direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied Hardenberg, Nevengeul De Haandrik - Gramsbergen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0160.0000BP00408-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

Dit bestemmingsplan heeft betrekking op de realisatie van een nevengeul in het gebied tussen De Haandrik en de stad Gramsbergen in het buitengebied van de gemeente Hardenberg. In dit hoofdstuk wordt kort op de aanleiding ingegaan. In hoofdstuk 2 is een uitgebreidere beschrijving van het plan opgenomen.

1.1 Aanleiding

In 2007 hebben de gebiedspartners rond de Vecht, waaronder waterschap Vechtstromen, de gemeente Hardenberg en de provincie Overijssel, het programma 'Ruimte voor de Vecht' gestart. Doelen hiervan zijn waterveiligheid, een sociaaleconomisch impuls en het integraal realiseren van de natuuropgaven. Om deze doelen te behalen wordt de Vecht stapsgewijs omgevormd tot een toekomstbestendige en veilige half natuurlijke laaglandrivier.

 

De Vecht bij Gramsbergen, tussen de Haandrik en Baalder, is nog vrijwel onveranderd sinds die in de vorige eeuw werd gekanaliseerd. Alleen bij de Loozensche Linie is de rivier heringericht. De uiterwaarden zijn grotendeels in gebruik als bemest grasland met hier en daar een maisperceel. De oevers zijn voor een deel vastgelegd met steen en puin en er is over de gehele lengte een zandwerende kade aangebracht. Hierdoor wordt rivierdynamiek voorkomen en krijgen natuurlijke processen geen kans. De gemeente Hardenberg en waterschap Vechtstromen hebben het initiatief genomen om een integrale herinrichting voor te bereiden voor de Vecht bij Gramsbergen.

Samen met belanghebbenden, inwoners, waterschap en gemeente is in 2019 aan een visie gewerkt over de toekomst van het gebied. Deze visie geeft weer wat de mensen in het gebied belangrijk vinden en hoe zij hun omgeving graag ontwikkeld zien worden. Het resultaat van dit proces is de visie: 'Vechtrijk Gramsbergen, Gebiedsvisie inrichting Vecht: Waterrobuust en Klimaatadaptief landschap, december 2020'. In de visie is het gebied als een 'snoer met parels' omschreven. Een van de parels is het realiseren van een meestromende nevengeul ten noorden van Gramsbergen, tussen de Vecht en de dijk waarop het spoor ligt. De nevengeul zal een watergang worden met een bochtige vormgeving met steile oevers in de buitenbochten en zeer flauwe oevers in de binnenbochten. De nevengeul vangt een hoogteverschil op van twee meter. Daardoor is de stroomsnelheid divers. Er ontstaat variatie door de verplaatsing van zand. Het ontwerp wordt in hoofdstuk 2 verder toegelicht.

1.2 Plangebied

Het plangebied ligt ten noorden van Gramsbergen. Het betreft een gebied langs de Vecht van ca. 2 km lang. Het plangebied is weergeven in onderstaande figuur. Ten noorden, westen en oosten van het plangebied ligt vooral agrarisch gebied met enkele buurtschappen. Ten noordwesten ligt de Vecht. Op afstand ligt een afwateringskanaal en de N34. Ten zuiden ligt de stad Gramsbergen. Ten zuidoosten grenst het plangebied aan een dijk met een spoorwegverbinding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00408-VG01_0001.png"

Figuur 1: Situering plangebied

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

Op dit moment geldt ter plaatse van het plangebied het bestemmingsplan 'Buitengebied Hardenberg', dat is vastgesteld op 2 december 2014. Op 26 september 2016 is het bestemmingsplan op onderdelen gewijzigd middels het bestemmingsplan "Buitengebied Hardenberg, herziening regels".

Daarnaast is op 17 juli 2018 het bestemmingsplan 'Facetherziening parkeren Hardenberg' vastgesteld. De facetherziening heeft betrekking op alle binnen de gemeente Hardenberg op het moment van vaststelling van dit bestemmingsplan vigerende bestemmingsplannen, beheersverordeningen, wijzigingsplannen en uitwerkingsplannen.

Binnen het plangebied bevinden zich de volgende enkelbestemmingen:

  • Natuur – Beekdallanschap;
  • Agrarisch met waarden – Beekdallandschap.

Daarnaast bevinden zich er de volgende dubbelbestemmingen:

  • Leiding - Gas
  • Waarde – Archeologie 4;
  • Waarde – Archeologie 5;
  • Waarde – Natuur en landschap.

In de volgende figuur is de plankaart op basis van de geldende bestemmingsplannen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00408-VG01_0002.png"

Figuur 2: Vigerend bestemmingsplan

Dit bestemmingplan maakt het aanleggen van een nevengeul langs de Vecht ten noorden van Gramsbergen planologisch mogelijk. Daarnaast wordt de indeling van de enkelbestemmingen 'Natuur - Beekdallandschap' en 'Agrarisch met waarden - Beekdallandschap' anders ingericht om aan te sluiten op de toekomstige inrichting.

1.4 Leeswijzer

Dit bestemmingsplan bestaat uit drie onderdelen, de planregels, een verbeelding en de toelichting. De planregels vormen in combinatie met de verbeelding het juridisch bindende deel van het plan. De toelichting bestaat uit zes hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het plan voor een stadsfront verder toegelicht. Hoofdstuk 3 gaat in op het relevante beleid. Hoofdstuk 4 bevat de onderbouwing van de milieu- en omgevingsaspecten. Hoofdstuk 5 gaat in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan. Hoofdstuk 6 bevat ten slotte de juridische vormgeving.

Hoofdstuk 2 Planvoornemen

2.1 Bestaande situatie

Het Vechtdal rond Gramsbergen is een open landschap. Van Vecht tot dijk is het een smal dal (in het plangebied op zijn smalst 110 meter, op zijn breedst 325 meter). Het plangebied ligt langs de Vecht en heeft een lengte van circa 2 kilometer. De gronden binnen het plangebied kennen deels een agrarisch gebruik en betreffen deels natuur. Onderstaand is een recente (2021) luchtfoto van het plangebied weergeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00408-VG01_0003.png"

Figuur 3: Bestaande situatie omgeving plangebied

In de onderstaande figuur is een recente foto van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00408-VG01_0004.png" Figuur 4: Afbeelding huidige situatie

2.2 Toekomstige situatie

De nevengeul ligt ruim tussen de Vecht en de dijk waarop het spoor ligt. De nevengeul wordt een watergang met een bochtige vormgeving met steile oevers in de buitenbochten en zeer flauwe oevers in de binnenbochten. De nevengeul heeft een bodembreedte van ca. 10,50 m en een diepte van ca. 1,10 m met taluds van 1:3. Het ontwerp van de toekomstige situatie is weergegeven in de volgende figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00408-VG01_0005.jpg"

Figuur 5: Ontwerp Nevengeul Gramsbergen

De ligging en het ontwerp van de nevengeul is bepaald door landschappelijke en hydraulische uitgangspunten. De landschappelijke inpassing is oorspronkelijk vormgegeven in de visie Vechtrijk Gramsbergen en verder doorontwikkeld op basis van hydraulische uitgangspunten. De nevengeul moet namelijk een verschil in waterstand (verhang van circa 2 meter) overbruggen en rekening houden met een bepaalde stroomsnelheid. De nevengeul is daarom van een aantal drempels voorzien en van bochten. Op deze manier is er voldoende ruimte om een verhang te creëren dat aansluit bij het natuurlijke dalverhang in het gebied. Door de diverse bochten ontstaat er morfologische activiteit en variatie in snelheid. De meanderbochten sluiten zoveel mogelijk aan op de het aanwezige landschap en geomorfologie. Voor vissen is het mogelijk om de drempels te passeren op alle dieptes. De drempels voegen ook zoveel mogelijk natuurlijke habitat toe aan het geheel. De profielen van de drempels en geul zijn zo natuurlijk mogelijk. De geul wordt voorzien van een kunstwerk (inlaat) ten behoeve van een goede waterverdeling.

Bij het ontgraven van de nevengeul komt circa 63.050m3 grond vrij. In verband met de benodigde ontgraving is een ontgrondingsvergunning aangevraagd bij de Provincie Overijssel. De aanvraag daarvan wordt gecoördineerd met de procedure voor dit bestemmingsplan.

Het gebied rondom de nevengeul wordt ingericht voor natuur of extensieve landbouw. Het noordoostelijk deel van het plangebied en de oevers van de nevengeul krijgen de bestemming 'natuur - beekdallandschap'. De gronden met de bestemming 'natuur - beekdallandschap' zijn onderdeel van het Natuurnetwerk Nederland, dit wordt nader toegelicht in paragraaf 4.3. Het zuidwestelijk is vooral bedoeld voor extensieve landbouw en krijgt daarom de bestemming 'agrarisch met waarden'. De nevengeul zelf krijgt de bestemming 'water'.

Het plan biedt kansen voor onder meer stroomdalgrasland en het ontwikkelen van begroeide natuurvriendelijke oevers. Hiervoor worden er maatregelen genomen om variatie aan te brengen, dit zorgt ervoor dat meer soorten op meer plekken hun thuis kunnen vinden. Hierbij valt te denken aan dood en levend hout in het water. Het dode hout zorgt door zijn immense oppervlakte voor een enorme hoeveelheid nieuw leefruimte. Tussen het hout is er variatie in stroming, biedt het schuilplaatsen en houvast voor allerlei soorten planten en dieren. Levend hout heeft als doel dat de wortels op plekken de oever vasthouden en ook schuilplekken geven onder water. Daarnaast komt het blad in het water wat voedsel is voor veel macrofauna, geeft het beschutting en maken veel diersoorten rond het water gebruik van deze begroeiing. Door het natuurlijk inrichten van de nevengeul wordt er een bijdrage geleverd aan de biodiversiteit en het leven in en rond de geul. Het toevoegen van dood en levend hout in het water is al gedaan in een eerder deelproject binnen ruimte voor de Vecht, zoals hieronder weergeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00408-VG01_0006.png" Figuur 6: Mix van natuurlijk opslag van elzen en wilgen, nevengeul Junne

Bij het ontwerp van de geul is ook rekening gehouden met cultuurhistorische waarden. Zo is voor de ligging van de geul rekening gehouden met de ligging van het Huis van Gramsbergen en het NAD-kamp. De geul ligt daar buiten. Verder is zoveel mogelijk aangesloten bij de voormalige ligging van stuwen, sloten en hoogteverschillen in het landschap. Bijzondere cultuurhistorische- en waterbouwkundige waarden van het gebied, zoals stuw De Haandrik en de plek van het kasteel Huis van Gramsbergen, zijn en worden beter zichtbaar voor passanten en Gramsbergers. Dit is nader toegelicht in paragraaf 4.1.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Europees beleid

Kaderrichtlijn Water

Volgens de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) moeten uiterlijk in 2027 alle als KRW aangewezen wateren voldoen aan een goede chemische en ecologische toestand. De 'chemische toestand' wordt beoordeeld aan de hand van 33 Europees vastgestelde prioritaire stoffen. De 'ecologische toestand' is opgebouwd uit beoordelingen van onder andere de 'biologische kwaliteit' en de 'algemene fysisch-chemische kwaliteit', die in Nederland voornamelijk wordt bepaald door de nutriënten fosfor en stikstof. In de praktijk is de biologische kwaliteit, die bestaat uit maatlatten voor algen, vissen, macrofauna en waterplanten, meestal bepalend voor de ecologische toestand. In de stroomgebiedsbeheerplannen voor 2022-2027 moet Nederland definitieve keuzes maken over de doelen voor de verschillende wateren en de in te zetten maatregelen. De voorgenomen ontwikkeling die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt passen binnen deze richtlijn.

KRW-ambities voor de Vecht

Voor de Vecht geldt een hoog ambitieniveau voor ecologische kwaliteit. Dit is vanuit twee redenen ingestoken:

  • 1. Vanuit de Vechtvisie 'Ruimte voor de Vecht' uit 2009 (zie hoofdstuk 3.4) waren al veel herstelprojecten gepland, met als doel verbetering van de aquatisch-ecologische kwaliteit;
  • 2. de Vecht kan een meer dan gemiddelde bijdrage leveren aan de (aquatisch-)ecologische diversiteit en kwaliteit van het beheergebied dan andere waterlichamen in beheer van Vechtstromen.

De Vecht wordt volgens de systematiek van de KRW getypeerd als een langzaam stromend riviertje op zand/klei (code R6). Het streefbeeld is een half natuurlijke laaglandrivier. De maatregelen om de ecologische kwaliteit te verbeteren zijn gericht op het versterken van het aandeel karakteristieke flora- en faunasoorten voor rivieren, zoals Rivierprik, Kwabaal, Zwarte Populier, Pijlkruid, Breedscheenjuffer en Weidebeekjuffer. De populaties kunnen toenemen door:

  • Verbetering van stromingscondities;
  • Vergroten van de habitatdiversiteit;
  • Stuwen passeerbaar maken;
  • Inundaties laten plaatsvinden door overstromingsgebieden te realiseren;
  • Oude meanders aansluiten;
  • Waar mogelijk bosachtige begroeiing van de oevers.

Conclusie Kaderrichtlijn Water

De voorgenomen ontwikkeling draagt bij aan de doelen en maatregelen uit de Kaderrichtlijn Water waardoor kan worden voldaan aan de vereiste waterkwaliteit.

3.2 Rijksbeleid

Voor een toetsing aan het Rijksbeleid zijn de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) en Nationaal Waterplan 2016-2021 relevant.

Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (hierna: NOVI) vastgesteld op grond van de geldende regelgeving. De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op het moment dat die wet in gaat. Tot die tijd geldt de NOVI als structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in gaat, zal de NOVI gelden als instrument, zoals in de nieuwe wet is bedoeld. De NOVI is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft richting en helpt om keuzes te maken, te kiezen voor slimme combinaties van functies en uit te gaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden. Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dat wil zeggen dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. Bij de NOVI hoort een Uitvoeringsagenda. Hierin staat hoe uitvoering wordt gegeven aan de NOVI.

Prioriteiten
Er is in Nederland sprake van een aantal dringende maatschappelijke opgaven. Deze opgaven kunnen niet apart van elkaar worden opgelost. Ze moeten in samenhang bekeken worden. Ze grijpen in elkaar en vragen meer ruimte dan beschikbaar is in Nederland. Niet alles kan, niet alles kan overal. Op het niveau van nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven aan de omgeving in Nederland, verwoord in vier prioriteiten:

  • 1. Ruimte maken voor klimaatverandering en energietransitie: Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering. In 2050 is Nederland klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt om maatregelen in de leefomgeving, waarmee tegelijkertijd de leefomgevingskwaliteit verbeterd kan worden en kansen voor natuur geboden kunnen worden. In 2050 heeft Nederland daarnaast een duurzame energievoorziening. Dit vraagt echter om ruimte. Door deze ruimte zoveel mogelijk te clusteren, wordt versnippering van het landschap voorkomen en wordt de ruimte zo efficiënt mogelijk benut. Het Rijk zet zich in door het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.
  • 2. De economie van Nederland verduurzamen en het groeipotentieel behouden: Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan ons land zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Er wordt ingezet op een innovatief en sterk vestigingsklimaat met een goede quality of life. Belangrijk is wel dat onze economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam en circulair.
  • 3. Steden en regio's sterker en leefbaarder maken: Er zijn vooral in steden en stedelijke regio's nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio's behouden blijven. Dit vraagt optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Dit betekent dat voorafgaand aan de keuze van nieuwe verstedelijkingslocaties helder moet zijn welke randvoorwaarden de leefomgevingskwaliteit en -veiligheid daar stelt en welke extra maatregelen nodig zijn wanneer er voor deze locaties wordt gekozen. Zo blijft de gezondheid in steden en regio's geborgd.
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied: Er ontstaat een nieuw perspectief voor de Nederlandse landbouwsector als koploper in de duurzame kringlooplandbouw. Een goed verdienpotentieel voor de bedrijven wordt gecombineerd met een minimaal effect op de omgevingskwaliteit van lucht, bodem en water. In alle gevallen zetten we in op ontwikkeling van de karakteristieke eigenschappen van het Nederlandse landschap. Dit vertegenwoordigt een belangrijke cultuurhistorische waarde. Verrommeling en versnippering, bijvoorbeeld door wildgroei van distributiecentra, is ongewenst en wordt tegengegaan.

In de NOVI is een tweetal instrumenten opgenomen om de opgaven te realiseren:

  • De Omgevingsagenda

Voor Oost-Nederland is een omgevingsagenda opgesteld. In de Omgevingsagenda agenderen het Rijk en regio de gezamenlijke vraagstukken en de gewenste aanpak daarvan. De Omgevingsagenda biedt een basis voor uitvoeringsafspraken en inzet van programma's en projectbesluiten van Rijk en regio. Voor onderhavig planvoornemen is omgevingsopgave 8 binnen de omgevingsagenda Landdeel Oost het meest van toepassing. Hierbinnen wordt de transitie van het landelijk gebied getoetst aan NOVI prioriteit 4. Centrale opgave in het landelijk gebied is het vinden van balans of synergie tussen versterking van het verdienvermogen en het behouden van een goede leefbaarheid en omgevingskwaliteit. Het planvoornemen geeft invulling aan de omgevingsopgave en gelijktijdig wordt ook invulling gegeven aan toekomstbestendige ontwikkelingen in het landelijk gebied, waarmee aan NOVI prioriteit 4 wordt voldaan.

  • De NOVI-gebieden

Binnen de NOVI zijn 8 voorlopige aandachtsgebieden geformuleerd als zogeheten NOVI-gebied. In een NOVI-gebied krijgt een aantal concrete vraagstukken extra prioriteit. Dit helpt om grote veranderingen en ruimtelijke opgaven in een regio beter te realiseren. Gramsbergen en omgeving zijn geen onderdeel van deze voorlopige aandachtsgebieden waardoor er geen vraagstukken met extra prioriteit van toepassing zijn.

Toetsing aan NOVI

Dit bestemmingsplan versterkt de landschappelijke kwaliteiten van de Vecht nabij Gramsbergen door middel van de realisatie van een nevengeul en natuurontwikkeling. Dit bestemmingsplan draagt tevens bij aan de ruimte voor klimaatverandering. Gramsbergen en omgeving vallen niet binnen één van de NOVI-gebieden. Geconcludeerd wordt dat het bestemmingsplan aansluit op de doelen en uitgangspunten zoals verwoord in NOVI.

Nationaal Waterplan 2022-2027

Het Nationaal Water Programma 2022-2027 is vastgesteld op 18 maart 2022. In het Nationaal Water Programma (NWP) 2022-2027 beschrijft de Rijksoverheid de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid en de uitvoering ervan in de rijkswateren en -vaarwegen. Het NWP komt voor uit Europese regelgeving.

De wateropgaven waar Nederland op dit moment voor staat, de uitdagingen richting de toekomst en de noodzaak van een integrale aanpak vormen de basis voor 3 hoofdambities van dit NWP:

  • Een veilige en klimaatbestendige delta.
  • Een concurrerende, duurzame en circulaire delta.
  • Een schone en gezonde delta met hoogwaardige natuur.

Het NWP beschrijft de nationale beleids- en beheerdoelen. Denk aan het omgaan met droogte, dijken, het borgen van de drinkwatervoorziening en de bevaarbaarheid van rivieren en kanalen. Hierbij wordt gekeken naar de raakvlakken binnen en tussen de verschillende waterthema's. Dat brengt samenhang in het waterbeleid aan. Daarnaast worden de raakvlakken tussen water en andere thema's als landbouw, landschap, bodem en het energie- en klimaatbeleid laten zien. Het programma biedt daarmee overzicht en inzicht van wat Nederland nu en in de toekomst te wachten staat.

Beoordeling

Met de realisatie van de nevengeul wordt ruimte geboden aan water en natuur. Hierdoor is er meer kans voor het afvoeren en bergen van hemelwater. Hiermee voldoet het plan aan de uitgangspunten van het Nationaal Waterplan.

Conclusie Rijksbeleid

Voorliggend bestemmingsplan sluit aan op de doelen en uitgangspunten zoals verwoord in de NOVI en levert een bijdrage aan de doelen uit het Nationaal Waterplan.

3.3 Provinciaal beleid

Voor een toetsing aan het provinciaal beleid zijn de Omgevingsvisie 'Beken Kleur' en bijbehorende Omgevingsverordening relevant.

Omgevingsvisie 'Beken Kleur'

De Omgevingsvisie van de provincie Overijssel, getiteld 'Beken Kleur', is in 2017 vastgesteld. Jaarlijks wordt de Omgevingsvisie geactualiseerd. Momenteel geldt de geactualiseerde versie sinds 15 december 2021.

De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. De visie biedt kaders in de vorm van ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. Daarbinnen krijgen gemeenten, waterschappen, maatschappelijke organisaties en andere initiatiefnemers mogelijkheden om ruimtelijke ontwikkelingen te realiseren. De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat, zijn verwerkt in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema's. Deze beleidsthema's worden benaderd vanuit de overkoepelende rode draden duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit:

  • Duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte van de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien.
  • Ruimtelijke kwaliteit is datgene wat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is. Ruimtelijke kwaliteit gaat vooral over 'goed': mooi, functioneel en toekomstbestendig.
  • Sociale kwaliteit gaat over het welzijn of 'goed voelen' van de mens. In de omgevingsvisie gaat het over het welzijn van de mens in relatie tot de fysieke leefomgeving.

Beoordeling
Het programma Ruimte voor de Vecht is in de Omgevingsvisie aangewezen als gebiedsontwikkelingsopgave en draagt bij aan een optimalisering van watercondities en waterveiligheid. In het programma wordt de ruimtelijke continuïteit en de samenhang regionaal opgepakt. In dit programma komen vele aspecten aan de orde zoals: garanderen van waterveiligheid met een robuust watersysteem, zonering van dynamiek en rust, de rivieren als beelddrager en inzet van functies (recreatie, wonen, werken) voor kwaliteitsverbetering. De steden langs de Vecht (Hardenberg, Ommen, Dalfsen en Zwolle) kunnen hun ligging in en aan de Vecht beter benutten met waterfronten, rivierparken, (nieuwe) landgoederen en aantrekkelijke routes.

Kijkend naar onderhavig planvoornemen kan worden geconcludeerd dat de ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde ruimtelijke beleid. In de beoogde ontwikkeling wordt een nevengeul gerealiseerd langs de Vecht. De functie die de nevengeul deels zal vervullen, is voornamelijk waterhuishoudelijk van aard in combinatie met extensieve landbouw en natuur. Samen vormt dit een basiskwaliteit voor de natuur. In dit deel kan een grote bijdrage aan het verhogen van de biodiversiteit geleverd worden. Hiermee is er dus sprake van een duurzame ontwikkeling en vindt er een verbetering plaats van de ruimtelijke kwaliteit.

Conclusie
Het planvoornemen voldoet aan de vereisten uit de omgevingsvisie 'Beken Kleur'.

Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de provinciale ambities wordt gebruik gemaakt van het 'Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel'. In dit uitvoeringsmodel staan de volgende stappen centraal:

  • 1. Of – generieke beleidskeuzes;
  • 2. Waar – ontwikkelingsperspectieven;
  • 3. Hoe – gebiedskenmerken.


Het uitvoeringsmodel hangt onder de 'paraplu' van de drie eerder genoemde rode draden: duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit (zie onderstaand figuur).

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00408-VG01_0007.png"  Figuur 7: Uitvoeringsmodel omgevingsverordening Overijssel

Bij een initiatief dient aan de hand van deze drie stappen bepaald te worden of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is, waar het past en hoe het uitgevoerd kan worden. Het uitvoeringsmodel maakt helder wat kan en wat niet kan. Om een goed evenwicht te vinden tussen het bieden van ruimte aan initiatieven en het waarborgen van publieke belangen, varieert de provinciale sturing: soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend.

1. Of - generieke beleidskeuzes

Maatschappelijke opgaven zijn leidend in het handelen van de provincie. Allereerst is het dan ook de vraag of er een maatschappelijke opgave is. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van EU, het Rijk of de provincie.

De generieke beleidskeuzes zijn vaak normstellend. Dit betekent dat ze opgevolgd moeten worden: het zijn randvoorwaarden waarmee iedereen rekening moet houden vanwege zwaarwegende publieke belangen. De normstellende beleidskeuzes zijn vastgelegd in de Omgevingsverordening.

Voor onderhavig bestemmingsplan, die voorziet in het planologisch mogelijk maken van de realisatie van een nevengeul en de natuurlijke inrichting van de naast omgeving, is vooral de beleidsnorm 'Toekomstbestendigheid' uit de Omgevingsverordening relevant:

  • Toekomstbestendigheid (art. 2.1.4.).

Toekomstbestendigheid stelt de eis dat gekozen oplossingen voor maatschappelijke opgaven toekomstbestendig moeten zijn. Dit houdt in dat een initiatief de mogelijkheden van toekomstige generaties om in hun behoeften te kunnen voorzien niet in gevaar mag brengen. Initiatieven moeten bijdragen aan een duurzame benadering van ontwikkelingen die voorzien in de behoefte van de huidige generatie, maar die opties openhoudt om ook te voorzien in behoeften van toekomstige generaties. Met de beoogde ontwikkeling wordt geïnvesteerd in waterveiligheid en natuur. Door de aanleg van de nevengeul wordt er meer ruimte geboden aan de Vecht. Hierdoor heeft de Vecht meer capaciteit om water te bergen en is de Vecht en de omgeving met het oog op klimaatverandering beter voorbereid op de toekomst. Om deze redenen kan worden gesteld dat de voorgenomen ontwikkelingen voldoen aan de beleidsnorm 'Toekomstbestendigheid'.

Voor specifieke gebieden in Overijssel geldt dat niet alle initiatieven mogelijk zijn. Dit heeft te maken met zwaarwegende publieke belangen. Voor het plangebied gelden de volgende belangen:

  • De bescherming tegen overstromingen en wateroverlast;
  • Het behoud van plant- en diersoorten (biodiversiteit);
  • De bescherming van zeldzame of unieke landschapskwaliteiten;
  • Het borgen van het natuurnetwerk NNN.

Met de beoogde ontwikkeling vindt er een versterking van bovenstaande belangen plaats. Door de aanleg van de nevengeul wordt wateroverlast tegengegaan en met de aanleg van natuurlijke oevers vindt er een versterking voor biodiversiteit plaats. Het Natuurnetwerk Nederland blijft behouden en wordt versterkt.

2. Waar - ontwikkelingsperspectieven

Het plangebied valt volgens de Provinciale Omgevingsvisie binnen de volgende ontwikkelperspectieven:

  • Natuurnetwerk Nederland (NNN);
  • Zone ondernemen met natuur en water (ONW) buiten het Natuurnetwerk Nederland.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Binnen het Natuurnetwerk Nederland (NNN) staan in Overijssel de kwaliteitsambities 'Natuur als ruggengraat' en 'Continu en Beleefbaar watersysteem' voorop. Behoud en versterking van de natuurkwaliteit staat centraal binnen de bestaande natuur van het natuurnetwerk. Voor initiatieven die niet passen binnen de doelstelling van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is binnen het natuurnetwerk geen ruimte, tenzij er sprake is van een groot openbaar belang waar niet op een andere manier aan voldaan kan worden (het ‘nee, tenzij’-principe). Daarbij hanteren we zogenaamde NNN-spelregels. Binnen de gebieden waar de komende jaren natuurrealisatie plaatsvindt, is medegebruik mogelijk. Voorwaarde is wel dat initiatieven actief bijdragen aan realisatie van het robuuste en samenhangende netwerk van gebieden met natuur-, water- en landschappelijke kwaliteit.

Met de beoogde ontwikkeling wordt ruimte geboden aan water en natuur en wordt het gebied rondom de NNN gebieden versterkt met natuurontwikkeling en inrichting. Hiermee draagt het planvoornemen bij aan het behoud en versterking van de NNN gebieden. In paragraaf 4.3 wordt hier nader op ingegaan.

Zone ondernemen met natuur en water (ONW) buiten het Natuurnetwerk Nederland.

Er zijn gebieden binnen de Zone ONW die buiten het natuurnetwerk liggen. In deze gebieden is ruimte voor groen ondernemerschap, voor initiatieven en functies die de economische en maatschappelijke dragers zijn van de kwaliteit van natuur, water en landschap én ruimte voor continuïteit van de aanwezige landbouwfunctie. Initiatieven van bewoners en ondernemers zijn hier leidend: zij zijn eigenaar en vormgever van de omgevingskwaliteit. De na te streven kwaliteitsdoelen voor natuur en water zijn daarbij het uitgangspunt. Binnen de Zone ONW buiten het natuurnetwerk is ruimte voor economische dragers die in harmonie met de natuur-, water- en landschappelijke kwaliteiten plaats kunnen vinden.

Met de aanleg van de nevengeul wordt bijgedragen aan de kwaliteit van natuur, water en het landschap. De Vecht wordt zichtbaarder voor de inwoners van Gramsbergen en de wandelpaden maken het mogelijk voor mensen om meer gebruik te maken van het gebied. Hiermee zorgt het plan voor een maatschappelijke versterking van het gebied.

3. Hoe - gebiedskenmerken

In elk bestemmingsplan dient gemotiveerd te worden dat de beoogde ontwikkeling bijdraagt aan de versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Aan de hand van de provinciale 'vier-lagenbenadering' wordt gemotiveerd hoe de voorgenomen ontwikkeling bijdraagt aan de versterking van de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied. De 'vier-lagenbenadering' bestaat uit vier lagen met gebiedskenmerken (zie ook het eerder weergegeven figuur van het uitvoeringsmodel). Voor elke laag gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en -opgaven. De vier lagen en bijbehorende voorwaarden voor het plangebied worden hieronder weergegeven:

  • Natuurlijke laag. Het plangebied bevindt zich op de natuurlijke laag van Beekdalen en natte laagtes. Hiervoor geldt dat plaatselijk de 'oorspronkelijke' beek nog aanwezig is. De laagtes werden in de loop van eeuwen doorgegraven, verbonden en steeds sterker ontwaterd, waarbij vanaf de vorige eeuw ook de natuurlijke beken over grote lengte zijn rechtgetrokken, wat heeft geleid tot snelle waterafvoer. De ambitie is de beekdalen als functionele en ruimtelijke dragende structuren van het landschap betekenis te geven. Ruimte voor water, continuïteit van het systeem zijn leidend. Met de aanleg van de nevengeul wordt deze ruimte aan het water geboden.
  • Laag van agrarische cultuurlandschappen. Het plangebied bevindt zich in het 'Maten en flierenlandschap'. Dit landschap kenmerkt zich door laaggelegen kleinschalig landschap dat zich langs de beken, in de natuurlijke laagten heeft ontwikkeld. De ambitie is dit landschapstype weer herkenbaar te maken, en de samenhang met de esdorpen en erven weer betekenis te geven.
  • Stedelijke laag. Het plangebied betreft het buitengebied van Gramsbergen waarbinnen natuur en Agrarisch met waarden bestemmingen liggen. Er bevindt zich geen stedelijke laag binnen het plangebied.
  • Laag van beleving. Het plangebied kent geen laag van beleving.


Thematische beleidskeuzes

Het programma Ruimte voor de Vecht is in de Omgevingsvisie aangewezen als gebiedsontwikkelingsopgave en draagt bij aan een optimalisering van watercondities en waterveiligheid. In het programma wordt de ruimtelijke continuïteit en de samenhang regionaal opgepakt. In dit programma komen vele aspecten aan de orde zoals: garanderen van waterveiligheid met een robuust watersysteem, zonering van dynamiek en rust, de rivieren als beelddrager en inzet van functies (recreatie, wonen, werken) voor kwaliteitsverbetering. De steden/stadjes langs de Vecht (Hardenberg, Ommen, Dalfsen en Zwolle) kunnen hun ligging in en aan de Vecht beter benutten met waterfronten, rivierparken, (nieuwe) landgoederen en aantrekkelijke routes. Het programma Ruimte voor de Vecht draagt onder andere bij aan de optimalisering van watercondities en waterveiligheid.

Omgevingsverordening Overijssel

De provincie Overijssel beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. Met de provinciale ruimtelijke verordening kan het provinciaal bestuur vooraf regels stellen die gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen in acht moeten nemen. De provincie Overijssel zet in principe alle instrumenten uit de gereedschapskist van de Wro in, dus ook de ruimtelijke verordening. Er wordt nadrukkelijk gestuurd op ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid. Uitgangspunt is dat verstedelijking en economische activiteiten gebundeld worden ten behoeve van een optimale benutting van bestaand bebouwd gebied. Hierbij wordt gebruikt gemaakt van het uitvoeringsmodel omgevingsvisie.

Natuurbeheerplan Provincie Overijssel 2022

Het Natuurbeheerplan 2022 beschrijft de beleidsdoelen en de subsidiemogelijkheden voor de ontwikkeling en het beheer van natuurgebieden, agrarische natuur en landschapselementen in de provincie Overijssel. De provincie stelt de kaders voor de uitvoering van het natuur- en landschapsbeheer door dit Natuurbeheerplan vast te stellen. Het Natuurbeheerplan geeft aan waar welke natuur aanwezig is en welke beheerdoelen hiervoor gelden.

Het streefbeeld voor de Vecht wordt vooral uitgevoerd via het programma “Ruimte voor de Vecht”. De belangrijkste doelen voor natuur en landschap in het totale Vechtgebied zijn:

  • Het ontwikkelen van een halfnatuurlijke laaglandrivier. Daarbij horen natuurlijker rivierprofielen, nevengeulen, erosie en sedimentatie, overstroming en zandafzetting in de uiterwaarden en rivierduinvorming. Hiervoor worden de stenen zoveel mogelijk uit de oevers gehaald. Referentiebeelden zijn te vinden in het riviersysteem van de Hase, de Lippe en Ems (Duitsland) en enigszins in het systeem van de Allier (Frankrijk).
  • Binnen dit gebied ontwikkelen van en creëren/herstellen van natuurlijke overgangen tussen riviergebonden grazige vegetaties zoals kruidenrijke (overstromings)graslanden, dotterbloem- en Kievitsbloemhooilanden in afwisseling met rietland, moeras, droogvallende zandige randen/platen en ooibos, en op de meest droge delen rivierduin-graslanden en andere droge graslanden.
  • Vergroten van de variatie en structuur in de rivierdalen door ontwikkelen van struwelen, herstellen oude meanders, ontwikkelen van (hardhout) ooibos en aanleg van poelen voor amfibieën.
  • De natuurlijke waarden van de (multifunctionele) bossen vergroten via geïntegreerd bosbeheer, en het creëren van gunstige voorwaarden voor de ontwikkeling van nu nog vrijwel geheel ontbrekend hardhout- en zachthoutooibos in het winterbed van de Vecht;
  • Herstel van de natuurlijke waterhuishouding, het tegengaan van verdroging en het versterken van grondwaterafhankelijke natuur in het Reestdal. De afgeronde gebiedsontwikkeling van Vledders en de Leijer hooilanden draagt bij aan uitbreiding van moerasnatuur en soortenrijke dotterbloemhooivelden, bloemrijke graslanden en vochtige schraallanden, en daarmee uitbreiding van het biotoop voor soorten als otter en zilveren maan en weidevogels als kievit en tureluur (aandachtsoorten)
  • Behoud en versterken van weidevogelkerngebieden in het veenweidegebied bij Staphorst (aandachtsoorten).
  • Behoud en versterking van de landschappelijke en natuurwaarden van het kleinschalig cultuurlandschap (ruimtelijke kwaliteitsbeleid).
  • Versterken van de akkervogelpopulatie in het open akkergebied (aandachtsoorten).

Conclusie Provinciaal beleid

Naar aanleiding van het provinciale uitvoeringsmodel wordt geconcludeerd dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkelingen in overeenstemming zijn met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en het in de Omgevingsverordening Overijssel verankerde provinciaal ruimtelijk beleid. Het planvoornemen geeft invulling aan het natuurbeheerplan Overijssel, door de ontwikkeling van het Vechtdal als halfnatuurlijke laaglandrivier en het versterken van de omliggende natuurgebieden.

3.4 Regionaal beleid

Ruimte voor de Vecht

Al sinds 1994 spreken verschillende partijen langs de Vecht de wens uit om te werken aan een 'levende rivier'. Deze wens kwam tot uitdrukking in het gebiedsgerichte beleid Vecht-Regge. Dit samenwerkingsproject richtte zich op een duurzame ontwikkeling van het Vecht-Regge-gebied. Voor het Nederlandse gedeelte van de Vecht werd in 1997 een 'Vechtvisie' opgesteld. De combinatie van de Vechtvisie en samenwerkingsproject Vecht-Regge bood goede aanknopingspunten voor de Vecht als drager voor een brede gebiedsontwikkeling van het Vechtdal. De provincie Overijssel gaf in 2005 een opdracht aan het Atelier Overijssel om een onderzoek te doen naar de mogelijkheden van deze gebiedsontwikkeling van het Vechtdal. Naar aanleiding van dit onderzoek werd enkele jaren later 'De levende Vecht' gepresenteerd. Tien jaar na de eerste Vechtvisie werd een nieuwe visie opgesteld. Nu werden echter niet alleen Nederlandse, maar ook Duitse overheden bij de ontwikkeling betrokken. Zo ontstond een grensoverschrijdende Vechtvisie.

Uiteindelijk hebben de talrijke initiatieven geleid tot het samenwerkingsprogramma 'Ruimte voor de Vecht', waarin gemeenten, waterschappen, het Overijssels Particulier Grondbezit, het Regionaal Bureau voor Toerisme, Staatsbosbeheer en de provincie Overijssel zijn vertegenwoordigd. In 2008 is het Startdocument 'Masterplan Ruimte voor de Vecht' door de betrokken overheden vastgesteld. In het startdocument is de gezamenlijke visie uitgewerkt in vijf statements:

  • ga voor de volle winst van de levende rivier;
  • maak en behoud het winterbed als grote open ruimte voor landbouw, natuur, recreatie en landschap;
  • maak de rivier de voorkant van het Vechtdal;
  • organiseer de bezoekersstromen;
  • maak de Vecht manifest.

Deze statements zijn richtinggevend voor de planvorming en uitvoering van de gebiedsontwikkeling Ruimte voor de Vecht. Met de vaststelling van het startdocument werd tevens de opdracht gegeven voor het uitwerken van een masterplan Ruimte voor de Vecht. Dit masterplan is in 2009 door verschillende overheden vastgesteld en bevat de visie en uitvoeringsstrategie om deze visie te realiseren. Ook is er een uitvoeringsprogramma opgesteld, waarin de uitvoeringsprojecten vanaf 2009 beschreven zijn. Ten slotte is aan het masterplan Ruimte voor de Vecht een beeldmanifest toegevoegd waarin de visie is gevisualiseerd. Reeds voor de vaststelling van het masterplan is de realisatieovereenkomst Ruimte voor de Vecht 2009 ondertekend. Het besluit voor de realisatieovereenkomst laat zien dat de samenwerkende partijen daadkrachtig willen werken aan de gezamenlijke doelen. Het uitgangspunt van het programma Ruimte voor de Vecht is meer (ruimtelijke) kwaliteit in het Vechtdal. De vijf statements geven richting aan die kwaliteit. Het samenwerkingsprogramma en de vijf statements zijn daarom leidend voor de ontwikkelingen in het plangebied.

In 2020 is het Masterplan geactualiseerd, waarbij een verdieping plaatsvindt van de pijlers waterveiligheid, natuur en sociaaleconomische groei. Bovendien is het Masterplan van een provinciaal programma verworden tot een netwerkorganisatie. Het masterplan is gebaseerd op de volgende pijlers:

  • 1. Klimaatadaptatie & Waterveiligheid;
  • 2. Natuurontwikkeling & verbeteren biodiversiteit;
  • 3. Verduurzaming van de landbouw & Sociaaleconomische ontwikkeling;
  • 4. Duurzaam gastheerschap & aantrekkelijke leefomgeving.

Deze pijlers zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Het streven is naar een veilige beleefbare halfnatuurlijke laaglandrivier in 2050. Ontwikkelingen vinden plaats binnen de volgende randvoorwaarden:

  • De realisatie van een halfnatuurlijke laaglandrivier moet passen binnen de (wettelijke) kaders van het Hoogwaterbeschermingsplan (HWBP), waterveiligheid, de Kaderrichtlijn Water (KRW), Natura 2000, het Natuurbeheerplan en het Natuurnetwerk Nederland (NNN);
  • Er wordt gestreefd naar een beeld dat maximaal haalbaar is door per deelgebied onderscheid te maken in de invulling:
    • 1. Het stimuleren van meer stroming en rivierdynamiek door aanleg en verbetering van nevengeulen;
    • 2. Het gewenste waterpeilbeheer is zo natuurlijk mogelijk. Hierbij geldt als randvoorwaarde dat waterschappen altijd alle aanwezige functies moeten kunnen bedienen met een passend grondwaterpeil;
    • 3. Harde oevers zijn plaatselijk nodig vanuit waterveiligheid. Vanuit ecologie, biodiversiteit en beleving zijn natuurvriendelijke oevers gewenst. In de uitvoering vindt hierover altijd afstemming plaats met de betrokken grondeigenaren.
  • Voor de juiste invulling per deelgebied worden nadere analyses gemaakt voor het langer vasthouden van water, zodat voorkomen wordt dat binnen een te korte tijd (te) veel water afstroomt via de Vecht;
  • Bijgedragen wordt aan toekomstige klimaatscenario's. De nadruk in het masterplan 2009 lag op waterveiligheid, maar klimaatadaptatie beperkt zich niet tot hoogwater en extremen natte perioden. Tegenwoordig is ook veel aandacht nodig voor verdroging in en hitte in de bebouwde kom;
  • Voor het realiseren van een natuurlijke dynamiek liggen harde opgaven in het kader van o.a. Natura 2000. Hiervoor worden onder meer de nevengeulen verbeterd. Lange nevengeulen rond de stuwen dragen hier positief aan bij. Daar waar mogelijk wordt geprobeerd in de stuwvakken een natuurlijker peilbeheer te hanteren. Door de grondwaterpeilen meerjarig te monitoren, kunnen voor de verschillende functies het optimale waterpeil worden gezocht;
  • Samenwerking met Duitsland is noodzakelijk; 60% van het Vechtwater komt uit Duitsland. Verbetering van de sponswerking zal dan ook voor een groot deel in Duitsland moeten worden gevonden;
  • Verbetering van de waterkwaliteit is belangrijk voor een halfnatuurlijke laaglandrivier;
  • Om de functies natuur en recreatie goed te laten samengaan in het Vechtdal wordt er gewerkt volgens het zoneringsconcept rust en drukte. In het Vechtdal worden bepaalde zones/gebieden aangewezen die rust nodig hebben, hierbij kan gedacht worden aan kwetsbare natuur, dat gevoelig is voor verstoring. Daarnaast zijn er ook vele plaatsen waar mensen de rivier beleven en ontmoeten, dit zijn de zogeheten pleisterplaatsen (pontjes, bruggen, stuwen, stedelijke centra). Deze pleisterplaatsen kunnen gezien worden als drukte gebieden. Hier is ruimte voor ontwikkeling van de recreatie. Tussen de twee uitersten, rust en drukte, is een overgang van gebieden waarin de intensiteit van recreatie geleidelijk afneemt of toeneemt. Verbetering van de waterkwaliteit is belangrijk voor een halfnatuurlijke laaglandrivier;
  • In het winterbed en op de flanken moeten verschillende functies een plek krijgen. Gestreefd wordt naar extensiever grondgebruik in het winterbed. Hier liggen met name kansen voor andere vormen van landbouw en nieuwe verdienmodellen, zoals het produceren en vermarkten van streekproducten en natuurinclusief agrarisch ondernemen;
  • De bevaarbaarheid van de rivier is belangrijk voor de beleving en daarmee voor recreatie en toerisme. Het streven is om tot een vaarconcept te komen dat passend is bij een meer dynamische karakter van de Vecht met plaatselijk ondiepten. Dit betekent zoeken naar een nieuw vaarconcept dat benut kan worden door (recreatieve) ondernemers. Het traject tussen de Haandrik en Duitsland is niet bevaarbaar en verandert niet.

Met de aanleg van nevengeul wordt invulling gegeven aan de 4 pijlers zoals genoemd in het masterplan. De nevengeul zorgt ervoor dat de Vecht klimaatrobuuster wordt. De stroming van de rivier wordt bevorderd en die is in staat om meer water op te vangen en af te voeren. De nevengeul draagt bij aan de ontwikkeling van natuur. Het vormt een nieuwe ecologische verbinding waarin biodiversiteit versterkt wordt en nieuwe leefgebieden worden gecreëerd. Met de aanleg van de nevengeul wordt de Vecht duurzamer. De nevengeul draagt bij aan maatschappelijke opgaven in het totale Vechtgebied, zoals de klimaatopgave, natuurontwikkeling en het verbeteren van de biodiversiteit. Hiermee is aangetoond dat de nevengeul past binnen de pijlers van het masterplan.

De nevengeul geeft naast de 4 pijlers ook invulling aan de randvoorwaarden die geschetst zijn. Met aanleg wordt bijgedragen aan de realisatie van een halfnatuurlijke laaglandrivier waarbinnnen de stroming en rivierdynamiek verbeterd wordt. De nevengeul past binnen de wettelijke kaders van waterveiligheid, Kaderrichtlijn Water, Natura 2000 en het NNN. Er worden geen natuurgebieden weggehaald, mogelijk worden natuurgebieden verlegd of aangepast. Er wordt met de nevengeul een bijdrage geleverd aan toekomstige klimaatscenario's en door de verbeterde stroming zal de waterkwaliteit naar alle waarschijnlijkheid ook verbeteren. Kortom, de aanleg van de nevengeul past binnen de visie die is opgesteld binnen het programma 'Ruimte voor de Vecht'.

Regionaal Waterprogramma Overijssel 2022-2027

Het Regionaal Waterprogramma Overijssel is bedoeld als een concrete uitwerking van het regionaal waterbeleid binnen de Provincie Overijssel. Het Regionaal Waterprogramma is een verplicht programma in het kader van de Omgevingswet. Het strategische waterbeleid (de beleidshoofdlijnen) is opgenomen in de Omgevingsvisie (actualisatie Omgevingsvisie Overijssel 2019/2020). Het Regionaal Waterprogramma is uitvoeringsgericht en bevat concrete maatregelen. Het provinciale waterbeleid in Omgevingsvisie en Regionaal Waterprogramma vormt tezamen het beleidsmatig kader voor alle regionale oppervlaktewateren en het regionaal grondwater, en daarmee het regionaal waterbeheer.

Het plangebied ligt binnen het grondwaterlichaam 'Zand Rijn-Oost'. Dit grondwaterlichaam strekt zich uit van de oostelijke bekkenrand tot de Veluwe stuwwal in het westen, de Rijnvallei in het zuiden en het centrum van het Drents Plateau in het noorden. Daarnaast wordt het plangebied getypeerd als buitendijks gebied en overstroombaar gebied. De beoogde ontwikkeling draagt bij aan de kwaliteit en kwantiteit van de waterlichamen.

Conclusie regionaal beleid
Het plan is een uitwerking van het samenwerkingsprogramma Ruimte voor de Vecht en voldoet aan de vereisten uit het Waterbeheerplan van waterschap Vechtstromen. In dit plan wordt de nadruk gelegd op het stimuleren van meer stroming en rivierdynamiek door aanleg en verbetering van nevengeulen. Het planvoornemen voldoet tevens aan de uitgangspunten van het regionaal Waterprogramma Overijssel 2022-2027.

3.5 Gemeentelijk beleid

Omgevingsvisie Landstad Hardenberg

Sinds 2021 beschikt de gemeente Hardenberg over een nieuwe omgevingsvisie. In deze visie is het verhaal van de gemeente Hardenberg voor het heden en de komende 20 jaar uitgewerkt. Deze omgevingsvisie is samengesteld met participatie van vele stakeholders uit allerlei sectoren. In de visie komt alles samen in het verhaal van de gemeente tot 2040. Het verhaal heet 'Landstad Hardenberg'. Hierin is de functie voor de hele regio verder uitgebouwd. De rode draad in de gemeente is als volgt:

  • De gemeente en samenleving zijn verbonden. De Hardenbergers hebben altijd de blik naar buiten. Ze zien voortdurend kansen. Door een goede samenwerking tussen inwoners, overheid en bedrijfsleven benutten we de kansen die zich voordoen. De gemeente speelt in op toekomstige veranderingen, veert mee, verbindt en investeert waar nodig.
  • De kernen zijn onderling sterk verbonden. Platteland en stad raken steeds meer verweven. De gemeente combineert de kracht van het platteland met een compleet stedelijk voorzieningenniveau. Voor een grensgemeente is dat een unieke prestatie.
  • De gemeente zoekt de regionale verbinding. Hardenberg is onderdeel van de regio Zwolle. Daarnaast zijn er sterke verbindingen met Twente en Drenthe.

Hardenberg staat voor grote uitdagingen. Een groeiende bevolking en economie zijn voor een grensregio niet vanzelfsprekend. Integendeel. Dit vraagt om blijvende inspanningen en investeringen. De gemeente wil de kwaliteiten van het buitengebied versterken door stedelijke elementen aan te brengen. Tegelijkertijd blijft de gemeente werken aan het binnenstedelijk woon- en leefklimaat met vitale en bruisende centra in Hardenberg en Dedemsvaart. Per opgave kiest de gemeente het juiste schaalniveau voor de aanpak en samenwerking. De gemeente gaat ‘spelen met schalen’. De gemeente staat voor een nieuwe schaalsprong. Om deze schaalsprong te kunnen maken zijn vier uitgangspunten opgesteld

  • 1. De groei vasthouden en doortrekken
  • 2. Kwaliteiten toevoegen wordt belangrijker
  • 3. Ruimte als troefkaart
  • 4. Bereikbaarheid en samenwerking als randvoorwaarden


Voor het Vechtdal geldt dat ontwikkelingen zich richten op een vitale landbouw en vitale vakantieparken in samenhang met ontwikkelingen die bijdragen aan biodiversiteit en klimaatadaptatie. Er wordt ingezet op een klimaatrobuust landschap, een krachtige natuur en een aantrekkelijke leefomgeving. De Vecht is de verbindende kracht van de gemeente.

Met de aanleg van de nevengeul wordt invulling gegeven aan de kwalitatieve bijdrage van de Vechtdal omgeving. Door het aanleggen van een nevengeul wordt de Vecht water- en klimaat robuuster. Hiermee past het planvoornemen binnen de uitgangspunten van omgevingsvisie Landstad Hardenberg.

Conclusie
Het planvoornemen voldoet aan de uitgangspunten gesteld in de omgevingsvisie Landstad Hardenberg.


Visienota Buitengebied en ontwikkelingsvisie Gramsbergen en omgeving

De gemeente Hardenberg heeft in 2006 de Visienota Buitengebied vastgesteld. In deze visie zijn de hoofddoelen van het ruimtelijk beleid van de gemeente Hardenberg voor het buitengebied verwoord:

  • Het vergroten van de ruimtelijke kwaliteit (de eigen identiteit).
  • Ruimte scheppen voor ruimtevragende functies (duurzaam en efficiënt) en,
  • Het vergroten van de leefbaarheid op het platteland.

Deze hoofddoelen zijn later in het proces per gebied en per thema uitgewerkt in Landschap-Identiteit-Kaarten (LIK's) en ontwikkelingsvisies. In de Visienota is verder opgenomen dat de gemeente ruimtelijke ontwikkelingen in het landelijke gebied wil stimuleren en dat het versterken van de ruimtelijke kwaliteit hierbij een belangrijke randvoorwaarde is. In de Visienota is ruimtelijke kwaliteit gedefinieerd als 'eigen identiteit'.

In de Visienota Buitengebied worden, op een grof niveau, gebiedskenmerken beschreven en ontwikkelingsrichtingen aangegeven. Dit is in de LIK’s en de Ontwikkelingsvisie verder uitgewerkt. De uitwerking vindt plaats per landschapstype (= deelgebied). De LIK’s geven daardoor een goed beeld van de bestaande situatie. Bij de gebiedskenmerken is een onderscheid gemaakt tussen visuele dragers, dus dat wat je ziet (bebouwing, verkaveling, beplanting, grondgebruik en dergelijke) en niet visuele dragers, dus dat wat je niet ziet (geur). De gebiedskenmerken spelen een belangrijke rol bij het sturen op ruimtelijke kwaliteit, omdat ze bepalend zijn voor de manier waarop nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen worden ingepast. Het plangebied is gelegen binnen het landschaptype 'Beekdallandschap'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00408-VG01_0008.png"
Figuur 8: Uitsnede Beekdallandschap kaart Ontwikkelingsvisie Gramsbergen

Het beekdallandschap wordt gekenmerkt door onderstaande ruimtelijke kwaliteiten:

  • Open stroomgebied Vecht;
  • Oude meanders Vecht;
  • Verspreidliggende spaarzame bebouwing (ruilverkavelingsboerderijen);
  • Kronkelige, smalle wegen;
  • Verspreid liggende bosjes, wegbeplanting, houtwallen.


Om deze huidige ruimtelijke kwaliteiten te versterken zijn er ontwikkelingsvisies vastgelegd. Deze worden vervolgens in het beleid omgezet in maatregelen. De aanleg van de nevengeul draagt bij aan de volgende ontwikkelingsvisies:

  • 1. Ontwikkelen Vecht tot een natuurlijker watersysteem;
  • 2. Toename van de biodiversiteit in Vechtdal (aaneengesloten structuur van natuurgebieden)
  • 3. Optimale waterhuishouding (vasthouden water, handhaving en verbetering waterkwaliteit)


Met de aanleg van de nevengeul wordt de stroming van de Vecht verbeterd. De nevengeul vangt een hoogteverschil op van twee meter. Daardoor is de stroomsnelheid divers en ontstaat er variatie door de verplaatsing van zand. Dit zorgt voor een natuurlijker watersysteem. Het gebied om de nevengeul wordt ingericht als natuur/extensieve landbouw en biedt kansen voor onder meer stroomdalgrasland en het ontwikkelen van begroeide natuurvriendelijke oevers. De functies die met het planvoornemen zullen worden vervuld, zijn voornamelijk waterhuishoudelijk van aard in combinatie met extensieve landbouw en natuur. Samen vormt dit een basiskwaliteit voor de natuur. In dit deel kan een grote bijdrage aan het verhogen van de biodiversiteit geleverd worden. Met name het beheer is bepalend voor de natuurwaarden die behaald kunnen worden. Het planvoornemen zorgt voor een verbetering van het watersysteem en de natuur (inclusief biodiversiteit) in de omgeving

Conclusie
Het planvoornemen past en draagt bij aan de uitgangspunten van visienota Buitengebied en ontwikkelingsvisie Gramsbergen en omgeving.

Vechtrijk Gramsbergen

In 2007 hebben de gebiedspartners rond de Vecht, waaronder waterschap Vechtstromen, de gemeente Hardenberg en de provincie Overijssel, het programma ‘Ruimte voor de Vecht’ gestart met als doelen waterveiligheid, een sociaaleconomisch impuls en het integraal realiseren van de natuuropgaven. De kern van het programma bestond uit het omvormen van de Vecht tot een veilige, half natuurlijke laaglandrivier. De visie Vechtrijk Gramsbergen geeft richting aan de vervolgprojecten binnen het programma 'Ruimte voor de Vecht' ter hoogte van Gramsbergen.

De Vecht bij Gramsbergen, tussen de Haandrik en Baalder, is nog vrijwel onveranderd sinds die in de vorige eeuw werd gekanaliseerd. De gemeente Hardenberg en waterschap Vechtstromen hebben als partners van Ruimte voor de Vecht het initiatief genomen om een integrale herinrichting voor te bereiden voor de Vecht bij Gramsbergen. In het voorjaar van 2018 is een verkenning uitgevoerd naar de financiële en bestuurlijke haalbaarheid.

Het plangebied maakt deel uit van de Herinrichting van het projectgebied Noord. In het noordelijke deel dient rondom de stuw De Haandrik een meestromende nevengeul gerealiseerd te worden. Deze nevengeul ligt ruim tussen de Vecht en de dijk waarop het spoor ligt. Het is een geul die zoveel mogelijk landschappelijk wordt ingepast, maar zal worden voorzien van een kunstwerk ten behoeve van een goede waterverdeling. De nevengeul zal een watergang worden met een bochtige vormgeving met steile oevers in de buitenbochten en zeer flauwe oevers in de binnenbochten. De nevengeul vangt een hoogteverschil op van twee meter. Daardoor is de stroomsnelheid divers. Er ontstaat variatie door de verplaatsing van zand.

Het gebied om de nevengeul wordt ingericht als natuur/extensieve landbouw en biedt kansen voor onder meer stroomdalgrasland en het ontwikkelen van begroeide natuurvriendelijke oevers. In het vervolg dient aandacht te zijn voor een scheiding van rust en recreatie om deze voor beide optimaal in te richten. Uitzonderlijke cultuurhistorische- en waterbouwkundige waarden van het noordelijke gebied, zoals stuw De Haandrik en de plek van het kasteel Huis van Gramsbergen, zijn zichtbaar voor passanten en Gramsbergers. Hiermee is het planvoornemen deel van de visie Vechtrijk Gramsbergen.

Conclusie
Met het beoogd planvoornemen wordt invulling gegeven aan de visie en uitgangspunten van 'Vechtrijk Gramsbergen.

Waterplan Hardenberg

In 2008 is het Waterplan van de gemeente Hardenberg vastgesteld. Dit gemeentelijke waterplan is in samenwerking met de provincie, vier waterschappen en betrokken maatschappelijke organisaties tot stand gekomen. Het plan omschrijft hoe de gemeente en waterschappen omgaan met het water. Voor enkele jaren zijn er concrete maatregelen beschreven, maar het plan omvat ook een toekomstvisie 2020. De uiteindelijke doelen van het waterplan gemeente Hardenberg zijn:

  • Afstemming beleid en verdiepen van de samenwerking;
  • Oplossen waterproblemen en benutten van waterkansen;
  • Voldoen aan nieuw beleid en regelgeving;
  • Vastleggen wateropgave voor het stedelijke en landelijke gebied.

De gemeente is niet alleen verantwoordelijk voor de inzameling en transport van afvalwater, maar ze werkt ook mee aan de opvang van water in woongebieden, kwaliteit van water en recreatieve mogelijkheden. Water krijgt een steeds belangrijker rol toegediend bij de inrichting van de openbare ruimte. Daarom is een goede samenwerking tussen waterschappen en de gemeente van groot belang, waarbij kansen voor meervoudig ruimtegebruik benut kunnen worden. Uiteindelijk richt het Waterplan Hardenberg zich op de maatregelen voor waterveiligheid en kwantiteit, waterkwaliteit en beleving. Het waterplan ziet met name kansen voor het Vechtdal. Door een halfnatuurlijke laagland rivier te realiseren ontstaan er mogelijkheden voor waterberging, natuurontwikkeling en recreatie. Tevens is in het waterplan de visie opgenomen om beleefbaarheid van de Vecht in Hardenberg en Gramsbergen te vergroten. Door het treffen van maatregelen raken de steden meer gericht op de Vecht. Hierdoor neemt de ruimtelijke kwaliteit van het stedelijk gebied toe en worden de bewoners meer betrokken bij de rivier. De realisatie van de nevengeul draagt bij aan deze ruimtelijke kwaliteit.

Conclusie
De beoogde ontwikkeling sluit aan op de uitgangspunten van het waterplan Hardenberg.

Conclusie gemeentelijk beleid

Het plan past binnen het gemeentelijk beleid. Het planvoornemen zorgt voor een verbetering van het watersysteem, de ruimtelijke kwaliteit en de natuur (inclusief biodiversiteit) in de omgeving.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

4.1 Archeologie en cultuurhistorie

In het Europese Verdrag van Malta, ondertekend door een groot aantal EU-landen, waaronder ook Nederland, is de veiligstelling van het (Europese) archeologische erfgoed als doelstelling opgenomen. In 1998 is dit verdrag goedgekeurd door het Nederlandse parlement. Ter implementatie van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving is in 2007 de Wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. Dit is een aanpassingswet waarmee de Monumentenwet 1988 gewijzigd is op het onderdeel archeologie. Door middel van de gewijzigde Monumentenwet moet het archeologisch erfgoed in de bodem bescherming krijgen in het ruimtelijke ordeningsbeleid.

Als gevolg van Europese en nationale wetgeving stellen rijk en provincies zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologisch erfgoed moet worden omgegaan. De meeste ingrepen in de ruimtelijke ordening vinden plaats op gemeentelijk niveau. De Monumentenwet verplicht gemeenten bij het opstellen van ruimtelijke plannen rekening te houden met de in hun bodem aanwezige waarden.

Op plankaarten geeft de gemeente voor het eigen grondgebied aan waar zich bekende archeologische vindplaatsen bevinden. Voor het overige gebied gelden verwachtingswaarden. De kern van de huidige archeologiewetgeving behelst bescherming van waardevolle oudheidkundige resten in de bodem. Bij ruimtelijke ingrepen op locaties met vindplaatsen moeten de aanwezige resten intact blijven. Wanneer verstoring onvermijdelijk is, dient oudheidkundig bodemonderzoek plaats te vinden. De informatie van de bij bodemonderzoek onderzochte resten wordt behouden door middel van documentatie.

Voor gebieden waar reële verwachtingen bestaan ten aanzien van archeologische waarden, die bedreigd worden door ruimtelijke ingrepen, moet inventariserend onderzoek plaatsvinden om uit te maken of daadwerkelijk waardevolle archeologische resten aanwezig zijn. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken.

Situatie plangebied

Archeologie
Synthegra B.V. heeft een archeologisch bureauonderzoek in combinatie met een cultuurhistorisch onderzoek uitgevoerd binnen het plangebied (Bijlage 1). Uit dit onderzoek blijkt dat de oeverwallen van de meanderbochten van de Vecht een middelhoge tot hoge archeologische verwachting kennen. Het gaat hierbij om hogere delen in het landschap die zeer geschikt waren voor bewoning. De lagere komgebieden en riviervlakten van de Vecht waren juist natter en minder geschikt voor bewoning. Deze gebieden kennen daarom een lage archeologische verwachting. Archeologische waarden worden vooral verwacht op de oeverwallen. Door het graven van de nevengeul zal de bodem waarschijnlijk tot ver in het archeologisch waardevolle niveau worden verstoord. Eventueel aanwezige archeologische waarden kunnen daarbij verloren gaan. Daarom is ook nog een inventariserend veldonderzoek uitgevoerd binnen het plangebied (Bijlage 2). Het onderzoek is uitgevoerd door het uitvoeren van handboringen. De opgeboorde grond is geinspecteerd op de aanwezigheid van archeologische indicatoren.

Op basis van de resultaten van het booronderzoek kunnen archeologische resten in het te graven tracé van de nevengeul aanwezig zijn. De aard van de te verwachten archeologische resten maakt dat deze slecht met prospectief onderzoek zijn te vangen, of het nu om boor- of gravend prospectief onderzoek gaat. Daarom wordt geadviseerd om de werkzaamheden onder archeologische begeleiding uit te voeren. De gebieden waarop dit advies van toepassing is zijn hieronder op kaart weergegeven. In de regels is de archeologische begeleiding geborgd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00408-VG01_0009.png"

Voor de realisatie van de overige werkzaamheden is geen vervolgonderzoek benodigd aangezien er geen of zeer oppervlakkig sprake is van graafwerkzaamheden die niet tot verstoring van archeologische waarden leidt. De verwachtingswaarde voor archeologie wordt wel vastgelegd in het bestemmingsplan middels een dubbelbestemming. Op deze manier is bij eventueel toekomstige werkzaamheden het belang van de bescherming van archeologische waarden voldoende geborgd.

Cultuurhistorie
Synthegra B.V. heeft ook cultuurhistorisch onderzoek uitgevoerd binnen het plangebied (Bijlage 1). Het Vechtgebied kent een rijke historie. Nabij het plangebied vond één van de meest bekende historische episode plaats van deze regio, namelijk de Slag bij Ane in juli 1227. De bisschop van Utrecht, Otto van der Lippe, wilde met zijn leger een opstand van de Drenten onder leiding van de burggraaf Rudolf III van Coevorden de kop indrukken. Deze twee kampen troffen elkaar in de omgeving van Holthone/Ane, waarbij het leger van Rudolf III een gevecht uitlokte in een moerassig gebied. De paarden en de zwaar gepantserde ridders van het bisschoppelijke leger zakten daardoor weg, waardoor de tegenpartij de kans had om Otto van der Lippe een nederlaag toe te brengen, waarbij de bisschop en vele edelen het met de dood moesten bekopen. Het leger vluchtte zuidwaarts langs de Vecht, waarbij deze door de Drenten werden achtervolgd. Later in de Napoleontische periode werden er in de omgeving van Gramsbergen schansen aangelegd als onderdeel van de Loozensche verdedigingslinie. Binnen het plangebied zijn hiervan weinig resten aanwezig, met uitzondering van de mogelijke aanwezigheid van de schans de Batterij De Haandrik.

Op basis van uitgebreid bureau- en veldonderzoek zijn diverse cultuurhistorische elementen binnen en rondom het plangebied geïdentificeerd. Het gaat hierbij vooral om historische elementen die behoren tot het Gramsbergen uit de Late Middeleeuwen, welke samenhangen met het kasteel het Huis van Gramsbergen en historische elementen uit het eind van de 19e en begin van de 20e eeuw net voor de kanalisatie van de Vecht. Het betreft onder andere de Oude Bisschopsdijk, waarvan alleen nog ondergrondse restanten te verwachten zijn. In het centrum zijn verder (restanten van) het voetveer naar de Klokhenne en afwateringssloten met een stuw te verwachten. Ook dit voetveer is al niet meer aanwezig. Cultuurhistorische waarden bevinden zich dus vooral ondergronds. De cultuurhistorische waarden zijn weergegeven op de volgende afbeelding, waarop tevens de ligging van de nevengeul is geprojecteerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00408-VG01_0010.png"

Zoals te zien in bovenstaande figuur is bij de ligging van de geul rekening gehouden met de aanwezige cultuurhistorische waarden. De geul ligt buiten de ligging van het Huis van Gramsbergen en het NAD-kamp. De geul sluit verder aan op de voormalige ligging van sloten. De plannen leiden niet tot directe aantasting van aanwezige cultuurhistorische waarden, daarentegen bieden bieden de plannen mogelijkheden om de historie van het landschap in de plannen te incorporeren. In het rapport van Synthegra zijn hiertoe aanbevelingen gedaan.

Conclusie

De plannen kunnen leiden tot verstoring van archeologische waarden. Daarom dienen de graafwerkzaamheden voor de nevengeul plaats te vonden onder archeologische begeleiding. Overige archeologische waarden worden niet aangetast door de plannen, maar wel voorzien van een dubbelbestemming ter bescherming in de toekomst. De plannen leiden niet tot directe aantasting van aanwezige cultuurhistorische waarden. De aspecten archeologie en cultuurhistorie vormen geen belemmering voor vaststelling van het bestemmingsplan.

4.2 Bodem

Volgens het Besluit ruimtelijke ordening moet in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening worden gehouden met de bodemkwaliteit in het plangebied. Beoordeeld moet worden of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en er moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Dit kan worden aangetoond met een (historisch) bodemonderzoek. De geschiktheid van de bodem is voldoende aangetoond als uit het onderzoek blijkt dat de bodem niet verdacht is op bodemverontreinigingen er geen risico's voor het toekomstige gebruik te verwachten zijn. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is.

Situatie plangebied

Door Aveco de Bondt is een historisch bodemonderzoek / vooronderzoek uitgevoerd ter plaatse van het plangebied (Bijlage 3). Het doel van het vooronderzoek is inzicht krijgen in de mogelijke aanwezigheid van verontreinigingen. Op basis van het uitgevoerde vooronderzoek blijkt dat de locatie grotendeels onverdacht is voor de aanwezigheid van bodemverontreiniging. Locaties die verdacht zijn voor de aanwezigheid van bodemverontreiniging zijn:

  • Voormalige meander: het is onbekend of de meander op een natuurlijke manier is dichtgeslibd of dat er mogelijk sprake is van (bodemvreemd) dempingsmateriaal;
  • Oude Bisschopsdijk: het is onbekend of er bodemvreemd materiaal in de voormalige dijk aanwezig was.

Bij de uitvoering van de werkzaamheden om de ontwikkeling te realiseren dient wel rekening te worden gehouden met de bodemkwaliteit. De bodemkwaliteit in het plangebied is op basis van het uitgevoerde vooronderzoek grotendeels onverdacht voor de aanwezigheid van (sterke) verontreinigingen. De vrijkomende grond is dus naar verwachting grotendeels herbruikbaar onder de voorwaarden van het Besluit Bodemkwaliteit. Voor verdachte locaties binnen het plangebied kan een nota bodembeheer en bodemkwaliteitskaart niet zondermeer ingezet worden. In dat geval is verkennend (water)bodemonderzoek noodzakelijk om de bodemkwaliteit inzichtelijk te maken.

Verkennend (water)bodemonderzoek is uitgevoerd door Aveco de Bondt (Bijlage 3) om de hergebruiksmogelijkheden van de vrijkomende grond te bepalen. Uit de resultaten van het onderzoek blijkt het volgende:

  • Er zijn zintuiglijk geen waarnemingen gedaan die duiden op de mogelijke aanwezigheid van bodemverontreiniging;
  • De hergebruiksmogelijkheden van de vrijkomende grond en slib zijn variabel. Het grootste deel van de vrijkomende grond en slib is niet verontreinigd en wordt als altijd toepasbaar / verspreidbaar beschouwd. Een deel van de grond en slib is licht verontreinigd, veelal als gevolg van verhoogde gehalten arseen en daardoor onder voorwaarden (beperkter) herbruikbaar;
  • PFAS vormt geen beperking voor de hergebruiksmogelijkheden;
  • Eventueel aanwezig asfalt is niet teerhoudend en komt dus in aanmerking voor hergebruik. In het onderliggende funderingsmateriaal is asbest aangetroffen, waardoor daar vervolgonderzoek is geadviseerd.

Conclusie

De bodemkwaliteit is naar verwachting geschikt voor het beoogd gebruik. Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.3 Flora en fauna (incl. stikstof)

Toetsingskader

De Wet natuurbescherming (Wnb) vormt het voornaamste beleidsmatige toetsingskader. In de wet natuurbescherming zijn regels op genomen voor bescherming van soorten en gebieden.

Gebiedsbescherming

Natura 2000

Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet natuurbescherming beschermd.

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid (NNN). Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In het NNN geldt het 'nee, tenzij' principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

Naast het NNN-beleid bestaat binnen de provincie Overijssel ook de 'zone ondernemen met natuur en water buiten NNN' (ONW). Hier zijn natuur gebonden economische ontwikkelingen mogelijk zolang zij gericht zijn op het behouden en ontwikkelen van natuur- en landschapskwaliteiten.

Soortenbescherming

Het doel van soortenbescherming is het in stand houden en beschermen van in het wild voorkomende planten- en diersoorten. De Wnb kent zowel een zorgplicht als verbodsbepalingen. De zorgplicht geldt te allen tijde voor alle in het wild levende dieren en planten en hun leefomgeving. Voor al deze soorten geldt dat het verboden is ze opzettelijk te doden, te vangen of te verstoren, om eventuele eieren opzettelijk te vernielen, om de vaste voortplantings- of rustplaatsen te beschadigen en om beschermde plantensoorten opzettelijk te ontwortelen of te vernielen. Hiervan kan onder andere sprake zijn bij het kappen van bomen, het slopen van gebouwen of het storten en afgraven van gronden.

De verbodsbepalingen zijn gebaseerd op het 'nee, tenzij'-principe. Alle schadelijke handelingen ten aanzien van beschermde planten- en diersoorten zijn in principe verboden, maar er kunnen vrijstellingen en ontheffingen (door het bevoegd gezag) worden verleend van de verbodsbepalingen.

Situatie plangebied

Gebiedsbescherming

Natura 2000

In de directe omgeving van het plangebied liggen geen Natura 2000-gebieden. Op ongeveer 12,6 km afstand ligt het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Vecht- en Beneden- Reggegebied'. De aard van de voorgenomen werkzaamheden en ontwikkeling maakt dat de effecten uitsluitend tot het plangebied of in de zeer directe zone eromheen beperkt blijven. Gezien de afstand tot de Natura 2000-gebieden (>10km) is er geen sprake van mogelijk negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied. Een toetsing op grond van de Wet natuurbescherming van niet stikstof-gerelateerde effecten wordt daarom niet noodzakelijk geacht.

Ten aanzien van stikstof wordt onderscheid gemaakt in de aanlegfase en de gebruiksfase. Om de effecten te bepalen is een AERIUS-berekening uitgevoerd, deze is bijgevoegd in Bijlage 5. Uit de berekening blijkt dat de totale stikstofemissie tijdens de realisatiefase niet leidt tot stikstofdepositie op omliggende Natura 2000-gebieden. In de gebruiksfase is ten opzichte van de huidige situatie zeer beperkt sprake van wijzigingen. Op dit moment kennen de gronden namelijk al een agrarisch gebruik en dat gebruik blijft na realisatie van de Nevengeul ook voortbestaan, met een andere gebiedsindeling. Per saldo neemt door de realisatie van de nevengeul de hoeveelheid agrarisch oppervlak af. Eventuele emissies door agrarische voertuigen, bemesting en beweiding zijn in de plansituatie dus vergelijkbaar of lager dan de bestaande situatie. Het plan kent verder geen verkeersaantrekkende werking en op de nevengeul kan niet door motorbootjes gevaren worden. Geconcludeerd kan dus worden dat ten opzichte van de bestaande situatie niet meer, en eerder minder, sprake zal zijn van emissies van stikstof. Negatieve effecten door dit plan op Natura 2000-gebieden zijn dus niet te verwachten.

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Het plangebied valt deels binnen het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Het plan voorziet in een herverdeling van de ligging van NNN-gronden. In de onderstaande figuur is de bestaande verdeling van NNN-gronden weergegeven. De gronden bevinden zich in het oostelijk en westelijk deel van het plangebied. Het totale oppervlak aan NNN-gronden betreft 170.222m2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00408-VG01_0011.png"

In de volgende figuur is de toekomstige verdeling van NNN-gronden weergegeven (lichtgroen). De gronden bevinden zich in het oostelijk deel van het plangebied, een strook ten zuiden van de nevengeul en aan weerszijden van de nevengeul. Het totale oppervlak aan NNN-gronden betreft 170.222m2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00408-VG01_0012.jpg"

Per saldo blijft het oppervlak aan NNN-gronden dus gelijk. Middels dit bestemmingsplan worden de gronden tevens van een passende bestemming voorzien. Bij de herverdeling van de NNN-gronden is in het veld gekeken wat de huidige natuurwaarden zijn van de percelen die nu binnen het NNN vallen. Omdat er nog geen bijzondere natuurwaarden zijn waargenomen is het mogelijk om de NNN-begrenzing aan te passen. Dit inrichtingsplan biedt bovendien meerwaarde omdat er sprake is van meer aaneengesloten natuur in plaats van losse snippers. Het inrichtingsplan wat nu voorligt draagt bij aan de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN en daarmee ook aan een robuuster NNN. 

Het plangebied valt ook deels binnen de 'zone ondernemen met natuur en water buiten NNN' (ONW). Binnen dit gebied is extensief agrarisch natuurbeheer mogelijk conform de beheeradviezen behorend bij natuurdoeltype N12.02. Dit wordt in de planregels vastgelegd.

Soortenbescherming

Door Eelerwoude is een toetsing van de plannen uitgevoerd aan de natuurwetgeving en het natuurbeleid (Bijlage 6). Het plangebied is ingesloten tussen de Vecht ten noorden en Gramsbergen ten zuiden. Het plangebied bestaat voornamelijk uit intensief beheerde graslanden, enkele door kwel beïnvloedde sloten en de ruige oevers van de Vecht.

Uit het onderzoek blijkt dat de ontwikkeling naar verwachting zal leiden tot een beperkt verlies van leefgebied van een aantal beschermde soorten. Voor een deel van deze soorten geldt een provinciale vrijstelling. De ingreep heeft geen invloed op de gunstige staat van instandhouding van deze soorten omdat er sprake is van een tijdelijke en plaatselijke verstoring, er voldoende leefgebied aanwezig blijft en het relatief algemene soorten betreft.

Voor een aantal soorten die voorkomen in het gebied geldt geen provinciale vrijstelling. Hiervoor is nader onderzoek uitgevoerd en een effectenbeoordeling om te bezien of het aanvragen van een ontheffing Wet natuurbescherming benodigd is. Dit nader onderzoek met projectplan is toegevoegd aan Bijlage 7. De conclusies zijn als volgt:

  • Vleermuizen: Negatieve effecten op eventueel aanwezige foerageergebieden en/of vliegroutes kunnen worden voorkomen door werkzaamheden alleen uit te voeren na zonsopkomst en voor zonsondergang en door geen permanente verlichting te plaatsen langs de Vecht.
  • Grondgebonden zoogdieren: Zowel veld- als waterspitsmuis zijn gedurende een intensief veldonderzoek niet vastgesteld binnen het plangebied. Potentieel geschikt leefgebied wordt niet door één of meerdere soorten gebruikt. Een negatief effect is uitgesloten. Het aanvragen van een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming is niet noodzakelijk.
    Gedurende het nader onderzoek naar otter en steenmarter zijn beide soorten niet vastgesteld. Voor steenmarter is het aanvragen van een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming niet noodzakelijk. Voor otter wordt mogelijk, tijdelijk de functionaliteit van de dagrustplaatsen aangetast, dit is ontheffingplichtig. Hiervoor dient een ontheffing te worden aangevraagd bij de provincie Overijssel.
    Kortom, tijdelijk zullen de werkzaamheden een negatief effect veroorzaken op het leefgebied en verbindingszones van één of meer soorten kleine marterachtigen. Dit is ontheffingsplichtig. Op de lange termijn heeft de geplande ontwikkeling een positief effect doordat meer structuur aanwezig is.
  • Broedvogels: Voor alle beschermde inheemse (ook algemeen voorkomende) vogelsoorten geldt een verbod op handelingen die opzettelijk nesten, rustplaatsen en eieren vernielen of beschadigen, als ook op het wegnemen van nesten van vogels. Daarnaast is het verboden vogels opzettelijk te storen, tenzij de storing niet van wezenlijke invloed is op de staat van instandhouding van de desbetreffende vogelsoort. In veel situaties kan dit voorkomen worden door verstorende werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren.
  • Amfibieën: Een negatief effect op knoflookpad is niet op voorhand uit te sluiten. Knoflookpad is lastig vast te stellen of uit te sluiten, voor landbiotoop is dit onmogelijk. Hierom wordt een ontheffing aangevraagd voor het mogelijk aantasten van landbiotoop van knoflookpad tijdens het graven van de nevengeul. In dat kader worden diverse mitigerende en compenserende maatregelen getroffen.
  • Ongewervelden: Voortplantingsbiotoop van beekrombout is gedurende het nader onderzoek niet aangetroffen binnen het plangebied. Negatieve effecten zijn derhalve op voorhand uitgesloten.
  • De poelkikker is niet binnen het plangebied vastgesteld, een negatief effect is hierom op voorhand uitgesloten. Het project heeft mogelijk een positief effect op poelkikker en amfibieën in het algemeen omdat nieuwe, geschiktere waterelementen worden gegraven binnen het plangebied. Het aanvragen van een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming is niet aan de orde.

Uit het uitgevoerde onderzoek blijkt dat in het plangebied diverse beschermde soorten voorkomen waarop het project effect heeft. Voor diverse soorten is het effect beperkt tot verlies van leefgebied, maar is geen invloed op de gunstige staat van instandhouding omdat het effect tijdelijk is en er voldoende leefgebied aanwezig blijft. Voor andere, meer beschermde soorten, zijn negatieve effecten soms te voorkomen door hiermee rekening te houden in de uitvoering van de werkzaamheden. Voor deze soorten zijn belangrijke nadelige effecten door de activiteit dus niet aan de orde of relatief eenvoudig te voorkomen.

Voor een aantal soorten (Otter, kleine marterachtigen en knoflookpad) is een ontheffing Wet natuurbescherming nodig. Hiervoor is een projectplan opgesteld ten behoeve van het verkrijgen van een ontheffing Wnb. In dat kader worden diverse mitigerende en compenserende maatregelen getroffen. De procedure voor het verkrijgen van de ontheffing Wnb wordt gecoördineerd met onderhavige bestemmingsplanprocedure. Gelet hierop kan geconcludeerd worden dat voldoende onderzoek is gedaan naar flora en fauna binnen het plangebied en hieruit blijkt dat de plannen, met inbegrip van het verkrijgen van de ontheffing Wnb en de daaraan gekoppelde voorwaarden, uitvoerbaar wordt geacht.

Conclusie

Negatieve effecten op bescherming van gebieden (Natura 2000 en Natuurnetwerk Nederland) zijn niet te verwachten. Het plan kan negatieve effecten hebben op een aantal soorten: de otter, kleine marterachtigen en de knoflookpad. Daarom wordt een ontheffing Wet natuurbescherming aangevraagd, gecoördineerd met het vaststellen van dit bestemmingsplan. Geconcludeerd wordt dat met het verkrijgen van de ontheffing er geen belemmeringen zijn voor de aspecten 'flora en fauna' om het bestemmingsplan vast te stellen.

4.4 Water

In onder andere de Europese Kaderrichtlijn water, de vierde Nota Waterhuishouding en de adviezen van de Commissie Waterbeheer 21e eeuw is het beleid met betrekking tot het water(beheer) vastgelegd. Het beleid is gericht op het duurzaam behandelen van water. Dit betekent onder andere het waarborgen van voldoende veiligheid en het beperken van de kans op hinder vanwege water. Dit ook in verhouding tot ontwikkelingen als de verandering van het klimaat, het dalen van de bodem en het stijgen van de zeespiegel.

De relatie tussen water en ruimtelijke ordening wordt steeds belangrijker. In de nota 'Anders omgaan met water' is bepaald dat de gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen voor de waterhuishouding uitdrukkelijk moeten worden overwogen. Hiervoor wordt in ruimtelijke plannen een digitale watertoets doorlopen. De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten.

Waterbeleid

Het relevante waterbeleid is omschreven in hoofdstuk 3.

Situatie plangebied

Binnen het plangebied is de huidige situatie beperkt oppervlaktewater aanwezig. Het plangebied bestaat voornamelijk uit intensief beheerde graslanden en enkele door kwel beïnvloedde ondiepe sloten en de oevers van de Vecht.

De werkzaamheden voorzien niet in activiteiten die ene bedreiging vormen voor de waterkwaliteit in het gebied. Het agrarisch gebruik wijzigt bovendien waardoor geen sprake meer is van bemesting, dit draagt positief bij aan de (grond)waterkwaliteit in het plangebied en de omgeving.

Omdat het plan de aanleg of wijzigingen van een waterstaatswerk betreft dat geïnitieerd wordt door de beheerder zelf is een projectplan waterwet opgesteld. Tegelijkertijd met de procedure van onderhavig bestemmingsplan wordt de procedure voor de vaststelling van het projectplan waterwet doorlopen. In het projectplan waterwet zijn de hydrologische situatie en de effecten van het plan hierop beschreven.

Effecten van het plan

Ter onderbouwing van de plannen is door het Waterschap onderzoek gedaan naar de hydrologische situatie en de effecten van het plan hierop. De resultaten van dit onderzoek worden hieronder samengevat.

Zomer- en winterpeilen

De uit te voeren maatregelen zorgen voor een verandering van de oppervlaktewaterstanden, de grondwaterstanden en de extreme waterstanden. In deze paragraaf zijn de optredende effecten beschreven en de gevolgen die deze effecten hebben op de omgeving. De afvoer in de Nevengeul zal fluctueren tussen de 0,5 kuub per seconde in een droge zomerperiode en maximaal 4 kuub per seconde indien er voldoende water door de Vecht wordt afgevoerd (winterperiode). Door de verschillende afvoeren worden andere waterpeilen berekend in de zomerperiode en winterperiode. De drooglegging in de zomerperiode is groter dan in de winterperiode. In de zomersituatie bedraagt de gemiddelde drooglegging 1,15 meter. Voor de wintersituatie geldt een gemiddelde drooglegging van 0,75 meter.

Riooloverstort

Na een extreme bui voert het water uit stedelijk gebied onder andere af via de riolering. Het rioolstelsel is voorzien van overstorten. Deze overstorten treden in werking als het riool vol is (het water onvoldoende kan afvoeren) en problemen dreigen te ontstaan in stedelijk gebied. Het stedelijk gebied van Gramsbergen heeft één overstort, overstort Goordijk/Goudenregenstraat, die uitkomt op het winterbed van de Vecht. Uit de berekening blijkt dat de waterpeilen ruim onder de drempelhoogtes van de aanwezige overstort blijven, waardoor er geen Vechtwater in het riool terug zal stromen en het riool vrij kan afwateren.

Inundaties winterbed

Op delen langs de Vecht is een zandwerende kade aanwezig ook wel zomerkade genoemd. Deze zomerkade zorgt er onder andere voor dat de 'iets' hogere waterstanden binnen de oevers van de Vecht blijven en niet inunderen in het Winterbed. In de toekomstige situatie zal de nevengeul uitmonden in de Vecht waarbij een deel van de zomerkade doorgraven wordt en er een open verbinding ontstaat vanuit de Vecht met het Winterbed. Dit zorgt ervoor dat er eerder en mogelijk vaker inundaties in het winterbed optreden ten opzichte van voorheen.

In de huidige situatie inundeert het winterbed, statistisch gezien circa één keer per jaar. In de toekomstige situatie inundeert het winterbed, op de laagste plekken, circa twee à drie keer per jaar. De inundaties treden met name op langs de Nevengeul, omdat daar de laagste plekken in het maaiveld aanwezig zijn. De toegenomen inundaties leveren geen belemmeringen op voor het goed functioneren van het watersysteem.  

Hoogwaterveiligheid

Het plan is getoetst op hoogwaterveiligheid. Het uitgangspunt is dat de waterstand in een T=200 situatie niet hoger mag worden. In de eerste berekening is uitgegaan van begroeiing langs de Nevengeul en van kruidenrijk- en faunarijk grasland (index natuur en landschap N12.02) op de percelen met bestemming 'natuur' en 'landbouw met beperkingen'. Door de toename van weerstanden worden hogere waterstanden in de T=200 situatie berekend. Om te voorkomen dat deze hogere waterstanden optreden wordt er in de hoogwaterperiode geen begroeiing toegestaan langs de Nevengeul en een aangepast beheer toegepast op de percelen met kruidenrijk- en faunarijk grasland. Deze percelen worden gedurende de hoogwaterperiode (1 oktober tot 1 april) een aantal keren gemaaid. Hierdoor is de weerstand in het winterbed gelijkwaardig aan de huidige situatie, waardoor dezelfde T=200 peilen worden berekend als in de huidige situatie.

Grondwaterstanden

De uit te voeren werkzaamheden zorgen ook voor een verandering van de grondwaterstanden. Om de grondwaterstanden inzichtelijk te maken is een zogenaamd grondwatermodel (MIPWA) gebouwd. Met behulp van dit model is berekend wat de effecten zijn op de Gemiddeld Laagste Grondwaterstand (hierna GLG) in de zomer/nazomer en de Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand (hierna GHG) in de winterperiode/het vroege voorjaar.

De GLG in het gebied veranderd als gevolg van de werkzaamheden:

  • In het bovenstroomse deel van de nevengeul, nabij de Haandrik, wordt de GLG in de zomerperiode hoger (ca. 0-20 centimeter) ten opzichte van de huidige situatie. Verklaring voor de verhoging van de GLG op deze locatie is dat de huidige zomerpeilen op de Vecht lager zijn dan de toekomstige peilen van de Nevengeul.
  • In het middengedeelte van de nevengeul zijn geen veranderingen op de GLG berekend
  • In het benedenstroomse gedeelte van de nevengeul, nabij Gramsbergen, is sprake van een verlaging van de GLG in de zomerperiode (ca. 0-30 centimeter) ten opzichte van de huidige situatie. Verklaring voor deze verlaging is dat de nevengeul licht drainerend werkt.

De veranderingen op de GHG laten hetzelfde beeld zien als de veranderingen op de GLG. Ook hier is te zien dat in het bovenstroomse deel van de nevengeul een verhoging optreed (ca. 0-20 centimeter). In het middengedeelte worden geen veranderingen berekend en in het benedenstroomse deel van de nevengeul wordt een verlaging berekend (ca. 0-30 centimeter).

De verhoging dan wel verlaging van de grondwaterstand veroorzaakt mogelijk geotechnische risico's. Het waterschap heeft onderzoek laten uitvoeren om de risico's ten aanzien van zettingen, stabiliteit en onderloopsheid/piping te onderzoeken. Dit onderzoek is toegevoegd in Bijlage 8. Hierbij zijn drie locaties onderscheiden:

  • Conclusie Locatie A (stedelijk gebied Gramsbergen): Op grotere diepte worden zettingsgevoelige lagen aangetroffen. Voor het maatgevende profiel is een zettingsberekening uitgevoerd voor een maximale daling van 0,10 m van de grondwaterstand in de zomerperiode.
    Uit de berekening volgt een maximale zetting van 6 millimeter in 30 jaar. De verwachte achtergrondzetting als gevolg van de natuurlijke veroudering van de grond wordt berekend op 12 centimeter over 30 jaar. Op basis hiervan wordt geconcludeerd dat de impact van zettingen als gevolg van de aanleg van de Nevengeul verwaarloosbaar klein is.
  • Conclusie Locatie B (spoordijk): Zettingen onder de spoordijk als gevolg van de verlaging van de grondwaterstand in de zomerperiode zijn dermate klein dat deze geen risico vormen. Ook wordt het risico op het optreden van onderloopsheid/piping door de verlaging van de zomergrondwaterstand niet vergroot en kan worden uitgesloten. Het onderzoek en de uitkomst daarvan is voorgelegd aan en besproken met ProRail.
  • Conclusie Locatie C (spoordijk): Een verhoging van de grondwaterstand in de winterperiode heeft een minimale impact op de stabiliteit van het grondlichaam van de spoordijk. Op basis van de huidige inzichten in de ondergrond van de spoordijk is de impact zodanig klein dat deze als verwaarloosbaar beschouwd kan worden. Het onderzoek en de uitkomst daarvan is voorgelegd aan en besproken met ProRail.

Conclusie

De effecten van het plan op de hydrologische situatie zijn onderzocht en voldoende in beeld gebracht. Om het plan mogelijk te maken dient een projectplan waterwet te worden vastgesteld. Deze procedure wordt gecoördineerd met de procedure voor de vaststelling van dit bestemmingsplan. Het aspect water vormt, met het vaststellen van het projecplan waterwet, geen belemmering voor vaststelling van het bestemmingsplan.

4.5 Bedrijven en milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door bedrijven en milieuzonering. Onder bedrijven en milieuzonering wordt verstaan het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende activiteiten enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Bedrijven en milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de onderlinge afstand wordt gebruik gemaakt van de meest recente VNG-publicatie 'Bedrijven & Milieuzonering', waarin richtafstanden zijn opgenomen. Een richtafstand wordt beschouwd als de minimaal aan te houden afstand tussen een milieubelastende activiteit en de milieugevoelige bestemming waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van milieubelastende (bedrijfs)activiteiten betreffende geluid, geur, stof en gevaar redelijkerwijs kan worden uitgesloten. De genoemde maten zijn indicatief; met een goede motivering kan hiervan worden afgeweken.

Situatie plangebied
In dit plan worden geen nieuwe milieuhinder gevoelige bestemmingen, zoals woningen en scholen en nieuwe milieuhinder veroorzakende functies mogelijk gemaakt.

Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.6 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij productie, gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, aardgas of LPG. Het aandachtsveld van externe veiligheid richt zich op zowel inrichtingen (bedrijven) waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn als het transport van gevaarlijke stoffen. Dit vervoer kan plaatsvinden over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid is er op gericht te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden. Dit is verankerd in diverse wet- en regelgeving, zoals het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit).

Situatie plangebied
Binnen het plangebied worden, met uitzondering van een hoge druk aardgasleiding, geen Bevi-inrichtingen, andere risicovolle inrichtingen of routes voor vervoer van gevaarlijke stoffen toegestaan en worden geen nieuwe (beperkt) kwetsbare functies mogelijk gemaakt. De hoge druk aardgasleiding is reeds aanwezig en wordt positief bestemd en voorzien van een beschermingszone. De realisatie van de nevengeul vormt geen belemmering voor de aanwezigheid/bescherming van de hoge druk aardgasleiding, hierover is reeds afstemming geweest met de leidingenbeheerder. Hiermee is het aspect externe veiligheid voldoende verantwoord.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.7 Geluid

Bij het doorlopen van een procedure op grond van artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening geldt een onderzoeksplicht voor geluid. Dit onderzoek richt zich op woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen die binnen een geluidszone van een weg, een spoorweg of een industrieterrein zijn gelegen.

Situatie plangebied
In dit plan worden geen nieuwe geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen en scholen en nieuwe geluidproducerende bestemmingen zoals bedrijven en hoofdweginfrastructuur mogelijk gemaakt. Het aspect geluid hoeft dan ook niet te worden onderzocht.

Conclusie
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.8 Luchtkwaliteit

Bij ieder ruimtelijke ontwikkeling moet toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit plaatsvinden. Er dient te worden vastgesteld welke gevolgen het project heeft voor de luchtkwaliteit. Met name de (toename van) autoverkeer heeft ten gevolge dat de luchtkwaliteit verslechtert. Daarnaast dient beoordeeld te worden of de luchtkwaliteit zodanig is dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied.

Voor het aspect 'luchtkwaliteit' zijn door de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is opgenomen in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. In deze wet zijn grenswaarden voor verschillende luchtverontreinigende stoffen opgenomen. Specifieke onderdelen van de wet zijn uitgewerkt in besluiten (AMvB's) en ministeriële regelingen. De belangrijkste zijn het Besluit en de Regeling NIBM (niet in betekenende mate bijdragen).

Het Besluit NIBM staat ontwikkelingen toe wanneer de ontwikkeling 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij 3% van de grenswaarden genoemd voor stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) in de Wet milieubeheer. Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet milieubeheer vindt niet plaats.

Situatie plangebied
Met het bestemmingsplan worden geen activiteiten mogelijk gemaakt die leiden tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. Grenswaarden ten aanzien van luchtkwaliteit worden dan ook niet door dit plan overschreden. Het bestemmingsplan staat bovendien geen functies toe waarvoor toetsing aan de luchtkwaliteit ter plaatse van belang is.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.9 M.e.r.-beoordeling

Bij ruimtelijke plannen en besluiten die mogelijk gevolgen kunnen hebben voor het milieu dient te worden beoordeeld of ten behoeve van de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling een milieueffectrapportage moet worden opgesteld. Een milieueffectrapportage (m.e.r.) is bedoeld om milieubelangen bij verschillende ruimtelijke procedures een volwaardige plaats bij de besluitvorming te geven. Het wettelijk kader voor de m.e.r. is hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer (Wm) en het daarbij behorende Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). In het Besluit m.e.r. is geregeld voor welke plannen en besluiten daadwerkelijk een m.e.r.-procedure doorlopen moet worden.

Bij het toetsen van plannen en besluiten aan het Besluit m.e.r. zijn er een drietal mogelijkheden:

  • 1. M.e.r.-plicht: voor (onderdelen van) het plan of besluit is het uitvoeren van een m.e.r. verplicht;
  • 2. M.e.r.-beoordelingsplicht: voor (onderdelen van) het plan of besluit moet eerst worden beoordeeld of het uitvoeren van een m.e.r. verplicht is;
  • 3. Vormvrije m.e.r.-beoordeling: het plan of het besluit omvat een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit, maar deze activiteit ligt (ruim) beneden de in daarvoor in het Besluit m.e.r. opgenomen indicatieve drempelwaarden.

Bij een m.e.r.beoordelingsplicht en een vormvrije m.e.r.beoordeling moet het bevoegd gezag een besluit nemen over de m.e.r.plicht voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerp-bestemmingsplan.

Situatie plangebied

De activiteiten die het bestemmingsplan mogelijk maakt komen voor als activiteit in kolom 1 van de D-lijst van het Besluit m.e.r. Het gaat om:

  • Categorie D9: In de D-lijst onder 9 wordt een landinrichtingsproject dan wel wijziging of uitbreiding daarvan aangemerkt als een relevante activiteit waarvoor beoordeeld moet worden of een MER noodzakelijk is, indien wordt voldaan aan de genoemde drempelwaarden. Bijbehorende drempelwaarde: “In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een functiewijziging met een oppervlakte van 125 hectare of meer van water, natuur, recreatie of landbouw of vestiging van een glastuinbouwgebied of bloembollenteeltgebied van 50 hectare of meer.”
  • Categorie D16.1: In de D-lijst onder 16.1 wordt aangemerkt dat voor de ontginning dan wel wijziging of uitbreiding van de ontginning van steengroeven of dagbouwmijnen, met inbegrip van de winning van oppervlaktedelfstoffen uit de landbodem (anders dan bedoeld onder D 16.2), moet worden beoordeeld of een MER noodzakelijk is, indien wordt voldaan aan de genoemde drempelwaarde van 12,5 hectare of meer.

Dit project omvat de aanleg van een nevengeul en de herinrichting van de omliggende gronden. Aan de drempelwaarde voor een landinrichtingsproject (125 hectare of meer) wordt niet voldaan. De ontgronding die plaatsvindt voor de realisatie van de nevengeul heeft een oppervlak van circa 6,5 hectare. Derhalve wordt ook niet aan deze drempelwaarde (12,5 hectare) voor een verplichte m.e.r.-beoordeling voldaan. Het plan is dus niet m.e.r.-beoordelingsplichtig.

Voor dit project is een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling uitgevoerd (Bijlage 9). Deze (vormvrije) m.e.r.-beoordeling heeft geleid tot de conclusie dat geen milieueffectrapport hoeft te worden gemaakt.

Conclusie
Op basis van de uitgevoerde (vormvrije) m.e.r.-beoordeling heeft het college van burgemeester en wethouders besloten dat geen milieueffectrapport hoeft te worden gemaakt. Dit besluit is opgenomen als Bijlage 10.

4.10 Niet-gesprongen explosieven

Door Explosive Clearance Group (ECG) is een vooronderzoek uitgevoerd naar de mogelijke aanwezigheid van niet-gesprongen explosieven (Bijlage 11). Uit dit onderzoek blijkt dat er geen sprake is van een feitelijk verdacht gebied.

Conclusie

Het onderzochte gebied is als onverdacht beoordeeld. Er is derhalve geen verder onderzoek nodig.

4.11 Vogelgriep

Sovon Vogelonderzoek Nederland en Wageningen University & Research hebben onderzoek gedaan naar de effecten van de beoogde plannen op het risico op insleep van vogelgriepvirus op pluimveebedrijven in de omgeving van het plangebied (Bijlage 12). In het onderzoek wordt aangegeven dat het risico op insleep van vogelgriep op commerciële pluimvee-bedrijven rond Gramsbergen als zeer laag wordt ingeschat. Ingeschat wordt dat door de realisatie van de Vechtrijk Gramsbergen fase 1 (waaronder het Stadsfront) het risico op insleep van het vogelgriepvirus op deze pluimvee-bedrijven niet of nauwelijks zal toenemen. De veranderingen in de aantallen overwinterende watervogels rond Gramsbergen zullen naar verwachting gering zijn. Tevens is er sprake van een vrij grote buffer van ten minste 900 m zonder commerciële pluimveebedrijven rondom het plangebied.

Conclusie

Bij de voorbereiding van dit bestemmingsplan is voldoende rekening gehouden met de gevolgen van een mogelijke uitbraak van vogelgriep. Als gevolg van de beoogde plannen neemt het risico op insleep van het vogelgriepvirus op pluimvee-bedrijven in de omgeving van het plangebied niet of nauwelijks toe.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

In dit hoofdstuk wordt de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid beschreven.

5.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

5.1.1 Inspraak

Belanghebbenden/belangstellenden zijn tijdens verschillende inloopbijeenkomsten in de gelegenheid geweest om zich te informeren over de plannen. Enkele wensen uit de omgeving hebben aanleiding gegeven om de plannen op detail wat te wijzigen. Dit heeft zich uiteindelijk vertaald in het voorliggend ontwerp. Inspraak op een voorontwerp bestemmingsplan wordt daarom achterwege gelaten.

5.1.2 Overleg

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan moet overleg plaatsvinden met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Het bestemmingsplan is voor vooroverleg voorgelegd aan de provincie Overijssel. De reactie van de gemeente Provincie Overijssel is verwerkt in de plannen.

5.1.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft gelijktijdig met het ontwerp-projectplan Waterwet, de ontwerp-ontheffing Wet natuurbescherming (soorten), de ontwerp-Ontgrondingsvergunning en de ontwerp-omgevingsvergunning ter inzage gelegen vanaf donderdag 18 augustus 2022. Iedereen heeft daarmee de gelegenheid gehad om de plannen in te zien en een zienswijze in te dienen.

Op het ontwerp bestemmingsplan zijn in totaal 4 zienswijzen ingediend. Een reactie op de zienswijzen is gegeven in de zienswijzennota (Bijlage 13). Geen van de zienswijzen geeft aanleiding tot aanpassingen in het plan. Ambtshalve is er reden om het bestemmingsplan gewijzigd vast te stellen. De wijzigingen zijn beschreven in de zienswijzennota.

5.2 Economische uitvoerbaarheid

Financiële uitvoerbaarheid

Een bestemmingsplan dient economisch uitvoerbaar te zijn, waardoor het plan inzicht moet geven in de financiële uitvoerbaarheid. Het Waterschap Vechtstromen draagt de kosten voor de uitvoering van de herinrichting. Voor het project is budget gereserveerd. Daarmee is het plan economisch uitvoerbaar.

Exploitatieplan

Dit bestemmingsplan maakt geen bouwplan als bedoeld in afdeling 6.4 Wet ruimtelijke ordening mogelijk. Op basis van de Grondexploitatiewet (afdeling 6.4 Wet ruimtelijke ordening) hoeft in dit geval geen exploitatieplan vastgesteld te worden.

Hoofdstuk 6 Juridische regeling

6.1 Procedure bestemmingsplan

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn wettelijke regels voor de bestemmingsplanprocedure vastgelegd. Hierin zijn de volgende fasen onderscheiden:

Voorbereidingsfase

Door het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Hardenberg is, overeenkomstig artikel 1.3.1. van het Bro kennis gegeven van het voornemen om het bestemmingsplan te wijzigen. Kennisgeving heeft plaatsgevonden op 16 maart 2022. Het indienen van zienswijzen is in deze fase niet mogelijk.

Terinzageleggingsfase

Na de aankondiging in het elektronisch Gemeenteblad en in plaatselijk blad De Toren wordt het ontwerp bestemmingsplan voor een periode van 6 weken ter inzage gelegd. In deze periode kan iedereen een zienswijze op het ontwerp bestemmingsplan indienen.

Vaststellingsfase

Na de termijn voor de ter inzage legging wordt het plan voor vaststelling voorgelegd aan de gemeenteraad, zo nodig met aanpassingen.

Beroepsfase

Na de vaststelling van het bestemmingsplan wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt en wordt het vastgestelde bestemmingsplan ter inzage gelegd.

6.2 Plansystematiek

Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn de Wro, het Bro en de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP2012) toegepast. De SVBP2012 bevat een aantal juridische regels die moeten worden opgevolgd. In het Bro is een formulering opgenomen ten aanzien van de antidubbeltelregel en het overgangsrecht. Deze teksten zijn neergelegd in de planregels.

6.3 Toelichting op de regels

Deze paragraaf bevat een beschrijving van de bestemmingen, waarbij per bestemming het doel of de doeleinden worden aangegeven. Daarnaast wordt in deze paragraaf ingegaan op de overige regels uit het bestemmingsplan. Conform SVBP2012 zijn de regels onderverdeeld in vier hoofdstukken. Voor de regels is zoveel mogelijk aangesloten bij het bestemmingsplan Buitengebied Hardenberg.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 van de regels bevat de inleidende regels, waaronder de begrippen en de wijze van meten.

Artikel 1: Begrippen

In artikel 1 van de regels worden waar nodig de in de regels gebruikte begrippen verklaard. Dit is alleen het geval wanneer begrippen niet op voorhand voor een eenduidige uitleg, conform normaal spraakgebruik, vatbaar zijn.

Artikel 2: Wijze van meten

De wijze waarop maten, afstanden en dergelijke gemeten moeten worden, is opgenomen in artikel 2.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de bestemmingsregels voor het gehele plangebied.

Artikel 3: Agrarisch met waarden - Beekdallandschap

De gronden binnen deze bestemming zijn bestemd voor permanent grasland, waarbij bemesten en beweiden plaats vinden conform de beheeradviezen behorend bij natuurdoeltype N12.02. Er is geen bouwvlak opgenomen waardoor er geen bouwmogelijkheden zijn voor agrarische bedrijven. Om de waterveiligheid in het plangebied te garanderen, is als aanvullende voorwaarde opgenomen dat de belangen van de waterveiligheid primair zijn ten opzichte van de belangen van de andere toegestane functies.

Vergunningstelsel

Er is een 'omgevingsvergunningplicht' opgenomen voor werken en werkzaamheden die de waarden van het gebied mogelijk negatief kunnen beïnvloeden. Het gaat om een zogenaamd 'aanlegvergunningenstelsel'. Het vergunningenstelsel is afgestemd op de specifieke kwaliteiten van het landschapstype. Werkzaamheden die worden uitgevoerd overeenkomstig het inrichtingsplan behorende bij dit bestemmingsplan zijn vrijgesteld van een vergunningplicht omdat de uitvoerbaarheid hiervan reeds middels dit bestemmingsplan is aangetoond.

Wijzigingsbevoegdheid

Via een wijzigingsbevoegdheid is het mogelijk natuurontwikkeling en water mogelijk te maken op het moment dat het agrarische gebruik beëindigd is.

Artikel 4: Natuur - Beekdallandschap

Deze bestemming is toegekend aan de bestaande en nieuwe natuur. Hier mogen geen gebouwen worden opgericht, maar wel bouwwerken ten dienste van de bestemming tot 3 meter hoog. De gronden zijn eveneens bestemd voor het instandhouden van de aanwezige natuur- en landschapswaarden. Via een afwijkingsmogelijkheid en hieraan gekoppelde voorwaarden kunnen gebouwen als schuilgelegenheden en bergingen worden gebouwd.

Voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden binnen deze gronden is een omgevingsvergunning vereist (voormalig aanlegvergunningstelsel). Normaal gebruik en onderhoud is van deze bepalingen uitgesloten, evenals het werken volgens het bijgevoegde inrichtingsplan, omdat de uitvoerbaarheid hiervan reeds middels dit bestemmingsplan is aangetoond.

Artikel 5: Water

Dit artikel beschermt de aanwezige watergangen en -partijen, inclusief de taluds en schouwpaden. Hier mogen alleen bouwwerken ten dienste van de bestemming worden opgericht met een maximale hoogte van 6 m. Deze bestemming maakt eveneens de aanleg van de nevengeul mogelijk.

Artikel 6: Leiding - Gas

Een gasleiding die het gebied doorkruist is positief bestemd via de dubbelbestemming 'Leiding - Gas'. De bescherming van deze leiding vindt onder andere plaats via de omgevingsvergunning (voormalige aanlegvergunning). Binnen de dubbelbestemming valt ook de belemmeringenstrook voor het onderhoud van de leidingen. De belemmeringenstrook bedraagt vijf meter aan weerszijden van de buisleidingen gemeten vanuit het hart van de buisleiding.

Artikel 7: Waarde - Archeologie 4

De gemeente Hardenberg kent een eigen archeologiebeleid, waarin een indeling is gemaakt in categorie 1 tot en met 5. De gemeente heeft per categorie voorbeeldplanregels opgesteld. Dit archeologiebeleid is in dit bestemmingsplan overgenomen.

Bij ingrepen met een oppervlakte groter dan 500 m2 en een diepte van meer dan 50 cm kunnen een archeologisch onderzoek en een omgevingsvergunning vereist zijn. Als aangetoond kan worden dat de betreffende gronden geroerd zijn en de trefkans op archeologische waarden gering is, dan kan afgezien worden van een archeologisch (veld)onderzoek en is geen omgevingsvergunning nodig voor het uitvoeren van werken.

Artikel 8: Waarde - Archeologie 5

De gemeente Hardenberg kent een eigen archeologiebeleid, waarin een indeling is gemaakt in categorie 1 tot en met 5. De gemeente heeft per categorie voorbeeldplanregels opgesteld. Dit archeologiebeleid is in dit bestemmingsplan overgenomen.

Bij ingrepen met een oppervlakte groter dan 2500 m2 en een diepte van meer dan 50 cm kunnen een archeologisch onderzoek en een omgevingsvergunning vereist zijn. Als aangetoond kan worden dat de betreffende gronden geroerd zijn en de trefkans op archeologische waarden gering is, dan kan afgezien worden van een archeologisch (veld)onderzoek en is geen omgevingsvergunning nodig voor het uitvoeren van werken.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Hoofdstuk 3 van de bestemmingsregels omvat de algemene regels. De algemene regels gelden in het algemeen voor het gehele bestemmingsplan en staan min of meer los van de specifieke bestemmingsregels en worden om die reden altijd in een apart hoofdstuk opgenomen.

Artikel 9: Anti-dubbeltelregel

De antidubbeltelregel is een verplichte standaardbepaling die voor dit plangebied weinig betekenis heeft.

Artikel 10: Algemene bouwregels

In dit artikel zijn specifieke bouwregels opgenomen voor bouwwerken welke worden gebouwd in de nabijheid van de bestemming water.

Artikel 11: Algemene gebruiksregels

In dit artikel is een standaardbepaling over parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheid opgenomen.

Artikel 12: Algemene afwijkingsregels

De algemene afwijkingsregels bieden enige flexibiliteit als het gaat om het afwijken van in het plan opgenomen maten en bieden ruimte om bepaalde voorzieningen te kunnen realiseren.

Artikel 13: Algemene wijzigingsregels

In dit artikel zijn de regels opgenomen op grond waarvan het college van Burgemeester en Wethouders bevoegd is het plan te wijzigen.

Artikel 14: Overige regels

In de Overige regels wordt ingegaan op de werking van bestaande wettelijke regelingen en de welstandstoets bij de bouw van gebouwen. Dit bestemmingsplan staat het gebruik van de gronden en gebouwen als seksinrichting niet toe.

Dit bestemmingsplan verzet zich niet tegen het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van evenementen, als bedoeld in de Algemene Plaatselijke Verordening. Wel moet men over een evenementenvergunning beschikken.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

In Hoofdstuk 4 zijn, overeenkomstig de in het Bro voorgeschreven formulering van het overgangsrecht en de SVBP2012, de overgangs- en slotregels in de afsluitende artikelen 15 en 16 van de regels opgenomen.