weinig stedelijk' (parkeernormennota Hardenberg).

Voor de trekkershutten kan het beste worden aangesloten bij reguliere kampeerplaatsen. Het gaat immers om zeer kleinschalige accommodaties voor maximaal 2 personen. Het is daarom niet logisch om aan te sluiten bij de functie 'bungalowpark (huisjescomplex)' aangezien deze van grotere schaal zijn.

Voor een kampeerterrein geldt een parkeerbehoefte van 1,2 parkeerplaatsen per standplaats. In dit geval zijn er dan ook 6*1,2 = 7,2 parkeerplaatsen benodigd.

Totaal is er dan ook sprake van een parkeerbehoefte van afgerond 8 parkeerplaatsen.

4.9.2 Parkeren

Ten behoeve van de trekkershutten worden er zes parkeerplaatsen aangelegd. Verwacht wordt dat dit voldoende is. Het gaat immers om huisjes voor maximaal 2 personen. Verwacht wordt dat de gasten met één auto komen. Van bezoek zal nauwelijks sprake zijn, aangezien het gaat om hutten die bedoeld zijn voor één of enkele nachten en de hutten klein zijn en ingericht worden voor maximaal 2 personen.

Daarnaast beschikt de Wingerd over een centraal parkeerterrein. Gesteld wordt dat hier de overige parkeerbehoefte kan worden opgevangen. Hier wordt ook de behoefte van de bestaande aanwezige functies opgevangen.

4.9.3 Verkeersgeneratie

In dit geval geldt voor kampeerplaatsen, waar ook de trekkershutten mee worden vergeleken, een verkeersgeneratie van 0,4 verkeersbewegingen per standplaats. Het aantal standplaatsen neemt met 9 af.

Per saldo is er sprake van afname aan verkeersbewegingen. De verkeersgeneratie kan, conform huidige situatie, eenvoudig via de Broekdijk worden afgewikkeld. Het plangebied blijft ontsloten via de huidige ontsluiting op de Broekdijk. Hier is reeds sprake van een overzichtelijke ontsluiting.

Geconcludeerd wordt dat het aspect 'verkeersgeneratie' geen belemmering oplevert voor voorliggend voornemen.

4.9.4 Conclusie

Het aspect 'verkeer en parkeren' vormt geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkelingen.

4.10 Besluit milieueffectrapportage

4.10.1 Kader

De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:

  • Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan);

Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.

  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3);

Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).

  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4);

Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).

In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.

Een belangrijk element in het Besluit m.e.r. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r. Beoordeling gehanteerd.

4.10.2 Beoordeling
4.10.2.1 Artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming

Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is gelegen op circa 4,4 kilometer afstand van het plangebied. In dit geval is in paragraaf 4.7 reeds beoordeeld dat er geen sprake is van significante negatieve effecten ten aanzien van instandhoudingsdoelstellingen van het betreffende Natura 2000-gebied. Een passende beoordeling op basis van artikel 2.8 lid 1 van de Wet natuurbescherming is in het kader van het voornemen dan ook niet noodzakelijk. Daarom is geen sprake van een m.e.r.-plicht op basis van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer.

4.10.2.2 Drempelwaarden Besluit m.e.r.

Voor wat betreft het gehele plangebied wordt voorzien in directe eindbestemmingen waardoor het voldoet aan de definitie van een 'besluit' als bedoeld in het Besluit m.e.r. Dit betekent dat deze onderbouwing m.e.r.- (beoordelings)plichtig is indien activiteiten mogelijk worden gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden.

In het voorliggende geval is geen sprake van activiteiten die op grond van onderdeel C van het Besluit milieueffectrapportage m.e.r.-plichtig zijn. Wel is sprake van een activiteit die is opgenomen in onderdeel D van het Besluit m.e.r., namelijk “de aanleg, wijziging of uitbreiding van skihellingen, skiliften, kabelspoorwegen, jachthavens, vakantiedorpen en hotelcomplexen buiten stedelijke zones, permanente kampeer- en caravanterreinen of themaparken”. Indien geoordeeld wordt dat activiteit betrekking heeft op onderstaande is mogelijk een vormvrije m.e.r.-beoordeling noodzakelijk.

  • 1. 250.000 bezoekers of meer per jaar;
  • 2. een oppervlakte van 25 hectare of meer;
  • 3. 100 ligplaatsen of meer; of
  • 4. een oppervlakte van 10 hectare of meer in een gevoelig gebied.

De in het voorliggende bestemmingsplan besloten ontwikkeling gaat uit van de bouw van zes trekkershutten op gronden, waar voorheen 15 kampleerplaatsen beoogd waren. Het gaat om een ontwikkeling waarbij het aantal verkeersbewegingen en bezoekers niet (onevenredig) toeneemt ten opzichte van de huidige planologische mogelijkheden. Verder is, voor zover in dit kader relevant, sprake van een functie die niet leidt tot een aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse van omliggende woningen of een beperking voor andere functies in de directe omgeving.

Gelet op het vorenstaande en de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling, wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r.. Bovendien blijkt uit deze en voorgaande paragraven dat dit bestemmingsplan geen belangrijk nadelige milieugevolgen heeft, die het doorlopen van een m.e.r.-procedure noodzakelijk maken.

4.10.3 Conclusie

De in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling is niet m.e.r. (beoordelings)-plichtig. Tevens zijn geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van het verlenen van deze omgevingsvergunning.

Hoofdstuk 5 Wateraspecten

5.1 Vigerend beleid

5.1.1 Europees beleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

5.1.2 Rijksbeleid

Het Rijksbeleid op het gebied van waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2022-2027. Het Nationaal Water Programma 2022-2027 is vastgesteld op 18 maart 2022. In het Nationaal Water Programma (NWP) 2022-2027 beschrijft de Rijksoverheid de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid en de uitvoering ervan in de rijkswateren en -vaarwegen.

Het Nationaal Water Programma 2022–2027 geeft een overzicht van de ontwikkelingen binnen het waterdomein en legt nieuw ontwikkeld beleid vast. We werken aan schoon, veilig en voldoende water dat klimaatadaptief en toekomstbestendig is. Ook is er aandacht voor de raakvlakken van water met andere sectoren.

5.1.3 Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.

5.1.4 Waterschap Vechtstromen

Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Rijn en IJssel, Vechtstromen, Vallei en Veluwe, Drents Overijsselse Delta en Zuiderzeeland. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen een Waterbeheerplan opgesteld.

Het algemeen bestuur van waterschap Vechtstromen heeft in de vergadering van 15 december 2021 het 'Waterbeheerplan 2022-2027 vastgesteld. In het Waterbeheerplan is aangegeven hoe het waterschap zijn taken de komende jaren (2022-2027) wil uitvoeren. In het plan zijn doelen en maatregelen gesteld voor de thema's waterveiligheid, voldoende water, schoon water en het zuiveren van afvalwater. Deze zijn gericht op:

  • Voorkomen of beperken van overstromingen, wateroverlast en droogte;
  • Beschermen en verbeteren van de kwaliteit van het oppervlaktewater en grondwater en
  • Het zorgen voor een goed functionerend regionaal watersysteem;
  • Het effectief en efficiënt behandelen van afvalwater in de afvalwaterzuiveringsinstallaties.

Het waterbeheerprogramma volgt inhoudelijk op de Watervisie 2050, die op 14 april 2021 door het algemeen bestuur is vastgesteld. Het waterbeheerprogramma beschrijft welke maatregelen Vechtstromen wil nemen in de planperiode 2022-2027 om te werken aan de ambities uit de Watervisie. Daarbij kan gaan om zowel nieuw beleid als staand beleid en maatregelen. Voor het nieuwe beleid, dat nog niet is vastgesteld door dagelijks en/of algemeen bestuur en waarbij het participatieproces nog niet voltooid is, heeft het waterbeheerprogramma een agenderende functie. Dit betekent dat invulling van de inhoud van dit nieuwe beleid buiten de scope van het waterbeheerprogramma ligt.

5.2 Waterparagraaf

5.2.1 Algemeen

Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

5.2.2 Watertoetsprocedure

Het waterschap Vechtstromen is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de zogenoemde 'korte procedure' van de watertoets wordt toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding. Het watertoetsresultaat is opgenomen in Bijlage 1 bij deze toelichting. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen.

Het hemelwater zal in de grond worden geïnfiltreerd. Binnen het plangebied is hiervoor meer dan voldoende ruimte. De riolering heeft voldoende afvoercapaciteit om het afvalwater af te voeren.

Hoofdstuk 6 Juridische aspecten en planverantwoording

6.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.

6.2 Opzet van de regels

6.2.1 Algemeen

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.

De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

De regels van de beheersverordening 'Bruchterveld' zijn als basis genomen voor de complete set regels. Dit is gedaan aangezien het plangebied gelegen is binnen de grenzen van deze beheersverordening. Afwijkingen van deze basis zijn opgenomen binnen de bestemming 'Recreatie'. In paragraaf 6.3.1 is dit nader uitgelegd en verantwoord.

6.2.2 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:

In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.

Om op een eenduidig manier afstanden, oppervlaktes en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan.

6.2.3 Bestemmingsregels

Dit hoofdstuk bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen, zoals weergegeven op de verbeelding van dit bestemmingsplan.

De regels zijn onderverdeeld in o.a.:

  • Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan;
  • Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (bouwhoogte etc.);
  • Afwijken van de bouwregels: onder welke voorwaarde mag afgeweken worden van de aangegeven bouwregels.
  • Specifieke gebruiksregels: welk gebruik van gronden en opstallen in ieder geval strijdig zijn;
  • Afwijken van de gebruiksregels: onder welke voorwaarde mag afgeweken worden van de aangegeven bestemming;
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden: binnen de bestemming Recreatie is een vergunningstelsel voor bepaalde werkzaamheden opgenomen;
  • Wijzigingsbevoegdheden: welke wijzigingsbevoegdheden gelden voor het bestemmingsplan (in de archeologische dubbelbestemming).

6.2.4 Algemene regels

Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich met name voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de beoordeling van bouwplannen.

In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.

In dit artikel zijn bepalingen ten aanzien van de werking wettelijke regelingen, afstemming welstandstoets, uitsluiting seksinrichting, afstemming APV en evenementen en parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden.

6.2.5 Overgangs- en slotregels

In Artikel 7 (Hoofdstuk 4) staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.

6.3 Verantwoording van de regels

6.3.1 Bestemmingen

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan/wijzigingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.

Recreatie (Artikel 3)

De bestemming van het plangebied is feitelijk niet gewijzigd. Wel is specifiek een regeling opgenomen voor trekkershutten, waarvoor een bouwhoogte, oppervlakte en een aantal is opgenomen. De bouwhoogte en oppervlakte en aantal zijn ontleend aan het gewenste ontwerp. Onder een trekkershut wordt verstaan:

Een eenvoudige vrijstaande blokhut, bestaande uit één bouwlaag, zonder of met beperkte sanitaire voorzieningen, welke uitsluitend gebruikt wordt voor kortdurend recreatief verblijf voor maximaal twee personen, die hun hoofdverblijf elders hebben. Permanente bewoning is niet toegestaan;

Deze definitie komt overeen met de definitie zoals die in het bestemmingsplan 'Buitengebied Hardenberg' is opgenomen. Hier is voor gekozen aangezien binnen de beheersverordening voor trekkershutten geen definitie is opgenomen. Aan deze definitie is toegevoegd dat permanente bewoning niet is toegestaan. Dit is wenselijk, om hiermee permanente bewoning uit te sluiten. Ook is bepaald dat het gaat om maximaal twee personen per trekkershut. Dit is gedaan om zo de beoogde situatie planologisch vast te leggen.

Tevens is specifiek een recreatiewoning toegevoegd, aangezien deze ter plaatse aanwezig is. Deze is vergund, echter nog niet planologisch geregeld. Middels dit plan is dit gedaan. Ook voor deze woning geldt dat ten aanzien van de definitie is aangesloten bij het bestemmingsplan 'Buitengebied Hardenberg' aangezien deze niet is gedefinieerd binnen de beheersverordening. Ook hier is aan toegevoegd dat permanente bewoning niet is toegestaan.

Daarnaast is de regeling aangepast in die zin dat de mogelijkheid voor kampeerplaatsen is komen te vervallen. Voor het overige is de regeling onveranderd gebleven.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

De gemeentelijke kosten zijn beperkt tot de ambtelijke kosten, welke worden verhaald middels de gemeentelijke legesverordening. Eventuele planschade komt voor rekening van de initiatiefnemer. Dit wordt vastgelegd in te sluiten overeenkomst tussen initiatiefnemer en de gemeente Hardenberg. Hiermee is het kostenverhaal anderszins verzekerd en is op grond van artikel 6.12 Wro geen exploitatieplan nodig.

Hoofdstuk 8 Vooroverleg, inspraak en zienswijzen

8.1 Vooroverleg

Op grond van artikel 3.1.1 Bro is vooroverleg vereist met het waterschap en met de diensten van de provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

8.1.1 Het Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

8.1.2 Provincie Overijssel

Het plan wordt in het kader van vooroverleg aan de provincie Overijssel voorgelegd.

8.1.3 Waterschap Vechtstromen

In het kader van de watertoets heeft er een digitale watertoets plaatsgevonden via de website www.dewatertoets.nl. De uitkomsten van deze watertoets hebben voor alle locaties geleid tot de 'korte procedure'. Nadere afstemming met het waterschap is niet noodzakelijk.

8.2 Inspraak

Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. In het voorliggende geval wordt geen voorontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd door het college van Burgemeester en Wethouders.

8.3 Zienswijzen

De paragraaf wordt nader ingevuld nadat het ontwerpbestemmingsplan ter inzage heeft gelegen.