direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Dedemsvaart, Julianastraat 114-116 Dedemsvaart
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0160.0000BP00371-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op de locatie Julianastraat 114-116 in Dedemsvaart, gelegen in de gemeente Hardenberg. Op deze locatie bevindt zich momenteel een braakliggend onbebouwd terrein, hetgeen in gebruik is als parkeerplaats van een nabijgelegen restaurant.

Initiatiefnemer is voornemens om dit terrein te herontwikkelen met woningbouw. Het voornemen is om ter plaatse drie aaneengebouwde woongebouwen met daarin totaal acht appartementen te realiseren, verdeeld over vier bouwlagen. Het gaat om drie appartementengebouwen, waarbij het meest westelijk gebouw bestaat uit drie bouwlagen en het naastgelegen (noordelijke) gebouw bestaat uit vier bouwlagen. Het meest zuidelijke gebouw bestaat eveneens uit drie bouwlagen. Achter de gebouwen is er ruimte voor bergingen en tuinen. De appartementen komen verspreid over alle bouwlagen. In het noordelijk gebouw zal op de begane grond (op de hoek van de Langewijk/Julianastraat) een commerciële ruimte worden gerealiseerd.

Het voornemen is op basis van het geldende bestemmingsplan “Dedemsvaart-Centrum, Julianastraat 114-116 te Dedemsvaart ” niet mogelijk. De voorgenomen ontwikkelingen zijn niet in overeenstemming met de bouw- en gebruiksregels van dit bestemmingsplan. De gemeente Hardenberg is bereid medewerking te verlenen aan de gewenste ontwikkeling. Om het voornemen te kunnen realiseren, is het noodzakelijk om de gebruiksmogelijkheden van het perceel te verruimen. Een herziening van het bestemmingsplan is dan ook noodzakelijk om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken.

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in gewenste juridisch planologische kaders. In deze toelichting wordt aangetoond dat het voornemen in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening en vanuit ruimtelijk en planologische oogpunt verantwoord is.

1.2 Ligging van het plangebied

Het plangebied ligt op de hoek van de Langewijk en de Julianastraat, in het centrum van de kern Dedemsvaart. De indicatieve ligging van het plangebied ten opzichte van Dedemsvaart en de directe omgeving wordt met rode ster en rode omlijning weergegeven in de afbeeldingen 1.1 en 1.2. Voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de verbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00371-VG01_0001.png"  
Afbeelding 1.1: Ligging van het plangebied ten opzichte van Dedemsvaart (Bron: Arcgis)  
afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00371-VG01_0002.png"  
Afbeelding 1.2 Ligging van het plangebied ten opzichte van de directe omgeving (Bron: Arcgis)  

1.3 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan ''Dedemsvaart, Julianastraat 114-116 Dedemsvaart” bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (tek.nr NL.IMRO.0160.0000BP00371-VG01) en een renvooi;
  • regels (met bijbehorende bijlagen).

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting met de bijbehorende bijlagen geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

1.4 Huidig planologisch regime

1.4.1 Algemeen

Het plangebied ligt binnen de begrenzing van het bestemmingsplan "Dedemsvaart-Centrum, Julianastraat 114-116 te Dedemsvaart ". Dit bestemmingsplan is door de gemeenteraad van Hardenberg vastgesteld op 2 juli 2013. Daarnaast ligt het plangebied binnen bestemmingsplan 'Facetherziening parkeren Hardenberg', welke op 17 juli 2018 door de gemeenteraad van Hardenberg is vastgesteld. In afbeelding 1.3 is de verbeelding van het geldende bestemmingsplan weergegeven. Het rode kader geeft de gronden die onderdeel uitmaken van het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00371-VG01_0003.png"  
Afbeelding 1.3: Uitsnede geldende bestemmingsplan"Dedemsvaart-Centrum, Julianastraat 114-116 te Dedemsvaart " (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl)  
1.4.2 Bestemmingen

Het plangebied heeft op basis van het bestemmingsplan de bestemming 'Centrum-Horeca'. Het plangebied is gedeeltelijk voorzien van een bouwvlak. Daarnaast zijn er enkele maatvoeringsaanduidingen inzake 'maximum bouwhoogte' aanwezig.

De voor ‘Centrum - Horeca’ aangewezen gronden zijn bestemd voor een horecavoorziening met de daarbij behorende gebouwen ten behoeve van een hotel en restaurant.

Verder zijn appartementen toegestaan op 2e bouwlaag ter plaatse van de nadere aanduiding ‘wonen’ met daaraan ondergeschikt openbare nutsvoorzieningen; met de daarbij behorende tuinen, terras, (ont)sluitingswegen, groenvoorzieningen, water ten behoeve van wateraanvoer en -afvoer, waterberging en sierwater, erven en terreinen, parkeervoorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.4.3 Strijdigheid

Het voornemen om ter plaatse drie aaneengebouwde appartementengebouwen, met daarin ruimte voor in totaal acht appartementen en één commerciële ruimte is ter plaatse van het plangebied niet toegestaan aangezien de gewenste en noodzakelijke bouw- en gebruiksmogelijkheden ontbreken. Wonen is namelijk uitsluitend toegestaan op de verdieping. Daarnaast is een commerciële ruimte momenteel niet mogelijk. Tot slot is het voornemen niet passend binnen het huidige bouwvlak en de maximum toegestane bouwhoogte.

Ten gevolge hiervan is een bestemmingsplanherziening nodig. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in het gewenste juridisch-planologisch kader op basis waarvan de voorgenomen ontwikkeling mogelijk kan worden gemaakt.

1.4.4 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een weergave van de huidige situatie en de gewenste situatie gegeven. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, provincie Overijssel en de gemeente Hardenberg beschreven. In hoofdstuk 4 passeren alle relevante milieuthema's de revue. Hoofdstuk 5 gaat in op de wateraspecten. In de hoofdstukken 6 en 7 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de economische uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 8 gaat in op het vooroverleg en de inspraak.

Hoofdstuk 2 De huidige en gewenste situatie

2.1 Huidige situatie

2.1.1 Plangebied

Het plangebied ligt op de hoek van de Langewijk en de Julianastraat, aan de noordzijde van het centrum van Dedemsvaart. De functionele structuur van de directe omgeving van het plangebied kenmerkt zich vooral door horeca- en detailhandel voorzieningen, woningen aan de zijde van de Langewijk en centrumvoorzieningen aan de zijde van de Julianastraat. In het verleden stond op het perceel een pand welke in gebruik was als zijnde een café-restaurant en een snackbar. Dit pand is in 2007 afgebrand en daarna gesloopt. Sindsdien is het terrein in gebruik als parkeerterrein voor een naastgelegen horecavoorziening.

Het plangebied wordt ten noorden begrensd door infrastructuur van de Langewijk. Aan de oostzijde wordt het plangebied begrensd door woningen en centrumvoorzieningen welke zijn gesitueerd aan de infrastructuur van de Julianastraat. Ten zuiden bevinden zich eveneens woningen en centrumvoorzieningen. Ten westen van het plangebied bevindt zich een woning met bijbehorende tuin. Het plangebied is in de huidige situatie onbebouwd. In afbeelding 2.1 is een luchtfoto van het plangebied en de directe omgeving weergegeven. Het plangebied is met rode lijn aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00371-VG01_0004.png"  
Afbeelding 2.1: Luchtfoto huidige situatie plangebied (Bron: Provincie Overijssel)  

2.2 Gewenste situatie

2.2.1 Stedenbouwkundige opzet

Voor de voorgenomen ontwikkeling is reeds een bouwplan in concept uitgewerkt. Het bouwplan voorziet in drie aaneengebouwde appartementengebouwen, met daarin ruimte voor in totaal acht appartementen. Het meest westelijk gebouw bestaat uit drie bouwlagen, het naastgelegen (noordelijke) gebouw bestaat uit vier bouwlagen. Het meest zuidelijke gebouw bestaat uit twee bouwlagen. Achter de gebouwen is er ruimte voor bergingen en tuinen. De appartementen komen verspreid over alle bouwlagen. Enkel in het noordelijk gebouw zal op de begane grond geen appartement komen, maar een commerciële ruimte (dit zal echter geen detailhandel betreffen).

In afbeelding 2.2 is een beeld van de gewenste situatie vanaf het kruispunt Langewijk/Julianastraat weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00371-VG01_0005.png"  
Afbeelding 2.2: Gewenste situatie (Bron: Dedem Architectuur)  
2.2.2 Indeling en architectuur

Het hoofdgebouw zal in dit bestemmingsplan binnen een bouwvlak worden geplaatst. De bouwhoogte zal maximaal 16 meter bedragen en er zullen maximaal 8 appartementen worden gerealiseerd. Het ontwerp bestaat uit drie aaneengebouwde woongebouwen, een en ander met bijbehorende voorzieningen zoals bergingen, parkeerplaatsen, een terreinontsluiting, groenvoorzieningen en terrassen en balkons. De entree van het woongebouw wordt aan de zijde van de Julianastraat gerealiseerd en is tevens via de parkeervoorzieningen aan de westzijde bereikbaar. De parkeervoorziening wordt voorzien van een groene inpassing. In afbeelding 2.3 is de gewenste indeling van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00371-VG01_0006.png"  
Afbeelding 2.3: Indeling plangebied (Bron: Dedem Architectuur)  

2.3 Verkeer en parkeren

2.3.1 Algemeen

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de effecten op de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie die ontstaat door de nieuwe ontwikkeling.

De gemeente beschikt over een eigen parkeernota. Hierbij is aansluiting gezocht bij de landelijke parkeerkencijfers op basis van de publicatie 'Toekomstbestendig parkeren (december 2018)' van het CROW. Wat betreft de functies wordt aansluiting gezocht bij de functies zoals genoemd in deze CROW-publicatie. De parkeernormen in CROW-publicatie 381 Toekomstbestendig parkeren bestaan uit een minimum- en maximumwaarde. In de gemeente is vanuit de duurzaamheidsgedachte de minimale parkeernorm voor auto's voldoende. Aangezien voor parkeren het minimum wordt gehanteerd, zal ook voor de verkeersgeneratie het minimum worden gehanteerd. Wanneer men er immers vanuit gaat dat er in de toekomst minder gebruik van de auto zal worden gemaakt, zal dit ook gevolgen hebben voor de verkeersgeneratie: deze zal ook afnemen.

De gemeente Hardenberg heeft een eigen Parkeernormennota.Om schijnnauwkeurigheid te voorkomen is in de Parkeernormennota uitgegaan van één stedelijkheidsgraad, te weten weinig stedelijk gebied voor de gehele gemeente.

De verschillen in inrichting en bebouwing in de gemeente zijn redelijk groot waardoor het zinvol is om onderscheid te maken naar gebiedskenmerken, te weten centrum, schil/overloopgebied, rest bebouwde kom en buitengebied. In de Parkeernormennota is de gebiedsindeling opgenomen.

Op basis van vorenstaande ontstaat dan het volgende beeld met betrekking tot het planinitiatief:

  • Functie: Koop, etage, midden/goedkoop (CROW);
  • Verstedelijkingsgraad: weinig stedelijk (Parkeernormennota);
  • Gebiedskenmerk: Centrum (Parkeernormennota).
  • Woningtype: Huur, appartement, midden/goedkoop (8 appartementen).
2.3.2 Parkeren

Uitgaande van de genoemde uitgangspunten geldt voor de ontwikkeling de volgende parkeerbehoefte:

Woningtype   Aantal   Parkeernorm per woning (minimumnorm CROW)   Totaal  
Huur, appartement, midden/goedkoop   8   1    
Totaal       8  

In het planinitiatief worden 8 appartementen gerealiseerd. Met een parkeernorm van 1,0 per woningen, dienen er afgerond 8 parkeerplaatsen gerealiseerd te worden. Binnen het plangebied worden 8 parkeerplaatsen gerealiseerd. Ieder appartement krijgt een eigen parkeerplaats. Tevens wordt opgemerkt dat in de nabijheid van het plangebied (overzijde van de omliggende straten) eveneens voldoende parkeergelegenheden gesitueerd zijn, ondermeer voor bezoekersparkeren.

Commerciële ruimte begane grond

Ten aanzien van de te realiseren commerciële ruimte wordt opgemerkt dat dit een centrumvoorziening betreft, in een bestaande winkelstraat. Het personeel van deze commerciële ruimte zal parkeren in de nabijheid van het plangebied aan de Langewijk 362 te Dedemsvaart. Hier zijn 5 parkeerplaatsen exclusief en gereserveerd beschikbaar. Daarnaast wordt verwacht dat de bezoekers van deze commerciële ruimte reeds geparkeerd hebben op de parkeerplaatsen voor het centrum, aangezien verwacht wordt dat bezoekers winkelend publiek betreft.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het aspect 'parkeren' geen belemmering oplevert voor het voorliggende planinitiatief.

2.3.3 Verkeersgeneratie

In voorliggend bestemmingsplan worden 8 appartementen en een commerciële ruimte op de begane grond toegestaan. Feitelijk gezien is er dan ook sprake van een toename van verkeersgeneratie ten opzichte van het bestaande bestemmingsplan.

Het betreft echter een geringe toename van verkeersbewegingen, waarbij de omliggende infrastructuur deze toename eenvoudig kan verwerken. Voorgenomen ontwikkeling zal de capaciteit van de aansluitende wegen en omliggende wegenstructuur en de verkeersveiligheid dan ook niet op onevenredige wijze aantasten. De omliggende wegenstructuur is berekend op het afwikkelen van de toekomstige verkeersbewegingen. De gewenste ontwikkeling vormt geen aanleiding tot infrastructurele wijzigingen. Het plangebied blijft ontsloten op de Langewijk.

Geconcludeerd wordt dat het aspect 'verkeersgeneratie' geen belemmering oplevert voor voorliggend voornemen.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
3.1.1.1 Algemeen

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

3.1.1.2 Rijksdoelen en regionale opgaven

In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder ander ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
  • Het formuleren van een integrale strategie voor het totale revierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma's zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) NNN, inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.

3.1.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de SVIR is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Op 1 juli 2017 is de Ladder in het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Aanleiding voor de wijziging waren de in de praktijk gesignaleerde knelpunten bij de uitvoering van de Ladder en de wens om te komen tot een vereenvoudigd en geoptimaliseerd instrument.

Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.

Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'. In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:

bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.´

Bij het beschrijven van de behoefte dient te worden uitgegaan van het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).

3.1.2 Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten van het rijksbeleid

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte laat zich niet specifiek uit over dergelijke lokale ontwikkelingen. De voorgenomen ontwikkeling raakt geen rijksbelangen als opgenomen in de structuurvisie.

Wat betreft de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' wordt opgemerkt dat toetsing noodzakelijk is bij 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen' (3.1.6 Bro). Er zijn inmiddels meerdere gerechtelijke uitspraken geweest over deze begripsdefinitie.

Is er sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling?

Er is geen ondergrens bepaald voor wat een 'stedelijke ontwikkeling' is. Op basis van jurisprudentie blijkt dat de vraag of sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van die ontwikkeling, in relatie tot de omgeving. Voor wonen geldt, dat voor woningbouwlocaties vanaf twaalf woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling die Ladderplichtig is.

  • a. 11 woningen geen nieuwe stedelijke ontwikkeling (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921)
  • b. 12 woningen wel een nieuwe stedelijke ontwikkeling (ABRvS 25 maart 2015; ECLI:NL:RVS:2015:953).

Voorliggend bestemmingsplan betreft het realiseren van 8 appartementen. Gelet op bovengenoemde jurisprudentie is hiermee geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling en kan een toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking achterwege blijven. Wel dient de behoefte onderbouwd te worden. Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 3.3.2. Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid. Daarnaast wordt er een commerciële ruimte mogelijk gemaakt, hetgeen een een functiewijziging betreft ten opzichte van de bestaande situatie. Indien deze ontwikkeling naar aard en omvang wordt beoordeeld kan redelijkerwijs worden gesteld dat deze functiewijziging van dusdanige aard is dat er geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling.

Conclusie ladder van duurzame verstedelijking

Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd dat de gewenste ontwikkeling in overeenstemming is met de ladder van duurzame verstedelijking.

3.1.3 Conclusie toetsing aan het rijksbeleid

Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

Het provinciaal beleid is verwoord in tal van plannen. Het belangrijkste plan betreft de Omgevingsvisie Overijssel en de daarbij behorende Omgevingsverordening Overijssel.

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie is een integrale visie waarin de beleidsambities en doelstellingen staan die van provinciaal belang zijn voor de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Overijssel. Het uitgangspunt is gericht op het jaar 2030. De visie biedt kaders in de vorm van ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. Daarbinnen krijgen gemeenten, waterschappen, maatschappelijke organisaties en andere initiatiefnemers mogelijkheden om ruimtelijke ontwikkelingen te realiseren.

De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat, zijn verwerkt in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema's. Deze beleidsthema's worden benaderd vanuit de overkoepelende rode draden duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit.

  • Duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte van de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien.
  • Ruimtelijke kwaliteit is datgene wat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is. Ruimtelijke kwaliteit gaan vooral over 'goed': mooi, functioneel en toekomstbestendig.
  • Sociale kwaliteit gaat over het welzijn of 'goed voelen' van de mens. In de omgevingsvisie gaat het over het welzijn van de mens in relatie tot de fysieke leefomgeving.
3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • Of - generieke beleidskeuzes;
  • Waar - ontwikkelingsperspectieven;
  • Hoe - gebiedskenmerken.

Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

3.2.3.1 Of- generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een maatschappelijke opgave. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Andere generieke beleidskeuzes betreffen het voorkomen van overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantoorlocaties.

Ook wordt in deze fase de zogenaamde Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking gehanteerd. Deze Overijsselse ladder geeft een nadere invulling aan de vraag hoe de behoefte moet worden bepaald, zowel in de stedelijke als in de groene omgeving, en op welke wijze de regionale afstemming vorm gegeven moet worden. Integraliteit, toekomstbestendigheid, concentratiebeleid, (boven)regionale afstemming en zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik zijn beleidskeuzes die invulling geven aan de Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking.

Voor specifieke gebieden in Overijssel geldt dat niet alle initiatieven mogelijk zijn. Dit heeft te maken met zwaarwegende publieke belangen, gebiedsspecifieke beleidskeuzes om de zwaarwegende publieke belangen te borgen, zijn: reservering voor waterveiligheid en beperking wateroverlast, drinkwater/grondwaterbeschermingsgebieden, het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS)), de Nationale Landschappen en het provinciaal routenetwerk transport gevaarlijke stoffen.

3.2.3.2 Waar- ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

De ontwikkelperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.

3.2.3.3 Hoe- gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden. Afbeelding 3.1 geeft dit schematisch weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00371-VG01_0007.png"  
Afbeelding 3.1 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)  
3.2.4 Toetsing van het initiatief aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

3.2.4.1 Of - generieke beleidskeuzes

Bij de afweging in de eerste fase “generieke beleidskeuzes” zijn met name artikel 2.1.3 en artikel 2.2.2 van de Omgevingsverordening Overijssel van belang. Op de artikelen wordt hierna nader ingegaan.

Artikel 2.1.3: Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de groene omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
  • dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.

In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip “groene omgeving” nader gedefinieerd als: de gronden die niet vallen onder bestaand bebouwd gebied.

In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip “bestaand bebouwd gebied” nader gedefinieerd als: de gronden binnen steden en dorpen die benut kunnen worden voor stedelijke functies op grond van geldende bestemmingsplannen en op grond van voorontwerp-bestemmingsplannen voor zover de provinciale diensten daarover schriftelijk een positief advies hebben uitgebracht in het kader van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening Overijssel

De ontwikkeling betreft een binnenstedelijke ontwikkeling die voldoet aan de uitgangspunten van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik. Het plangebied ligt binnen de kern Dedemsvaart in de gemeente Hardenberg. Op basis van het geldend bestemmingsplan hebben de gronden in het plangebied een centrum/horecabestemming. Daarnaast is het plangebied ook op basis van het ter plekke geldende ontwikkelingsperspectief en het ter plekke geldende gebiedskenmerk van de ‘Stedelijke laag’ aangemerkt als bestaand bebouwd gebied. De ontwikkeling is daarmee in overeenstemming met het principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik. In verband hiermee is het voorliggende uitwerkingsplan in overeenstemming met artikel 2.1.3 uit de Omgevingsverordening Overijssel.

Artikel 2.2.2 Realisatie nieuwe woningen

  • 1. Bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wabo, voorzien uitsluitend in de mogelijkheid tot het realiseren van nieuwe woningen als de behoefte daaraan is aangetoond door middel van actueel onderzoek woningbouw.
  • 2. De behoefte aan nieuwe woningen zoals bedoeld in lid 1 wordt in ieder geval geacht te zijn aangetoond als realisatie daarvan past binnen de geldende woonafspraken zoals die zijn gemaakt tussen gemeente en provincie op basis van regionale afstemming.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.2.2 van de Omgevingsvisie Overijssel

De voorliggende ontwikkeling betreft het bouwen van 8 appartementen en het realiseren van een commerciële ruimte op de begane grond. De locatie is zorgvuldig afgewogen en ligt direct in het bestaand bebouwd gebied van het centrum van Dedemsvaart. De woningen geven invulling aan de concrete de kwalitatieve woningbehoefte in Dedemsvaart, waarbij sprake is van een kwalitatieve en kwantitatieve behoefte naar de appartementen.

Geconcludeerd wordt dat het voorliggende bestemmingsplan in overeenstemming is met artikel 2.2.2 uit de Omgevingsverordening Overijssel.

Artikel 2.4.2 Kernwinkelgebieden

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in nieuwe detailhandelsvestigingen binnen of direct aansluitend aan bestaande kernwinkelgebieden.

Het van belang zijnde begrip in het kader van artikel 2.4.2 is hierna opgenomen:

  • Kernwinkelgebieden: de delen van binnensteden en dorpscentra waar detailhandelsvestigingen geconcentreerd zijn en wijkwinkelcentra.

Op basis van de Detailhandelstructuurvisie ligt het plangebied in het aanloopgebied richting het kernwinkelgebied van Dedemsvaart. In afbeelding 3.2 is dit weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00371-VG01_0008.png"  
Afbeelding 3.2 Uitsnede kernwinkelgebied Dedemsvaart (Bron: Gemeente Hardenberg)  

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.4.2 van de Omgevingsverordening Overijssel

De in het voorliggende bestemmingsplan besloten ontwikkeling voorziet in het toevoegen van een enkele nieuwe commerciële ruimte, binnen een nieuw te realiseren wooncomplex. Daarnaast ligt het plangebied in het aanloopgebied van het het kernwinkelgebied van de kern Dedemsvaart. Dit betreffen straten (zoals de Julianastraat) in het centrumgebied die direct aantakken op het kernwinkelgebied. In een aanloopgebied kan zakelijke dienstverlening, ambacht, cultuur, zorg en wonen hier domineren. Gelet op het vorenstaande (commercïele ruimte voor zakelijke dienstverlening en voor het overige wonen) wordt voldaan aan artikel 2.4.2 van de Omgevingsverordening Overijssel.

3.2.4.2 Waar - Ontwikkelingsperspectieven

In dit geval zijn de ontwikkelingsperspectieven voor de Groene Omgeving van belang. In de Groene Omgeving gaat het hoofdzakelijk om: behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap, het realiseren van een samenhangend netwerk van gebieden met natuur- en waterkwaliteit, ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw, het toerisme en andere economische dragers, realisatie van waterkwaliteitsdoelen, het duurzaam beheer van drinkwatervoorraden én het opwekken van hernieuwbare energie. In de Groene Omgeving onderscheidt de provincie de volgende drie ontwikkelingsperspectieven:

  • de zone Ondernemen met Natuur en Water (ONW);
  • agrarisch ondernemen in het grootschalige landschap;
  • wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap.

Het plangebied kent op basis van de ontwikkelingsperspectievenkaart van de provincie Overijssel het ontwikkelingsperspectief 'woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken'. In afbeelding 3.3 is een uitsnede van de perspectievenkaart behorende bij de Omgevingsvisie opgenomen waarbij het plangebied met rode lijn is weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00371-VG01_0009.png"  
Afbeelding 3.3: Uitsnede ontwikkelingsperspectievenkaart Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)  

'Wonen en werken buiten de stedelijke netwerken'

De steden en dorpen buiten de stedelijke netwerken mogen altijd bouwen voor de lokale behoefte aan wonen, werken en voorzieningen, inclusief lokaal gewortelde bedrijvigheid, mits onderbouwd en regionaal afgestemd. Herstructurering en transformatie van de woon-, werk-, voorzieningen- en mixmilieus moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. Herstructurering en transformatie bieden kansen om te anticiperen op klimaatverandering (bijvoorbeeld door ruimte voor groen, natuur en water te reserveren). Van belang is de stedelijke ontwikkeling altijd af te stemmen op de kenmerken van het watersysteem, bijvoorbeeld in laaggelegen gebieden bij bouw- en evacuatieplannen rekening houden met risico’s op overstroming of wateroverlast. Herstructurering en transformatie kunnen ook bijdragen aan de energietransitie (door het nemen van energie-efficiënte maatregelen en/of het opwekken van duurzame energie door bijvoorbeeld het aanwezige dakoppervlak te benutten).


Toetsing van het initiatief aan het 'Ontwikkelingsperspectief'

Binnen gebieden met het ontwikkelingsperspectief 'Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken' is ruimte voor herstructurering, inbreiding en transformatie. In voorliggend geval wordt een braakliggend stuk terrein herontwikkeld ten behoeve van woningbouw en een commerciële ruimte. Door de ontwikkeling wordt binnen het bestaand stedelijk gebied voorzien in een deel van de woningbehoefte van de kern Dedemsvaart. Het voornemen sluit goed aan op de ambities binnen het perspectief en sluit qua ontwerp goed aan op de stedenbouwkundige en functionele structuur van de omgeving.

Geconcludeerd wordt het initiatief in overeenstemming is met het ter plaatse geldende ontwikkelingsperspectief.

3.2.4.3 Hoe - Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. De “Natuurlijke laag”, "Laag van het agrarisch cultuurlandschap" en "Laag van beleving" wordt in dit geval buiten beschouwing gelaten omdat er op het plangebied geen kenmerken vanuit deze specifieke lagen van toepassing zijn.

1. De “Stedelijke Laag”

De stedelijke laag is de laag van de steden, dorpen, verspreide bebouwing, wegen, spoorwegen en waterwegen. Het gaat in deze laag om de dynamiek van de steden en de grote infrastructurele verbindingen, maar ook om de rust van de dorpen en de landelijke wegen en paden. De ruimtelijke kwaliteitsambities in de stedelijke laag zijn:

  • Brede waaier aan woon-, werk- en mixmilieus: elk buurtschap, dorp en stad zijn eigen kleur
  • Contrast tussen dynamische en luwe gebieden versterken door het infrastructuurnetwerk

Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart de 'Stedelijke laag' aangeduid met het gebiedstype 'Bebouwingsschil 1900 - 1955 ', zoals in afbeelding 3.4 is te zien. Het plangebied is met rode lijn weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00371-VG01_0010.png"  
Afbeelding 3.4 De 'Stedelijke laag' (Bron: Provincie Overijssel)  

'Bebouwingsschil 1900-1955 '

De bebouwingsschil 1900-1955 bestaat uit gemengde stadwijken en woonwijken direct aansluitend op de historische centra en binnensteden. Op sommige plaatsen liggen (voormalige) grootschalige fabriekscomplexen direct aansluitend aan woonwijken. Deze stadswijken kennen een gesloten, compacte vorm (bouwblokken) en zijn veelal opdeelbaar in wijken met eigen karakter. De wijken worden van elkaar gescheiden door doorgaande lanen, singels en stadsstraten. Als herstructurering, inbreiding en toevoeging van bebouwing plaats vinden in de individueel ontwikkelde stadswijken van de bebouwingsschil 1900 - 1955, dan dragen deze bij aan behoud, versterking en vernieuwing van de individuele bebouwing met een eigen karakter en uitstraling. Ontwikkelingen voegen zich in maat, schaal en ritme naar de omliggende bebouwing.

Toetsing van het initiatief aan de Stedelijke laag”

Met de ontwikkeling van de nieuwe woning wordt rekening gehouden met het bebouwingskarakter van de omgeving. Bij de ontwikkeling van het bouwplan is onder andere rekening gehouden met aspecten als wonen in het centrum, commercie op de begane grond, bereikbaarheid, beleefbaarheid en de nieuwe bebouwing gaat op in het huidige straatbeeld. De ontwikkeling is in overeenstemming met het gestelde in de 'Stedelijke laag'.

3.2.5 Conclusie toetsing aan het provinciaal beleid

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het provinciaal ruimtelijk beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Toekomstvisie gemeente Hardenberg 2013-2023
3.3.1.1 Algemeen

De toekomstvisie voor de gemeente Hardenberg is vastgesteld door de gemeenteraad van Hardenberg op 23 april 2013. Dit plan kent drie doelstellingen:

  • samenhang in diverse gemeentelijke beleidsvelden ondersteunen;
  • een helder profiel naar buiten toe creëren;
  • strategische politieke keuzes maken.

Het resultaat is een visie met strategische keuzes die een duidelijke ontwikkelingsrichting geeft. De toekomstvisie is een levend document dat de gemeente geregeld zal bijstellen om in te kunnen spelen op nieuwe kansen en mogelijkheden. Het biedt houvast voor de langetermijnkoers van de gemeente. In de toekomstvisie worden drie programmalijnen gehanteerd: wonen, werken en welzijn. In dit geval is de programmalijn 'wonen' van toepassing.

3.3.1.2 Programmalijn 1: Wonen

Om vitale kernen te houden, acht de gemeente Hardenberg het nodig dat alle leeftijdsgroepen kunnen blijven wonen. Vanwege demografische ontwikkelingen (kleinere huishoudens, vergrijzing) moet er anders gebouwd worden. Daarnaast zijn extra starterswoningen nodig. De gemeente wil naar behoefte bouwen, waarbij het zwaartepunt ligt op de kernen Hardenberg en Dedemsvaart.

In de kleine kernen geldt dat qua woningbouw rekening wordt gehouden met de behoefte, waarbij de bouw mogelijk kan bijdragen tot de instandhouding van voorzieningen. De gemeente zal hier niet voor alle behoeftes woningen mogelijk maken, de groei van het aantal woningen moet in de centrale kernen plaatsvinden. In de kleine kernen zal bebouwing bij voorkeur binnen de bestaande kom via inbreiding plaatsvinden.

3.3.1.3 Programmalijn 2 : werken

De gemeente concentreert bedrijfsruimte en voorzieningen in Hardenberg en Dedemsvaart. In de kleinere kernen is binnen bestaande bebouwing ondernemerszin mogelijk. De gemeente koestert de bestaande bedrijvigheid en starters en stimuleert de zorgsector en recreatie en toerisme als visitekaartje van de gemeente.

3.3.1.4 Toetsing van het initiatief aan de 'Toekomstvisie gemeente Hardenberg 2013-2023'

Met dit initiatief wordt aangesloten bij het uitgangspunt van de gemeente dat particulier initiatief de leidraad moet zijn. Het plan komt vanuit initiatiefnemer, waarbij de gemeente in dit geval een faciliterende rol speelt. De appartementen worden voor de lokale behoefte gebouwd en zijn hoofdzakelijk bedoeld voor ouderen als zijnde levensloop bestendige appartementen. De commerciële ruimte is een waardevolle toevoeging aan het centrum- en winkelgebied in Dedemsvaart en maakt nieuwe ondernemerszin mogelijk.

Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling in overeenstemming is met de toekomstvisie.

3.3.2 Programma Wonen Hardenberg 2019-2025
3.3.2.1 Algemeen

Het Programma Wonen Hardenberg 2019-2025 is op 26 maart 2019 door de gemeenteraad van Hardenberg vastgesteld. Het programma legt de woonambities voor de langere termijn vast, maar voorziet daarnaast in concrete maatregelen voor de eerstvolgende twee jaar.

3.3.2.2 Ambitie: rust en ruimte, met oog voor elkaar ook in de toekomst

In de gemeente Hardenberg is het al jaren goed wonen, werken en leven. Door de ligging in het groene Vechtdal en de vele aantrekkelijke kleine kernen ervaren inwoners en bezoekers de rust, ruimte en veiligheid die de gemeente Hardenberg kenmerkt. Tegelijkertijd zijn er met Hardenberg en Dedemsvaart twee stedelijke kernen waar de werkgelegenheid zich concentreert en alle voorzieningen te vinden zijn.

Demografen verwachten dat het aantal inwoners en huishoudens van de gemeente Hardenberg het komende decennium zal blijven groeien. In tegenstelling tot de situatie in de meeste andere Nederlandse plattelandsgemeenten is nieuwbouw noodzakelijk om aan de lokale woningvraag te kunnen voldoen. Volgens de prognoses is er in de gemeente Hardenberg de komende tien jaar behoefte aan ruim 1.600 nieuwe woningen. Natuurlijk zijn er wel verschillen tussen de diverse kernen. Zo zijn ‘steden’ Hardenberg en Dedemsvaart in trek als woonlocatie, ook voor huishoudens van buiten onze gemeente en zijn de dorpen en buurtschappen vooral gewild bij de lokale bevolking en rustzoekers van buitenaf.

De afgelopen jaren is, mede door de ladder voor duurzame verstedelijking, sterk ingezet op woningbouw op locaties binnen bestaand stedelijk gebied. Het bouwen van woningen op inbreidingslocaties is een goed streven, als dat betekent dat de kwaliteit van het gebied en de woonkwaliteit daarmee vergroot wordt.

3.3.2.3 Speerpunten voor kernen: hoofdkernen

Hardenberg en Dedemsvaart zijn de twee stedelijke kernen waar de werkgelegenheid zich concentreert en alle voorzieningen te vinden zijn. De inwoners staan bekend om hun ondernemersgeest, gastvrijheid en zorg voor elkaar. Kerk, verenigingen en instellingen zorgen voor een sterke onderlinge betrokkenheid en sociale cohesie. Al deze ingrediënten zorgen ervoor dat Hardenberg één van de weinige grensgemeenten in Nederland is die niet te maken heeft met bevolkingskrimp. Demografen verwachten dat het aantal inwoners en huishoudens van de gemeente Hardenberg het komende decennium zal blijven groeien. In tegenstelling tot de situatie in de meeste andere Nederlandse plattelandsgemeenten is in Hardenberg nieuwbouw noodzakelijk om aan de lokale woningvraag te kunnen voldoen. Volgens de prognoses is er in de gemeente Hardenberg de komende tien jaar behoefte aan ruim 1.600 nieuwe woningen.

Zo zijn ‘stad’ Hardenberg en Dedemsvaart in trek als woonlocatie, ook voor huishoudens van buiten de gemeente en zijn de dorpen en buurtschappen vooral gewild bij de lokale bevolking en rustzoekers van buitenaf.

3.3.2.4 Toetsing van het initiatief aan de woonvisie

De ontwikkeling voorziet in de bouw van 8 levensloopbestendige appartementen. Met dit programma wordt invulling gegeven aan de in voorgaande paragraaf benoemde speerpunten en ook aan een concrete woningbehoefte in de kern Dedemsvaart. Er is een dringende behoefte aan appartementen in de kern, met onderhavig planvoornemen wordt daarom een concrete invulling aan deze wens gegeven. Het voornemen van de gemeente is om minimaal 1.680 woningen aan de voorraad toe te voegen in de periode 2017 - 2026. De eerste jaren (2019 - 2021) is het voornemen de bouwproductie te versnellen (met circa 200 tot 250 nieuwe woningen per jaar) om invulling te geven aan de

actuele woningvraag. Er kan geconcludeerd worden dat er nog voldoende behoefte aan levensloopbestendige appartementen is en dat nog niet alle behoefte al in andere plannen zit, er is dus nog voldoende beschikbare ruimte.

3.3.3 Welstandsnota Hardenberg
3.3.3.1 Inleiding

Op basis van de Welstandsnota ligt het plangebied in de kern van Dedemsvaart. Op basis van deze nota ligt het plangebied in een gebied waar welstandsniveau 2 geldt. In afbeelding 3.5 is dit weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00371-VG01_0011.png"  
Afbeelding 3.5: Uitsnede van de welstandsnota (Bron: Gemeente Hardenberg)  

Belangrijk voor dit gebied zijn de volgende punten:

  • De verschijningsvorm dient de ruimtelijke kwaliteit van de bebouwing in de directe omgeving te versterken.
  • De hoofdmassa is helder vormgegeven en passend (qua maat en schaal) bij de bebouwing in de omgeving.
  • Iedere gevel heeft zijn eigen identiteit maar is passend in het straatbeeld.
  • Er is eenheid in de architectuur van de gehele gevel.
  • De gevelcompositie en de plaats, afmetingen en verhoudingen van de gevelelementen (ramen, balkons etc.) zijn zorgvuldig op elkaar afgestemd.
  • Uitgangspunt is het oorspronkelijk kleur- en materiaalgebruik uit de omgeving of vergelijkbare materialen waarbij het gebruik van (bak)steen overheerst.
  • In het centrum is het gebruik van goedkoop uitziende materialen zoals volkern platen, kunststoffen en dergelijke niet toegestaan.
  • De detaillering is zorgvuldig en afgestemd op de architectuur.
3.3.3.2 Toetsing van het initiatief aan de Welstandsnota

Hier geldt dat gericht wordt op het behoud en de versterking van de cultuurhistorische structuur met de bijhorende bebouwingskarakteristieken. Daarnaast is aandacht voor de achitectonische relatie tussen de begane grond en de verdiepingen aan de Julianastraat, zoals de ontwikkeling in dit bestemmingsplan besloten. Hierbij moet aandacht zijn voor de commerciële ruimtes opde begane grond met bijbehorende winkelpuien, passende reclames, zorgvuldige detaillering en materiaaltoepassing.

Voor het bouwen gelden in dit geval welstandscriteria. Hierna zijn enkele streefbeelden van het toekomstige appartementengebouw opgenomen, welke laten zien dat met het ter plaats geldende welstandsniveau rekening is gehouden bij het uitwerken van de planvormen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00371-VG01_0012.png"  
Afbeelding 3.6: Weergave appartementengebouw (Bron: Dedem Architectuur)  

De stedenbouwkundige opzet van het appartementengebouw is voorbesproken met en akkoord bevonden door de gemeente Hardenberg.

3.3.4 Structuurvisie Dedemsvaart
3.3.4.1 Algemeen

De Structuurvisie Dedemsvaart (25 april 2006) geeft richting aan toekomstige ontwikkelingen. Dat is niet alleen de doelstelling zoals opgenomen in de betreffende wettelijke regelingen, het is ook het kader waar behoefte aan is binnen de gemeente Hardenberg.

De kern Dedemsvaart heeft een unieke ligging en heeft unieke kwaliteiten. Tegelijkertijd bestaat een (toekomstige) behoefte aan ruimte voor allerlei doeleinden. De vraag is op welke wijze het beste aan deze ruimtevragen tegemoet gekomen kan worden. Het verdient aanbeveling deze afweging niet per individuele ruimtevraag te maken, maar in samenhang en voor langere periode. Voor deze visie wordt uitgegaan van een planperiode tot 2020.

3.3.4.2 Gewenst structuurbeeld

In de structuurvisie wordt gekozen voor een ontwikkelingsrichting die is gebaseerd op:

  • de kwaliteiten van Dedemsvaart;
  • de potenties van Dedemsvaart;
  • een passende ruimtelijke structuur.

Onder de kwaliteiten van Dedemsvaart wordt als eerste genoemd de inbedding van de kern Dedemsvaart in de omgeving. De landschappelijke kenmerken van het buitengebied (veenkoloniale ontginning en het Reestdal) worden zowel in relevante beleidsstukken gewaardeerd als door gebruikers en bezoekers van het buitengebied. Ook de grensvlakken tussen de bebouwing en het buitengebied zijn waardevol (het gebied nabij de kalkovens, de lintstructuren die naar de bebouwing leiden en de doorzichten die soms nog in de kern aanwezig zijn).

De ontwikkelingsrichting is ook gebaseerd op de potenties van Dedemsvaart. Dedemsvaart is de tweede kern van de gemeente Hardenberg en vervult een functie in het huisvesten van de woon- en werkopgave. Dedemsvaart kan deze rol op goede wijze vervullen.

De ontwikkelingsrichting is tenslotte gebaseerd op een passende ruimtelijke structuur. Het gaat dan om uitbreiding van het stedelijk gebied, het benutten van mogelijkheden om in te breiden en het bezien van mogelijkheden om lintstructuren te vernieuwen.

3.3.4.3 Wonen

Dedemsvaart heeft bij woningbouw een aanvullende functie op Hardenberg. Binnen het woonbeleid worden drie ‘prioritaire’ doelgroepen onderscheiden die extra aandacht verdienen: senioren, starters en de minder draagkrachtigen.

Om het landelijke karakter van de gemeente te behouden, krijgen inbreidingsplannen voorrang boven uitbreidingslocaties. Voorwaarde is wel dat door de uitbreiding het huidige landelijke karakter van de woongemeenschappen niet evenredig mag worden aangetast.

3.3.4.4 Toetsing van het initiatief aan de 'Structuurvisie Dedemsvaart'

Binnen het voornemen wordt een braakliggend terrein omgezet naar een woonperceel met daarop een appartementengebouw met op de begane grond een commerciële ruimte voor bijvoorbeeld zakelijke dienstverlening (maar geen detailhandel), dit betreft een locatie voor een lichte bedrijfsfunctie. Onderhavige planlocatie ligt niet in kernwinkelgebied, maar in het aanloopgebied. Met de ontwikkeling wordt bijgedragen aan de kwaliteiten van het aanloopgebied naar de kern, maar blijven de ruimtelijke structuren eveneens behouden. Hierdoor blijft het ook het karakter ter plaatse en in de omgeving behouden. Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met de 'Structuurvisie Dedemsvaart'.

3.3.5 Conclusie toetsing aan het gemeentelijk beleid

Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met de uitgangspunten uit het gemeentelijk beleid van de gemeente Hardenberg.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, ecologie, archeologie & cultuurhistorie en Besluit m.e.r.

4.1 Geluid

4.1.1 Algemeen

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan/wijzigingsplan/uitwerkingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeurswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeurswaarde te voldoen.

4.1.2 Situatie plangebied

In voorliggend geval worden 8 appartementen en een commerciële ruimte gerealiseerd. Woningen worden op basis van de Wgh aangemerkt als geluidsgevoelige objecten.

4.1.2.1 Industrielawaai

Het plangebied is niet gelegen in of nabij een zone van een gezoneerd industrieterrein. Er wordt niet nader op het aspect industrielawaai ingegaan. In paragraaf 4.5 wordt nader ingegaan op de in de omgeving aanwezige (individuele) bedrijvigheid.

4.1.2.2 Railverkeerlawaai

Railverkeerslawaai wordt in dit geval buiten beschouwing gelaten omdat de dichtstbijzijnde spoorlijn op ruime afstand van het plangebied is gelegen.

4.1.2.3 Wegverkeerslawaai

Het plangebied ligt nabij verschillende wegen met een geluidzone. Het gaat om de N377, de Langewijk en de Zuidwolderstraat. Tevens ligt een aantal 30 km/uur wegen in de directe omgeving van het plangebied. Op basis van artikel 74.2 van de Wgh gelden hiervoor geen geluidzones. Echter, indien voor deze wegen vooraf aangenomen kan worden dat niet aan de voorkeurswaarde van 48 dB kan worden voldaan, kan geluidsbelasting van deze wegen meegenomen worden in de belangenafweging in het kader van 'een goede ruimtelijke ordening'. Aangezien één van deze 30 km/uur wegen, te weten de Julianastraat, beschikt over een relatief hoge verkeersintensiteit en zo goed als grenst aan het plangebied is deze weg in het kader van een goede ruimtelijke ordening meegenomen in de Bijlage 1 bij deze toelichting opgenomen akoestische onderzoek.

Hierna zijn in onderstaande tabel alle relevante wegen, met bijbehorend snelheidsregime en de afstand tot het plangebied weergegeven.

Weg   Snelheidsregime   Afstand tot projectgebied  
N377   100 km/uur   240 meter  
Langewijk   50 km/uur   8 meter  
Zuidwolderstraat   50 km/uur   40 meter  
Julianastraat   30 km/uur   9 meter  

In onderstaande tabel is weergegeven welke uitgangspunten voor het rekenmodel zijn gehanteerd.

Locatie projectgebied   Stedelijk gebied  
Hoogst mogelijke waarde wegverkeerslawaai   63 dB  
Wgh van toepassing   Ja (m.u.v. Julianastraat)  
Vermindering geluidsbelasting N377   Afhankelijk van de geluidbelasting  
Vermindering geluidsbelasting Langewijk
Vermindering geluidbelasting Zuidwolderstraat
Vermindering geluidbelasting Julianastraat  
5 dB
5 dB
5 dB
 

Het plangebied ligt binnen de geluidszone van de Langewijk, Zuidwolderstraat en de N377. De geluidsbelasting ten gevolge van wegverkeerslawaai van alle onderzochte wegen overschrijdt de voorkeurswaarde van 48 dB. Bron- en overdrachtsmaatregelen kunnen rekenen op zwaarwegende bezwaren. Gevelmaatregelen zijn het meest doelmatig. Er dient gelijktijdig met het bestemmingsplan de volgende hogere waarde te worden aangevraagd:

Langewijk:

  • Noordelijke gebouw: ten aanzien van de noordgevel is een hogere waarde van 57 dB benodigd. ten aanzien van de oostgevel is een hogere waarde van 52 dB benodigd.
  • Zuidelijke gebouw: ten aanzien van de oostgevel is een hogere waarde van 52 dB benodigd.
  • Westelijk gebouw: ten aanzien van de noordgevel is een hogere waarde van 57 dB benodigd. Ten aanzien van de westgevel is een hogere waarde van 52 dB benodigd.

Zuidwolderstraat:

  • Noordelijke gebouw: ten aanzien van de noordgevel is een hogere waarde van 50 dB benodigd. Ten aanzien van de oostgevel is een hogere waarde van 49 dB benodigd;

N377:

  • Noordelijke gebouw: ten aanzien van de noordgevel is een hogere waarde van 51 dB benodigd. Ten aanzien van de oostgevel is een hogere waarde van 50 dB benodigd
  • Westelijk gebouw: ten aanzien van de noordgevel is een hogere waarde van 51 dB benodigd.

De geluidsbelasting ten gevolge van wegverkeerslawaai van de Julianastraat bedraagt maximaal 56 dB . De Julianastraat is een 30 km/uur weg en heeft daarom van rechtswege geen geluidszone. Voor deze weg is dan ook geen hogere waarde benodigd. Met het vaststellen van de benodigde hogere waarden en het nemen van gevelmaatregelen met een gevelwering van maximaal 30 dB is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de te realiseren appartementen. Bij de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen moet worden aangetoond dat het binnenniveau in de woningen ten gevolge van wegverkeerslawaai voldoet aan de gestelde wettelijke eisen.

4.1.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat - na het vaststellen van de benodigde hogere waarden - de Wet geluidhinder geen belemmering vormt voor het plan.

4.2 Bodemkwaliteit

4.2.1 Algemeen

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, is een bodemonderzoek verricht conform de richtlijnen NEN 5740. Het uitgevoerde bodemonderzoek is als Bijlage 2 bijgevoegd bij deze toelichting.

4.2.2 Situatie plangebied

Mateboer Milieutechniek BV in oktober en december 2020 ter plaatse een verkennend- en nader bodemonderzoek inclusief asbest uitgevoerd aan de Julianastraat 114-116 te Dedemsvaart. De aanleiding voor het verkennend bodemonderzoek inclusief asbest betreft de voorgenomen bestemmingsplanwijziging van de locatie Julianastraat 114-116 te Dedemsvaart.


De aanleiding voor het nader bodemonderzoek betreffen de aangetoonde verontreinigingen tijdens het verkennend bodemonderzoek. Doel van het verkennend bodemonderzoek is het bepalen van de algemene milieuhygiënische kwaliteit van de bodem (grond en grondwater). Doel van het verkennend onderzoek asbest in puin is bepalen of de puinverharding asbesthoudend is of niet. Doel van het nader bodemonderzoek is het bepalen van de ernst, omvang en spoedeisendheid van saneren van de verontreinigingen.

De kwaliteit van de bodem ter plaatse van de locatie Julianastraat 114-116 te Dedemsvaart is met

behulp van het verkennend- en nader bodemonderzoek voldoende vastgesteld. Ter plaatse van de onderzoekslocatie is een verontreiniging met PAK boven de interventiewaarde in de grond aangetoond. Verder zijn ter plaatse van het gehele terrein achtergrondwaarde overschrijdingen in de grond aangetoond. In het grondwater zijn geen verhoogde concentraties aan onderzochte componenten aangetoond. De gehalten aan zware metalen en PAK zijn te relateren aan de bijmengingen bakstenen en kolen ter plaatse. De herkomst van de gehalten aan minerale olie en PCB in grond is niet eenduidig te verklaren. Aanbevolen wordt om de verontreinigingen in de grond te saneren. Voorafgaand aan de uitvoering van de bodemsanering dient een BUS-melding te worden opgesteld en ingediend te worden bij de omgevingsdienst IJsselland.

4.2.3 Conclusie

Het aspect bodem vormt (na sanering) geen belemmering voor het voornemen.

4.3 Luchtkwaliteit

4.3.1 Algemeen

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer.

In bijlage 2 van de Wet milieubeheer staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Op grond van de Wet milieubeheer, gelet op artikel 5.16 lid 4 Wet Milieubeheer geldende de volgende regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen);
4.3.1.1 Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging.

Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

4.3.1.2 Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet milieubeheer nodig.

4.3.2 Situatie plangebied

In paragraaf 4.3.1.1 zijn voorbeelden van de lijst met categorieën van gevallen opgenomen, die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Gelet op de aard en omvang van dit project in vergelijking met de voorgenoemde categorieën, kan worden aangenomen dat voorliggend project 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging. Tevens wordt opgemerkt dat deze ontwikkeling niet wordt aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen.

4.3.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorgenomen ontwikkeling.

4.4 Externe veiligheid

4.4.1 Algemeen

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing.

Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen, per buisleiding of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:

  • het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
  • de Regeling basisnet;
  • de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszones en plasbrandaandachtsgebieden).

Het transporteren van gevaarlijke stoffen per buisleiding is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid buisleidingen.

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

4.4.2 Situatie in en bij het plangebied

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In afbeelding 4.1 is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied en omgeving weergegeven. Het plangebied is met rode ster aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00371-VG01_0013.png"  
Afbeelding 4.1 Uitsnede Risicokaart (Bron:Risicokaart.nl)  

Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:

  • 1. zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • 2. zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • 3. niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • 4. niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Vervoer gevaarlijke stoffen

Woningen zijn risicogevoelige objecten. Op de risicokaart Overijssel staat aangeven welke potentiële risico’s in de omgeving aan de orde zijn. Spoorlijnen en waterwegen waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt, zijn niet aanwezig in de nabijheid van het plangebied.

De N377 ligt op circa 275 meter afstand van het beoogde appartementengebouw. De algemeen gehanteerde inventarisatieafstand (1% letaliteit) is 200 meter. Daarmee behoeft het groepsrisico geen verdere verantwoording. Het vervoer van gevaarlijke stoffen levert geen belemmeringen voor de nieuwe ontwikkeling.

4.4.3 Conclusie

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.

4.5 Milieuzonering

4.5.1 Algemeen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.

Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is. Hoewel deze richtafstanden indicatief zijn, volgt uit jurisprudentie dat deze afstanden als harde eis gezien worden door de Raad van State bij de beoordeling of woningen op een passende afstand van bedrijven worden gesitueerd.

4.5.2 Gebiedstypen

Volgens de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” dient eerst te worden beoordeeld of in de omgeving sprake is van een 'rustige woonwijk' of een 'gemengd gebied'.

Een 'rustige woonwijk' is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. In de VNG-uitgave wordt het buitengebied gerekend tot een met het omgevingstype 'rustige woonwijk' vergelijkbaar omgevingstype.

Een 'gemengd gebied' is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.

Het plangebied ligt in een centrumgebied waar sprake is van een sterke functiemenging. Er wordt in dit geval dan ook uitgegaan van het omgevingstype “gemengd gebied”.

Milieucategorie   Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk   Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  
4.5.3 Beoordeling
4.5.3.1 Algemeen

Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De VNG uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen.

Er dient bij het realiseren van nieuwe bestemmingen gekeken naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden.

Hierbij spelen twee vragen een rol:

    • 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
    • 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).
4.5.3.2 Externe werking

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.

De functie ‘wonen’ is niet milieubelastend voor de omgeving. Er is geen sprake van een aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden. De beoogde commerciële ruimte wordt onder 4.5.3.3 getoetst.

4.5.3.3 Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe woningen hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving en andersom of de nieuwe functie de bedrijfsvoering of ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven aantast.

De beoogde commercie op de begane grond valt in categorie 1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, de grootste richtafstand tot millieugevoelige objecten binnen gemengd gebied is hiermee 0 meter. Categorie 1 kan in geval van functiemenging (het betreft een appartementengebouw) inpanding aan woningen uitgevoerd worden.

De dichtstbijzijnde woningen zijn de appartementen in het gebouw zelf, waarbij er sprake van bouwkundige afscheiding, hetgeen inhoudt dat dit aspect geen belemmering vormt voor het planvoornemen.

Het pand aan de Julianastraat 112 ligt op een afstand van ca. 4 meter van het appartementengebouw. De bestemming van de Julianastraat 112 betreft een gemengde bestemming waarin een horecaonderneming is gevestigd. Dit betreft een categorie 1 bedrijf, waarvoor in gemengd gebied een richtafstand van minimaal 0 meter voor geldt.

De woning ten westen van het plangebied aan de Langewijk 53, ligt op een afstand van ca. 12 meter van het nieuwe appartementengebouw. De woonbestemming blijft hiermee met 12 meter op een grotere afstand dan de gestelde richtafstand van 10 meter. Wonen wordt daarnaast gezien als een niet-milieubelastende functie voor de omgeving en levert geen hinder op van de milieugevoelige functies in het plangebied.

Wat betreft de overige nabijgelegen centrumfuncties wordt gesteld dat aan de onderlinge richtafstand wordt voldaan. Gesteld kan worden dat er geen bedrijven in hun bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt.

4.5.4 Conclusie

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.6 Ecologie

4.6.1 Algemeen

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met Natura 2000-gebieden en het Natuur Netwerk Nederland (voorheen EHS). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten.

4.6.2 Gebiedsbescherming
4.6.2.1 Natura 2000-gebieden

Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet natuurbescherming beschermd.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 29 mei 2019 (zie: AbRS 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1603 en ECLI:NL:RVS:2019:1604) heeft besloten dat het Programma Aanpak Stikstof (hierna: PAS) niet gebruikt mag worden als basis om toestemming te verlenen voor activiteiten die leiden tot een stikstoftoename ter plaatse van stikstofgevoelige habitattypen en soorten in Natura 2000-gebieden.

Het plangebied ligt niet binnen een Natura 2000-gebied. Het meest nabijgelegen stikstofgevoelige Natura 2000-gebied is 'Vecht en Beneden-Regge' op een afstand van circa 7,2 kilometer. Om de gevolgen van de gewenste ontwikkeling wat betreft stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden in kaart te brengen is een Aeriusberekening door BJZ.nu uitgevoerd. Deze is als Bijlage 3 bijgevoegd. In de komende alinea worden de belangrijkste conclusies uiteengezet.

Voor zowel de aanlegfase als de gebruiksfase is geen sprake van rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j. Er is daarmee geen sprake van een stikstofdepositie met significant negatief effect op Natura 2000-gebieden. Het project is in het kader van de Wet natuurbescherming, ten aanzien van de effecten van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden, niet vergunningsplichtig.

4.6.2.2 Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Natuur Netwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij' - principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

Het plangebied ligt niet binnen de begrenzing van het NNN. De dichtstbijzijnde gronden die zijn aangemerkt als NNN liggen op circa 720 meter van het plangebied (rode ster) zoals te zien is in afbeelding 4.2. Gezien de kleinschalige ontwikkeling, de ligging en aard van het voornemen wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van areaalverlies of enige andere aantasting. Daarnaast zijn er geen negatieve effecten op het NNN te verwachten. Er is dan ook geen sprake van aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00371-VG01_0014.png"  
Afbeelding 4.2 Uitsnede kaart Natuurnetwerk Nederland (Bron: Provincie Overijssel)  

4.6.3 Soortenbescherming
4.6.3.1 Algemeen

Wat betreft de soortbescherming is de Wet natuurbescherming van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.

4.6.3.2 Situatie plangebied

In de bestaande situatie is het plangebied in gebruik als parkeerterrein. Op het terrein bevinden zich geen bomen, alleen enkele betonbakken met cultuurplanten. Met de realisatie van het voorgenomen plan worden de bestaande flora- en fauna niet nadelig beïnvloed. Het plangebied wordt intensief beheerd aangezien het ingebruik is als parkeerterrein voor een nabijgelegen horecagelegenheid en er is geen sprake van opgaande beplanting.

Wel geldt de zorgplicht bij de uitvoering van het voornemen voor alle planten en dieren. Deze zal ten alle tijde gerespecteerd worden. De zorgplicht betekent niet dat er geen dieren mogen worden gedood, maar wel dat dit, indien noodzakelijk, op zodanige wijze gebeurt dat het lijden zo beperkt mogelijk is.

4.6.4 Conclusie

Het plan heeft geen negatieve effecten op Natura 2000-gebieden of de NNN. Het aspect ecologie vormt dus geen belemmering.

4.7 Archeologie & cultuurhistorie

4.7.1 Archeologie
4.7.1.1 Algemeen

Op grond van de Erfgoedwet dient er in ruimtelijke plannen rekening gehouden te worden met archeologische waarden. In de Erfgoedwet is bepaald dat gemeenten een archeologische zorgplicht hebben en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

4.7.1.2 Situatie plangebied

Door de gemeente Hardenberg is een Archeologische Beleidskaart opgesteld. Onderstaande afbeelding laat hiervan een uitsnede zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00371-VG01_0015.png"  
Afbeelding 4.3: Uitsnede Archeologische beleidskaart gemeente Hardenberg (Bron: Gemeente Hardenberg)  

Het gebied is op de Archeologische beleidskaart deels aangeduid als Waarde - Archeologie 3. Een aanduiding met waarde 3 betekent dat voor bouwprojecten die gezamenlijk groter zijn dan 275m² én waarvoor dieper gegraven dient te worden dan 50 cm een archeologisch rapport overlegd moet worden, waaruit blijkt dat de eventuele archeologische waarden van het plangebied niet verstoord worden of voldoende beschermd worden.

Het oppervlak van de nieuwe bebouwing zal circa 400 m² bedragen. Daarnaast zal op het perceel terreinverharding worden aangelegd. Een deel van de bebouwing vindt plaats op een locatie waarop in het verleden eerder bebouwing heeft gestaan. Deze had een oppervlakte van circa 270 m². Ten opzichte van de voormalige bebouwing neemt het bebouwde oppervlak toe met ongeveer 130 m² en is daarmee aanzienlijk minder dan gestelde drempelwaarde van 275m². Nader archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk.

Bovenstaande stelling is door de regioarcheoloog bevestigd, welke is verbonden aan ‘Het Oversticht’. Wel wordt gewezen op de meldingsplicht als tijdens de werkzaamheden archeologische waarden worden aangetroffen. Dit mag bij de gemeente Hardenberg of het provinciaal archeologisch depot te Deventer.

4.7.2 Cultuurhistorie
4.7.2.1 Algemeen

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden verstaan die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.

In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten. 

4.7.2.2 Situatie plangebied

Het plangebied zelf kent, op basis van de Cultuurhistorische waardenkaart Overijssel, geen bijzondere cultuurhistorische waarden. In de nabijheid van het plangebied bevinden zich tevens geen rijks- of gemeentelijke monumenten.

4.7.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat in het kader van dit plan geen sprake is van negatieve effecten op de archeologische en cultuurhistorische waarden.

4.8 Besluit milieueffectrapportage

4.8.1 Kader

De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:

  • Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan); Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3); Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4); Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).

In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.

Een belangrijk element in het Besluit m.e.r. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

4.8.2 Situatie plangebied
4.8.2.1 Passende beoordeling

Met dit uitwerkingsplan wordt voorzien in het realiseren van een woongebouw met 8 appartementen en bijbehorende voorzieningen.. Gelet op de ruime afstand tot Natura-2000 gebieden (zie ook 4.6.2.1) wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van de aantasting van de instandhoudingsdoelstelingen van een Natura-2000 gebied. Een passende beoordeling op basis van artikel 2.8, lid 1 van de Wet natuurbescherming is in het kader van dit uitwerkingsplan dan ook niet noodzakelijk, aangezien er geen significante negatieve effecten zijn te verwachten. Er is dus geen sprake van een m.e.r.-plicht op basis van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer.

4.8.2.2 Drempelwaarde Besluit m.e.r.

Voor wat betreft het gehele plangebied wordt voorzien in een directe eindbestemmingen waardoor, indien activiteiten worden mogelijk gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden, sprake is van een m.e.r-beoordelingsplichtig plan. In het voorliggende geval is geen sprake van activiteiten die op grond van onderdeel C van het Besluit milieueffectrapportage m.e.r.-plichtig zijn. Wel is sprake van een activiteit die is opgenomen in onderdeel D van het Besluit m.e.r., namelijk: 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject.' Aangezien hier sprake van is, dient te worden getoetst of sprake is van m.e.r-beoordelingsplicht. Hier is sprake van indien de activiteiten de volgende drempelwaarden uit onderdeel D overschrijden:

  • een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of
  • een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Gezien de drempelwaarden (2000 woningen of meer) wordt geconcludeerd dat voor dit project, dat ten opzichte van de geldende planologische situatie slechts voorziet in een gewijzigde situering van de woningen om zo te komen tot een actueel en passend planologisch regime.

Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben. Uit Hoofdstuk 4 blijkt dat er geen sprake is van aanzienlijke milieugevolgen. Hierop is door de gemeente een besluit genomen. Hieruit blijkt dat dit project geen belangrijk nadelige milieugevolgen tot gevolg heeft die het doorlopen van een m.e.r.-procedure noodzakelijk maken.

4.8.3 Conclusie

Dit uitwerkingsplan is niet m.e.r.-plichtig. Er zijn eveneens geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit uitwerkingsplan.

Hoofdstuk 5 Wateraspecten

5.1 Vigerend beleid

5.1.1 Europees beleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

5.1.2 Rijksbeleid

Het Rijksbeleid op het gebied van waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021 (vastgesteld 17 december 2015). Het plan geeft op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema's als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012), het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009).

5.1.3 Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.

5.1.4 Waterschap Vechtstromen

Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Rijn en IJssel, Vechtstromen, Vallei en Veluwe, Drents Overijsselse Delta en Zuiderzeeland. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen een Waterbeheerplan opgesteld.

Het algemeen bestuur van waterschap Vechtstromen heeft in de vergadering van 7 oktober het 'Waterbeheerplan 2016-2021' vastgesteld. In het Waterbeheerplan is aangegeven hoe het waterschap zijn taken de komende jaren (2016 tot 2021) wil uitvoeren. In het plan zijn doelen en maatregelen gesteld voor de thema's waterveiligheid, voldoende water, schoon water en het zuiveren van afvalwater.

Deze zijn gericht op:

  • voorkomen of beperken van overstromingen, wateroverlast en droogte;
  • beschermen en verbeteren van de kwaliteit van het oppervlaktewater en grondwater en het zorgen voor een goed functionerend regionaal watersysteem;
  • het effectief en efficiënt behandelen van afvalwater in de afvalwaterzuiveringsinstallaties.

5.2 Waterparagraaf

5.2.1 Algemeen

Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

5.2.2 Watertoetsprocedure

Het waterschap Vechtstromen is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de zogenoemde 'korte procedure' van de watertoets wordt toegepast. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap Vechtstromen geeft een positief wateradvies.

Hoofdstuk 6 Juridische aspecten en planverantwoording

6.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het uitwerkingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.

6.2 Opzet van de regels

6.2.1 Algemeen

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.

De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit uitwerkingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

6.2.2 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:

In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.

Dit artikel geeft op een eenduidige manier aan op welke wijze afstanden, dakhellingen en oppervlakten moeten worden gemeten en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.

6.2.3 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:

  • Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan;
  • Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (bouwhoogte, goothoogte etc.);
  • Afwijken van de bouwregels: onder welke voorwaarde(n) mag afgeweken worden van de aangegeven bouwregels.
  • Specifieke gebruiksregels: welk gebruik van gronden en opstallen in ieder geval strijdig zijn of onder welke voorwaarden toegestaan zijn;
  • Afwijken van de gebruiksregels: onder welke voorwaarde(n) mag afgeweken worden van de aangegeven bestemming en/of specifieke gebruiksregels.
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;

In paragraaf 6.3 worden de bestemmingen nader toegelicht en wordt aangegeven waarom voor bepaalde gronden voor de desbetreffende bestemming is gekozen.

6.2.4 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:

Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich met name voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van (bijvoorbeeld) een maximaal bebouwingspercentage.

In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.

In dit artikel worden de algemene wijzigingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om onderdelen van de regels in het bestemmingsplan te wijzigen.

In dit artikel worden de overige regels beschreven.

6.2.5 Overgangs- en slotregels

In Hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In het overgangsrecht is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.

6.3 Verantwoording van de regels

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes onderbouwd.

Ten aanzien van de bestemmingsregels, het gehele plangebied is bestemd als Gemengd. De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen, met dien verstande dat het aantal woningen per bouwperceel niet meer mag bedragen dan 8. Daarnaast zijn de gronden bestemd voor dienstverlening of bedrijven en instellingen behorende tot de categorieën 1 tot en met 2 van de Staat van bedrijven. Deze zijn uitsluitend toegestaan op de begane grond ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - commerciële ruimte' , met dien verstande dat deze ruimtes een gezamenlijke maximale oppervlakte van 150 m² mogen hebben.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

In het voorliggende geval is een overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente. Hierin is verzekerd dat het risico van planschade voor rekening van de initiatiefnemer komt. De gemeentelijke kosten worden verhaald middels deze overeenkomst, waardoor het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.

Hoofdstuk 8 Vooroverleg

8.1 Vooroverleg

Op grond van artikel 3.1.1 Bro is vooroverleg vereist met het waterschap en met de diensten van de provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

8.1.1 Het Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit uitwerkingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

8.1.2 Provincie Overijssel

Op basis van artikel 3.1.1, lid 2 van de Bro heeft de provincie de mogelijkheid om plannen aan te wijzen waarvoor geen vooroverleg is vereist. De provincie Overijssel heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt en een zogenoemde ‘Vooroverleglijst ruimtelijke plannen’ opgesteld. Voor woningbouwplannen in bestaand stedelijk gebied geldt het volgende:

1. Woningbouw

Plannen en projectbesluiten voor woondoeleinden met bijbehorende voorzieningen als wegen en groen mits in lijn met de tussen gemeenten en provincie gemaakte en geldende prestatieafspraken Wonen. Vooroverleg met de provincie is dan ook niet benodigd.

8.1.3 Waterschap Vechtstromen

De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap Vechtstromen geeft een positief wateradvies.

 

8.2 Inspraak

Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. In het voorliggende geval wordt geen voorontwerp ter inzage gelegd. Omwonenden zijn persoonlijk op de hoogte gebracht, verder is er met inachtneming van de coronamaatregelen getracht iedereen persoonlijk en tijdig op de hoogte te brengen. Er hebben zich op voorhand geen onoverkomenlijke problemen zich voor gedaan.

8.3 Zienswijzen

Het bestemmingsplan heeft gedurende zes weken voor eenieder ter inzage gelegen. Binnen deze periode is er één zienswijze ontvangen op het plan. Deze zienswijze leidt echter niet tot een wijziging aan het plan. Het plan kan daarom ongewijzigd worden vastgesteld.