direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Bestemmingsplan Balkbrug, bedrijventerrein Katingerveld, herziening Coevorderweg 34
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0160.0000BP00399-OW01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In Balkbrug heeft FrieslandCampina een kaasproductielocatie. Deze is gelegen aan de Coevorderweg (nummer 40) en de provinciale weg N377 op het bedrijventerrein Katingerveld. De N377 is door de Provincie Overijsel in 2021 heringericht, waarbij gefocust is op een betere doorstroming en een verbetering van de verkeersveiligheid. Omdat de N377 een stroomweg is geworden, is de gemiddelde snelheid en de verkeerstoestroom toegenomen.

Tussen de Provincie Overijsel en de Gemeente Hardenberg enerzijds en de Gemeente en de bedrijven op het bedrijventerrein Katingerveld (w.o. FrieslandCampina) anderzijds, heeft in een vroegtijdig stadium overleg plaatsgevonden over de herinrichting van de N377. Hierbij is vastgesteld dat de handhaving van de bestaande ontsluitingsweg van het industrieterrein Katingerveld op de N377 via de (mandelige) weg - welke in gezamenlijk eigendom is van Buiter Beton Holding B.V., J. van Werven Holding B.V. en FrieslandCampina Nederland B.V - vanuit verkeersveiligheidsoogpunt niet verantwoord is. Zo ook niet het handhaven van de twee bestaande in-uitritten aan de voorzijde van het bedrijfsterrein van FrieslandCampina op de N377, waaronder de inrit van de Rijdende MelkOntvangst (RMO). De RMO, waar met tankwagens de verse melk wordt aangeleverd, is een essentieel bedrijfsonderdeel in het bedrijfsproces van FrieslandCampina Balkbrug. Om een beeld te krijgen van de huidige rijroutes van de tankwagens op het terrein van FrieslandCampina wordt verwezen naar Bijlage 1.

Tussen de genoemde bedrijven en de Gemeente is overeengekomen dat de mandelige weg in eigendom wordt overgedragen aan de Gemeente. De Gemeente zal voor haar rekening een nieuwe verkeersveilige achterontsluiting van het bedrijventerrein Katingerveld aanleggen. De Provincie heeft voor deze verkeersveilige achterontsluiting aan de Gemeente een subsidie toegekend, onder de voorwaarde dat naast de afsluiting van de aansluiting van de mandelige weg op de N377, ook de twee in-/uitritten van FrieslandCampina aan de N377 komen te vervallen.

FrieslandCampina heeft hiermee ingestemd onder voorwaarden dat er een ontsluiting via de achterzijde van haar bedrijfsterrein kan worden gerealiseerd en er een herinrichting van de RMO op een adequate en verantwoorde wijze wordt gewaarborgd.

Hiertoe heeft FrieslandCampina de naastgelegen woning, Coevorderweg 34 (kadastraal bekend: Avereest G 3762), aangekocht. Deze woning is in de huidige situatie aan de weg (N377) en tussen de bedrijven op het bedrijventerrein gelegen. FrieslandCampina heeft het voornemen om de woning te slopen om zodoende een veilige rijroute op eigen terrein te kunnen realiseren zodat de tankwagens voor de RMO via de achterzijde van haar locatie zowel aan- als af kunnen rijden (zie Bijlage 2 voor het ontwerp van de toekomstige rijroute). Na de sloop van de woning wil FrieslandCampina het vrijkomende perceel Coevorderweg 34 toevoegen aan haar bedrijfsterrein. Om dit planologisch mogelijk te maken verzoekt FrieslandCampina de gemeente om de bestemming 'Wonen' te wijzigen naar de bestemming 'Bedrijventerrein'. Hiervoor is voorliggend bestemmingsplan opgesteld.

Na de realisatie van de voorgenomen ontwikkeling komen de twee in- en uitritten van FrieslandCampina op de N377 zoals overeengekomen met de gemeente Hardenberg en de Provincie Overijssel te vervallen.

1.2 Planlocatie

Het plangebied ligt in het noord-oosten van Balkbrug, gemeente Hardenberg. De woning aan de Coevorderweg 34 ligt te midden van het bedrijventerrein Katingerveld en grenst aan de oostzijde direct aan de fabriek van FrieslandCampina. Ten zuiden van de woning loopt de Coevorderweg/N377. De kavel wordt verder begrensd door de kavel van Buiter Beton B.V. aan de noord- en westzijde (zie onderstaande figuur).

 afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00399-OW01_0001.jpg" Figuur 1: Planlocatie van de te slopen woning aan de Coevorderweg 34 (wit omkaderd).

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Het vigerende bestemmingsplan 'Balkbrug, bedrijventerrein Katingerveld' is door de gemeenteraad van de gemeente Hardenberg vastgesteld op 5 juli 2011. De locatie (zie rode markeerpunt in de figuur hieronder) heeft op grond van het vigerende bestemmingsplan de bestemming 'wonen' en ligt binnen een aangewezen bouwvlak. Daarnaast geldt de functieaanduiding 'geluidzone - industrie'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00399-OW01_0002.png"

Figuur 2: vigerend bestemmingsplan 'Balkbrug, bedrijventerrein Katingerveld'

De functieverandering van de woningkavel naar de bestemming 'Bedrijventerrein' is in strijd met het vigerend bestemmingsplan. Om de ontwikkeling planologisch mogelijk te maken, is voorliggend bestemmingsplan Bestemmingsplan Balkbrug, bedrijventerrein Katingerveld, herziening Coevorderweg 34 opgesteld.

1.4 Planopzet en leeswijzer

1.4.1 Planopzet

Het bestemmingsplan bestaat formeel uit twee onderdelen:

  • een verbeelding (NL.IMRO.0160.0000BP00399-) waarop de bestemmingen in het plangebied zijn weergegeven. Deze bestemmingen (met eventuele specifieke aanduidingen) zijn gerelateerd aan de in de planregels opgenomen juridische regeling.
  • de planregels waarin het gebruik van de binnen het plangebied aangegeven gronden en bouwwerken juridisch is geregeld. Deze regels zijn conform de "Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012" (SVBP2012) opgebouwd (o.a. volgorde, indeling, benaming, begripsbepalingen, overgangsbepalingen en de slotbepaling).

Deze twee onderdelen dienen in samenhang te worden bekeken en zijn juridisch bindend. Het bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting waarin de aan het plan ten grondslag liggende gedachten en de verantwoording als bedoeld in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn opgenomen. Ook maken de uitkomsten van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1. Bro deel uit van de toelichting.

1.4.2 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 beschrijft het plangebied en geeft een beschrijving van de toekomstige situatie. Hoofdstuk 3 beschrijft in hoofdlijnen de beleidscontext op zowel rijks-, provinciaal, regionaal als gemeentelijk niveau, die een relatie heeft met het voornemen. In hoofdstuk 4 wordt op diverse milieu- en omgevingsaspecten ingegaan. Hoofdstuk 5 gaat in op de juridische regeling van het bestemmingsplan en in hoofdstuk 6 worden zowel de economische als maatschappelijke uitvoerbaarheid beschreven.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

In de huidige situatie liggen de woning aan de Coevorderweg 34 en FrieslandCampina direct aan de N377. In totaal komen er twee in- en uitritten van FrieslandCampina en één van de mandelige weg direct uit op de N377. Door de Provincie Overijssel is de N377 in 2021 heringericht, waarbij de doorstroom en de verkeersveiligheid zijn verbeterd. Deze aanpassing maakt het moeilijker en gevaarlijker om direct op/van de N377 in/uit te voegen via de in- en uitritten.

De woning aan de Coevorderweg 34 zorgt in de huidige situatie voor belemmeringen voor de omliggende bedrijven met betrekking tot milieucategorisering en geluid. Vanuit milieukundig oogpunt dient er voldoende afstand te zijn tot de woningen waardoor uitsluitend bedrijven uit milieucategorie 1 en 2 gevestigd kunnen worden. Omdat FrieslandCampina (met een hogere milieucategorie) al jaren op de locatie is gevestigd, is destijds een specifieke bestemming zuivelbedrijf mogelijk gemaakt.

Voor het vervallen van haar bestaande in- en uitritten op de N377, de hiervoor noodzakelijke aanpassingen van de alternatieve ontsluiting van het bedrijfsterrein van FrieslandCampina via de achterzijde (overeengekomen met de Provincie en de Gemeente) en het wegnemen van mogelijke toekomstige belemmeringen, heeft FrieslandCampina de woning aan de Coevorderweg 34 aangekocht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00399-OW01_0003.png"

Figuur 3: De planlocatie in de huidige situatie Coevorderweg 34 (wit omkaderd).

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00399-OW01_0004.png"

Figuur 4: De woning aan de Coevorderweg 34 die FrieslandCampina voornemens is om te slopen.

2.2 Toekomstige situatie

In de voorgenomen ontwikkeling wordt een nieuwe rijroute gecreëerd op het eigen terrein van FrieslandCampina. Aanleiding van deze nieuwe rijroute is de herinrichting van de N377, waarbij het in- en uitvoegen vanaf de huidige in- en uitritten wordt vermoeilijkt. Ook hebben de in- en uitritten aan een doorgaande N-weg niet de voorkeur van de Provincie Overijssel. Met de Provincie en de Gemeente is dan ook overeengekomen om de twee in-/uitritten van FrieslandCampina, waaronder de inrit ter hoogte van de melkontvangst RMO af te sluiten. Om de afsluiting bij de melkontvangst RMO te kunnen realiseren, moet FrieslandCampina een nieuwe aanrijroute aanleggen. Bij de nieuwe rijroute wordt een nieuwe ontsluitingsweg gecreëerd aan de achterzijde van FrieslandCampina, vanaf de nieuw aan te leggen in-/uitrit op bedrijventerrein Katingerveld naar de melkontvangst RMO.

Om voldoende ruimte te creëren voor de nieuwe rijroute voor onder andere de tankwagens, waarbij ook een draai gemaakt moet worden, heeft FrieslandCampina de woning aan de Coevorderweg 34 gekocht. Het voornemen is om deze woning te slopen om dit perceel bij het terrein van FrieslandCampina aan te trekken. Op dit perceel worden een ontsluitingsweg aangelegd. In figuur 5 is de nieuwe invulling van het perceel aan de Coevorderweg 34 weergegeven. Voor het volledige ontwerp wordt verwezen naar Bijlage 2. Hiermee wordt na de sloop het vrijkomende perceel (kadastraal bekend: Avereest G 3762) toegevoegd aan het bedrijfsterrein van FrieslandCampina.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00399-OW01_0005.png"

Figuur 5: Het ontwerp van de rijroute op het perceel van de voormalige woningen Coevorderweg 34

Naast de ruimte, die wordt gecreëerd voor de ontsluiting, wordt met de sloop van de woning mogelijke belemmeringen voor toekomstige aanpassingen en/of uitbreidingen van de aangrenzende bedrijven weggenomen. Aangezien woningen gevoelige objecten zijn, ingeval van bijvoorbeeld geluid en externe veiligheid, kunnen deze immers beperkingen opleveren voor de bedrijven op het bedrijventerrein.

Om dit beoogde gebruik mogelijk te maken, dient de bestemming 'Wonen' uit het vigerend bestemmingsplan 'Balkbrug, bedrijventerrein Katingerveld' te worden gewijzigd naar de bestemming 'Bedrijventerrein' met de aanduiding specifieke vorm van bedrijf – zuivelfabriek. Hierbij wordt aangesloten op de systematiek die in het bestemmingsplan is gehanteerd voor het bestaande perceel van FrieslandCampina.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is de rijksvisie voor een duurzame fysieke leefomgeving en opvolger van de SVIR. Met de NOVI kan het Rijk inspelen op de grote uitdagingen die er voor Nederland liggen. Allerlei trends en ontwikkelingen hebben invloed op de leefomgeving. Veranderende en groeiende steden, de overgang naar een duurzame en circulaire economie en het aanpassen aan de gevolgen van de klimaatverandering vormen een deel van de opgave. Dit biedt kansen, maar vraagt ook om zorgvuldige keuzes, want de ruimte, zowel boven- als ondergronds, is een schaars goed. Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationaal belangen wil het Rijk sturen en richting geven aan het inrichten van de fysieke leefomgeving. De Nationale Omgevingsvisie richt zich daarbij op vier prioriteiten:

  • 1. Ruimte maken voor klimaatverandering en energietransitie.
  • 2. De economie van Nederland verduurzamen en ons groeipotentieel behouden.
  • 3. Onze steden en regio's sterker en leefbaarder maken.
  • 4. Het landelijk gebied toekomstbestendig ontwikkelen.

ad 2. Duurzaam economisch groeipotentieel

Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan Nederland zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Dit vraagt goede verbindingen via weg, spoor, lucht, water en digitale netwerken en een nauwe samenwerking met internationale partners. Het Rijk zet in op een sterk en innovatief vestigingsklimaat met een goede quality of life: een leefomgeving die de inwoners volop voorzieningen biedt op het gebied van wonen, bewegen, recreëren, ontmoeten en ontspannen. Belangrijk is wel dat de Nederlandse economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam en circulair. Het Rijk zet daarbij in op het gebruik van duurzame energiebronnen en op verandering van productieprocessen, zodat Nederland niet langer afhankelijk is van eindige, fossiele bronnen.

ad 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

Nederland gaat voor een toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied. Dit betekent dat landgebruik in balans wordt gebracht met natuurlijke systemen en ontwikkelingen in het
landelijk gebied niet ten koste gaan van landschappelijke kwaliteiten. Dat draagt bij aan een
landelijk gebied waar het prettig wonen en recreëren is en waarin ruimte is en blijft voor vitale
landbouw. Met gezonde ondernemingen die een goed economisch perspectief hebben en werken
in en aan een gezonde omgeving. In het landelijk gebied spelen veel nationale belangen die ruimte
vragen, waaronder de ontwikkeling van een duurzame (kringloop)landbouw voor voedsel en
agroproductie, het waarborgen van de waterveiligheid en klimaatbestendigheid, duurzame drinkwatervoorziening en voldoende zoetwater en een goede kwaliteit van oppervlakte- en grondwater.
Maar ook het behouden en versterken van cultureel erfgoed en landschappelijke en natuurlijke
kwaliteiten, de productie en transport van hernieuwbare energie en het verbeteren en beschermen
van de biodiversiteit hebben ruimte nodig. Het versterken van onze natuur is mede vanwege
de stikstofcrisis een urgente opgave. Deze verschillende, toenemende en deels strijdige claims
op de fysieke leefomgeving vragen om nadere afweging zowel nationaal als in regionale en lokale
gebiedsprocessen.

Om de beleidskeuzes op een heldere en voorspelbare manier te maken, hanteert de NOVI drie afwegingsprincipes, die helpen bij het prioriteren van de verschillende belangen en opgaven:

  • 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies.
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal.
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen.

De uitvoering van de NOVI vraagt om nieuwe manieren van samenwerken met blijvende brede, maatschappelijke betrokkenheid en inzet van overheden. Hierbij hanteert het NOVI vier uitgangspunten:

  • We werken als één overheid, samen met de samenleving.
  • We stellen de opgave(n) centraal.
  • We werken gebiedsgericht.
  • We werken permanent en adaptief aan de opgaven.

Relatie met het voorliggende bestemmingsplan

Het voornemen doet geen afbreuk aan de doelstellingen van de NOVI. Bovendien past de functieverandering van de woningkavel naar bedrijfskavel bij het afwegingsprincipe waarbij de kenmerken en identiteit van het gebied centraal staan, omdat het hier gaat om een bedrijventerrein waarbinnen de functie wonen niet past en mogelijk problemen oplevert met betrekking tot leefkwaliteit en de woning beperkingen kan geven voor doorontwikkeling van bedrijven.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro 2018)

Een aantal kaderstellende ruimtelijke ordeningsaspecten op nationaal niveau wordt geborgd in het Barro. Die aspecten onderscheiden zich in die zin dat van de provincies en de gemeenten wordt gevraagd om de inhoud daarvan te laten doorwerken in de ruimtelijke besluitvorming. Zij zijn dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect, dat wil zeggen door tussenkomst van de provincie, door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals de vaststelling van bestemmingsplannen. Het Barro bevestigt in juridische zin die kaderstellende randvoorwaarden.

In het Barro zijn veertien onderwerpen met bijzonder rijksbelang beschreven:

  • Rijksvaarwegen;
  • Project mainportontwikkeling Rotterdam;
  • Kustfundament;
  • Grote rivieren;
  • Waddenzee en waddengebied;
  • Defensie;
  • Hoofdvaarwegen en landelijke spoorwegen;
  • Elektriciteitsvoorziening;
  • Buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen;
  • Natuurnetwerk Nederland;
  • Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
  • IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
  • Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarden;
  • Ruimtereservering parallelle Kaagbaan.

Relatie met het voorliggende bestemmingsplan

Er zijn geen onderwerpen of rijksbelangen uit het Barro waarmee het voornemen strijdig is.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

In 2017 is de Omgevingsvisie Overijssel opgesteld. Afgelopen jaren is deze omgevingsvisie een aantal keer geactualiseerd. Op moment van schrijven is de ontwerp Actualisatie Omgevingsvisie Overijssel 2021 gepubliceerd. De Omgevingsvisie schetst de visie van de provincie op de ruimte in Overijssel. Onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur komen aan bod. Het beleid voor de fysieke leefomgeving staat in dienst van de sociaal-economische ontwikkeling van Overijssel.

De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat, zijn vertaald in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema’s. Deze worden benaderd vanuit de – overkoepelende – rode draden duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit, waarvoor – themaoverstijgende – kwaliteitsambities zijn geformuleerd:

  • Duurzame kwaliteitsambities:
    • 1. Een klimaatbestendig Overijssel
    • 2. Een duurzame energiehuishouding
    • 3. Kringlopen sluiten, ofwel: toegroeien naar een circulaire economie
    • 4. Beter benutten van ruimte, bestaande bebouwing en infrastructuur
  • Ruimtelijke kwaliteitsambities:
    • 1. Natuur als ruggengraat
    • 2. Een continu en beleefbaar watersysteem als dragende structuur van Overijssel
    • 3. Voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen
    • 4. Brede waaier aan woon-, werk- en mixmilieus: elk buurtschap, dorp en stad zijn eigen kleur
    • 5. Zichtbaar en beleefbaar mooi landschap
    • 6. Het contrast tussen dynamische en luwe gebieden versterken
    • 7. Sterke ruimtelijke identiteiten als merken voor Overijssel
  • Sociale kwaliteitsambities:
    • 1. Het Overijssels ‘noaberschap’ koesteren
    • 2. Stimuleren van culturele identiteit
    • 3. Verbinden van de lokale kennis en energie met de ontwikkeling van provinciaal beleid en de uitvoering van ruimtelijke opgaven

ad Ruimtelijke kwaliteitsambitie 4

Voor de voorgenomen functieverandering is de ruimtelijke kwaliteitsambitie 4 van belang. Inzet is het behouden en waar mogelijk en passend – in aansluiting op de vraag – verder verbreden van het bestaande rijke palet aan woon-, werk- en mixmilieus in Overijssel. Het aansluiten bij het eigen karakter van steden, dorpen en buurtschappen vormt het vertrekpunt. Het gaat hierbij om het herontdekken of zelfs opnieuw uitvinden van de dragende kwaliteiten en structuren en daarbij aansluiten met eigentijdse vormen van grondgebruik en inrichting. Denk aan wonen en werken op erven, op landgoederen, in buurtschappen, dorpse wijken, dorpsranden, diverse stadsringen, centra, villabuurten en wonen aan het water.

Relatie met voorliggende bestemmingsplan

Het voornemen is niet in strijd met de omgevingsvisie Overijssel en past binnen de ruimtelijke kwaliteitsambities. De huidige woonfunctie past immers niet binnen het bedrijventerrein en levert belemmeringen op met betrekking tot milieucategorisering en geluid. Met het voornemen wordt gezorgd dat het ruimtegebruik beter past binnen het karakter van het gebied.

3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over diverse instrumenten waarmee zij haar ambities voor de fysieke leefomgeving realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie Overijssel. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie Overijssel te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

Relatie met voorliggende bestemmingsplan

Het voornemen sluit aan op de uitgangspunten uit de omgevingsverordening Overijssel. De provincie gaat in artikel 2.1.2 uit van het principe van concentratie. In onderhavig plan is het bedrijf gevestigd op een bedrijventerrein en breidt binnen het bestaande bedrijventerrein uit. Op basis daarvan wordt voldaan aan de verordening. In de verordening zijn ten aanzien van bestaande bedrijventerreinen voornamelijk regels opgenomen om detailhandel en kantoren te beperken. Dit is niet aan de orde in onderhavig plan.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Landstad Hardenberg

De gemeenteraad van Hardenberg heeft op 6 juli 2021 de Omgevingsvisie Landstad Hardenberg vastgesteld. In de omgevingsvisie wordt het verhaal van de gemeente verteld en wordt het toekomstbeeld richting 2040 geschetst. Het uitgangspunt hiervoor is 'Landstad Hardenberg'.

In Landstad Hardenberg kom het beste van twee werelden samen. De voordelen en voorzieningen van een stad en de charme, rust en ruimte van het platteland. Landstad Hardenberg heeft inmiddels meer dan 65.000 inwoners. Dankzij het samenspel tussen stad en platteland is Landstad Hardenberg een krachtig knooppunt in het regionale netwerk van Noordoost Nederland. Met Hardenberg als tweede stad op de Vechtdalas is de streekfunctie verder uitgebouwd. De gemeente is goed bereikbaar. Mensen van ver buiten de gemeentegrenzen komen naar Hardenberg voor de vele voorzieningen. De economie is krachtig, duurzaam en concurrerend.

Een nieuw platteland gaat in Hardenberg hand in hand met economische groei, bruisende centra, een sterke maakindustrie en stedelijke voorzieningen. De gemeente Hardenberg staat voor een nieuwe periode van groei waarin de gemeente zich ontwikkeld tot landstad Hardenberg. Daarbij staan vier uitgangspunten centraal:

  • De groei vasthouden en doortrekken, een stabiele bevolkingsgroei is daarbij een voorwaarde.
  • Kwaliteiten toevoegen wordt belangrijker: de gemeente streeft naar brede welvaart en een aantrekkelijke omgeving om te wonen, te werken of te ondernemen.
  • Ruimte als troefkaart: daarmee onderscheidt de gemeente zich, in Hardenberg krijg je veel voor weinig.
  • Bereikbaarheid en samenwerking als randvoorwaarden: de gemeente is een regionaal economisch en vervoersknooppunt voor noordoost-Nederland. Met de as Zwolle-Hardenberg als basis voor samenwerking en bereikbaarheid.

De maakindustrie is de belangrijkste basis voor de gemeentelijke economie. Het geeft veel mensen werk en heeft nieuwe bedrijven naar de gemeente Hardenberg getrokken. Hardenberg is een krachtig knooppunt in het regionale netwerk van noordoost-Nederland.

De kernen van Hardenberg zijn gegroeid en voorzieningen zijn uitgebreid. Daarbij wordt ingezet op een aantrekkelijke woonkwaliteit. De gemeente verbetert de woonkwaliteit door woningen te renoveren. Soms is sloop-nieuwbouw nodig. Zo ontstaat een diverse woningvoorraad die levensloopgeschikt en energiezuinig is.

Relatie met voorliggende bestemmingsplan

Het voornemen past binnen de Omgevingsvisie Landstad Hardenberg. Door de sloop van de woning en de functieverandering krijgt FrieslandCampina meer ruimte om te groeien, hetgeen bijdraagt aan een sterke (maak)industrie van Landstad Hardenberg. Daarnaast wordt door de sloop van de woning, een woning die niet voldoet aan de eisen van een aantrekkelijke woonkwaliteit vanwege de ligging op het industrieterrein, uit de woningvoorraad gehaald.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

4.1 Ecologie

Bij een ruimtelijke ontwikkeling dient rekening gehouden te worden met ecologie. Derhalve is het belang om na te gaan of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling een negatief effect heeft op de beschermde natuurwaarden. Door de voorgenomen ingreep is mogelijk sprake van negatieve effecten op beschermde soorten of beschermde natuurgebieden (zoals Natura 2000-gebieden) in het kader van de Wet natuurbescherming. In dit kader heeft Advies & ingenieursbureau Tauw een ecologisch onderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 3) om eventuele negatieve effecten op beschermde soorten en gebieden en de benodigde vervolgstappen in het kader van de Wet natuurbescherming (hierna Wnb) in beeld te brengen.

Gebiedsbescherming

De dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden zijn Vecht- en Beneden-Reggegebied (8,5 km), Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht (15,5 km) en Olde Maten & Veerslootslanden (16 km). Het plangebied ligt niet in een Natura 2000-gebied. Het overgrote deel van de effecten speelt lokaal af in het plangebied of de directe omgeving. Directe negatieve effecten zoals verstoring, versnippering of afname van leefgebied en mechanische effecten kunnen daardoor op voorhand worden uitgesloten voor beschermde Natura 2000-gebieden.

Als gevolg van de werkzaamheden is het niet uitgesloten dat enige vorm van emissie optreedt van stikstofoxiden. Wanneer hierdoor stikstofdepositie optreedt in voor verzuring en vermesting gevoelige Natura 2000-gebieden, kan sprake zijn van negatieve effecten op deze natuurlijke kenmerken van de betreffende Natura 2000-gebieden. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied, dat instandhoudingsdoelen heeft die gevoelig zijn voor stikstofdepositie, is Vecht- en Beneden-Reggegebied op circa 8,5 kilometer van het plangebied (zie figuur 6). Stikstofdepositie kan over een groter gebied optreden en daardoor kunnen negatieve effecten als gevolg van stikstofdepositie op voorhand niet worden uitgesloten. Met ingang van 1 juli 2021 is er echter geen stikstofberekening meer nodig voor de realisatiefase. Dit is bepaald in de wet stikstofreductie en natuurherstel. Het wetsvoorstel bevat een gedeeltelijke vrijstelling van de natuurvergunningsplicht voor de bouwsector. De vrijstelling geldt voor bouwactiviteiten in de bouw-, aanleg- en sloopfase, waarin emissies tijdelijk en beperkt zijn. Om deze vrijstelling mogelijk te maken reserveert het kabinet in de periode 2021-2030 500 miljoen euro voor stikstofreductie in de bouw en 500 miljoen euro voor aanvullende maatregelen binnen of buiten de bouw, waarmee eventuele negatieve effecten landelijk worden aangepakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00399-OW01_0006.png"

Figuur 6: Ligging van het plangebied (rood symbool) ten opzichte van Natura 2000-gebieden (groene arcering) (www.natura2000.nl, november 2021)

Het plangebied ligt niet in een gebied dat onderdeel uitmaakt van het Natuur Netwerk Nederland (NNN). Het dichtstbijzijnde NNN-gebied is het Reestdal op circa 550 meter afstand. Dit NNN gebied ligt als een soort groene ader rondom Balkbrug. De afstand is voldoende waardoor mogelijke tijdelijke effecten door de geplande sloop- en aanlegwerkzaamheden, zoals geluid, trilling of licht geen effect hebben op de natuurwaarden en kenmerken van het NNN gebied. Er treden geen effecten op het NNN op.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00399-OW01_0007.png"

Figuur 7: Ligging van het plangebied (rood symbool) ten opzichte van NNN-gebieden (groene arcering) (https://www.geoportaaloverijssel.nl/, november 2021)

Soortenbescherming

Advies & ingenieursbureau Tauw heeft een quickscan uitgevoerd (Tauw, 2021). Hieruit bleek dat negatieve effecten door het plan op verblijfplaatsen van steenmarter, gebouwbewonende vleermuizen en huismus niet uitgesloten konden worden. Verblijfplaatsen van boombewonende vleermuizen konden wel uitgesloten worden. Als gevolg hierop heeft Tauw een soortgericht onderzoek uitgevoerd, naar de verblijfplaatsen van steenmarter, bunzing, hermelijn, wezel, egel, vleermuizen en huismus. Hieronder worden de resultaten uit het onderzoek per soort samengevat (zie ook Bijlage 3 ).

  • Steenmarter

Tijdens het onderzoek is de steenmarter maar drie keer waargenomen. Indien steenmarters verblijfplaatsen hebben in het plangebied, dan zouden er veel meer waarnemingen moeten zijn. Ook zijn er geen verse sporen (uitwerpselen, krab sporen, prooi resten) aangetroffen. Hieruit kan opgemaakt worden dat er geen verblijfplaatsen aanwezig zijn in de gebouwen in het plangebied en hieromheen. Het plangebied betreft ook geen essentieel leefgebied voor steenmarters. Er treden geen negatieve effecten voor de steenmarter op.

  • Bunzing, hermelijn, wezel

Bunzing, hermelijn en wezel zijn niet waargenomen. Hierdoor is uit te sluiten dat deze soorten in het plangebied voorkomen. Negatieve effecten op bunzing, hermelijn en wezel door het voornemen zijn daarom uitgesloten.

  • Egel

In het plangebied zijn op camera 52 waarnemingen van de egel gedaan en er zijn ook waarnemingen gedaan van de soort tijdens veldbezoeken. Het plangebied wordt minimaal gebruikt door 2 adulte en 3 juveniele egels. De frequentie waarmee egels zijn vastgelegd geeft een sterke indicatie dat egels verblijfplaatsen hebben in of in de directe omgeving van het plangebied.

  • Vleermuizen

Binnen het plangebied is leefgebied aanwezig van vleermuizen. In het onderzoek is een zomerverblijfverplaats van een laatvlieger en gewone dwergvleermuis aangetroffen in de bebouwing. Ook is er één foeragerende gewone dwergvleermuizen waargenomen in de tuin. In de directe omgeving zijn ook erg veel alternatieve foerageergebieden aanwezig zoals de visvijver ten zuidoosten van de Coevorderweg. Daarom is de tuin geen essentieel foerageergebied voor gewone dwergvleermuizen. Er zijn geen kraam, paar- en winterverblijfplaatsen van vleermuizen waargenomen. In het onderzoek zijn daarnaast twee vliegroutes in het plangebied waargenomen. Beide vliegroutes zijn geen onderdeel van lange lijnvormige elementen in het landschap en worden maar beperkt gebruikt. In de omgeving zijn veel alternatieve lijnvormige elementen aanwezig zoals bomenrijen en gebouwgevels die vleermuizen kunnen gebruiken als vliegroute. De vliegroutes betreffen daarom niet essentiële vliegroutes.

  • Huismus

Er zijn geen huismussen aangetroffen bij de onderzoeken. Er zijn daarom ook geen verblijfplaatsen aanwezig in het plangebied. Negatieve effecten op huismussen door het voornemen zijn er daarom niet.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het voornemen negatieve effecten heeft op de egel door het aantasten van leefgebied en op de vleermuizen door het aantasten van twee vleermuisverblijfplaatsen. Er zijn geen negatieve effecten op verblijfplaatsen van steenmarter, bunzing, hermelijn, wezel en huismus.

Omdat er in het plangebied leefgebied van egels en verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig zijn die bij het voornemen worden aangetast zijn vervolgstappen noodzakelijk. Het aanvragen van een ontheffing Wnb bij de provincie Overijssel is noodzakelijk.

Hiernaast is het ook verboden om vleermuizen te verstoren. Omdat vleermuizen in het plangebied foerageren, verblijfplaatsen hebben en gebruiken voor navigatie, moet hiermee rekening worden gehouden bij het voornemen. Verlichting moet zowel tijdens de werkzaamheden als in de gebruiksfase niet aanstralen naar de omging van het plangebied. Naast maatregelen ten gunste van vleermuizen moet ook rekening worden gehouden met algemene broedvogels tijdens de aanlegfase.

Ontheffing

Het aanvragen van een ontheffing bij de provincie Overijssel is noodzakelijk indien het leefgebied van egel en de verblijfplaatsen van vleermuizen worden aangetast. Voor een ontheffingsaanvraag is het noodzakelijk een activiteitenplan op te stellen. Hierin staat alle informatie over het voornemen, de onderzoeksresultaten en effecten op egel en vleermuizen. Een belangrijk onderdeel zijn de maatregelen die genomen moeten worden om effecten op beschermde soorten te mitigeren (voorkomen) en te compenseren (artikel 3.8, lid 5c). Daarnaast is het van belang het wettelijk belang aan te tonen van het voornemen (artikel 3.8, lid 5b). Ook moet aangetoond worden dat er geen reële alternatieven zijn om hetzelfde te bereiken, die gunstiger uitpakken voor de betreffende soorten (artikel 3.8, lid 5a).

Activiteitenplan

Door Tauw is in februari 2022 een activiteitenplan opgesteld (zie Bijlage 4). Dit activiteitenplan geeft een onderbouwing voor de aanvraag voor een ontheffing van de Wet natuurbescherming (Wnb) die nodig is voor de sloop van de boerderij en bijgebouwen en de kap van bomen en struweel.

Realiseren van permanent alternatief leefgebied en verblijfplaatsen

In het activiteitenplan is beschreven hoe het verlies van leefgebied van egel en verblijfplaatsen van gewone dwergvleermuis en laatvlieger permanent worden opgevangen.

  • Egel

Binnen het territorium van de egels worden alternatieve verblijfplaatsen aangeboden. In totaal worden 13 egelhuisjes gerealiseerd op 5 verschillende locaties. Deze worden ingebouwd in takkenrillen of in struweel geplaatst. Ook is er voldoende groen (gras) aanwezig en worden er fruitbomen geplaatst om de kwaliteit van de leefomgeving te verbeteren.

  • Bunzing, hermelijn en wezel

In het plangebied worden 2 marterhopen gerealiseerd die schuil- en rustplaatsen bieden aan bunzing, hermelijn en wezel.

  • Gewone dwergvleermuis en laatvlieger

Uiterlijk in maart 2022 wordt er een vleermuistoren gerealiseerd, om het verlies van verblijfsplaatsen als gevolg van de sloop van de gebouwen te compenseren. Deze vleermuistoren heeft meerdere microklimaten en is geschikt voor kleine vleermuizen als gewone dwergvleermuis en voor grote vleermuizen zoals de laatvlieger.

Uitvoeringsmaatregelen

Daarnaast zijn in het activiteitenplan uitvoeringsmaatregelen beschreven die negatieve effecten in de aanlegfase voorkomen. Deze maatregelen zorgen er onder meer voor dat buiten de kwetsbare perioden (o.a. het broedseizoen/voortplantingsperiode en de winterrust) van de dieren wordt gewerkt. Gedurende de uitvoering dient daarom rekening te worden gehouden met het volgende:

  • De takkenrillen, egelhuisjes, fruitbomen, marterhopen en vleermuistoren worden gerealiseerd in februari of de 1e helft van maart 2022.
  • De gebouwen, bomen en struwelen worden gesloopt en gekapt in de 2e helft van maart 2022 of eerder als de takkenrillen, egelhuisjes, fruitbomen, marterhopen en vleermuistoren zijn gerealiseerd.
  • De kap van bomen en struweel dient te gebeuren bij temperaturen boven de 5 °C en zonder nachtvorst
    • 1. Voordat bomen en struweel worden gekapt en gebouwen worden gesloopt controleert een ecoloog deze op broedvogels
    • 2. Stobben en bladhopen worden handmatig en voorzichtig verwijderd, zodat daarin schuilende dieren niet worden gedood of beschadigd. Dieren die niet zelfstandig wegvluchten worden voorzichtig bij de takkenrillen geplaatst buiten de invloedsfeer van de werkzaamheden.
    • 3. Het verwijderen van struweel gebeurt voorzichtig en met de hand.
    • 4. De bomen worden verwijderd na het verwijderen van het struweel.
    • 5. Egels of individuen van bunzing, hermelijn of wezel die onverhoopt bij de werkzaamheden worden aangetroffen worden voorzichtig en met de hand of een net gevangen en in een fijnmazige katten transportbox met daarin handdoeken geplaatst. Gevangen individuen worden direct verplaatst en in de egelhuisjes geplaatst aan de zuidkant van de visvijver (gebied 5 in figuur 5.1). In de egelhuisjes is stro en voer aanwezig. Na het verplaatsen worden de dieren 1 uur gemonitord om eventueel gevaarlijke situaties voor de dieren te voorkomen.
    • 6. losgelaten bij de zuidoever van de visvijver ten zuidoosten van FrieslandCampina.
  • In de nieuw te plaatsen hekken om het plangebied wordt minimaal om de 10 m een opening bij de grond gemaakt van 13 bij 13 cm
  • Bij de werkzaamheden en in de permanente situatie wordt geen verlichting gericht naar opgaand groen en de vleermuistoren. Hiermee wordt verstoring van vleermuizen door middel van licht tussen zonsondergang en zonsopkomst voorkomen.

Wettelijk belang

In dit activiteitenplan wordt aangegeven in het kader van welk wettelijk belang de ontheffing wordt aangevraagd. Ook is middels een alternatiefafweging onderbouwd dat er geen andere manier van uitvoering is die gunstiger uitpakt voor natuur en hetzelfde resultaat behaald.

De ontheffing voor zowel egel, bunzing, hermelijn, wezel als gewone dwergvleermuis en laatvlieger wordt aangevraagd; “In het belang van de volksgezondheid, de openbare veiligheid of andere dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard en met inbegrip van voor het milieu wezenlijke gunstige effecten.”

Bij het in- en uitrijden van het terrein van FrieslandCampina Balkbrug ontstaan in de huidige situatie regelmatig zeer gevaarlijk situaties op de provinciale weg N377. Door de recente ondertunneling van de N377 en het verhogen van de maximum snelheid, is het noodzakelijk om de veiligheid rondom de in- en uitritten van FrieslandCampina Balkbrug te verbeteren. Zowel de gemeente als de provincie zijn voorstanders van een nieuwe ontsluiting van het bedrijventerrein. Daarnaast speelt ook mee dat dit plan bijdraagt aan het tegengaan van ongedierte, het tegengaan van de leegstand van de boerderij en daarmee een risico op vernieling en brandstichting, en het verwijderen van asbest uit een van de te slopen gebouwen.

Alternatieven

De nieuw aan te leggen ontsluiting op het terrein van FrieslandCampina Balkbrug via de Katingerveldweg richting de Provincialeweg N377 is het beste alternatief gebleken. Dit alternatief was het beste inpasbaar binnen de huidige infrastructuur met zo min mogelijk ingrepen aan de huidige infrastructuur en omgeving (lees natuur).

Conclusie

In de werkwijze en planning voor de sloop van de boerderij wordt rekening gehouden met kwetsbare perioden van alle beschermde soorten. Door het treffen van maatregelen zijn te allen tijde voldoende geschikte verblijfplaatsen binnen het leefgebied van de lokale populatie egel, bunzing, hermelijn, wezel, gewone dwergvleermuizen en laatvlieger aanwezig. Door de werkzaamheden zoveel mogelijk uit te voeren buiten de kwetsbare periodes, worden ze zo veel mogelijk ontzien. Er is ten aanzien van de werkwijze en planning geen aanpak die gunstiger uitpakt voor de aanwezige (verblijfplaatsen van) egel, bunzing, hermelijn, wezel, gewone dwergvleermuizen en laatvlieger.

4.2 Water

Inleiding

Sinds 1 november 2003 is het wettelijk geregeld dat in alle ruimtelijke plannen een watertoets dient te worden uitgevoerd. Het doel van de Watertoets is in een vroeg stadium waterhuishoudkundige doelstellingen zichtbaar te maken en evenwichtig mee te nemen bij ruimtelijke plannen. Er wordt met name ingegaan op de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding en de beschrijving van de maatregelen die worden getroffen. In deze waterparagraaf wordt gekeken naar de volgende aspecten:

  • Hemelwater;
  • Oppervlaktewater;
  • Grondwater
  • Vuilwater/droogweerafvoer

Beleid

Europese Kaderrichtlijn Water

De Kaderrichtlijn Water (KRW) heeft tot doel om de kwaliteit van de Europese wateren in een goede toestand te brengen en te houden. Waterbeheer op het niveau van stroomgebieden is daarbij het uitgangspunt, waarbij het stroomgebiedbeheerplan een belangrijk instrument is. In 2015 heeft Nederland de tweede generatie stroomgebiedbeheerplannen naar de Europese Commissie gestuurd: voor de Rijn, de Schelde, de Maas en het Eems-Dollardestuarium. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

Nationaal Bestuursakkoord Water

Op basis van het rapport van de Commissie Waterbeheer 21e eeuw en het kabinetsstandpunt 'Anders omgaan met water' hebben het Rijk, de provincies, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de Unie van Waterschappen het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) ondertekent. Het NBW is doorgevoerd in de provinciale en regionale beleidsplannen. Relevante aspecten uit het NBW zijn:

  • Toepassen van de watertoets als procesinstrument op alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen.
  • Toepassen van de trits schoonhouden - zuiveren - schoonmaken, met als eerste insteek het voorkomen van vermenging van schoon hemelwater van dakvlakken en afvalwater en het gebruik van bijvoorbeeld een bodempassage voor hemelwater van druk bereden straatvlakken.
  • Wateropgave (de benodigde bergingscapaciteit voor het opvangen van pieken in neerslag) bepalen aan de hand van de NBW normen regionale wateroverlast. Voor stedelijk gebied geldt een norm van T=100 (neerslaggebeurtenis die statistisch berekend eens in de 100 jaar voorkomt).

Waterwet

Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. Acht bestaande wetten voor het waterbeheer in Nederland zijn vervangen door deze Waterwet en de zes verschillende vergunningen zijn opgenomen in één vergunning. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Een belangrijk doel is het klimaatadaptief en klimaatbestendig maken en wateroverlast zoveel mogelijk te beperken. Een belangrijke verandering na het in werking treden van de Waterwet is de onderverdeling in het bevoegde gezag met betrekking tot directe en indirecte lozingen. Alle indirecte lozingen vallen onder het bevoegde gezag voor de Wet Milieubeheer (gemeente en provincie). Alle directe lozingen vallen onder het gezag van de Waterwet (waterschappen voor de regionale wateren en Rijkswaterstaat voor de rijkswateren). Een Watervergunning is nodig voor:

  • Werken in, aan en in de nabijheid van oppervlaktewater (bv. leggen van kabels, verlagen maaiveld).
  • Het onttrekken/(weer) lozen van grondwater tijdens bouwwerkzaamheden.
  • Het lozen van regenwater van verhard dak- en terreinoppervlak direct of via een retentie of infiltratievoorziening in oppervlaktewater.
  • Werkzaamheden in of nabij waterkeringen.

Waterschapsbeleid

Het algemene beleid van Waterschap Drents Overijsselse Delta is verwoord in het Waterbeheerplan 2016-2021, de beleidsnota Leven met Water in Stedelijk Gebied, de Strategische Nota Rioleringsbeleid 2007, Visie Beheer en Onderhoud 2050 en het Beleidskader Recreatief Medegebruik. In 2015 is de nota ‘Water Raak!’ vastgesteld. Deze nota beschrijft de voor het waterschap gewenste situatie in bestaand en nieuw stedelijk gebied. Op watergangen van Waterschap Drents Overijsselse Delta is de keur van toepassing. In de keur is aangegeven wat wel en niet mag bij watergangen, waterkeringen en kernzones. Bijvoorbeeld regels voor bouwwerken op of langs watergangen. De genoemde beleidsdocumenten liggen ter inzage op het hoofdkantoor van Waterschap Drents Overijsselse Delta. Ook zijn deze te raadplegen op de website: www.wdodelta.nl.

Analyse

Door de uitbreiding van het FrieslandCampina terrein is de verwachting dat verharding beperkt toeneemt. In het plangebied (perceeloppervlak 4.331 m2) is op dit moment een woning gelegen met een vloeroppervlak van 418 m2. De woning is voorzien van een ruime verharde oprit en een weg naar de achterliggende schuur. Achter de woning is ook een grootdeel van het perceel verhard en bevindt zich een klein opslagterrein. Ruim 70% procent van het perceel is in de huidige situatie verhard.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00399-OW01_0008.png"

Figuur 8: Het verhard oppervlak in de bestaande situatie in het plangebied.

Bij de voorgenomen ontwikkeling, de terrein uitbreiding van FrieslandCampina, zal na de sloop van de woning een deel van het terrein weer verhard worden. Het terrein zal voor een deel verhard worden als onderdeel van de nieuwe aanrijroute/draairoute voor vrachtwagens op eigen terrein. Naar verwachting zal er niet meer dan de door het waterschap gehanteerde normering van maximaal 1500 m2 verhard oppervlak toegevoegd worden, waardoor het niet gaat om een grote ruimtelijke ontwikkeling.

Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. Binnen het bestemmingsplan bedraagt de toename van het verharde oppervlak niet meer dan 1500 m2, waardoor er geen extra waterbergingscompensatie nodig is.

Bij de afvoer van overtollig hemelwater moet het afstromend hemelwater ter plaatse in de bodem dan wel op het oppervlaktewater worden teruggebracht. Het waterschap heeft de voorkeur om het hemelwater, daar waar mogelijk, te infiltreren in de bodem via bijvoorbeeld een wadi. Binnen de voorgenomen ontwikkeling zal het regenwater van de verharding in het omliggende gras afwateren waar het in de bodem kan trekken. Waar nodig wordt er aangesloten op het bestaande afwateringssysteem van FrieslandCampina.

Daarnaast is er binnen het plangebied geen sprake van (grond)wateroverlast in de huidige situatie (volgens het Waterschap). Ook loopt het plan geen verhoogd risico op wateroverlast als gevolg van overstromingen. In het verleden is er in of rondom het plangebied geen wateroverlast of grondwateroverlast geconstateerd. De afvoer van overtollig hemelwater uit het plangebied zal niet tot wateroverlast leiden op aangrenzende percelen of het omliggende watersysteem.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00399-OW01_0009.png"

Figuur 9: Het verhard oppervlak in de nieuwe situatie

Naar verwachting kan het plan de korte procedure volgen. Het watertoetsformulier is op 17 januari 2022 ingediend bij het Waterschap Drents Overijsselse Delta ter toetsing waarbij het waterschap om een advies wordt gevraagd. Hiermee wordt de procedure in het kader van de watertoets conform de Handreiking Watertoets III doorlopen.

Conclusie

Naar verwachting is het planvoornemen wat betreft het aspect water uitvoerbaar. De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

4.3 Bodem

Aanleiding

De kwaliteit van zowel de bodem als het (grond)water, zijn van invloed op de kwaliteit van het woon- en leefklimaat. Wanneer er sprake is van verontreiniging kan dit de volksgezondheid negatief beïnvloeden. Op grond van artikel 3.1.6 lid 1 onder d van het Besluit ruimtelijke ordening is een beoordeling van de haalbaarheid verplicht. Het bodemonderzoek, en dan met name onderzoek naar de bodemkwaliteit, maakt onderdeel uit van deze afweging.

In het kader van de voorgenomen uitbreiding is in opdracht van FrieslandCampina door Advies & Ingenieursbureau Tauw in maart 2021 een verkennend bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 5). Het verkennend bodem- en asbest onderzoek is conform NEN 5740 en NEN 5707 uitgevoerd.

Resultaten

Het veldwerk voor de bodem is op 15 maart 2021 uitgevoerd en het grondwater is bemonsterd op 23 maart 2021. In combinatie met het veldwerk is een terreininspectie uitgevoerd. Het was niet mogelijk om een maaiveldinspectie conform protocol 2018 uit te voeren, slechts circa 20 % van het maaiveld kon worden geïnspecteerd vanwege de aanwezige bestrating/verharding. Op het maaiveld is geen asbestverdacht materiaal aangetroffen.

Bodem

De boven- en ondergrond zijn opgebouwd uit fijn zand. De volgende bijzonderheden zijn

waargenomen:

  • Algemene beeld zintuiglijke waarnemingen: Ter plaatse van het centraal gelegen deel van het perceel zijn in de bovengrond bijmengingen met metselpuin, baksteen en plaatselijk asfalt aangetroffen. Op het noorden en zuiden van het perceel is in de bovengrond minder bodemvreemde bijmenging aangetroffen. Op deze terreindelen is plaatselijk een lichte bijmenging met baksteen aangetroffen. In de ondergrond is geen bodemvreemde bijmenging aangetroffen. De mate waarin bodemvreemde bijmenging is aangetroffen, staat op onderstaande kaart.
  • Asbestverdacht materiaal asbestgat 11: In de bovengrond ter plaatse van monsterpunt 11 is asbestverdacht materiaal aangetroffen. Het betreft 3 stukjes asbestverdachte golfplaat met een totaalgewicht van 9 gram
  • Puinlaag asbestgat 24: In de bovengrond ter plaatse van monsterpunt 24 is onder de klinkers een puinlaag (>50 % bodemvreemd materiaal) van 20 cm aangetroffen. De puinlaag bestaat uit metselpuin en baksteen en is beoordeeld als asbestverdacht

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00399-OW01_0010.png"

Figuur 10: Overzicht van bijmengingen over het volledige bodemtraject (legenda monsterpunten; groen = geen waarneming, lichtgeel = zeer licht, geel = licht, oranje = matig, rood = sterk en paars = zeer sterk)

In de geplaatste peilbuizen zijn de pH en EC waarden gemeten. Ter plaatse van peilbuis 22 zijn licht verlaagd pH: <5,0; EC: <200 µS/cm gemeten. Hier is geen oorzaak van bekend. De troebelheid ter plaatse van peilbuis 22 is verhoogd (>10 ntu) gemeten. De verhoogde troebelheid kan leiden tot een overschatting van de gemeten concentratie aan (met name) organische parameters.

In de bovengrond op het centrale deel van het terrein is een bijmenging met (metsel)puin, baksteen en plaatselijk asfalt en asbest (monsterpunt 11) aangetroffen. Op het noorden en het zuiden van het terrein is plaatselijk een lichte bijmenging met baksteen in de bodem aangetroffen. In de bovengrond zijn gehalten aan zware metalen (lood, kwik en zink), PCB en/of PAK boven de achtergrondwaarde gemeten (zie onderstaande tabel). In de ondergrond is geen van de geanalyseerde parameters boven de achtergrondwaarde gemeten. Op basis van het Besluit bodemkwaliteit is de bovengrond indicatief beoordeeld als Altijd toepasbaar, Klasse Wonen of Klasse Industrie. De ondergrond is indicatief beoordeeld als Altijd toepasbaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00399-OW01_0011.png"

Grondwater

In het grondwater is geen van de geanalyseerde parameters boven de streefwaarde aangetoond (zie onderstaande tabel).

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00399-OW01_0012.png"

Asbest

Voor het asbest onderzoek zijn mengmonsters samengesteld op basis van de ruimtelijke verdeling en de zintuigelijke waarnemingen. Daarnaast is van de asbestverdachte afwateringszone een mengmonster samengesteld. In de metingen is de asbest fractie <0,5 mm niet gemeten boven de toetsingsnorm van 10 mg/kg d.s. De resultaten van het asbest onderzoek zijn hieronder in de tabel opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00399-OW01_0013.png"

PFAS

In de bovengrond is PFAS aangetoond in gehalten in Klasse B1, B2 en C. In de tabel hieronder zijn de indicatieve toetsingsresultaten PFAS in grond (gehalten in µg/kg d.s.) aangegeven.

Omdat PFAS is aangetoond, betekent dit dat er voor de bovengrond een beperking geldt voor de toepassing in grondwaterbeschermingsgebieden, onder oppervlaktewater (afhankelijk van toepassingssituatie) en/of onder de grondwaterstand. Op basis van de onderzoeksresultaten geldt voor de ondergrond geen toepassingsbeperking op basis van PFAS.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00399-OW01_0014.png"

Conclusie

De grond is licht verontreinigd met zware metalen, PAK en PCB, daarnaast is PFAS aangetoond. Maar op basis van de onderzoeksresultaten geldt voor de ondergrond geen toepassingsbeperking op basis van PFAS. Voor de bodem geldt dat geen van de geanalyseerde parameters boven de achtergrondwaarde zijn gemeten. Op basis van het Besluit bodemkwaliteit is de bovengrond indicatief beoordeeld als Altijd toepasbaar, Klasse Wonen of Klasse Industrie. De ondergrond is indicatief beoordeeld als Altijd toepasbaar.

Asbest is aangetoond in gehalten beneden de toetsingsnorm voor nader onderzoek. De risiconorm voor de asbestvezels in de respirabele fractie wordt ter plaatse van de afwateringszone niet overschreden.

Er is geen aanvullend bodem- en of asbestonderzoek nodig op basis van de onderzoeksresultaten.

4.4 Geluid

Inleiding

In opdracht van FrieslandCampina Balkbrug is door Advies & Ingenieursbureau Tauw een akoestisch onderzoek uitgevoerd ten behoeve van de bestemmingsplanwijziging. FrieslandCampina heeft het perceel Coevorderweg 34 aangekocht om deze gronden onder meer te gebruiken voor het realiseren van een vrachtwagenroute. De bestaande opstallen op het aangekochte terrein worden hiervoor gesloopt en er wordt verharding aangelegd.

De inrichting is gelegen op een volgens de Wet geluidhinder gezoneerd industrieterrein. Ook het nieuwe terrein zal van het geluidgezoneerde terrein deel uit gaan maken, waarbij de huidige woonbestemming wijzigt naar bedrijfsbestemming (maximaal categorie 2). FrieslandCampina is voornemend de gronden te gaan gebruiken voor het realiseren van een vrachtwagenroute. Daarnaast kan het terrein gebruikt worden voor bedrijfsactiviteiten tot maximaal categorie 2.

Dat het terrein onderdeel gaat uitmaken van het geluidgezoneerde industrieterrein betekent dat het geluid ten gevolge van het nieuwe terrein tezamen met het geluid vanaf het bestaande deel van de inrichting, gecumuleerd met het geluid van de overige bedrijven die gelegen zijn op het gezoneerde industrieterrein, niet de waarde van 50 dB(A) etmaalwaarde ter hoogte van de geluidzone mag overschrijden en tevens dient te voldoen aan de vastgestelde hogere waarden (MTG's) op de woningen binnen de geluidzone. Maatgevende woningen (op basis van de ligging ten opzichte van het nieuwe terrein) zijn:

  • Coevorderweg 22-24, rekenpunt 13, MTG waarde 55 dB(A)
  • Molenweg 10, rekenpunt 11, MTG waarde 55 dB(A) (geldt alleen voor de dagperiode aangezien dit een tandartsenpraktijk betreft)
  • Coevorderweg 3, rekenpunt 4, MTG-waarde 58 dB(A)

Ten aanzien van de maximale geluidniveaus wordt aangesloten bij de grenswaarden van de Handreiking Industrielawaai en Vergunningverlening. Hierin wordt aanbevolen achtereenvolgens 70, 65 en 60 dB(A) in de dag-, avond- en nachtperiode te hanteren als grenswaarden voor de maximale geluidniveaus te hanteren.

Resultaat

In onderstaande tabel zijn de berekende langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus bij maximale invulling volgens de planmogelijkheden voor het nieuwe terrein weergegeven in combinatie met de actuele geluidemissie van het bestaande deel van de inrichting. De resultaten zijn weergegeven op de, voor de geluidemissie vanaf het nieuwe terrein, maatgevende woningen en de hoogst belaste zonebewakingspunten en worden vergeleken met de cumulatieve bewakingswaarden en de grenswaarden uit de vigerende vergunning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00399-OW01_0015.png"

Tabel: Geprognosticeerde langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus van de gehele inrichting bij maximale planinvulling nieuwe terrein

Als deze uitkomsten worden vergeleken met de referentiesituatie (zie Bijlage 6), is te zien dat ter hoogte van de woningen Coevorderweg 22-24 een toename plaatsvindt van maximaal 3 dB(A), als uitgegaan wordt van de maximale planinvulling van het nieuwe terrein (zoals in bovenstaande tabel). De cumulatieve grenswaarde van 55 dB(A) etmaalwaarde (MTG waarde) wordt niet overschreden. Uit een zonetoets dient te blijken of na cumulatie met het geluid van overige bedrijven op het industrieterrein voldaan zal worden aan de vastgestelde MTG waarde. Wanneer dit het geval is dan mag op basis van de afgegeven hogere waarden en de goede staat van onderhoud van de woningen verwacht worden dat de gevelwering tenminste 20 dB(A) bedraagt en dat hiermee voldaan wordt aan de vereiste binnenwaarde van 35 dB(A) etmaalwaarde.

Op de overige woningen en zonbewakingspunten vindt een toename plaats van 0,1 dB tot maximaal 1,2 dB etmaalwaarde. Een toename van afgerond 1 dB zal in praktijk niet hoorbaar zijn. Uit de resultaten blijkt ook dat de cumulatieve bewakingswaarden niet worden overschreden en in vergelijking met de grenswaarden van de vigerende vergunning waar van toepassing, laat zien dat aan de grenswaarden voldaan wordt. Op basis van deze resultaten uit het onderzoek, van Advies & Ingenieursbureau Tauw, wordt verwacht dat de nieuwe situatie inpasbaar is binnen het zonebeheer en dat, ook mede gelet op de niet relevante toename van het geluid, in de toekomst voor wat betreft de langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. In hoeverre de situatie bij maximale planinvulling van het nieuwe terrein daadwerkelijk planmatig inpasbaar is binnen het (actuele) zonebeheer dient te blijken uit een zonetoets die uitgevoerd dient te worden door de zonebeheerder.

In onderstaande tabel zijn de berekende maximale geluidniveaus op de maatgevende woningen weergegeven bij gebruik van het nieuwe terrein. In Bijlage 6 zijn de resultaten in detail weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00399-OW01_0016.png"

Tabel: Geprognosticeerde maximale geluidniveaus van de gehele inrichting bij gebruik van het nieuwe terrein

Conclusie

Uit het onderzoek blijkt dat de maximale geluidniveaus voldoen aan de grenswaarden uit de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening en waar van toepassing ook aan de grenswaarden van de vigerende vergunning. Hiermee is bij volledige planinvulling sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Door de zonebeheerder dient de situatie bij maximale planinvulling van het nieuwe terrein planmatig nog te worden getoetst of het daadwerkelijk inpasbaar is binnen het (actuele) zonebeheer. Wanneer dit het geval is dan mag op basis van de afgegeven hogere waarden en de goede staat van onderhoud van de woningen (Coevorderweg 22-24 ) verwacht worden dat de gevelwering tenminste 20 dB(A) bedraagt en dat hiermee voldaan wordt aan de vereiste binnenwaarde van 35 dB(A) etmaalwaarde.

Het aspect geluid staat de uitbreiding van FrieslandCampina, die mogelijk wordt gemaakt middels dit bestemmingsplan, dan niet in de weg.

4.5 Luchtkwaliteit

Vanaf 15 november 2007 is de wetgeving op het gebied van luchtkwaliteit gewijzigd. Deze wetswijziging is sindsdien opgenomen in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen). Deze wijziging wordt ook wel kortweg de Wet Luchtkwaliteit 2007 genoemd. In artikel 5.16 van de gewijzigde Wet milieubeheer is vastgelegd onder welke voorwaarden bestuursorganen de bevoegdheden uit lid 2 mogen uitoefenen. Als aan één van de volgende voorwaarden is voldaan, vormen de luchtkwaliteitseisen geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde (grenswaarde zoals vastgelegd in titel 5.2 en bijlage 2 Wet milieubeheer);
  • een project leidt - al dan niet per saldo - niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project draagt "niet in betekenende mate" bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit, wat inhoudt dat door het project de luchtkwaliteit met minder dan 1% verslechtert;
  • een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit), of binnen een regionaal programma van maatregelen.

In de Regeling NIBM (niet in betekende mate bijdragen) is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Dit betekent dat ontwikkelingen op dit gebied zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit achterwege blijven.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling voorziet op dit moment alleen in een aanpassing van de (interne) rijroute op het terrein van FrieslandCampina. Deze uitbreiding zal niet zorgen voor extra uitstoot naar de lucht omdat het aantal verkeersbewegingen niet wijzigt door de voorgenomen ontwikkeling. Dit betekent dat de uitbreiding niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging omdat er geen sprake is van een substantiële toename van het aantal verkeersbewegingen of toename van relevante emissies vanuit de uitbreiding van het bedrijventerrein. De luchtkwaliteitsaspecten vormen daarmee geen belemmering voor het project.

4.6 Verkeer

Vanuit verkeerskundig oogpunt is sprake van een positieve ontwikkeling. Door de voorgenomen ontwikkeling kunnen de drie directe ontsluitingen op de drukke N377 worden opgeheven en kan al het verkeer van FrieslandCampina via een (bestaande) ontsluiting het bedrijventerrein Kateringerveld verlaten. De gemeente heeft aangegeven dat de interne ontsluitingsweg op Katingerveld is berekend op de hoeveelheid verkeer die er gebruik van zal gaan maken. De ontwikkeling heeft geen verkeersaantrekkende werking, het totaal aantal verkeersbewegingen van en naar FrieslandCampina verandert niet ten opzichte van de huidige situatie.

4.7 Externe veiligheid

Bij Externe Veiligheid gaat het om de risico's voor de directe omgeving in het geval dat er iets mis gaat tijdens de productie, het behandelen of het vervoer van gevaarlijke stoffen. De verbonden risico's moeten binnen de perken blijven. Hiervoor worden twee soorten risico's gehanteerd:

  • Het plaatsgebonden risico (PR) is vooral gericht op de te realiseren basisveiligheid voor burgers;
  • Het groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is vastgelegd dat voor iedere toename in het groepsrisico een verantwoordingsplicht geldt, ongeacht of er door de wijziging een norm wordt overschreden.

Voor het plaatsgebonden risico PR zijn risicocontouren (10-6) vastgesteld waarbinnen kwetsbare of beperkt kwetsbare bebouwing niet is toegestaan. Deze contouren liggen:

  • rond inrichtingen waarin opslag/verwerking van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • langs transportroutes (weg, spoor, water, buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

Gevaarlijke stoffen die worden vervoerd over de weg, het spoor, het water of per buisleiding leiden tot knelpunten voor het plaatsgebonden risico indien er langs de transportassen een 10-6 contour ligt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00399-OW01_0017.png"

Figuur 11 Kwetsbare objecten (groene icoontjes), risicovolle inrichtingen (rode icoontjes) met risicocontouren (zwarte gestreepte lijnen) en buisleidingen (rood gestreepte lijnen) in de omgeving van Coevorderweg 34 (blauwe punt).

Analyse

De risicokaart toont dat de te slopen woning niet binnen de risicocontouren van risicovolle inrichtingen ligt. Het terrein van FrieslandCampina, waar de woning aan grenst, wordt gezien als een risicovolle inrichting, maar de risicocontour valt samen met de grens van de inrichting (van het FrieslandCampina terrein). Verder zijn er geen risicovolle transportleidingen in de directe nabijheid van het plangebied.

De kwetsbare objecten die in de omgeving van het plangebied aanwezig zijn, liggen niet direct grenzend aan het plangebied. Omdat de FrieslandCampina fabriek tevens geen risicocontour kent, zal de functieverandering geen negatieve effecten hebben op de kwetsbare objecten.

Conclusie

De functieverandering zal geen negatieve effecten hebben op kwetsbare objecten in de omgeving. Daarnaast is er geen risico voor de externe veiligheid, omdat er op of rondom het plangebied geen gevaarlijke inrichtingen of transportroutes aanwezig zijn. Externe veiligheid vormt daarmee geen belemmering om het voornemen planologisch mogelijk te maken.

4.8 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Om te komen tot een verantwoorde, ruimtelijk relevante toetsing in milieuhygiënisch opzicht van bedrijfsvestigingen, wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde milieuzonering. Hieronder wordt verstaan het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende bedrijven of inrichtingen en anderzijds milieugevoelige functies als wonen en recreëren. Daarnaast is de milieuwetgeving van toepassing. Bij de milieuzonering wordt gebruik gemaakt van de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) opgestelde Lijst van Bedrijfsactiviteiten. Hierin wordt per bedrijfssoort aangegeven welke milieu-invloed (in de vorm van geur, stof, geluid en gevaar) hiervan kan uitgaan en welke afstand hierbij (minimaal) in acht genomen moet worden. Hierbij onderscheidt de VNG diverse omgevingstypen. Het achterliggende idee is dat de gevoeligheid van een gebied voor bepaalde hinder afhankelijk is van het omgevingstype. De door de VNG aangegeven afstanden hebben betrekking op een rustige woonwijk. De mate van milieuhinder bepaalt in welke van de zes milieucategorieën een bedrijfssoort is ingedeeld. Daarbij omvat categorie 1 de lichtste en categorie 6 de zwaarste vormen van bedrijvigheid. In principe is bedrijvigheid behorende tot de categorie 1 goed te mengen met de functie wonen, dit geldt in de meeste gevallen ook voor de categorie 2-bedrijven. Het is wenselijk om de bedrijvigheid in de categorie 3 te clusteren en een zonering in acht te nemen. Vanaf categorie 4 is menging met milieugevoelige functies niet mogelijk.

Analyse

FrieslandCampina is voornemens om het plangebied de bestemming bedrijventerrein met functieaanduiding specifieke vorm van bedrijf – zuivelfabriek te geven, zoals op dit moment ook opgenomen voor de kaasproductielocatie (zie hieronder in de tabel de richtafstanden). Het plangebied krijgt een milieucategorie van 4.2 'melkprodukten fabrieken' (>= 55.000 t/j), bij de aanduiding specifieke vorm van bedrijf - zuivelfabriek. Voor deze milieucategorie dient een richtafstand van 300 meter in een rustige woonwijk en 100 meter in gemengd gebied gehanteerd te worden vanuit geluidshinder. Voor geluidshinder is er echter voor het bedrijventerrein Katingerveld, waarop Friesland Campina is gelegen, een geluidszonering-industrie opgenomen. Dit betekent dat voor de bestaande geluidsgevoelige objecten binnen de geluidszone een hogere waarde is vastgesteld. Met de geplande ontwikkeling veranderd de geluidsbelasting niet en blijft de huidige geluidszone ongewijzigd. De maatgevende contour wordt dan de richtafstand voor geur, waarvoor een afstand geldt van 100 meter in een rustige woonwijk en in een gemengd gebied 50 meter. Rondom het plangebied is sprake van een gemengd gebied. De richtafstand dient gemeten te worden vanaf de grens van de bestemming die een milieubelastende functie toelaat tot de uiterste situering van de gevel van het gevoelige object, die volgens het bestemmingsplan of via vergunningvrij bouwen mogelijk is. De dichtstbij gelegen woning (Coevorderweg 24) ligt op circa 40 meter van het plangebied. Dit ligt binnen de richtafstand voor geur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00399-OW01_0018.png"

Echter wordt met de voorgenomen ontwikkeling een ontsluitingsweg en mogelijk gemaakt. Er vindt geen verdere uitbreiding van de bedrijfsactiviteiten van FrieslandCampina plaats. Dit is geborgd door geen bouwvlak op te nemen in voorliggend plan. De voorgenomen ontwikkeling veroorzaakt geen extra geurhinder ten opzichte van de huidige situatie. De afstand tussen de fabriek van FrieslandCampina en de woningen blijft ongewijzigd en bedraagt meer dan 50 meter.

Conclusie

Met de voorgenomen activiteit blijven de bedrijfs- en productieactiviteiten ongewijzigd en blijft de afstand tussen de fabriek van FrieslandCampina en de woning gelijk. Dat er geen uitbreiding van de bedrijfsactiviteiten kan plaatsvinden binnen het plangebied, wordt gebord middels voorliggend bestemmingsplan. Hiermee wordt voldaan aan de reeds geldende maatgevende richtafstanden voor geur.

Met betrekking tot geluid heeft het weghalen van de woning een positief effect voor FrieslandCampina, omdat een geluidsbelemmering wordt opgegeven. Door de sloop van de woning wordt de aanwezige beperking van de geluidsruimte voor de lange termijn opgelost.

Hoofdstuk 5 Wijze van bestemmen

5.1 Algemeen

5.1.1 Wat is een bestemmingsplan?

Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder et cetera) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft uit te oefenen. Dit houdt in dat:

  • a. de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren, en
  • b. de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (het overgangsrecht is hierbij mede van belang).

Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van ‘werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden’ (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden).

Een bestemmingsplan regelt derhalve:

  • a. het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen);

en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:

  • b. het bebouwen van de gronden;
  • c. het verrichten van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden.

Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals bijvoorbeeld de Woningwet, de Monumentenwet 1988, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet Milieubeheer en de bouwverordening zijn ook erg belangrijk voor het uitoefenen van het ruimtelijke beleid.

5.1.2 Over bestemming, dubbelbestemmen en aanduiden

Op de verbeelding wordt aangegeven welke bestemming gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemmingsvlak. Voor het op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlak gelden de gebruiksmogelijkheden zoals die in het bijhorende regel worden gegeven. Die toegekende gebruiksmogelijkheden kunnen op twee manieren nader worden ingevuld:

  • a. Via een dubbelbestemming. Een dubbelbestemming is, zoals de naam al zegt, een bestemming die óók aan de gronden wordt toegekend. Voor gronden kunnen dus meerdere bestemmingen gelden. Er geldt altijd één ‘enkel’ bestemming (dat is dé bestemming) en soms geldt er een dubbelbestemming (soms zelfs meerdere). In de regel van de dubbelbestemming wordt omschreven wat er voor de onderliggende gronden geldt aan extra bepalingen in aanvulling, of ter beperking, van de mogelijkheden van de onderliggende bestemmingen.
  • b. Via een aanduiding. Een aanduiding is een teken op de verbeelding dat betrekking heeft op een vlak op die kaart. Via een aanduiding wordt in de regels ‘iets’ geregeld. Dat ‘iets’ kan betrekking hebben op extra mogelijkheden of extra beperkingen voor het gebruik en/of de bebouwing en/of het aanleggen van werken. Aanduidingen kunnen voorkomen in een bestemmingsregel, in meerdere bestemmingsregels en kunnen ook een eigen regel hebben.

5.1.3 Hoofdstukopbouw van de regels

De regels zijn verdeeld over 4 hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels. In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2).
  • 2. Bestemmingsregels. In dit tweede hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en, eventueel, ook bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden opgenomen. Als er dubbelbestemmingen zijn worden die ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsbepalingen. Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot bouw- en/of gebruiksregels. Ten slotte zijn eventueel bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden en/of wijzigingsbevoegdheden opgenomen. Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsbepalingen ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moet worden. Alleen zo is een volledig beeld te verkrijgen van hetgeen is geregeld.
  • 3. Algemene regels. In dit hoofdstuk zijn bepalingen opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Het zijn achtereenvolgens een antidubbeltelbepaling, algemene bouwregels (zo worden de bouwwerken die afwijken van de regeling in het bestemmingsplan ‘positief’ bestemd), algemene gebruiksregels, algemene afwijkings- en wijzigingsregels en algemene procedureregels (deze laatste bepaling hangt samen met de afwijkingsregels en nadere eisen in het bestemmingsplan).
  • 4. Overgangs- en slotregels. In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk het overgangsrecht en een slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.

5.2 Dit bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

5.2.1 Bijzonderheden in dit bestemmingsplan

Voor voorliggend bestemmingsplan zijn voor de regels en de opbouw het geldend bestemmingsplan ‘Balkbrug, bedrijventerrein Katingerveld’ (vastgesteld op 5 juli 2011) gebruikt als basis. Hierbij zijn de regels voor voorliggend bestemmingsplan toegespitst op de regels die gelden voor de bestemming 'Bedrijventerrein' en die specifiek gelden voor de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - zuivelfabriek', die ook gelden in de huidige situatie voor FrieslandCampina. Het uitgangspunt is dat dezelfde regels gaan gelden voor de uitbreiding van het FrieslandCampina terrein aan de Coevorderweg 34.

Voorliggend bestemmingsplan kent de volgende bestemming: Bedrijventerrein. Het kent geen dubbelbestemmingen.

Bedrijventerrein

Binnen de bestemming 'Bedrijventerrein' zijn voor deze locatie bedrijven in maximaal milieucategorie 2 toegestaan alsmede een zuivelfabriek. In de regels wordt het bouwen van gebouwen niet mogelijk gemaakt. Er wordt ook geen bouwvlak opgenomen in de verbeelding. In de regels wordt het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, mogelijk gemaakt met maximale bouwhoogtes. Daarnaast is in de regels een minimale afstand tot de bouwperceelsgrens voor erf- terreinafscheidingen opgenomen. Dit sluit aan op de gestelde regels uit het bestemmingsplan ‘Balkbrug, bedrijventerrein Katingerveld’ (vastgesteld op 5 juli 2011).

Via de gebruiksafwijking is het mogelijk om bedrijven toe te staan die niet in de staat van bedrijfsactiviteiten voorkomt. Een wijzigingsbevoegdheid is opgenomen om bedrijven uit een hogere categorie toe te staan. Aan beide bevoegdheden zijn aanvullende voorwaarden verbonden.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Op grond van artikel 3.1.6 onder 1 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in het kader van de planologische planprocedure de economische uitvoerbaarheid van het plan te worden onderzocht. FrieslandCampina heeft de benodigde grond (de woning) voor de uitbreiding van een particulier aangekocht.

Er is bij dit plan geen sprake van een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Er hoeft daarom geen anterieure overeenkomst te worden afgesloten. Er wordt tussen de gemeente Hardenberg en FrieslandCampina wel een planschade overeenkomst afgesloten.

FrieslandCampina is eigenaar van de grond waarop de voorgenomen ontwikkeling plaats gaat vinden. Daarbij is er sprake van een uitbreiding van een bestaande inrichting, waarvan de aanlegkosten door FrieslandCampina worden gedragen. Tevens neemt FrieslandCampina de kosten op zich voor het opstellen van het bestemmingsplan, de bijbehorende onderzoeken en planschade voor rekening van de initiatiefnemer. De provincie Overijssel betaalt mee via een subsidiering van de nieuwe ontsluitingsweg voor het bedrijventerrein Katingerveld. Het kostenverhaal is hiermee anderszins verzekerd. Hiermee is de economische uitvoerbaarheid van voorliggend plan voldoende aangetoond.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan opgestart (artikel 3.8 Wro).

Gronden binnen het plangebied zijn in eigendom van FrieslandCampina zodat de uitvoering van het plan feitelijk gerealiseerd kan worden.

FrieslandCampina heeft een principeverzoek ingediend, waarop de gemeente Hardenberg heeft aangegeven medewerking te willen verlenen. Omdat de voorgenomen ontwikkeling voort komt uit de aanpassingen aan de N377 hebben de Gemeente en de Provincie aangegeven achter de voorgenomen ontwikkeling te staan.

Vooroverleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat een bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een ruimtelijk plan, daarbij overleg pleegt met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van Rijk en provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Hiervoor zal het concept ontwerpbestemmingsplan aan de gebruikelijke overlegpartners van de gemeente verzonden worden. PM

Vaststellingsprocedure

Nadat alle vooroverlegreacties bekend zijn, wordt een ontwerp bestemmingsplan opgesteld. Dit ontwerp bestemmingsplan is ter inzage gelegd. Het ontwerpbestemmingsplan is op @@@ gepubliceerd in het Gemeenteblad van de gemeente Hardenberg in de Staatscourant. In de periode @@ tot en met @@ heeft het ontwerp bestemmingsplan ter voldoening aan artikel 3.8. van de Wet op de ruimtelijke ordening voor een ieder ter inzage gelegen. Daarnaast is het ontwerp digitaal raadpleegbaar geweest via www.ruimtelijkeplannen.nl.

Beroep

Na vaststelling wordt het bestemmingsplan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kan tegen het vaststellingsbesluit beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.