direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Sibculo, Kloosterdijk 47, Sibculo
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0160.0000BP00366-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Kloosterdijk 47 te Sibculo, in de gemeente Hardenberg, ligt een voormalig agrarisch erf. Het erf is deels reeds voorzien van een woonbestemming. Het erf bestaat uit één woning en een viertal voormalige agrarische bedrijfsgebouwen. Deze voormalige agrarische bedrijfsgebouwen zijn als landschapsontsierend aan te merken, aangezien de stallen geen gebruikswaarde meer hebben en beginnen te vervallen. Doordat de agrarische activiteiten in deze bebouwing zijn beëindigd, wordt ook niet meer geïnvesteerd in het onderhoud van de bebouwing.

Het voornemen bestaat om deze bebouwing, met een oppervlakte van 807 m2, te slopen. De omvang van de te slopen bebouwing is niet voldoende om aan de sloopnorm van 850 m2 voor de realisatie van een compensatiewoning te voldoen. Om aan de sloopnorm te kunnen voldoen is een tweede locatie betrokken bij de plannen. Het betreft de locatie aan de Scheerseweg 1 in Holthone. Ter plaatse is nog eens 50 m2 aan landschapsontsierende bebouwing gesloopt. De totale sloopoppervlakte bedraagt hiermee 857 m2. Opgemerkt wordt dat het perceel aan de Scheerseweg 1 te Holthone in een separate procedure wordt bestemd als regulier woonerf. De Scheerseweg 1 blijft binnen dit bestemmingsplan dan ook buiten beschouwing.

Op basis van de gemeentelijke beleidsnotitie 'Erven met kwaliteit' (vastgesteld op 28 januari 2020), wordt in ruil voor de sloop van de voormalige agrarische bebouwing met een oppervlakte van 857 m2, het recht op één compensatiewoning met bijgebouw verkregen.

Samenvattend bestaat de ontwikkeling uit:

  • Sloop van circa 807 m2 aan landschapsontsierende bebouwing aan de Kloosterdijk 47 te Sibculo;
  • Bouw van één compensatiewoning met bijbehorend bouwwerk aan de Kloosterdijk 47 te Sibculo;
  • Sloop van 50 m2 aan landschapsontsierende bebouwing aan de Scheerseweg 1 te Holthone;
  • Het landschappelijk inpassen van het nieuwe woonperceel aan de Kloosterdijk 47 te Sibculo.

De voorgenomen ontwikkelingen zijn niet in overeenstemming met de beheersverordening Sibculo. Op de locatie aan de Kloosterdijk 47 dient de sloop te worden geborgd en het perceel landschappelijk te worden ingepast. Daarnaast krijgt het noordwestelijke deel van het erf een reguliere woonbestemming met de passende bouw- en gebruiksmogelijkheden voor de nieuwe woning.

Voor deze ontwikkeling dient het bestemmingsplan dan ook te worden herzien.

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een passend juridisch-planologisch kader en toont aan dat de ontwikkeling vanuit ruimtelijk en planologisch oogpunt verantwoord is.

1.2 Ligging van het plangebied

Het plangebied ligt aan de Kloosterdijk 47 te Sibculo. Het plangebied is kadastraal bekend als gemeente Hardenberg, sectie s, nummer 497 en 498. In afbeelding 1.1 is de ligging van het plangebied ten opzichte van de directe omgeving en ten opzichte van Sibculo weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00366-VG01_0001.png"  
Afbeelding 1.1: Ligging van het plangebied ten opzichte van de directe omgeving (Bron: PDOK)  

1.3 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan ''Sibculo, Kloosterdijk 47, Sibculo” bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (tek.nr NL.IMRO.0160.0000BP00366-VG01) en een renvooi;
  • regels (met bijbehorende bijlagen).

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

1.4 Huidig planologisch regime en strijdigheid

1.4.1 Algemeen

Het plangebied ligt binnen de begrenzing van de beheersverordening "Sibculo" (vastgesteld op 23 februari 2016) en het plan "Facetherziening parkeren Hardenberg" (vastgesteld op 17 juli 2018). Hierna is een uitsnede van de verbeelding van de beheersverordening "Sibculo" opgenomen. Vervolgens wordt op de bestemmingen ingegaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00366-VG01_0002.png"  
Afbeelding 1.2: Uitsnede van de beheersverordening "Sibculo" (bron: Ruimtelijkeplannen.nl)  
1.4.2 Bestemmingen

De gronden binnen het plangebied zijn op basis van de beheersverordening bestemd als 'Woongebied' en 'Agrarisch met waarden - Besloten veenontginningslandschap'. Een deel van de gronden heeft een agrische gebiedsbestemming en behoorde voorheen tot een agrarisch bouwvlak. Gronden die zijn bestemd voor 'Agrarisch met waarden - Besloten veenontginningslandschap' zijn hoofdzakelijk bedoeld voor het uitoefenen van een agrarisch bedrijf, wonen ten behoeve van het bedrijf in bestaande bedrijfswoningen en instandhouding van de gebiedskenmerken van het besloten veenontginningslandschap.

Een deel van het plangebied heeft de bestemming 'Woongebied'. Gronden die zijn bestemd als 'Woongebied' zijn hoofdzakelijk bedoeld voor wonen, met dien verstande dat het aantal woningen niet meer dan het bestaande aantal bedraagt, aan huis verbonden beroepen en bestaande kleinschalige bedrijfsactiviteiten zijn tevens toegestaan.

1.4.3 Strijdigheid

Het realiseren van een extra woning in het kader van Rood voor Rood is op basis van de vigerende beheersverordening niet mogelijk, omdat op basis van de geldende beheersverordening maximaal één woning is toegestaan. Daarnaast ligt de compensatiekavel binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden - besloten veenontginningslandschap. Om het initiatief te realiseren, is dan ook een bestemmingsplanherziening noodzakelijk.

1.4.4 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de huidige en gewenste situatie. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, provincie Overijssel en de gemeente Hardenberg beschreven. In hoofdstuk 4 passeren alle relevante milieuthema's de revue. Hoofdstuk 5 gaat in op de wateraspecten. In de hoofdstukken 6 en 7 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de economische uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 8 gaat in op het vooroverleg en de inspraak.

Hoofdstuk 2 Huidige en gewenste situatie

2.1 Algemeen

Zoals in de aanleiding reeds is aangegeven, wordt er met dit plan 857 m2 aan landschapsontsierende bebouwing gesloopt op twee locaties in het buitengebied van de gemeente Hardenberg. Ter compensatie mag één woning worden gebouwd naast het perceel aan de Kloosterdijk 47a te Sibculo. De slooplocatie aan de Scheerseweg 1 te Holthone wordt in een separaat bestemmingsplan meegenomen en is buiten beschouwing gelaten in voorliggend bestemmingsplan.

2.2 Huidige en gewenste situatie plangebied

2.2.1 Huidige situatie

Het plangebied ligt aan de Kloosterdijk 47 ten noordwesten van de kern Sibculo. De directe omgeving wordt getypeerd als het besloten veenontginningslandschap. Het plangebied ligt op de grens van het agrarische landschap en de kern Sibculo met geconcentreerde bebouwing. De Kloosterdijk vormt de belangrijkste ruimtelijke structuurdrager van de directe omgeving en begrenst het plangebied aan de zuidzijde. Aan de noordzijde wordt het plangebied begrensd door agrarische cultuurgronden. De oost en westzijde worden begrensd door woonpercelen.

Het erf aan de Kloosterdijk 47 betreft een voormalig agrarisch bedrijfsperceel, bestaande uit een woning en vier voormalige agrarische opstallen. Tussen de voormalige agrarische opstallen ligt erfverharding. De gronden rondom de bestaande woning zijn ingericht als tuinen.

In afbeelding 2.1 is een luchtfoto van het erf opgenomen.

De locatie van de compensatiekavel ligt grotendeels op de agrarische bestemming waar nu met name grasland is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00366-VG01_0003.png"  
Afbeelding 2.1: Luchtfoto van het plangebied (bron: Google Maps)  
2.2.2 Gewenste situatie

Zoals al eerder aangegeven heeft het erf geen agrarische functie meer. De voormalige agrarische gebouwen zijn als landschapsontsierend aan te merken. Het is wenselijk deze bebouwing te slopen en het vernieuwde erf te voorzien van een passende woonbestemming.

Op basis van de gemeentelijke beleidsnotitie 'Erven met kwaliteit' (vastgesteld op 28 januari 2020), wordt in ruil van de sloop van de voormalige agrarische bebouwing ter plaatse en de sloop aan de Scheerseweg 1 in Holthone, met een oppervlakte van 857 m2, het recht op één compensatiewoning met bijgebouw verkregen.

Voor het geheel is door De Erfontwikkelaar een ruimtelijk kwaliteitsplan opgesteld. Hierna is een uitsnede van het plan opgenomen. Vervolgens wordt het plan toegelicht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00366-VG01_0004.png"  
Afbeelding 2.2: Uitsnede ruimtelijk kwaliteitsplan (Bron: De Erfontwikkelaar)  

Situering compensatiewoning

Er is gekozen om de compensatiewoning naast de bestaande woning aan de Kloosterdijk te bouwen. Hiermee wordt een goede aansluiting gemaakt op het bestaande bebouwingslint. Langs de Kloosterdijk staan de woningen op ongelijke afstand van elkaar en lopen de erven (soms middels een kleine weide) in elkaar over. Door landschapsontsierende stallen te slopen kunnen we netto spreken van een ontstening van het gebied.

De compensatiewoning zal ontsloten worden door een nieuwe inrit. Er is rekening gehouden dat ongewenst ‘slaglicht’ van auto’s in de ramen van de buren komen.

Groenstructuur en inrichting erf

Vanuit de landschapsidentiteitskaarten is het gewenst om in het open hoogveenontginningslandshap de groenstructuur te versterken en te herstellen. Dit wordt bereikt door aan de noordzijde van het erf een betere overgang te maken naar het open landschap in de vorm van een geschoren- en een wilde haag. Deze wilde haag schermt het achtererf af waarmee luwte op het erf ontstaat.

Op het erf worden enkele Hollandse Lindes geplant die de bebouwing verzachten.

De erven langs de Kloosterdijk komen sterk overeen met de omschreven karakteristiek. Het zijn half open erfensembles, al dan niet voorzien van enkele grote bomen en struweel. Richting de weg zijn de tuinen open en er is zicht op de bebouwing. De erven in het hoogveenontginningslandschap kennen een duidelijke cluster waarbij de verhouding groen en stenen in balans is.

De gebouwen op de erven zijn in de omgeving deels zichtbaar. Dit is een kwaliteit van het landschap. De erven kennen veelal een harde begrenzing, er is daarom gekozen om hagen toe te passen waar enige beschutting wenselijk is.

De keuze voor de verharding moet in afstemming gemaakt worden met de materialisering van de architectuur. Verharding moet in een gedekte kleurstelling sober toegepast worden. Dit in afstemming met de kleurstelling van de gevels en overige materialisering van het woonhuis en de overige gebouwen. Schuttingen en hoge opgaande exoten moeten in het buitengebied voorkomen worden.

2.3 Verkeer en parkeren

2.3.1 Algemeen

Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening worden gehouden met de mogelijke extra verkeersgeneratie en parkeerbehoefte die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. Hiervoor kunnen berekeningen worden uitgevoerd. Hierna wordt ingegaan op de verkeersgeneratie en de parkeerbehoefte.

Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. Hiertoe kunnen berekeningen worden uitgevoerd op basis van de publicatie 'Toekomstbestendig parkeren, publicatie 381 (december 2018)' van het CROW. In de CROW wordt er uitgegaan van minimale en maximale normen, dit is de brandbreedte. Bij de berekening van de parkeernormen zal er een gemiddelde worden genomen.

De gemeente Hardenberg heeft in 2017 de 'Parkeernormennota Hardenberg' vastgesteld. De gemeente Hardenberg heeft de parkeernormen gebaseerd op de CROW publicatie.

De volgende uitgangspunten gelden voor het plangebied:

  • functie: wonen, koop, vrijstaand;
  • verstedelijkingsgraad: weinig stedelijk / gemeente Hardenberg (Bron: CBS Statline);
  • stedelijke zone: buitengebied (bron: Ontwerp Parkeernormennota Hardenberg);
  • parkeerbehoefte : 2,4 parkeerplaatsen voor de vrijstaande woning;
  • verkeersgeneratie: 8,2 vervoersbewegingen voor de vrijstaande woning.
2.3.2 Situatie plangebied

Voorliggend bestemmingsplan maakt het mogelijk om een extra woning te realiseren aan de Kloosterdijk 47. Het parkeren ten behoeve van de extra woning vindt plaats op eigen terrein. Hier is op het terrein voldoende ruimte voor aanwezig. Er wordt voor de nieuw te realiseren woning gebruik

gemaakt van een nieuwe in- en uitrit die op overzichtelijke en veilige wijze op de aangrenzende Kloosterdijk ontsloten is. De extra verkeersgeneratie als gevolg van de ontwikkeling bedraagt 8,2 vervoersbewegingen per etmaal. Gezien de beperkte toename van de verkeersgeneratie, de toekomstige overzichtelijke en veilige ontsluiting van het erf en de capaciteit van de Kloosterdijk kan worden gesteld dat het voornemen met betrekking tot de verkeersgeneratie en parkeren geen belemmeringen oplevert.

2.3.3 Conclusie

Het aspect 'verkeer en parkeren' vormt geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkelingen.

2.4 Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving

Met de kwaliteitsimpuls Groene Omgeving biedt de provincie Overijssel beleidsruimte aan gemeenten voor ontwikkelingen in de groene ruimte. Nieuwe ontwikkelingen moeten mogelijk zijn onder voorwaarde dat ze bijdragen aan de kwaliteit van de leefomgeving. In het buitengebied is ruimte voor grootschalige uitbreidingen en nieuwe ontwikkelingen mits die gelijk opgaan met verbeteringen van de ruimtelijke kwaliteit.

Ruimtelijke kwaliteit wordt gerealiseerd door naast bescherming vooral in te zetten op het verbinden van

bestaande gebiedskwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen, waarbij bestaande kwaliteiten worden beschermd en versterkt en nieuwe kwaliteiten worden toegevoegd.

De methodiek voor het bepalen van de balans tussen ontwikkelingsruimte en de gevraagde investering in de groene omgeving, is gericht op het volgende: hoe meer de ontwikkeling als gebiedsvreemd te beschouwen is en /of hoe groter de schaal en impact op de ruimtelijke kwaliteit is, des te zwaarder weegt dat aan de ontwikkelingskant van de balans en hoe hoger de aanvullende kwaliteitsprestaties dan dienen te zijn. Als het gaat om een gebiedsvreemde ontwikkeling van een grote schaal en met een grote

impact op de omgeving, dan zal een forse investering in het landschap nodig zijn. Om te beoordelen of medewerking kan worden verleend aan het verzoek, wordt het volgende model gevolgd:

Gebiedseigen ontwikkeling

Het ontwikkelingsperspectief voor het plangebied voorziet primair in het bieden van ruimte aan (verbrede) agrarische bedrijven en wonen.(Agrarisch ondernemen in grootschalig landschap). In voorliggend geval is dan ook sprake van een gebiedseigen functie die aansluit bij bestaande woonpercelen. Tevens draagt het initiatief bij aan het sociaal en economisch vitaal houden van het buitengebied en kernen in het buitengebied.

Schaal en impact op de omgeving 

Met de sloop van alle landschapsontsierende bebouwing aan de Scheerseweg 1 te Holthone en Kloosterdijk 47 te Sibculo zal de ruimtelijk kwaliteit op deze plek toenemen. Het erf wordt door deze ontwikkeling omgevormd tot een compact woonerf dat past in het besloten veenontginningslandschap. Het gebied is primair bestemd voor landbouw. Het bestaande woon- en agrarische perceel is na functiewijziging naar een reguliere woonperceel niet van invloed op de ontwikkelkansen van de omliggende agrarische bedrijven. Het totale bebouwde oppervlakte neemt fors af. De impact op de omgeving is hiermee beperkt en kan zelfs als positief ervaren worden door het opruimen van landschapsontsierende stallen.

Eigen belang en maatschappelijk belang

Er is sprake van een eigen belang. Het vergroot het woongenot en er kunnen gelden gegenereerd worden voor de sloop van de opstallen. Ook is er een maatschappelijk belang. Op het erf staan landschapsontsierende bebouwing met asbest. Middels de sloop van het geheel en het opruimen van veel verharding zal de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied verbeteren. Dit is goed voor de leefomgeving en het landschap.

Tegenprestatie 

Al met al worden er boven op de basisinspanning aanvullende kwaliteitsprestaties gevraagd, die bijdragen aan de versterking van de gebiedskenmerken uit de landschapsidentiteitskaarten. Deze tegenprestatie bestaat uit het slopen van 857 m2 landschapsontsierende bebouwing aan de Kloosterdijk 47 en Scheerseweg 1 in het buitengebied van Hardenberg en het realiseren van een kwalitatief hoogwaardig erfensemble met gebouwen die passen in het landschap aan de Kloosterdijk 47 te Sibculo.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
3.1.1.1 Algemeen

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

3.1.1.2 Rijksdoelen en regionale opgaven

In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder ander ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
  • Het formuleren van een integrale strategie voor het totale revierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma's zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) NNN, inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.
3.1.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de SVIR is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Op 1 juli 2017 is de Ladder in het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Aanleiding voor de wijziging waren de in de praktijk gesignaleerde knelpunten bij de uitvoering van de Ladder en de wens om te komen tot een vereenvoudigd en geoptimaliseerd instrument.

Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.

Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'. In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:

bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.´

Bij het beschrijven van de behoefte dient te worden uitgegaan van het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).

3.1.2 Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten van het rijksbeleid

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte laat zich niet specifiek uit over dergelijke lokale ontwikkelingen. De voorgenomen ontwikkeling raakt geen rijksbelangen als opgenomen in de structuurvisie.

Wat betreft de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' wordt opgemerkt dat deze van toepassing is bij 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen' (3.1.6 Bro). Er zijn inmiddels meerdere gerechtelijke uitspraken geweest over deze begripsdefinitie.

Op het realiseren van woningen is ondermeer de uitspraak ABRvS 16 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2921 van toepassing. Uit deze uitspraak blijkt dat het realiseren van respectievelijk 11 woningen niet wordt gezien als stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, Bro. In voorliggend geval is de ladder voor duurzame verstedelijking dan ook niet van toepassing aangezien sprake is van een toevoeging van één woning. Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

In deze paragraaf wordt het voor deze ontwikkeling relevante provinciale beleid behandeld. Op 12 april 2017 hebben Provinciale Staten van Overijssel de Omgevingsvisie Overijssel 'Beken Kleur' en bijbehorende Omgevingsverordening Overijssel vastgesteld. In 2019 zijn de visie en verordening partieel herzien.

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De omgevingsvisie is het centrale provinciale beleidsplan voor het fysieke beleidsplan voor het fysieke leefmilieu in Overijssel. De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat, zijn vertaald in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema's. De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele centrale ambities van de provincie:

  • goed en plezierig wonen, nu en in de toekomst door een passend en flexibel aanbod van woonmilieus (typen woningen en woonomgeving) die voorzien in de vraag (kwantitatief en kwalitatief);
  • versterken complementariteit van bruisende steden en vitaal platteland als ruimtelijke, cultureel, sociaal en economisch samenhangend geheel. Dit door behoud en versterking van leefbaarheid en diversiteit van het landelijk gebied, stedelijke netwerken versterken, behoud en versterken van cultureel erfgoed als drager van identiteit;
  • veilig, gezond en schoon kunnen wonen, werken, recreëren en reizen door te zorgen voor waterveiligheid, externe veiligheid en verkeersveiligheid;
  • investeren in een hoofdinfrastructuur voor wegverkeer, trein, fiets en waarbij veiligheid en doorstroming centraal staan.
3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. Er wordt nadrukkelijk gestuurd op ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid. Uitgangspunt is dat verstedelijking en economische activiteiten gebundeld worden ten behoeve van een optimale benutting van bestaand bebouwd gebied.

3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de ambities van de provincie Overijssel, wordt het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel gebruikt. In dit uitvoeringsmodel staan de volgende stappen centraal:

  • 1. Of – generieke beleidskeuzes
  • 2. Waar – ontwikkelingsperspectieven
  • 3. Hoe – gebiedskenmerken

Bij een initiatief voor bijvoorbeeld woningbouw, een nieuwe bedrijfslocatie, toeristisch-recreatieve voorzieningen, natuurontwikkeling, et cetera kun je aan de hand van deze drie stappen bepalen of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is, waar het past en hoe het uitgevoerd kan worden.

De eerste stap, het bepalen van de of-vraag, lijkt in strijd met de wens zoveel mogelijk ruimte te willen geven aan nieuwe initiatieven. Met het faciliteren van initiatieven moet echter wel gekeken worden naar de (wettelijke) verantwoordelijkheden zoals veiligheid of gezondheid. Het uitvoeringsmodel maakt helder wat kan en wat niet kan.

Om een goed evenwicht te vinden tussen het bieden van ruimte aan initiatieven en het waarborgen van publieke belangen, varieert de provinciale sturing: soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend.

In afbeelding 3.1 is het Uitvoeringsmodel weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00366-VG01_0005.png"  
Afbeelding 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)  
3.2.3.1 Of- generieke beleidskeuzes

Maatschappelijke opgaven zijn leidend in het handelen. Allereerst is het dan ook de vraag of er een maatschappelijke opgave is. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk hierbij aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Maar ook aan beleidskeuzes om overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantorenlocaties – en daarmee grote financiële en maatschappelijke kosten – te voorkomen. In de omgevingsvisie zijn de provinciale beleidskeuzes hieromtrent vastgelegd.

De generieke beleidskeuzes zijn vaak normstellend. Dit betekent dat ze opgevolgd moeten worden: het zijn randvoorwaarden waarmee iedereen rekening moet houden vanwege zwaarwegende publieke belangen. De normstellende beleidskeuzes zijn vastgelegd in de omgevingsverordening.

3.2.3.2 Waar- ontwikkelingsperspectieven

Na het beantwoorden van de of-vraag, is de vraag waar het initiatief past of ontwikkeld kan worden. In de omgevingsvisie op de toekomst van Overijssel onderscheid de provincie zes ontwikkelingsperspectieven. Deze ontwikkelingsperspectieven schetsen een ruimtelijk perspectief voor een combinatie van functies en geven aan welke beleids- en kwaliteitsambities leidend zijn. De ontwikkelingsperspectieven geven zo richting aan waar wat ontwikkeld zou kunnen worden.

De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend. Dit betekent dat er ruimte is voor lokale afweging: een gemeente kan vanwege maatschappelijke en/of sociaal-economische redenen in haar Omgevingsvisie en bestemmings- of omgevingsplan een andere invulling kiezen. Die dient dan wel te passen binnen de – voor dat ontwikkelingsperspectief – geldende kwaliteitsambities. Daarbij dienen de nieuwe ontwikkelingen verbonden te worden met de bestaande kenmerken van het gebied, conform de Catalogus Gebiedskenmerken (de derde stap in het uitvoeringsmodel). Naast ruimte voor een lokale afweging ten aanzien van functies en ruimtegebruik, is er ruimte voor een lokale invulling van de begrenzing: de grenzen van de ontwikkelingsperspectieven zijn signaleringsgrenzen.

3.2.3.3 Hoe- gebiedskenmerken

Ten slotte is de vraag hoe het initiatief ingepast kan worden in het landschap. De gebiedskenmerken spelen een belangrijke rol bij deze vraag. Onder gebiedskenmerken worden verstaan de ruimtelijke kenmerken van een gebied of gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype. Voor alle gebiedstypen in Overijssel is in de Catalogus Gebiedskenmerken beschreven welke kwaliteiten en kenmerken van provinciaal zijn en behouden, versterkt of ontwikkeld moeten worden.

De gebiedskenmerken zijn soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend. Voor de normerende uitspraken geldt dat deze opgevolgd dienen te worden; ze zijn dan ook in de omgevingsverordening geregeld. De richtinggevende uitspraken zijn randvoorwaarden waarmee in principe rekening gehouden moet worden. Hier kan gemotiveerd van worden afgeweken mits aannemelijk is gemaakt dat met het alternatief de kwaliteitsambities even goed of zelfs beter gerealiseerd kunnen worden. De inspirerende uitspraken bieden een wenkend perspectief: het zijn voorbeelden van de wijze waarop ruimtelijke kwaliteitsambities ingevuld kunnen worden. Initiatiefnemers kunnen zich hierdoor laten inspireren, maar dit hoeft niet.

3.2.3.4 Toetsing van het initiatief aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

3.2.3.4.1 Of - generieke beleidskeuzes

Bij de afwegingen in de eerste fase 'Of – generieke beleidskeuzes' zijn artikel 2.1.3 (Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik), artikel 2.1.5 (Ruimtelijke kwaliteit), artikel 2.1.6 lid 1 (Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving) en artikel 2.2.2 (Realisatie nieuwe woningen) uit de Omgevingsverordening Overijssel van belang. Hierna wordt nader op de artikelen ingegaan.

Artikel 2.1.3: Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

  • 1. Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt.
      • dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
      • dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.
  • 2. Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving voorzien uitsluitend in ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen anders dan de uitleg van steden en dorpen wanneer aannemelijk is gemaakt:
      • dat (her)benutting van bestaande erven en/of bebouwing in de Groene Omgeving in redelijkheid niet mogelijk is;
      • dat mogelijkheden voor combinatie van functies op bestaande erven optimaal zijn benut.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.3

Door het toepassen van de Rood voor Rood-regeling, neemt de hoeveelheid landschapsontsierende bebouwing in het buitengebied af en wordt ter compensatie een woning gebouwd. Per saldo is geen sprake van extra ruimtebeslag door bouwen en verharden op de groene omgeving, maar juist een afname. Samenvattend wordt geconcludeerd dat in voldoende mate rekening is gehouden met het gestelde in artikel 2.1.3.

Artikel 2.1.5: Ruimtelijke kwaliteit (leden 1, 2, 3 en 5)

  • 1. In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.
  • 2. In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan het Uitvoeringsmodel (OF-, WAAR- en HOE-benadering) die in de Omgevingsvisie Overijssel is neergelegd.
  • 3. In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt gemotiveerd dat de nieuwe ontwikkeling past binnen het ontwikkelingsperspectief die in de Omgevingsvisie Overijssel voor het gebied is neergelegd.
  • 4. In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan de vier-lagenbenadering die onderdeel uitmaakt van het Uitvoeringsmodel en op welke wijze de Catalogus Gebiedskenmerken is gebruikt bij de ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling.

Artikel 2.1.6: Kwaliteitsimpuls Groene omgeving (KGO) (lid 1)

Bestemmingsplannen voor de Groene omgeving kunnen – met in achtneming van het bepaalde in artikel 2.1.3. en artikel 2.1.4. en het bepaalde in artikel 2.1.5. – voorzien in nieuwvestiging en grootschalige uitbreidingen van bestaande functies in de Groene omgeving, uitsluitend indien hier sociaaleconomische en/of maatschappelijke redenen voor zijn én er is aangetoond dat het verlies aan ecologisch en/of landschappelijk waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.

Toetsing van het initiatief aan artikelen 2.1.5 en 2.1.6 lid 1

Het voorliggende plan leidt tot een kwaliteitsimpuls in de groene omgeving (buitengebied) van de gemeente Hardenberg. Deze meerwaarde vertaalt zich in:

  • Sloop van circa 857 m2 aan landschapsontsierende bebouwing aan de Scheerseweg 1 te Holthone (50 m2) en Kloosterdijk 47 te Sibculo (807 m2);
  • Sanering van alle aanwezige asbest;
  • Sanering van overtollige erfverharding;
  • Het landschappelijk inpassen van het vernieuwde erf aan de Kloosterdijk 47 en de compensatiekavel ten noorden van de Kloosterdijk 47 te Sibculo

Hiermee wordt voldaan aan het beleid van de Provincie Overijssel met betrekking tot de impuls in de groene omgeving. Voor een nadere uitwerking wordt verwezen naar paragraaf 2.4, waar uitgebreid op de KGO is ingegaan. In paragraaf 3.2.3.4.2 wordt beschreven dat het project past binnen de ontwikkelingsperspectieven

.

Artikel 2.2.2: Realisatie nieuwe woningen (lid 1)

Bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wabo, voorzien uitsluitend in de mogelijkheid tot het realiseren van nieuwe woningen als de behoefte daaraan is aangetoond door middel van actueel onderzoek woningbouw.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.2.2

Voorliggende ontwikkeling betreft de realisatie van een compensatiewoning op basis van de beleidsnota 'Erven met kwaliteit' van de gemeente Hardenberg. De woningen voldoet aan de kwalitatieve behoefte in de markt en wordt gebouwd voor de lokale behoefte. De ontwikkeling is dan ook in overeenstemming te achten met artikel 2.2.2 uit de Omgevingsverordening Overijssel. Bij de overige afwegingen in de eerste fase 'Of - generieke beleidskeuzes' zijn er verder geen aspecten die bijzondere aandacht verdienen.

3.2.3.4.2 Waar - ontwikkelingsperspectieven

Het plangebied behoort tot het ontwikkelingsperspectief 'Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap. In afbeelding 3.2 is een uitsnede van de perspectievenkaart behorende bij de Omgevingsvisie opgenomen. Het plangebied is met de rode ster aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00366-VG01_0006.png"  
Afbeelding 3.2: Uitsnede ontwikkelingsperspectievenkaart Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)  

'Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap'

Dit ontwikkelingsperspectief omvat gebieden waar verdere modernisering en schaalvergroting van de landbouw in combinatie met verduurzaming de ruimte krijgt. Die ruimte kan verdiend worden door te investeren in kwaliteitsvoorwaarden.

Initiatieven binnen het ontwikkelingsperspectief mogen de ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw in principe niet beperken en dienen aan te sluiten bij de bestaande bebouwing, weginfrastructuur en openbaar vervoer (ov)-routes. Het waterbeheer richt zich op optimale condities voor de landbouw, rekening houdend met specifieke omstandigheden en de grenzen aan de mogelijkheden van het waterbeheer (onder andere door de klimaatverandering).

Toetsing van het initiatief aan het Ontwikkelingsperspectief

In voorliggend geval is sprake van een rood voor rood project waarbij landschapsontsierende bebouwing op twee locaties wordt gesloopt en er ter compensatie op een van de locaties een compensatiewoning wordt gebouwd. De compensatiewoning vormt geen belemmering voor omliggende (agrarische) bedrijven. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar paragraaf 4.5 en paragraaf 4.6. Geconcludeerd wordt dat het voornemen in overeenstemming is met het ter plekke geldende ontwikkelingsperspectief.

3.2.3.4.3 Hoe - gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. De 'Stedelijke laag' wordt in dit geval buiten beschouwing gelaten, omdat er in of aangrenzend aan het plangebied geen relevante specifieke eigenschappen voor deze laag geldt.

  • 1. De 'Natuurlijke laag'

Overijssel bestaat uit een rijk en gevarieerd spectrum aan natuurlijke landschappen. Deze vormen de basis voor het gehele grondgebied van Overijssel. Het beter afstemmen van ruimtelijke ontwikkelingen op de natuurlijke laag kan ervoor zorgen dat de natuurlijke kwaliteiten van de provincie weer mede beeldbepalend worden. Ook in steden en dorpen bij voorbeeld in nieuwe waterrijke woonmilieus en nieuwe natuur in stad en dorp. Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart de 'Natuurlijke laag' aangeduid met de gebiedstypen 'Hoogveengebieden (in cultuur gebracht). Op onderstaande afbeelding is dit weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00366-VG01_0007.png"  
Afbeelding 3.3: Natuurlijke laag (Bron: Provincie Overijssel)  

“Hoogveengebieden (in cultuur gebracht)”
Op waterhuishoudkundig geïsoleerde plekken (waar het regenwater wordt vastgehouden) ontwikkelde zich in het zandgebied op kleine en grote schaal hoogveen; onder invloed van regenwater ontstonden veenmoerassen. Deze groeiden als een dikke spons van veenmossen steeds verder omhoog, los van het grondwater. De extreme zure en voedselarme omstandigheden leidden tot natte, slecht toegankelijke moerasgebieden, waar vrijwel geen boom kon groeien. De hoogveenrestanten worden gekenmerkt door een hoge waterkwaliteit, een hoge waterstand en een hoge natuurkwaliteit. Lokaal is sprake van “levend hoogveen” (veenaangroei). De ambitie is de hoogveenrestanten in stand te houden

en op een aantal plekken het hoogveen opnieuw tot groei te brengen. Het open natte karakter is hierbij een belangrijke kwaliteit. De inzet is op de randen tussen de hoogveenrestanten en de hoogveenontginningsgebieden landschappelijk leesbaar te maken als ontgonnen deel van het oorspronkelijk veenlandschap. Zo ontstaat een samenhangend en leesbaar landschap in de hoogveengebieden en een overgang naar heide en schaalgraslanden eromheen.

Toetsing van het initiatief aan de "Natuurlijke laag"

De gronden aan de Kloosterdijk 47 zijn ingericht als woonerf en agrarisch gebied met daarbinnen voormalig agrarische opstallen. De van oorsprong voorkomende 'Natuurlijke laag' is daardoor niet of nauwelijks meer aanwezig. De aard en omvang van dit plan is van een beperkte omvang. Met de inrichting van het nieuwe erf en de herinrichting van het bestaande erf wordt rekening gehouden met de kenmerken van de natuurlijke ondergrond. De ontwikkeling is in overstemming met het gestelde in de 'Natuurlijke laag'.

  • 2. De 'Laag van het agrarische cultuurlandschap'

In de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap' gaat het er altijd om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Hierbij hebben nooit ideeën over schoonheid een rol gespeeld. Wel zijn we ze in de loop van de tijd gaan waarderen om hun ruimtelijke kwaliteiten. Vooral herkenbaarheid, contrast en afwisseling worden gewaardeerd. De ambitie is gericht op het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen door óf versterking óf behoud óf ontwikkeling of een combinatie hiervan. Het plangebied ligt binnen het gebiedstype 'Veenkoloniaal landschap'. In afbeelding 3.4 is dat aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00366-VG01_0008.png"  
Afbeelding 3.4: Laag van het agrarisch cultuurlandschap (Bron: Provincie Overijssel)  

"Veenkoloniaal landschap"

Kenmerkend voor het veenkoloniaal landschap zijn de grootschalige open landschappen met een lineaire bebouwings-, verkavelings- en ontwateringsstructuur die zijn ontstaan door grootschalige ontginning van de hoogveengebieden. Het Overijssels veenkoloniaal landschap is deel van een groter geheel dat zich uitstrekt over Groningen en Drenthe. Het is gevormd door ontginners en boeren uit met name het noorden. Typische Groningse boerderijen staan hier doorgaans naast de Overijsselse boerderijen. De ambitie is gericht op de versterking van de aantrekkelijkheid, de leefbaarheid en de

kwaliteit van dit landschap. Het gaat dan met name om de grote maat en de vergezichten. De norm is een beschermende bestemmingsregeling gericht op instandhouding van de grote open ruimtes, de vergezichten en het contrast tussen deze ruimtes en bestaande verdichte zones. Als ontwikkelingen plaatsvinden in het veenkoloniaal landschap dan dragen deze bij aan het behoud en de versterking van bijzondere architectuur, de linten in het landschap en de open ruimtes.

Toetsing van het initiatief aan de “Laag van het agrarisch cultuurlandschap”

Door de sloop van landschapsontsierende bebouwing en de landschappelijke inpassing van het bestaande erf aan de Kloosterdijk 47 en de naastgelegen compensatiekavel met streekeigen beplanting, worden de kenmerken van het oorspronkelijke landschap van de verschillende landschapstypen versterkt. Dit gebeurt door de erven in te richten met nieuwe, gebiedseigen beplanting en het realiseren van een gebiedseigen woningen met bijgebouw. Daarmee is de ontwikkeling in overeenstemming met het gestelde in de “Laag van het agrarisch cultuurlandschap”.

3. De “Laag van de beleving”

In de laag van de beleving komen de natuurlijke, functionele en sociale processen bij elkaar. Dit is de laag die gaat over de beleefbaarheid van ruimtelijke kwaliteit, identiteit en tijdsdiepte, van recreatieve gebruiksmogelijkheden die een belangrijke rol spelen bij de waardering van de leefomgeving. De laag van de beleving is de laag van de verbinding en het netwerk; tussen het stedelijke en het landelijke, de cultuur en de natuur, snel en traag, oud en nieuw, tussen nut en schoonheid. De laag van de beleving benut vooral de kwaliteiten van de andere drie lagen, maar voegt ook eigen kenmerken toe, zoals landgoederen, recreatieparken en recreatieve routes. Het stelt kwaliteiten zoals de natuur, de productielandschappen en de steden in een ander daglicht en maakt ze beleefbaar en tot een belevenis.

De verblijfsrecreatiecomplexen, de attracties, de routes voor wandelen, fietsen en varen zijn een belangrijke economische factor geworden met een vergelijkbaar aandeel in de economie als de agrarische sector. Dit alles verandert het aanzien, de gewenste gebruiksmogelijkheden en betekenis van het buitengebied. Aan het 'belevingslandschap' ontleent Overijssel zijn tijdsdiepte, maar ook zijn aantrekkingskracht. Steeds vaker worden de kwaliteiten uit het verleden ingezet in plannen door daar met nieuwe kwaliteiten, gebruiks- en verschijningsvormen op voort te bouwen. Belangrijk in deze laag is het oude en nieuwe 'erfgoed' van de provincie. De locaties hebben op de gebiedskenmerkenkaart van de 'Laag van de beleving' de kwaliteit 'Donkerte' gekregen. In afbeelding 3.5 wordt dit weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00366-VG01_0009.png"  
Afbeelding 3.5: Laag van de beleving (Bron: Provincie Overijssel)  

“Donkerte”

Lichte gebieden geven een beeld van de economische dynamiek van de provincie: de steden en dorpen, de autosnelwegen, de kassengebieden, de attractieparken, de grote bedrijventerreinen en de gebieden met veel bebouwing. De donkere gebieden geven een indicatie van de 'buitengebieden' van Overijssel. De natuurcomplexen en de grote landbouwgebieden. De donkere gebieden zijn de gebieden waar het 's nachts nog echt donker is, waar je de sterrenhemel kunt waarnemen. Het zijn de relatief 'luwe' dun bewoonde gebieden met een lage gebruiksdruk.

Donkerte wordt een te koesteren kwaliteit. De ambitie is de huidige 'donkere' gebieden, ten minste zo donker te houden, maar bij ontwikkelingen ze liever nog wat donkerder te maken. Dit betekent op praktisch niveau terughoudend zijn met verlichting van wegen, bedrijventerreinen e.d. en verkennen waar deze 's nachts uit kan of anders lichtbronnen selectiever richten. Structureel is het vrijwaren van donkere gebieden van verhoging van de dynamiek het perspectief. De ambitie is het rustige en onthaaste karakter te behouden, zodat passages van autosnelwegen en regionale wegen niet leiden tot stedelijke ontwikkeling aan eventuele op- en afritten. Bundeling van stedelijke functies en infrastructuur in de 'lichte' gebieden.

Toetsing van het initiatief aan de 'Laag van de beleving'

Ten eerste wordt gesteld dat lichtuitstraling inherent is aan de woonfunctie. Er is echter geen sprake van een onevenredige toename een (kunst)licht in het buitengebied. Onnodige verlichting wordt zoveel mogelijk voorkomen. Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met de “Laag van de beleving”.

3.2.4 Conclusie toetsing aan het provinciaal beleid

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het provinciaal ruimtelijk beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Beleidsnotitie Erven met kwaliteit
3.3.1.1 Inleiding

De gemeente Hardenberg heeft op 28 januari 2020 de beleidsnotitie 'Erven met kwaliteit' vastgesteld. Aanleiding voor het opstellen van deze notitie is de onlangs gehouden evaluatie van het rood voor

rood beleid van de gemeente Hardenberg. Dit beleid dateert uit 2006 en is, na een eerste evaluatie

in 2010, in het voorjaar van 2019 opnieuw geëvalueerd. Uitkomst van deze evaluatie is, dat het

beleid niet meer goed aansluit bij de huidige praktijk. Daarom is besloten om het beleid te vervangen

door nieuw beleid, met ruimere toepassingsmogelijkheden. De doelstelling van het beleid blijft echter onveranderd, namelijk de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit in het buitengebied, door de sloop van landschapsontsierende gebouwen.

3.3.1.2 Gebiedsgerichte benadering

Het bestemmingsplan Buitengebied (2014) kent een gebiedsgerichte benadering. De basis hiervoor is

gelegd in de visienota Buitengebied.

De gebiedsgerichte benadering houdt in, dat in het ruimtelijk beleid rekening wordt gehouden met

de zes verschillende landschapstypen in de gemeente, te weten de open en besloten veenontginningen, de open en besloten heideontginningen, de essen en hoevenlandschappen en de beekdalen van de Vecht en de Reest. Per landschapstype verschillen de bouw- en ontwikkelingsmogelijkheden. Zo zijn de grootschalige, open heide- en veenontginningslandschappen aangewezen als agrarische ontwikkelingsgebieden, omdat landbouw de functie is die het best bij de

gebiedskenmerken past. In de kleinschaliger gebieden wordt daarnaast ook veel ruimte geboden voor andere functies, zoals wonen, natuur en recreatie.

Het beleid kent een functionele gebiedsgerichte benadering. Dat wil zeggen dat in de gebieden die primair zijn aangewezen voor de landbouw zeer terughoudend wordt omgegaan met de toepassing van rood voor rood. Daar wordt de “nee, tenzij” benadering toegepast. Het gaat dan om de gebieden die in de visienota Buitengebied zijn aangewezen als agrarisch ontwikkelingsgebied, te weten: Bergentheim-Zuid, Dedemsvaart-Zuid, Slagharen-De Krim en Westerhuizingerveld. In de overige gebieden wordt de “ja, mits” benadering toegepast.

Deze benadering houdt in dat in agrarische ontwikkelingsgebieden wel schuren als landschapsontsierend kunnen worden aangemerkt maar dat in deze gebieden geen nieuwe woningen worden toegestaan, vanwege de mogelijke belemmering voor de landbouwontwikkeling.

3.3.1.3 Landschapsontsierend

Het belangrijkste uitgangspunt voor het bepalen van de landschapsontsierendheid van een gebouw is dat een erf niet op zichzelf staat, maar een eenheid vormt met het landschap. De eenheid tussen het erf en zijn omgeving komt tot uiting in stedenbouwkundige opzet en de landschappelijk structuur van het gebied. (hoe gaat het erf op in zijn omgeving). Per landschapstype verschilt de stedenbouwkundige opzet en de landschappelijk structuur.

Of een gebouw landschapsontsierend is, moet worden bezien in relatie tot de gebiedskenmerken (uit

de LIK en de welstandsnota) en wordt bepaald door een aantal kenmerken, te weten:

  • het volume;
  • de vorm van het gebouw;
  • het materiaalgebruik;
  • het kleurgebruik;
  • de uitstraling;
  • de situering op het erf;
  • de passendheid bij de overige bebouwing op het erf.

Daarnaast kan een gebouw ook als landschapsontsierend worden aangemerkt als het geen (potentiële) gebruikswaarde meer heeft. Een gebouw waarvan aannemelijk is gemaakt dat het niet voor andere (economische) doeleinden geschikt is heeft namelijk geen gebruikswaarde, komt leeg te staan, verloedert en wordt daarmee vanzelf landschapsontsierend.

3.3.1.4 Sloop en aantal woningen

Voor de toepassing van het beleid Erven met kwaliteit geldt het uitgangspunt dat per locatie alle

landschapsontsierende gebouwen worden gesloopt en alle bijbehorende erfverhardingen,

mestplaten, kuilvoersilo’s e.d. worden opgeruimd. Bij de berekening van de (minimaal) te slopen oppervlakte blijft per bestaande woning 150 m2 aan gebouwen en overkappingen buiten beschouwing, omdat deze oppervlakte als bij de woning behorend bouwwerk mag blijven staan of worden teruggebouwd en daarom niet blijvend wordt gesaneerd.

Bebouwing waarop deze regeling van toepassing is, moet blijvend worden gesloopt. Dat houdt in dat

de mogelijkheid tot herbouw wordt wegbestemd. Dat kan bijvoorbeeld door de agrarische

bestemming, met bijbehorend bouwvlak om te zetten in een woonbestemming. Voor de inrichting

van het erf moet een ruimtelijke kwaliteitsplan worden gemaakt.

Het aantal woningen dat mag worden gebouwd is afhankelijk van de te slopen oppervlakte aan

landschapsontsierende bebouwing. Hierbij gelden de volgende maatvoeringen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00366-VG01_0010.png"  
3.3.1.5 Locatie nieuwbouw

Deze regeling gaat in de eerste plaats uit van de bouw van de nieuwe woning(en) op het eigen erf, dat wil zeggen op het erf van de slooplocatie. Dit uitgangspunt komt voort uit de gebiedsgerichte benadering: de slooplocatie en de ontwikkellocatie moeten zo dicht mogelijk bij elkaar liggen. De bouw van de compensatiewoning moet daarom bij voorkeur op het bestaande erf plaatsvinden en als dat niet lukt in hetzelfde gebied. Deze benadering is ook opgenomen in de structuurvisie Kwaliteitsimpuls landschap.

Er zijn echter slooplocaties waar de inpassing van een nieuwe woningbouwkavel ter plekke niet mogelijk of gewenst is. Bijvoorbeeld door de ligging in een agrarisch ontwikkelingsgebied, de aanwezigheid van een agrarisch bedrijf in de directe omgeving of omdat het erf er zich, door zijn opbouw, niet voor leent. Daarnaast kan de eigenaar er zelf voor kiezen om af te zien van herbouw op de eigen locatie. In die gevallen kan elders in de gemeente een bouwlocatie worden toegekend, al dan niet via de uitgifte van een sloopbewijs.

De gemeente wil voorkomen dat het buitengebied “dichtslibt” met woningen. Dat zou ten koste gaan

van het groene karakter van het buitengebied. Daarom wordt het uitgangspunt gehanteerd dat nieuwe bouwkavels moeten aansluiten op bestaande bebouwing. Daarmee wordt bedoeld: een locatie op een bestaand erf in het buitengebied, in lintbebouwing of in, danwel direct aan, een dorp of buurtschap. Om landschappelijke redenen zijn echter geen nieuwe erven gewenst in het beekdallandschap en het essen- en hoevenlandschap, daar kan dus alleen op bestaande erven worden gebouwd.

De begrenzing van een bestaand erf wordt bepaald door de feitelijke situatie en niet door de juridische begrenzing van de (woon)bestemming.

3.3.1.6 Eén erf-gedachte

Bij de erfinrichting hanteert de gemeente de één-erfgedachte. De één-erf-gedachte houdt in dat

zowel de nieuwe inrichting van het erf als de nieuwe bebouwing op het erf bijdragen aan het behoud

en zo mogelijk het versterken van de oude erfstructuur. Het karakter van het agrarische erf moet ook

na functieverandering nog beleefbaar zijn. Vaak leidt de één-erfgedachte er toe dat er sprake is van

één gezamenlijke inrit en van een centraal erf, van waaruit de verschillende woningen en

bijgebouwen bereikbaar zijn, maar dat hoeft niet altijd het geval te zijn. Vanuit de één-erfgedachte

moet in elk geval worden voorkomen dat er tussen de woningen schuttingen of gesloten hagen

worden aangebracht, waardoor er visueel gescheiden erven ontstaan.

3.3.1.7 Toetsing van het initiatief aan de beleidsnotitie 'Erven met kwaliteit'

In dit geval ligt de slooplocatie in het deelgebied 'Bergentheim-Zuid', waar een 'nee-tenzij' benadering geldt voor de bouw van nieuwe woningen. In voorliggend geval ligt het plangebied net buiten de kern Sibculo waar geen omliggende agrarische bedrijven worden benadeeld en dat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de woning gegarandeerd kan worden.

De te slopen schuren aan de Kloosterdijk en Scheerseweg hebben geen gebruikswaarde en zijn daarmee als landschapsontsierend aan te merken. De totale oppervlakte van de te slopen schuren bedraagt 857 m2. Hiermee wordt voldaan aan de sloopnorm voor één

woning. De locatie van de compensatiekavel sluit aan op het bestaande woonerf Kloosterdijk 47. De locatie is hiermee logisch en in lijn met het beleid omtrent de locatie van de nieuwbouw. Tot slot wordt gesteld dat met het ruimtelijk kwaliteitsplan nadrukkelijk rekening is gehouden met de

één-erfgedachte. In paragraaf 2.2.2 is hier uitgebreid op ingegaan. Geconcludeerd wordt dat

het initiatief in overeenstemming is met de beleidsnotitie 'Erven met kwaliteit'.

3.3.2 Visienota Buitengebied Hardenberg
3.3.2.1 Algemeen

De gemeente Hardenberg heeft de hoofdlijnen van het nieuwe ruimtelijke beleid voor het totale buitengebied van de gemeente Hardenberg geformuleerd in de 'Visienota Buitengebied Gemeente Hardenberg'. De nota richt zich vooral op de realisatie van ruimtelijke kwaliteiten in het buitengebied.

De ruimtelijke visie zoals vastgelegd in de visienota heeft de basis gevormd voor de bestemmingsplannen “Buitengebied Hardenberg, Reestdal en Bergentheim-Zuid” en “Buitengebied Hardenberg”. De hoofddoelen van het ruimtelijk beleid zoals verwoord in de 'Visienota Buitengebied' zijn:

  • Op een duurzame en efficiënte wijze ruimte scheppen voor de verschillende ruimtevragende functies;
  • Het vergroten van de leefbaarheid van het platteland;
  • Het vergroten van de ruimtelijke kwaliteit.

Deze hoofddoelen zijn in de visienota als volgt vertaald:

  • 1. een thematische benadering van het buitengebied (8 thema's);
  • 2. een gebiedsgerichte benadering van het buitengebied;
  • 3. uitgangspunt hierbij: de landschapstypen en de visuele landschapskenmerken;
  • 4. een ontwikkelingsgerichte wijze van bestemmen.
3.3.2.2 Thematische benadering - visie

De visie voor de 8 thema's wordt hierna weergegeven, in dit geval is het thema 'wonen' van belang. Het gemeentelijk beleid ten aanzien van het thema 'wonen' is gericht op:

  • Behoud van een gevarieerd woningaanbod in het buitengebied, zowel qua inhoud van de woningen als qua verschijningsvorm;
  • De afstemming van de maximale inhoudsmaat van woningen in het buitengebied op de gebiedskenmerken;
  • Het bieden van ruime mogelijkheden voor inwoning;
  • Het bieden van de mogelijkheid om aan vrijgekomen agrarische bedrijfsgebouwen een woonfunctie toe te kennen; waarbij ruimere mogelijkheden gelden naarmate meer oppervlakte aan landschapsontsierende bedrijfsgebouwen worden afgebroken;
  • Het tegengaan van permanente bewoning van recreatiewoningen;
  • Het bieden van ruimte voor opvulling van open gaten in bebouwingslinten met woningbouw of kleinschalige bedrijvigheid.
3.3.2.3 Gebiedsgerichte benadering
3.3.2.3.1 Algemeen

Het plangebied is gelegen in het deelgebied 'Bergentheim Zuid'. Hierna wordt hier nader op ingegaan.

3.3.2.3.2 Bergentheim Zuid

Voor dit gebied geldt als landschapstype: Veenontginningslandschap. Kenmerkend zijn de openheid, regelmaat, vlakke ligging, openstrekkende strokenverkaveling, herkenbare wijkenstructuur en bebouwing langs de ontginningsassen. De functies zijn met name gericht op landbouw en foerageergebied voor overwinterende vogels. De ontwikkelingsrichting is hoofdzakelijk gericht op landbouw. De locatie van het plangebied is met een gele ster aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00366-VG01_0011.png"  
Afbeelding 3.6: Uitsnede gebiedsgerichte benadering Bergentheim-Zuid (Bron: Gemeente Hardenberg)  
3.3.2.4 Toetsing van het initiatief aan de Visienota Buitengebied Hardenberg

Door de sloop van een veelvoud aan landschapsontsierende bebouwing en de realisatie van compensatiewoning wordt bijgedragen aan de hoofddoelen van de visienota, die gericht zijn op het vergroten van de leefbaarheid en de ruimtelijke kwaliteit. Ook wordt bijgedragen aan enkele punten die genoemd zijn in de thematische visie omtrent wonen, te weten: het behoud van een gevarieerd woningaanbod in de gemeente Hardenberg en het bieden van mogelijkheid om aan vrijkomende agrarische bedrijfspercelen een woonfunctie toe te kennen, waarbij landschapsontsierende bebouwing gesloopt wordt.

Wat betreft de gebiedsgerichte benadering geldt voor beide locaties dat er sprake is van een adequate landschappelijke inpassing, aansluitend bij de kenmerken en karakteristieken van het daar voorkomende landschap. Hiervoor is een ruimtelijk kwaliteitsplan opgesteld. Verwezen wordt naar paragraaf 2.2.2, waar dit is toegelicht. Ten aanzien van de gebiedsgerichte benadering voor Bergentheim-Zuid gaat men met name uit van landbouw. In dit geval is een nuancering mogelijk. De sloop van bedrijfsgebouwen en het omzetten van het erf naar een woonfunctie zorgt niet voor een belemmering van ontwikkelingsmogelijkheden voor omliggende bedrijven.

Voor wat betreft de compensatiekavel geldt dat deze goed wordt ingepast en past binnen de kleinschalige omgeving.

Samenvattend wordt geconcludeerd dat het initiatief in overeenstemming is met de Visienota Buitengebied.

3.3.3 Toekomstvisie gemeente Hardenberg 2013-2023
3.3.3.1 Algemeen

De toekomstvisie voor de gemeente Hardenberg is vastgesteld door de gemeenteraad van Hardenberg op 23 april 2013. Dit plan kent drie doelstellingen:

  • samenhang in diverse gemeentelijke beleidsvelden ondersteunen;
  • een helder profiel naar buiten toe creëren;
  • strategische politieke keuzes maken.

Het resultaat is een visie met strategische keuzes die een duidelijke ontwikkelingsrichting geeft. De toekomstvisie is een levend document dat de gemeente geregeld zal bijstellen om in te kunnen spelen op nieuwe kansen en mogelijkheden. Het biedt houvast voor de langetermijnkoers van de gemeente.

3.3.3.2 Programmalijn 2: wonen

De mensen waarderen de leefbare woonomgeving van de gemeente Hardenberg. Voorzieningen en de fysieke leefomgeving spelen daarbij een belangrijke rol. Om vitale kernen te houden, is het nodig dat alle leeftijdsgroepen kunnen blijven wonen. Vanwege demografische ontwikkelingen (kleinere huishoudens, vergrijzing) moet er anders gebouwd worden. Daarnaast zijn extra starterswoningen nodig. De gemeente wil naar behoefte bouwen, waarbij het zwaartepunt ligt op de kernen Hardenberg en Dedemsvaart.

Doel van woningbouw in de grote kernen (Balkbrug, Bergentheim, Gramsbergen, Slagharen) is om door groei van het aantal woningen de bevolking op peil te houden. Ook in de grote kernen is het particulier initiatief en het draagvlak binnen de kern voor de gemeente het uitgangspunt om voorzieningen te ondersteunen De gemeente levert hier een grotere inspanning, omdat deze voorzieningen een functie hebben voor het omliggende gebied en daarmee een groter draagvlak hebben om kwaliteit te kunnen leveren. Bundeling en samenwerking zijn voor voorzieningen in de grote kernen van belang om kwaliteit en duurzaamheid te kunnen waarborgen. Niet alle grote kernen hoeven dezelfde voorzieningen te hebben.

Uitruil en samenwerking tussen kernen kan ook een hulpmiddel zijn om voorzieningen te behouden of te versterken. Een actieve bevolking is hierbij het uitgangspunt. De gemeente kan samenwerking tijdelijk ondersteunen en eventueel op gang brengen. Voor het publieke belang levert de gemeente een – niet financiële – inspanning om aanwezige voorzieningen met een ruim draagvlak in stand te houden.

Doelstellingen Programmalijn Wonen:

  • Bouwen op basis van behoefte;
  • Bouwen voor doelgroepen;
  • Duurzaam bouwen;
  • Bieden van een ontmoetingsplek op basis van draagvlak en versterken sociale cohesie;
  • Zorg voor kwetsbare groepen en onderlinge hulp;
  • Verbeteren kwaliteit van onderwijs en zorg, voor zover dat een wettelijke taak is;
  • Verbeteren woon- en ondernemersklimaat;
  • Bevorderen van een veilige en leefbare woonomgeving;
  • Bevorderen zelfredzaamheid van de samenleving;
  • Verminderen regels en deze strikter handhaven;
3.3.3.3 Toetsing van het initiatief aan de 'Toekomstvisie gemeente Hardenberg 2013-2023

De realisatie van de compensatiewoning in het kader van Rood voor Rood draagt bij aan het bouwen voor lokale behoefte en het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit.

Met het plan wordt in algemeenheid het woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied verbeterd. Geconcludeerd wordt dat het initiatief aansluit bij het gestelde in de Toekomstvisie Hardenberg 2013-2023.

3.3.4 LIK (Landschap Identiteit Kaarten)
3.3.4.1 Inleiding

De gemeente heeft voor het gebied een Landschap-Identiteit-Kaart (LIK) gemaakt. In de LIK wordt de identiteit van het gebied bepaald zoals de specifieke kenmerken en kwaliteiten. Op deze wijze wil de gemeente de ruimtelijke kwaliteit van het gebied versterken.

3.3.4.2 Methodiek LIK's

De gemeente Hardenberg wil regie voeren op de ontwikkeling van het landelijk gebied. Daarbij wil de gemeente een meer richtinggevende rol gaan innemen, gericht op het versterken van de ruimtelijke kwaliteit. Ruimtelijke kwaliteit is echter een breed begrip, dat deels subjectief van aard is. In de Visienota Buitengebied is dit gedefinieerd als “eigen identiteit”. De identiteit van het gebied komt voort uit de ontstaansgeschiedenis en de daarmee samenhangende landschapstypen. In de LIK is daarom een onderscheid gemaakt tussen de verschillende landschapstypen die in het gebied voorkomen. Vervolgens is voor het gebied een schema opgesteld, waarin een overzicht is opgenomen van de aanwezige waardevolle en storende kenmerken. Ook zijn de kansen of juist bedreigingen voor deze kenmerken omschreven. De schema's ten aanzien van de landschapstypen zijn opgenomen in het volledige LIK.

Na het opstellen van de LIK's is een visie (wensbeeld) op de toekomstige ontwikkelingen gegeven. Hierbij is rekening gehouden met de gebiedskenmerken en kwaliteiten uit de LIK's en het geldende beleid van rijk, provincie, waterschap en het gemeentelijke beleid. Hierna wordt separaat op de verschillende locaties ingegaan.

3.3.4.3 Ontwikkelingsvisie Bergentheim-Zuid

Het plangebied ligt binnen het open veenontginningslandschap. De voor dit plan relevante kansen, zoals genoemd in de ontwikkelingsvisie voor het 'Bergentheim-Zuid' binnen dit deelgebied betreffen:

  • Behoud grootschaligheid/openheid;
  • Verbeteren herkenbaarheid wijkenstructuur;
  • Landbouw; ruimte voor schaalvergroting, nieuwvestiging (met uitzondering van de Rauwbloksweg).

Een uitsnede is in afbeelding 3.9 weergegeven. De locatie is met de rode ster aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00366-VG01_0012.png"  
Afbeelding 3.9: Uitsnede LIK Deelgebied Bergentheim-Zuid (Bron: Gemeente Hardenberg)  
3.3.4.4 Toetsing van het initiatief aan het LIK

Voorliggend plan heeft betrekking op een rood voor rood ontwikkeling, waarbij agrarisch bedrijfsbebouwing wordt gesloopt en ter compensatie één compensatiewoning gebouwd

wordt. Op twee verschillende locaties in de gemeente Hardenberg wordt landschapsontsierende bebouwing gesloopt. Het plangebied ligt in het besloten veenontginningslandschap. Voor het de voorgenomen ontwikkeling is een ruimtelijk kwaliteitsplan opgesteld waarbij rekening is gehouden met de bestaande landschappelijke kenmerken zoals bijvoorbeeld openheid, wijkenstructuur, etc.

Er is sprake van een landschappelijke inpassing conform de daar voorkomende gebiedskenmerken. Samenvattend wordt dan ook gesteld dat het initiatief in overeenstemming is met de verschillende LIK's.

3.3.5 Welstandsnota Buitengebied
3.3.5.1 Inleiding

De gemeente Hardenberg heeft op 3 december 2013 de Welstandsnota voor het buitengebied vastgesteld. In aansluiting op de welstandsnota voor de kernen is er in deze nota voor het buitengebied eveneens gekozen voor verschillende niveaus van welstand. Hierna worden de verschillende locaties behandeld.

3.3.5.2 Situatie plangebied

De locatie van de compensatiekavel aan de Kloosterdijk 47 is gelegen aan de kern Sibculo. Aan Sibculo zijn twee beschermingsniveaus toegekend. De linten van de Kloosterdijk, Schoolstraat (deels) en Kerkstraat vallen onder niveau 1.

3.3.5.3 Toetsing van het initiatief aan de Welstandsnota

Voor de compensatiekavel is een ruimtelijk kwaliteitsplan opgesteld. De uiteindelijke bouwplannen zullen ter zijner tijd aan de welstandscommissie voorgelegd worden.

3.3.6 Conclusie toetsing aan het gemeentelijk beleid

Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met de uitgangspunten uit het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie en het besluit milieueffectrapportage.

4.1 Geluid

4.1.1 Algemeen

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeurswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeurswaarde te voldoen.

4.1.2 Situatie plangebied

Het plangebied ligt binnen de wettelijke geluidszone van de Kloosterdijk. In voorliggend geval is daarom door BJZ.nu een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd. In Bijlage 2 van deze toelichting is de rapportage bijgevoegd. In paragraaf 4.1.2.1 wordt ingegaan op de belangrijkste conclusies, voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar de bijlage.

4.1.2.1 Wegverkeerslawaai

De geluidsbelasting ten gevolge van het wegverkeerslawaai van de Kloosterdijk bedraagt hoogstens 48 dB, met deze cijfers behaald de woning al de voorkeurswaarde gesteld in de Wgh.

Er is dus sprake van een aanvaardbaar woon-en leefklimaat op de plaats van de te realiseren woning.

4.1.2.2 Railverkeerslawaai en industrielawaai

Het plangebied ligt niet in de nabijheid van een spoorlijn of een gezoneerd bedrijventerrein. De aspecten 'railverkeerslawaai' en 'industrielawaai' vormen dan ook geen belemmering voor dit planvoornemen. Voor de invloed van individuele bedrijvigheid op dit plan wordt verwezen naar paragraaf 4.5.3.2 van deze toelichting.

4.1.3 Conclusie

De Wet geluidhinder vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.2 Bodemkwaliteit

4.2.1 Algemeen

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht conform de richtlijnen NEN 5740.

4.2.2 Situatie plangebied

Door Kruse Adviesgroep is een verkennend bodemonderzoek inclusief asbest op deze locatie uitgevoerd. Hierna wordt op de resultaten ingegaan. Het volledige rapport is opgenomen in Bijlage 3van deze toelichting.

Resultaten veldwerk

In totaal zijn er 8 boringen verricht, waarvan 1 boring tot circa 3.1 meter diepte welke is afgewerkt met een peilbuis. Gebleken is dat de grond globaal bestaat uit zeer fijn zand in de bovengrond en matig fijn tot zeer grof zand in de ondergrond. Er zijn geen bodemvreemde materialen waargenomen. De veldwerker heeft visueel geen asbestverdachte materialen waargenomen op het maaiveld of in de bodem. Het freatische grondwater in de peilbuis is aangetroffen op 1.60 meter min maaiveld.

Resultaten chemische analyse

Op basis van de resultaten van de chemische analyse kan het volgende worden geconcludeerd:

  • de bovengrond is zeer licht verontreinigd met PAK;
  • de ondergrond is niet verontreinigd
  • het grondwater is zeer licht verontreinigd met kopen en zink.

In de bovengrond en in het grondwater zijn lichte verontreinigingen aangetoond. Voor een beschrijving en mogelijke verklaring wordt verwezen naar Bijlage 3. In de ondergrond zijn geen verontreinigingen aangetoond. Aangezien de tussenwaarden niet worden overschreden, wordt het uitvoeren van nader onderzoek niet noodzakelijk geacht.

Uit milieukundig oogpunt is er geen bezwaar tegen de voorgenomen bestemmingsplanherziening en de nieuwbouwplannen, aangezien de vastgestelde verontreinigingen geen risico's voor de volksgezondheid opleveren. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik (wonen en tuin).

4.2.3 Conclusie

Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkelingen.

4.3 Luchtkwaliteit

4.3.1 Algemeen

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen);
4.3.1.1 Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

4.3.1.2 Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet milieubeheer nodig.

4.3.2 Situatie plangebied

Gelet op de aard en omvang van voorliggende ontwikkeling, in verhouding tot de categorieën van gevallen zoals beschreven in paragraaf 4.3.1.1 kan worden gesteld dat voorliggend project 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging. Tot slot wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling niet wordt aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het 'Besluit gevoelige bestemmingen'.

4.3.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorgenomen ontwikkeling.

4.4 Externe veiligheid

4.4.1 Algemeen

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:

  • het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
  • de Regeling basisnet;
  • de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied).

Het vervoer van gevaarlijke stoffen per buisleiding is geregeld in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

4.4.2 Situatie in en bij het plangebied
4.4.2.1 Algemeen

Aan de hand van de Risicokaart is voor het plangebied een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.

In de volgende afbeelding een uitsnede van de risicokaart opgenomen. De locatie is met de zwarte cirkel aangeduid.

4.4.2.2 Situatie plangebied

In onderstaande afbeelding is de ligging van het plangebied op een uitsnede van de risicokaart weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00366-VG01_0013.png"  
Afbeelding 5.1: Uitsnede risicokaart (Bron: Risicokaart.nl)  

Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:

  • zich niet bevinden binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevinden binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet zijn gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet zijn gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen
4.4.3 Conclusie

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.

4.5 Milieuzonering

4.5.1 Algemeen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

4.5.2 Gebiedstypen

In de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' is een tweetal gebiedstypen te onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. Op basis van de VNG-uitgave wordt het buitengebied gerekend tot een met het omgevingstype 'rustige woonwijk' vergelijkbaar omgevingstype.

Het omgevingstype 'gemengd gebied' wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' als volgt omschreven: 'Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.'

De richtafstanden (met uitzondering van het aspect gevaar) uit het omgevingstype rustige woonwijk kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsmaat worden verlaagd indien sprake is van gemengd gebied. Daarbij wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' opgemerkt dat het vanuit het oogpunt van efficiënt ruimtegebruik de voorkeur verdient functiescheiding niet verder door te voeren dan met het oog op een aanvaardbaar woon- en leefklimaat noodzakelijk is.

Het plangebied ligt net buiten de kern Sibculo, waar geen sprake is van sterke menging van functies. Daarom wordt uitgegaan van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Onderstaande tabel geeft de richtafstanden weer voor de verschillende omgevingstypes.

Milieucategorie   Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk   Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  
4.5.3 Beoordeling

Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De VNG uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen. Zoals reeds hiervoor genoemd, wordt bij het realiseren van nieuwe functies gekeken naar de omgeving waarin de nieuwe functies gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen een rol:

    • 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
    • 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).
4.5.3.1 Externe werking

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden wordt aangetast.

De functie 'wonen' vormt geen milieubelastende functie. In dit geval wordt er uitsluitend een nieuwe woonfunctie gerealiseerd. Er is dan ook geen sprake van een aantasting van het woon- en leefklimaat van omliggende functies.

4.5.3.2 Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of nieuwe functies binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving. In voorliggend geval wordt er één nieuw milieugevoelig object gerealiseerd, namelijk de compensatiewoning.

In de nabijheid van het plangebied liggen drie milieubelastende functies. Het betreffen twee agrarische bedrijven aan de Kloosterdijk 118 en 154 en een basisschool aan de Kloosterdijk 150.

Beide agrarische bedrijven betreffen grondgebonden veehouderijen. Op basis van het bestemmingsplan en de beheersverordening is echter tevens een intensieve veehouderij toegestaan. Voor veehouderijen geldt, op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', veelal de grootste richtafstand voor het aspect geur. Bij agrarische bedrijven zijn echter niet de adviesafstanden, maar de wettelijk aan te houden afstanden of de berekenende geuremissiecontouren voor vergunningsplichtige veebedrijven bepalend. Hier wordt in paragraaf 4.6 nader op ingegaan. Uit deze paragraaf blijkt dat het aspect 'geur' geen belemmering vormt.

Hierna wordt nader ingegaan op de overige aspecten. Indien het aspect geur buiten beschouwing wordt gelaten dan geldt een grootste richtafstand van 50 meter voor geluid. In onderstaande tabel wordt op de bedrijven met bijbehorende milieucategorie en richtafstand ingegaan. Tevens wordt de daadwerkelijke afstand tot de locatie van de compensatiewoning weergegeven. Zoals hiervoor reeds aangegeven is voor de agrarische bedrijven het aspect 'geur' buiten beschouwing gelaten.

Adres   Type   Afstand   Aan te houden richtafstanden  
Kloosterdijk 136   horeca   13 m   10 m  
Kloosterdijk 150   basisschool   37 m   30  
Kloosterdijk 154   Fokken en houden van paarden en pony's   143 m   50 m  
Kloosterdijk 124   Pluimveehouderij (vleeskuikens)   680 m   200 m  

Zoals in voorgaande tabel is weergegeven, wordt in alle gevallen voldaan aan de richtafstand. Ter plaatse van de compensatiekavel is voor wat betreft de aspecten stof, geluid en gevaar dan ook een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te verwachten. Omgekeerd worden de (agrarische) bedrijven niet in hun bedrijfsvoering beperkt, zeker gezien er in alle gevallen reeds woningen op een kortere afstand van het betreffende bedrijf gelegen zijn.

4.5.4 Conclusie

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.6 Geur

4.6.1 Algemeen
4.6.1.1 Wet geurhinder en veehouderij

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader vergunningverlening, als het gaat om

geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.

Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen

geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien en paarden) en een geurgevoelig object de volgende

afstanden aangehouden te worden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, buiten een

concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 2 odeur units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 8 odeur units per kubieke meter lucht.

De definitie van een geurgevoelig object luidt: gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.

4.6.1.2 Activiteitenbesluit

Vanaf 1 januari 2013 is het Activiteitbesluit ook van toepassing op agrarische activiteiten. Het Besluit landbouw milieubeheer is tegelijkertijd komen te vervallen. Agrarische bedrijven hebben geen vergunning meer nodig als al hun activiteiten onder de reikwijdte van het Activiteitenbesluit vallen. Dit zijn type B-bedrijven, zoals veehouderijen, kinderboerderijen (en andere bedrijven die kleinschalig dieren houden),

glastuinbouwbedrijven, bedrijven met teelt in gebouwen, bedrijven met open teelt, agrarische loonwerkers en losse opslagen (bijvoorbeeld mest). Voor geurhinder is in het Activiteitenbesluit een soortgelijk beoordelingskader opgenomen als in de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv). Zo gelden binnen en buiten de bebouwde kom dezelfde normen als in de Wgv. Ook de geurbelasting wordt bepaald volgens het bepaalde in de Wgv. Hetzelfde geldt voor het meten van de afstanden.

4.6.1.3 Geurverordening gemeente Hardenberg

De Wgv maakt het voor gemeenten mogelijk om gebiedsgericht geurbeleid op te stellen. Daarmee krijgt de gemeente een instrument om de ontwikkeling van (grootschalige) veehouderij te sturen. Gemeenten mogen bij verordening van de normen van de Wgv afwijken (artikel 6 Wgv), binnen bepaalde grenzen. Het hanteren van afwijkende normen moet worden onderbouwd vanuit een ruimtelijke visie op de ontwikkeling van het gebied, de zogenaamde “gebiedsvisie”. De gemeente Hardenberg heeft een dergelijke 'geurverordening' opgesteld en gebiedsgericht geurbeleid ontwikkeld. In deze geurverordening zijn de wettelijke geurnormen (odeur) en afstanden aangepast. De afstand van de gevel van een bestaande stal tot de gevel van een geurgevoelig object moet in het buitengebied minimaal 25 meter bedragen. Dit geldt alleen als er sprake is van het houden van de in artikel 4.2 van de gemeentelijke geurverordening genoemde dieraantallen niet wordt overschreden. Worden deze aantallen overschreden, of gaat het om de bouw van een nieuwe stal, dan geldt de minimale afstandseis van 50 meter.

4.6.2 Situatie plangebied

In dit geval liggen er in de nabijheid van de compensatiewoning een tweetal veehouderijen. Zoals in paragraaf 4.5 al aangegeven zijn hier op basis van het bestemmingsplan intensieve veehouderijen mogelijk. In de praktijk zijn die echter niet aanwezig. Het gaat om grondgebonden veehouderijen, waarvoor vaste afstanden gelden. Hiermee wordt voldaan aan de vaste afstanden die zijn opgenomen voor grondgebonden veehouderijen in de gemeentelijke geurverordening. Deze vaste afstanden bedragen namelijk minimaal 25 meter voor bestaande stallen en 50 meter voor nieuwe stallen.

De afstanden tussen de bouwvlakken van deze agrarische bedrijven en het plangebied bedragen namelijk respectievelijk 143 meter en 200 meter. Redelijkerwijs kan ook niet worden verwacht dat de bedrijven zullen omschakelen naar een intensieve veehouderij, aangezien er al woningen (geurgevoelige objecten) op een kortere afstand van de betreffende bedrijven liggen dan de woning in het plangebied. Tevens ligt op korte afstand het Natura 2000-gebied 'Engbertsdijksvenen', waarvoor geldt dat een verhoging van de stikstofdepositie niet zondermeer mogelijk is. Gezien vorenstaande wordt gesteld dat er in het plangebied een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te verwachten is en dat beide agrarische bedrijven niet in hun bedrijfsvoering beperkt worden.

Opgemerkt wordt dat het plangebied ligt binnen een afstand van 2 kilometer van Vlaggendijk 17 te Sibculo, waar 5 geiten worden gehouden (afstand circa 1 kilomter). Gezien dat afstand gaat het om een minimaal risico. Toekomstige bewoners dienen hier echter wel van op de hoogte te worden gebracht.

4.7 Ecologie

4.7.1 Algemeen

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Natuurbeschermingswet en het Natuurnetwerk Nederland. Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming.

4.7.2 Gebiedsbescherming
4.7.2.1 Natura 2000-gebieden

Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Nederland zal aan de hand van een vergunningenstelsel de zorgvuldige afweging waarborgen rond projecten die gevolgen kunnen hebben voor Natura 2000-gebieden.

Het plangebied ligt op minimaal 1,55 kilometer afstand van het Natura 2000-gebied Engbertsdijksvenen. De uitvoering van fysieke activiteiten in een plangebied zou kunnen leiden tot een negatief effect op

instandhoudingsdoelen van een Natura 2000-gebied in de omgeving van een plangebied. Als gevolg van

bouwwerkzaamheden kunnen negatieve effecten optreden, zoals een toename van geluid, trillingen,

kunstlicht, visuele verstoring, areaalverlies en aantasten hydrologie.

Gelet op de aard, omvang en duur van de voorgenomen activiteiten en de afstand tussen het plangebied en Natura 2000-gebied Engertsdijksvenen, wordt in voorliggend geval een negatief effect op instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebied uitgesloten.

Ten behoeve van de totale ontwikkeling, wordt materieel met een verbrandingsmotor ingezet en vindt er een tijdelijke toename plaats van verkeersbewegingen als gevolg van de aan- en afvoer van sloop- en

bouwmaterialen, materieel en personeel. Gelet op de ligging van het plangebied, op 1,55 kilometer afstand van Natura 2000-gebied Engbertsdijksvenen, kan een negatief effect op Natura 2000-gebied uitgesloten worden. Deze conclusie wordt getrokken op basis van ervaring van Natuurbank Overijssel met stikstofberekeningen voor soortgelijke projecten, zowel qua omvang, als afstand tussen plangebied en stikstofgevoelige habitattypen in Natura 2000-gebied.

4.7.2.2 Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Het natuurnetwerk Nederland (NNN) is onderdeel van het Nederlandse natuurbeleid. Het NNN is door de

provincie begrensd. Het plangebied ligt niet in de NNN en tast het NNN dan ook niet aan.” In afbeelding 5.2 is de ligging van het plangebied ten opzichte van het NNN weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00366-VG01_0014.png"  
Afbeelding 5.2: Ligging van de locaties ten opzichte van de NNN (Bron: Provincie Overijssel)  

4.7.3 Soortenbescherming
4.7.3.1 Algemeen

Wat betreft de soortbescherming is de Wet natuurbescherming van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.

4.7.3.2 Situatie plangebied

In dit geval is door Natuurbank Overijssel een quickscan ecologie uitgevoerd op beide locaties. Hierna wordt op de belangrijkste resultaten ingegaan. De volledige rapportage is opgenomen in Bijlage 4 van deze toelichting.


De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde planten, maar wel tot een geschikt functioneel leefgebied van verschillende beschermde

diersoorten. Beschermde diersoorten benutten het plangebied hoofdzakelijk als foerageergebied, maar

mogelijk bezet een beschermde grondgebonden zoogdier er een rust- en/of voortplantingsplaats, bezet een amfibie er een vaste rustplaats en nestelen er vogels. Vleermuizen bezetten geen vaste rust- en/of

voortplantingsplaats in het plangebied en amfibieën bezetten er geen voortplantingsplaats.

Van de in het plangebied nestelende vogels, is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Bezette vogelnesten zijn beschermd en mogen niet beschadigd of vernield worden. Gelet op de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen worden voor het beschadigen of vernielen van bezette vogelnesten. Indien de voorgenomen activiteiten uitgevoerd worden tijdens de voortplantingsperiode, dient een broedvogelscan uitgevoerd te worden om de aanwezigheid van een bezet vogelnest uit te sluiten.

De egel en de vaste rust- en voortplantingsplaats van de egel is beschermd. Deze dieren mogen niet gedood worden en de vaste rust- en/of voortplantingsplaats mag niet zonder ontheffing beschadigd of vernield worden òf er dient gewerkt te worden volgens een door de minister goedgekeurde en toepasbare

Gedragscode. In dit geval kan dat de Gedragscode ruimtelijke ontwikkeling en inrichting van Stadswerk zijn. Voor de overige beschermde grondgebonden zoogdieren en amfibieën, die een (winter)rust- en/of

voortplantingsplaats in het plangebied bezetten, en die mogelijk gedood worden, geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen ‘doden’ en het ‘beschadigen/vernielen van vaste (winter)rust- en/of

voortplantingsplaatsen’.

Door het uitvoeren van de voorgenomen activiteiten, wordt de functie van een deel van het plangebied als

foerageergebied voor de in het plangebied foeragerende grondgebonden zoogdieren, vleermuizen,

amfibieën en vogels niet aangetast.

4.7.4 Conclusie

Het aspect 'ecologie' vormt geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkelingen.

4.8 Archeologie & cultuurhistorie

4.8.1 Archeologie
4.8.1.1 Algemeen

Op grond van de Erfgoedwet dient er in ruimtelijke plannen rekening gehouden te worden met archeologische waarden. In de Erfgoedwet is bepaald dat gemeenten een archeologische zorgplicht hebben en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

4.8.1.2 Situatie plangebied

De gemeente Hardenberg heeft de archeologische verwachtingswaarde van gronden verwerkt in de dubbelbestemmingen in het bestemmingsplan. Ter plaatse van het plangebied is geen archeologische dubbelbestemming opgenomen. De gronden hebben dan ook geen archeologische verwachtinswaarde, waardoor een archeologisch onderzoek achterwege kan worden gelaten.

4.8.2 Cultuurhistorie
4.8.2.1 Algemeen

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden verstaan die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.

In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten.

4.8.2.2 Situatie plangebied

Er bevinden zich, op basis van de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Overijssel, in de locaties van het plangebied zelf geen rijks- dan wel gemeentelijke monumenten. In de directe nabijheid van de locaties van het plangebied is er geen sprake van bijzondere cultuurhistorische waarden. Gesteld wordt dat het aspect cultuurhistorie geen belemmering vormt met betrekking tot voorliggend plan.

4.8.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat er geen archeologisch onderzoek benodigd is en er geen sprake is van negatieve effecten op de cultuurhistorische waarden.

4.9 Besluit milieueffectrapportage

4.9.1 Algemeen

De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:

  • 1. Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan);

Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.

  • 2. Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3);
    Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).
  • 3. Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4);
    Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).

In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.

Een belangrijk element in het Besluit m.e.r.. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

4.9.2 Situatie plangebied
4.9.2.1 Artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming

Zoals is aangegeven in paragraaf 4.7.2.1 ligt het plangebied op ruime afstand van de dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden (ten minste 1,55 kilometer). Gezien de aard en omvang van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling in relatie tot de ruime afstand tot Natura 2000-gebied wordt geconcludeerd dat geen sprake zal zijn van een aantasting van de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura-2000 gebied. Een passende beoordeling op basis van artikel 2.8 lid 1 van de Wet natuurbescherming is in het kader van het voornemen dan ook niet noodzakelijk. Daarom is geen sprake van een m.e.r.-plicht op basis van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer.

4.9.2.2 Drempelwaarden Besluit m.e.r.

De voorgenomen ontwikkeling wordt mogelijk gemaakt door het partieel herzien van het geldende bestemmingsplan. Dit betekent dat voorliggende ontwikkeling m.e.r.-(beoordelings)plichtig is, indien activiteiten worden mogelijk gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden.

In dit geval is sprake van een ontwikkeling die niet wordt genoemd in onderdeel C van het Besluit m.e.r. en is daarom niet direct m.e.r.-plichtig. Op basis van onderdeel D kan de in dit plan besloten ontwikkeling worden aangemerkt als: 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'.

De ontwikkeling in dit bestemmingsplan is m.e.r.-beoordelingsplichtig indien de volgende drempelwaarden worden overschreden:

  • 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • 2. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
  • 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Gezien de drempelwaarden wordt geconcludeerd dat voor dit bestemmingsplan geen sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplicht. Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.

Gelet op de aard- en omvang van de voorgenomen ontwikkeling is het de vraag om er sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' als bedoeld in onderdeel D 11.2 van het Bestluit milieueffectrapportage. Uit jurisprudentie (ABRvS 18 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2414) volgt dat het antwoord op deze vraag afhankelijk is van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als de aard en de omvang van de voorziene ontwikkeling moet worden beoordeeld of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. Niet relevant is of per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen ontstaan.

De in het voorliggende bestemmingsplan besloten ontwikkeling gaat uit van het toevoegen van slechts één grondgebonden woning aan de rand van de kern Sibculo in de gemeente Hardenberg. Daarnaast wordt op een tweetal locaties in het buitengebied van de gemeente Hardenberg bebouwing gesloopt. Het gaat om een (zeer) kleinschalige ontwikkeling waarbij het aantal verkeersbewegingen niet onevenredig toeneemt. Verder is, voor zover in dit kader relevant, sprake van een nieuwe functie die niet leidt tot een aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse van omliggende woningen. Gelet op het vorenstaande en de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling, wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r.. Tevens blijkt uit dit hoofdstuk en hoofdstuk 6 dat dit bestemmingsplan geen belangrijk nadelige milieugevolgen heeft, die het doorlopen van een m.e.r.-procedure noodzakelijk maken.

4.9.3 Conclusie

Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-plichtig. Tevens zijn geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 5 Wateraspecten

5.1 Vigerend beleid

5.1.1 Europees beleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

5.1.2 Rijksbeleid

Het Rijksbeleid op het gebied van waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021 (vastgesteld 17 december 2015). Het plan geeft op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema's als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012), het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009).

5.1.3 Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.

5.1.4 Waterschap Vechtstromen

Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Rijn en IJssel, Vechtstromen, Vallei en Veluwe, Drents Overijsselse Delta en Zuiderzeeland. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen een Waterbeheerplan opgesteld.

Het algemeen bestuur van waterschap Vechtstromen heeft in de vergadering van 7 oktober het 'Waterbeheerplan 2016-2021' vastgesteld.

In het Waterbeheerplan is aangegeven hoe het waterschap zijn taken de komende jaren (2016 tot 2021) wil uitvoeren. In het plan zijn doelen en maatregelen gesteld voor de thema's waterveiligheid, voldoende water, schoon water en het zuiveren van afvalwater. Deze zijn gericht op:

  • voorkomen of beperken van overstromingen, wateroverlast en droogte;
  • beschermen en verbeteren van de kwaliteit van het oppervlaktewater en grondwater en het zorgen voor een goed functionerend regionaal watersysteem;
  • het effectief en efficiënt behandelen van afvalwater in de afvalwaterzuiveringsinstallaties.

5.2 Waterparagraaf

5.2.1 Algemeen

Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

5.2.2 Watertoetsprocedure

Het waterschap Vechtstromen is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de zogenoemde 'korte procedure' van de watertoets wordt toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding. Het watertoetsresultaat is opgenomen in Bijlage 5 bij deze toelichting. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap Vechtstromen geeft een positief wateradvies.

Hoofdstuk 6 Juridische aspecten en planverantwoording

6.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.

6.2 Opzet van de regels

6.2.1 Algemeen

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.

De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

6.2.2 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:

In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.

Om op een eenduidig manier afstanden, oppervlaktes en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan.

6.2.3 Bestemmingsregels

Dit hoofdstuk bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen, zoals weergegeven op de verbeelding van dit bestemmingsplan.

De regels zijn onderverdeeld in o.a.:

  • Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan;
  • Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (bouwhoogte etc.);
  • Afwijken van de bouwregels: onder welke voorwaarde mag afgeweken worden van de aangegeven bouwregels.
  • Specifieke gebruiksregels: welk gebruik van gronden en opstallen in ieder geval strijdig zijn;
  • Afwijken van de gebruiksregels: onder welke voorwaarde mag afgeweken worden van de aangegeven bestemming.
6.2.4 Algemene regels

Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich met name voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de beoordeling van bouwplannen.

In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.

In dit artikel worden de algemene gebruiksregels beschreven met specifieke aandacht voor uitsluiting van besluit-m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteit en het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen.

In dit artikel zijn bepalingen ten aanzien van de werking wettelijke regelingen, afstemming welstandstoets, uitsluiting seksinrichting, afstemming APV en evenementen en parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden.

6.2.5 Overgangs- en slotregels

In Artikel 9 (Hoofdstuk 4) staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.

6.3 Verantwoording van de regels

6.3.1 Bestemmingen

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan/wijzigingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.

Artikel 4 Woongebied

Het plangebied wordt bestemd als 'Woongebied'. Gronden met deze bestemming zijn hoofdzakelijk bedoeld voor het wonen, met inbegrip van aan-huis-verbonden beroepen en bestaande kleinschalige bedrijfsactiviteiten. Op de gronden die bestemd zijn als 'Woongebied' mogen uitsluitend worden gebouwd: woningen, bijbehorende bouwwerken en andere bouwwerken. Binnen de bestemming

kunnen maximaal 2 woningen worden gebouwd, kan groen worden aangelegd en kunnen

straten, parkeerplaatsen, voetpaden, et cetera worden aangelegd.

Het gezamenlijk oppervlakte aan bijgebouwen en overkappingen ten behoeve van de toegestane functies en bijbehorende bouwwerken mag maximaal 60 m2 bedragen tenzij de bestaande oppervlakte meer bedraagt. Voor bijgebouwen bedraagt de maximale goothoogte 3,5 meter, de maximale bouwhoogte 6 meter, dan wel de bestaande goot-, dan wel bouwhoogte indien deze meer bedraagt.

In de specifieke gebruiksregels van deze bestemming is de voorwaardelijke verplichting opgenomen. De voorwaardelijke verplichting voorziet in de sloop van de agrarische bedrijfsbebouwing en borging van de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen zoals opgenomen in de Ruimtelijke kwaliteitsplannen (Bijlage 1 en 2 van de regels).

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

De gemeenteraad moet in principe een exploitatieplan vaststellen voor gronden waarop een aangewezen bouwplan is voorgenomen. De raad kan besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • a. het totaal der exploitatiebijdragen dat kan worden verhaald, minder bedraagt dan € 10.000,–;
  • b. er geen bepaalde verhaalbare kosten zijn;
  • c. de verhaalbare kosten uitsluitend de aansluiting van een bouwperceel op de openbare ruimte of de aansluiting op nutsvoorzieningen betreffen.

In dit geval is sprake van één of meer van deze gevallen. Het vaststellen van een exploitatieplan is dan ook niet nodig. De gemeentelijke begeleidingskosten worden verhaald middels de legesverordening. Eventuele planschade komt voor rekening van de initiatiefnemer. Hiervoor is een planschadeovereenkomst gesloten tussen initiatiefnemers en de gemeente.

Hoofdstuk 8 Vooroverleg, inspraak en zienswijzen

8.1 Vooroverleg

Op grond van artikel 3.1.1 Bro is vooroverleg vereist met het waterschap en met de diensten van de provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

8.1.1 Het Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

8.1.2 Provincie Overijssel

Het plan zal in het kader van vooroverleg aan de provincie Overijssel worden voorgelegd.

8.1.3 Waterschap Vechtstromen

In het kader van de watertoets heeft er een digitale watertoets plaatsgevonden via de website www.dewatertoets.nl. De uitkomsten van deze watertoets heeft geleid tot de 'korte procedure'. Het waterschap geeft een positief wateradvies. De beantwoording van de vragen heeft er niet toe geleid dat er nader overleg met het waterschap moet worden gevoerd.

8.2 Inspraak

Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. In het voorliggende geval wordt geen voorontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd door het college van Burgemeester en Wethouders.

8.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft voor een periode van zes weken voor een ieder ter inzage gelegen. In deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.