direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied Hardenberg, Kleine Esweg 3 Diffelen en Elfde Wijk 22 Rheezerveen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0160.0000BP00361-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Kleine Esweg 3 te Diffelen, in het buitengebied van de gemeente Hardenberg, ligt een woonkavel. Het betreft een onbebouwde kavel, waar op basis van het geldende planologische regime de bouw van één reguliere woning van 750 m3 is toegestaan. De kavel is ooit ontstaan uit een rood voor rood ontwikkeling ter plaatse. De voormalige boerderij ter plaatse is gesloopt en herbestemd tot regulier woonerf. De compensatiewoning is echter nooit gerealiseerd.

Initiatiefnemer is voornemens ter plaatse een dubbele woning met een totale inhoud van 1.100 m3 te realiseren, om met twee huishoudens op het erf te kunnen wonen. Hiervoor is één extra wooneenheid noodzakelijk.

De gemeente Hardenberg heeft in een principebesluit aangegeven onder voorwaarden medewerking te willen verlenen aan het verzoek, mits er een tegenprestatie in het kader van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (KGO) plaatsvindt. Als voorwaarde voor de extra wooneenheid vraagt de gemeente de sloop van minimaal 425 m2 asbesthoudende landschapsontsierende bebouwing of 500 m2 aan landschapsontsierende bebouwing zonder asbest.

In dit geval is deze sloop gevonden aan de Elfde Wijk 22 te Rheezerveen. Het betreft een voormalig agrarisch erf, waar 525 m2 aan asbesthoudende bebouwing (in het kader van dit plan) reeds is gesloopt. Hiermee wordt voldaan aan de gevraagde kwaliteitsprestatie.

Voorliggende ontwikkeling is niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan "Buitengebied Hardenberg". Op de locatie aan de Kleine Esweg 3 te Diffelen dient planologisch een extra wooneenheid mogelijk te worden gemaakt. Op de locatie aan de Elfde Wijk 22 dient een reguliere woonbestemming te worden opgenomen en dienen de herbouwmogelijkheden te worden uitgesloten. Tot slot dienen beide erven landschappelijk te worden ingepast.

Voor deze ontwikkeling dient het bestemmingsplan dan ook te worden herzien. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een passend juridisch-planologisch kader en toont aan dat de ontwikkeling vanuit ruimtelijk en planologisch oogpunt verantwoord is.

1.2 Ligging van het plangebied

Het plangebied bestaat uit twee locaties: De woonkavel aan de Kleine Esweg 3 te Diffelen en het voormalige agrarische erf aan de Elfde Wijk 22 te Rheezerveen. Hierna is de ligging van de verschillende locaties ten opzichte van elkaar en de grotere omgeving weergegeven. Vervolgens is de ligging van de locaties tot de directe omgeving afzonderlijk weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00361-VG01_0001.png"  
Afbeelding 1.1: Ligging van de verschillende locaties ten opzichte van de grotere omgeving (Bron: PDOK)  
afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00361-VG01_0002.png"  
Afbeelding 1.2: Ligging van de locaties ten opzichte van de directe omgeving (Bron: PDOK)  

1.3 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan ''Buitengebied Hardenberg, Kleine Esweg 3 Diffelen en Elfde Wijk 22 Rheezerveen” bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (tek.nr NL.IMRO.0160.0000BP00361-VG01) en een renvooi;
  • regels (met bijbehorende bijlagen).

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

1.4 Huidig planologisch regime en strijdigheid

In de volgende subparagrafen wordt per locatie ingegaan op het geldende planologische regime en wordt tevens de strijdigheid met betrekking tot het planvoornemen beschreven.

1.4.1 Kleine Esweg 3, Diffelen

De locatie aan de Kleine Esweg 3 ligt binnen de grenzen van de bestemmingsplannen “Buitengebied Hardenberg” (vastgesteld op 2 december 2014), "Buitengebied Hardenberg, herziening regels'' (vastgesteld op 26 september 2016) en het bestemmingsplan ''Facetherziening parkeren Hardenberg'' (vastgesteld op 5 juni 2018). Hierna is een uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan “Buitengebied Hardenberg” opgenomen. Vervolgens wordt op de bestemmingen en de strijdigheid ingegaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00361-VG01_0003.png"  
Afbeelding 1.4: Uitsnede van het bestemmingsplan "Buitengebied Hardenberg" (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl)  

De gronden in dit deel van het plangebied zijn bestemd met de bestemming 'Wonen - Essen en hoevenlandschap'. Tevens geldt op deze locatie de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1', welke opgenomen is om de daar te verwachten archeologische waarden te beschermen.

Gronden met de bestemming 'Wonen - Essen en hoevenlandschap' zijn met name bestemd voor het wonen, met inbegrip van aan-huis-gebonden beroepen, tuinen en erven. Binnen deze bestemming zijn, op grond van de ter plaatse geldende maatvoering, maximaal twee woningen toegestaan.

Momenteel is er één woning aanwezig in het plangebied, waardoor er nog één woning mag worden gebouwd. Initiatiefnemer is echter voornemens een dubbele woning te bouwen van 1.100 m3, waarmee er in totaal sprake is van drie woningen. Hiertoe dient het bestemmingsplan te worden herzien.

De locatie van de bestaande woning dient te worden meegenomen omdat hier planologisch moet worden geborgd dat één woning is toegestaan, zodat het totaal aantal woningen op deze locatie van het plangebied, inclusief de gewenste dubbele woning, drie bedraagt.

1.4.2 Elfde Wijk 22, Rheezerveen

De locatie aan de Elfde Wijk 22 ligt binnen de grenzen van de bestemmingsplannen “Buitengebied Hardenberg” (vastgesteld op 2 december 2014), "Buitengebied Hardenberg, herziening regels'' (vastgesteld op 26 september 2016) en het bestemmingsplan ''Facetherziening parkeren Hardenberg'' (vastgesteld op 5 juni 2018). Hierna is een uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan “Buitengebied Hardenberg” opgenomen. Vervolgens wordt op de bestemmingen en de strijdigheid ingegaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00361-VG01_0004.png"  
Afbeelding 1.3: Uitsnede van het bestemmingsplan "Buitengebied Hardenberg" (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl)  

De gronden in het plangebied zijn bestemd met de bestemming 'Agrarisch met waarden - Open veenontginningslandschap'. Het plangebied omvat het voormalig agrarisch bouwvlak.

Gronden met deze bestemming zijn met name bedoeld voor het agrarische gebruik en de instandhouding van de sterke gebiedskenmerken van het open en veenontginningslandschap.

In dit geval dient het erf met tot een regulier woonerf te worden bestemd. De gronden die buiten het woonperceel (zo goed als gelijk aan het huidige erf) liggen dienen een agrarische gebiedsbestemming te krijgen. Tot slot dient op deze locatie de maximale oppervlakte na de sloop te worden geborgd. Hiervoor dient het bestemmingsplan te worden herzien.

1.4.3 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 per locatie ingegaan op de huidige en gewenste situatie. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, provincie Overijssel en de gemeente Hardenberg beschreven. In hoofdstuk 4 passeren alle relevante milieuthema's de revue. Hoofdstuk 5 gaat in op de wateraspecten. In de hoofdstukken 6 en 7 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de economische uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 8 gaat in op het vooroverleg en de inspraak.

Hoofdstuk 2 Huidige en gewenste situatie

2.1 Algemeen

Zoals in de aanleiding reeds is aangegeven, is er in het kader van dit plan 525 m2 aan landschapsontsierende bebouwing met asbest aan de Elfde Wijk 22 te Rheezerveen gesloopt. Ter compensatie wordt aan de Kleine Esweg 3 te Diffelen een extra wooneenheid verkregen. Deze wordt, samen met de reeds toegestane wooneenheid, vormgegeven door middel van een dubbele woning met een totale inhoud van maximaal 1.100 m3.

Hierna wordt per locatie ingegaan op de huidige en gewenste situatie. Tevens is per locatie de landschappelijke inpassing omschreven.

2.2 Huidige en gewenste situatie plangebied

2.2.1 Kleine Esweg 3, Diffelen
2.2.1.1 Algemeen

De locatie aan de kleine Esweg 3 te Diffelen maakt onderdeel uit van het essen- hoevenlandschap van Rheeze en Diffelen. De nabije omgeving bestaat uit veelal oude erven met verspreid liggende bebouwing die een verschillende functie kennen (agrarisch, horeca, recreatie). Wel kent het gebied een agrarisch karakter met veelal een boerderij als hoofdgebouw op het erf en daarachter enkele schuren. Kenmerkende structuurdragers betreffen de provinciale N36, de Rheezerweg en de rivier de Vecht.

De boerderij is kenmerkend voor het gebied. Deze staat veelal met de langszijde langs de weg. Een enkele boerderij staat met de achterzijde richting de weg. De erven zijn sober en functioneel ingericht. Er is een duidelijke scheiding tussen het voorerf met enige sierbeplanting en het achtererf dat veel functioneler is ingericht met grote bomen, verharding en enkele schuren.

Het plangebied zelf betreft een woonperceel, waar reeds één woning aanwezig is. Zoals reeds aangegeven betreft het een voormalig agrarisch erf. De agrarische gebouwen zijn reeds 10 jaar geleden gesloopt. De woonboerderij is destijds herbouwd als reguliere woning aan de Kleine Esweg (betreft de bestaande woning in het plangebied). De compensatiewoning is nooit gebouwd. De gronden in het plangebied zijn, naast de bestaande woning met tuin, nog in agrarisch gebruik ter plaatse van de gewenste nieuwe woning. In afbeelding 2.1 en 2.2 zijn respectievelijk een luchtfoto en een straatbeeld van de huidige situatie opgenomen. Op beide afbeeldingen is de locatie aan de Kleine Esweg indicatief met rode kaders aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00361-VG01_0005.png"  
Afbeelding 2.1: Luchtfoto locatie Kleine Esweg 3 (Bron: Provincie Overijssel)  
afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00361-VG01_0006.png"  
Afbeelding 2.2: Straatweergave locatie Kleine Esweg 3 (Bron: Provincie Overijssel)  
2.2.1.2 Gewenste situatie

Zoals eerder aangegeven is het gewenst om op deze nog onbebouwde locatie een dubbele woning van 1.100 m3 met twee bijgebouwen te realiseren. De woning wordt gebouwd als boerderijwoning en wordt evenwijdig aan de Rheezerweg gebouwd. De beide bijgebouwen komen achter de woning te liggen (zie ook paragraaf 2.2.1.3).

2.2.1.3 Ruimtelijke en landschappelijke inpassing

Voor het geheel is door De Erfontwikkelaar een ruimtelijk kwaliteitsplan opgesteld. Hierna is een uitsnede en een vogelvluchtimpressie van het plan ter hoogte van de locatie aan de Kleine Esweg opgenomen. Vervolgens wordt het plan toegelicht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00361-VG01_0007.png"  
Afbeelding 2.3: Uitsnede ruimtelijk kwaliteitsplan (Bron: De Erfontwikkelaar)  
afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00361-VG01_0008.png"  
Afbeelding 2.4: Vogelvluchtimpressie ruimtelijk kwaliteitsplan (Bron: De Erfontwikkelaar)  

Groter volume met twee wooneenheden

Het realiseren van een groot volume van 1.100 m3 kan, mits dit aansluit op het karakter van het landschap en de gebouwen die er voorkomen.. Deze ontwikkeling kan gezien worden als het toevoegen van een nieuw erf aan de buurtschap Diffelen. Het is dus niet gepast hier een schuurwoning te realiseren aangezien dan het hoofdgebouw op het erf ontbreekt. In samenspraak met de gemeente Hardenberg is besloten om een boerderijwoning met een duidelijk voor- en achterhuis te realiseren. Deze kan dan aansluitend op de bestaande bebouwing in Diffelen een maximaal inhoud van 1.100 m3 krijgen. Zoals uit de analyse is gebleken staan veel boerderijen met de langszijde langs de Rheezerweg. Er is daarom gekozen om ook de nieuw te realiseren boerderijwoning overeenkomstig dit gegeven te positioneren. De gesloopte boerderij heeft destijds ook zo gestaan.

De woning wordt getoetst aan de Welstandsnota van de gemeente Hardenberg. De bijgebouwen zullen verspreid op het achtererf komen. Tezamen vormt het een nieuw cluster van gebouwen dat aansluit op de omliggende erven. Het erf wordt ontsloten door een hoofdinrit op de Kleine Esweg en een nevenpad op de Rheezerweg. Dit komt tot uiting door het nevenpad uit te voeren in een halfverharding of karrespoor. Nagenoeg alle erven hebben meerdere inritten, al is er vaak wel één hoofdontsluiting. De nevenpaden zijn veelal ontsluitingen van percelen achter de boerderij of de stal.

Groenstructuur en inrichting erf

Vanuit de landschapsidentiteitskaarten is het gewenst om in het essen- hoevenlandschap de diversiteit in richtingen te versterken en te herstellen. Dit wordt bereikt door de bebouwing een verschillende oriëntatie te geven, en middels het aanplanten van structuurbepalend groen als bomen, hagen het erf landschappelijk in te passen.

Het erf langs de Rheezerweg komt overeen met de omschreven karakteristiek van het essen- hoevenlandschap. De nieuwe bebouwing staat verspreid en wordt ingepast door de bestaande grote zomereiken langs de weg en de recent aangelegde houtsingel ten zuiden van het erf. Over het algemeen bestaan erven uit verspreide bebouwing en zijn het half open erfensembles, al dan niet voorzien van enkele grote bomen en gesloten bosjes of singels. Richting de weg is daarom de gezamenlijke voortuin voorzien, die bestaat uit gras dat doorloopt in het openbaar gebied. De achtertuin is privéterrein.

De gebouwen op de erven blijven in de omgeving deels zichtbaar. Dit is een kwaliteit van het landschap. De erven kennen geen harde grenzen.

Het erf zal richting de es (ten westen) open blijven met enkel een transparante bomenrij waar onderdoor gekeken kan worden. Het doel van deze rij bomen is het verbinden van de 'kransen' met erven langs de es. Het is wenselijk om de randen van de es extra te beplanten waarmee het contrast tussen open en gesloten behouden en versterkt wordt.

2.2.2 Elfde Wijk 22, Rheezerveen
2.2.2.1 Algemeen

De locatie aan de Elfde Wijk 22 ligt in het buitengebied van Rheezerveen. Het landschap is kenmerkend als een veenontginningslandschap. De Elfde Wijk wordt gekenmerkt door lintbebouwing, bestaande uit zowel agrarische erven als woonerven.

De locatie zelf betreft een voormalig agrarisch erf, bestaand uit een voormalige boerderijwoning. De landschapsontsierende gebouwen (op de afbeelding zichtbaar) zijn inmiddels gesloopt. Tussen de gebouwen is erfverharding gelegen. Voor de woning ligt een tuin. Het achterste deel van het bouwvlak is in agrarisch gebruik. In afbeelding 2.5 is een luchtfoto van het erf opgenomen. In afbeelding 2.6 is een straatbeeld opgenomen, waarop tevens de (reeds gesloopte) landschapsontsierende gebouwen, bestaande uit een schuur en mestsilo, zichtbaar zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00361-VG01_0009.png"  
Afbeelding 2.5: Luchtfoto locatie Elfde Wijk 22 (Bron: Provincie Overijssel)  
afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00361-VG01_0010.png"  
Afbeelding 2.6: Straatbeeld locatie Elfde Wijk 22 (Bron: Google streetview)  
2.2.2.2 Gewenste situatie

Zoals al eerder aangegeven heeft het erf geen agrarische functie meer. Twee voormalig agrarische

opstallen zijn in het kader van dit plan gesloopt. Het is in het kader van dit bestemmingsplan wenselijk om ter plaatse een reguliere woonbestemming op te nemen en de terugbouwmogelijkheid van de opstallen uit te sluiten. In afbeelding 2.7 zijn de gesloopte stallen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00361-VG01_0011.png"  
Afbeelding 2.7: Weergave van de gesloopte stallen (Bron: De Erfontwikkelaar)  

2.3 Verkeer en parkeren

2.3.1 Algemeen

Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening worden gehouden met de mogelijke extra

verkeersgeneratie en parkeerbehoefte die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. Hiervoor kunnen

berekeningen worden uitgevoerd. Hierna wordt ingegaan op de verkeersgeneratie en de parkeerbehoefte.

2.3.2 Verkeersgeneratie

Met dit initiatief wordt aan de Elfde Wijk 22 een agrarisch bedrijf buiten werking gesteld. Hierdoor zal er ter plaatse van de Elfde Wijk 22 per saldo sprake zijn van een afname aan verkeersbewegingen door het planologisch vervallen van de agrarisch gerelateerde verkeersbewegingen.

Aan de Kleine Esweg 3 wordt planologisch één dubbele woning gebouwd. Netto wordt er één woning toegevoegd, omdat er al een vrijstaande woning planologisch mogelijk is.

Hiervoor gelden de volgende uitgangspunten:

  • ligging in het buitengebied;
  • weinig stedelijke gemeente (gemeente Hardenberg);
  • koop, twee-onder-één-kap;

Voor deze woning geldt op basis van bovenstaande uitgangspunten, op basis van de CROW, een extra verkeersgeneratie van 7,8 verkeersbewegingen per weekdagetmaal. De Kleine Esweg en de Rheezerweg zijn van voldoende omvang om deze extra verkeersgeneratie afdoende te kunnen afwikkelen. Tevens zal de woning op een veilige wijze worden ontsloten door een overzichtelijke in- en uitrit.

2.3.3 Parkeren

Voor wat betreft het aspect parkeren geldt dat er op eigen erf voldoende ruimte is om te voorzien in de benodigde parkeerbehoefte van 2,2 parkeerplaatsen per woning. De uitsneden van de ruimtelijke kwaliteitsplannen zoals opgenomen in voorgaande afbeeldingen bevestigen dit.

2.3.4 Conclusie

Het aspect 'verkeer en parkeren' vormt geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkelingen.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
3.1.1.1 Algemeen

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

3.1.1.2 Rijksdoelen en regionale opgaven

In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder ander ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
  • Het formuleren van een integrale strategie voor het totale revierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma's zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) NNN, inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.
3.1.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de SVIR is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Op 1 juli 2017 is de Ladder in het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Aanleiding voor de wijziging waren de in de praktijk gesignaleerde knelpunten bij de uitvoering van de Ladder en de wens om te komen tot een vereenvoudigd en geoptimaliseerd instrument.

Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.

Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'. In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:

bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.´

Bij het beschrijven van de behoefte dient te worden uitgegaan van het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).

3.1.2 Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten van het rijksbeleid

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte laat zich niet specifiek uit over dergelijke lokale ontwikkelingen. De voorgenomen ontwikkeling raakt geen rijksbelangen als opgenomen in de structuurvisie. Wel is het plangebied gelegen binnen een radarverstoringsgebied. De ontwikkeling is dermate kleinschalig dat dit geen gevolgen heeft voor dit gebied.

Wat betreft de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' wordt opgemerkt dat deze van toepassing is bij 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen' (3.1.6 Bro). Er zijn inmiddels meerdere gerechtelijke uitspraken geweest over deze begripsdefinitie.

Op het realiseren van woningen is ondermeer de uitspraak ABRvS 16 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2921 van toepassing. Uit deze uitspraak blijkt dat het realiseren van respectievelijk 11 woningen niet wordt gezien als stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, Bro. In voorliggend geval is de ladder voor duurzame verstedelijking dan ook niet van toepassing aangezien per saldo sprake is van een toevoeging van één woning. Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

In deze paragraaf wordt het voor deze ontwikkeling relevante provinciale beleid behandeld. Op 12 april 2017 hebben Provinciale Staten van Overijssel de Omgevingsvisie Overijssel 'Beken Kleur' en bijbehorende Omgevingsverordening Overijssel vastgesteld.

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De omgevingsvisie is het centrale provinciale beleidsplan voor het fysieke beleidsplan voor het fysieke leefmilieu in Overijssel. De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat, zijn vertaald in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema's. De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele centrale ambities van de provincie:

  • goed en plezierig wonen, nu en in de toekomst door een passend en flexibel aanbod van woonmilieus (typen woningen en woonomgeving) die voorzien in de vraag (kwantitatief en kwalitatief);
  • versterken complementariteit van bruisende steden en vitaal platteland als ruimtelijke, cultureel, sociaal en economisch samenhangend geheel. Dit door behoud en versterking van leefbaarheid en diversiteit van het landelijk gebied, stedelijke netwerken versterken, behoud en versterken van cultureel erfgoed als drager van identiteit;
  • veilig, gezond en schoon kunnen wonen, werken, recreëren en reizen door te zorgen voor waterveiligheid, externe veiligheid en verkeersveiligheid;
  • investeren in een hoofdinfrastructuur voor wegverkeer, trein, fiets en waarbij veiligheid en doorstroming centraal staan.
3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. Er wordt nadrukkelijk gestuurd op ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid. Uitgangspunt is dat verstedelijking en economische activiteiten gebundeld worden ten behoeve van een optimale benutting van bestaand bebouwd gebied.

3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de ambities van de provincie Overijssel, wordt het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel gebruikt. In dit uitvoeringsmodel staan de volgende stappen centraal:

  • 1. Of – generieke beleidskeuzes
  • 2. Waar – ontwikkelingsperspectieven
  • 3. Hoe – gebiedskenmerken

Bij een initiatief voor bijvoorbeeld woningbouw, een nieuwe bedrijfslocatie, toeristisch-recreatieve voorzieningen, natuurontwikkeling, etcetera kun je aan de hand van deze drie stappen bepalen of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is, waar het past en hoe het uitgevoerd kan worden.

De eerste stap, het bepalen van de of-vraag, lijkt in strijd met de wens zoveel mogelijk ruimte te willen geven aan nieuwe initiatieven. Met het faciliteren van initiatieven moet echter wel gekeken worden naar de (wettelijke) verantwoordelijkheden zoals veiligheid of gezondheid. Het uitvoeringsmodel maakt helder wat kan en wat niet kan.

Om een goed evenwicht te vinden tussen het bieden van ruimte aan initiatieven en het waarborgen van publieke belangen, varieert de provinciale sturing: soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend.

In afbeelding 3.1 is het Uitvoeringsmodel weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00361-VG01_0012.png"  
Afbeelding 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)  
3.2.3.1 Of- generieke beleidskeuzes

Maatschappelijke opgaven zijn leidend in het handelen. Allereerst is het dan ook de vraag of er een maatschappelijke opgave is. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk hierbij aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Maar ook aan beleidskeuzes om overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantorenlocaties – en daarmee grote financiële en maatschappelijke kosten – te voorkomen. In de omgevingsvisie zijn de provinciale beleidskeuzes hieromtrent vastgelegd.

De generieke beleidskeuzes zijn vaak normstellend. Dit betekent dat ze opgevolgd moeten worden: het zijn randvoorwaarden waarmee iedereen rekening moet houden vanwege zwaarwegende publieke belangen. De normstellende beleidskeuzes zijn vastgelegd in de omgevingsverordening.

3.2.3.2 Waar- ontwikkelingsperspectieven

Na het beantwoorden van de of-vraag, is de vraag waar het initiatief past of ontwikkeld kan worden. In de omgevingsvisie op de toekomst van Overijssel onderscheid de provincie zes ontwikkelingsperspectieven. Deze ontwikkelingsperspectieven schetsen een ruimtelijk perspectief voor een combinatie van functies en geven aan welke beleids- en kwaliteitsambities leidend zijn. De ontwikkelingsperspectieven geven zo richting aan waar wat ontwikkeld zou kunnen worden.

De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend. Dit betekent dat er ruimte is voor lokale afweging: een gemeente kan vanwege maatschappelijke en/of sociaal-economische redenen in haar Omgevingsvisie en bestemmings- of omgevingsplan een andere invulling kiezen. Die dient dan wel te passen binnen de – voor dat ontwikkelingsperspectief – geldende kwaliteitsambities. Daarbij dienen de nieuwe ontwikkelingen verbonden te worden met de bestaande kenmerken van het gebied, conform de Catalogus Gebiedskenmerken (de derde stap in het uitvoeringsmodel). Naast ruimte voor een lokale afweging ten aanzien van functies en ruimtegebruik, is er ruimte voor een lokale invulling van de begrenzing: de grenzen van de ontwikkelingsperspectieven zijn signaleringsgrenzen.

3.2.3.3 Hoe- gebiedskenmerken

Ten slotte is de vraag hoe het initiatief ingepast kan worden in het landschap. De gebiedskenmerken spelen een belangrijke rol bij deze vraag. Onder gebiedskenmerken worden verstaan de ruimtelijke kenmerken van een gebied of gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype. Voor alle gebiedstypen in Overijssel is in de Catalogus Gebiedskenmerken beschreven welke kwaliteiten en kenmerken van provinciaal zijn en behouden, versterkt of ontwikkeld moeten worden.

De gebiedskenmerken zijn soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend. Voor de normerende uitspraken geldt dat deze opgevolgd dienen te worden; ze zijn dan ook in de omgevingsverordening geregeld. De richtinggevende uitspraken zijn randvoorwaarden waarmee in principe rekening gehouden moet worden. Hier kan gemotiveerd van worden afgeweken mits aannemelijk is gemaakt dat met het alternatief de kwaliteitsambities even goed of zelfs beter gerealiseerd kunnen worden. De inspirerende uitspraken bieden een wenkend perspectief: het zijn voorbeelden van de wijze waarop ruimtelijke kwaliteitsambities ingevuld kunnen worden. Initiatiefnemers kunnen zich hierdoor laten inspireren, maar dit hoeft niet.

3.2.3.4 Toetsing van het initiatief aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

3.2.3.4.1 Of - generieke beleidskeuzes

Bij de afwegingen in de eerste fase 'Of – generieke beleidskeuzes' zijn artikel 2.1.3 (Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik), artikel 2.1.5 (Ruimtelijke kwaliteit), artikel 2.1.6 lid 1 (Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving) en artikel 2.2.2 (Realisatie nieuwe woningen). Hierna wordt nader op de artikelen ingegaan.

Artikel 2.1.3: Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

  • 1. Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt.
      • dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
      • dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.
  • 2. Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving voorzien uitsluitend in ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen anders dan de uitleg van steden en dorpen wanneer aannemelijk is gemaakt:
      • dat (her)benutting van bestaande erven en/of bebouwing in de Groene Omgeving in redelijkheid niet mogelijk is;
      • dat mogelijkheden voor combinatie van functies op bestaande erven optimaal zijn benut.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.3

Door deze ontwikkeling, neemt de hoeveelheid landschapsontsierende bebouwing in het buitengebied af en wordt ter compensatie een dubbele woning (1.100 m3) in plaats van een vrijstaande woning teruggebouwd. Per saldo is geen sprake van extra ruimtebeslag door bouwen en verharden op de groene omgeving, maar juist een afname. Samenvattend wordt geconcludeerd dat in voldoende mate rekening is gehouden met het gestelde in artikel 2.1.3.

Artikel 2.1.5: Ruimtelijke kwaliteit (leden 1, 2, 3 en 5)

  • 1. In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.
  • 2. In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan het Uitvoeringsmodel (OF-, WAAR- en HOE-benadering) die in de Omgevingsvisie Overijssel is neergelegd.
  • 3. In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt gemotiveerd dat de nieuwe ontwikkeling past binnen het ontwikkelingsperspectief die in de Omgevingsvisie Overijssel voor het gebied is neergelegd.
  • 4. In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan de vier-lagenbenadering die onderdeel uitmaakt van het Uitvoeringsmodel en op welke wijze de Catalogus Gebiedskenmerken is gebruikt bij de ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling.

Artikel 2.1.6: Kwaliteitsimpuls Groene omgeving (KGO) (lid 1)

Bestemmingsplannen voor de Groene omgeving kunnen – met in achtneming van het bepaalde in artikel 2.1.3. en artikel 2.1.4. en het bepaalde in artikel 2.1.5. – voorzien in nieuwvestiging en grootschalige uitbreidingen van bestaande functies in de Groene omgeving, uitsluitend indien hier sociaaleconomische en/of maatschappelijke redenen voor zijn én er is aangetoond dat het verlies aan ecologisch en/of landschappelijk waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.

Toetsing van het initiatief aan artikelen 2.1.5 en 2.1.6 lid 1

Zoals in deze paragraaf blijkt voldoet de ontwikkeling aan de OF- WAAR- en Hoe- benadering. Tevens is de ontwikkeling in overeenstemming met het ontwikkelingsperspectief en de vier-lagenbenadering die onderdeel uitmaakt van het Uitvoeringsmodel.

Het voorliggende plan leidt tot een kwaliteitsimpuls in de groene omgeving (buitengebied) van de gemeente Hardenberg. Deze meerwaarde vertaalt zich in:

  • Sloop van circa 525 m2 aan extra landschapsontsierende bebouwing aan de van Elfde Wijk 22 te Rheezerveen (bovenop de reeds gesloopt bebouwing in het eerdere rood voor rood traject);
  • Sanering van alle aanwezige asbest;
  • Sanering van overtollige erfverharding;
  • Het landschappelijk inpassen van beide locaties;

Hiermee wordt voldaan aan het beleid van de Provincie Overijssel met betrekking tot de impuls in de groene omgeving. Voor een nadere uitwerking wordt verwezen naar paragraaf , waar uitgebreid op de KGO is ingegaan. In paragraaf 3.2.3.4.2 wordt beschreven dat het project past binnen de ontwikkelingsperspectieven

.

Artikel 2.2.2: Realisatie nieuwe woningen (lid 1)

Bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wabo, voorzien uitsluitend in de mogelijkheid tot het realiseren van nieuwe woningen als de behoefte daaraan is aangetoond door middel van actueel onderzoek woningbouw.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.2.2

Voorliggende ontwikkeling betreft de realisatie van een dubbele woning op basis van de principes van het KGO, waarvoor één extra wooneenheid wordt verkregen. De woningen voldoen aan de kwalitatieve behoefte in de markt en worden gebouwd voor de lokale behoefte. Voor de woningen zijn reeds concrete kopers, waarmee dit is aangetoond. De ontwikkeling is dan ook in overeenstemming te achten met artikel 2.2.2 uit de Omgevingsverordening Overijssel. Bij de overige afwegingen in de eerste fase 'Of - generieke beleidskeuzes' zijn er verder geen aspecten die bijzondere aandacht verdienen.

3.2.3.4.2 Waar - ontwikkelingsperspectieven

De locaties van het plangebied zijn met de rode sterren aangeduid. De locatie aan de Elfde Wijk 22 ligt in het ontwikkelingsperspectief 'agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap'. De locatie aan de Kleine Esweg 3 ligt in het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalig mixlandschap'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00361-VG01_0013.png"  
Afbeelding 3.2: Uitsnede ontwikkelingsperspectievenkaart Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)  

'Wonen en werken in het kleinschalig mixlandschap'

Het ontwikkelingsperspectief Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Aan de ene kant melkveehouderij, akkerbouw en opwekking van hernieuwbare energie als belangrijke vormen van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid.

De ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw, maar ook die voor de andere sectoren, willen we in dit ontwikkelingsperspectief nadrukkelijk verbinden met behoud en versterking van cultuurhistorische, natuurlijke en landschapselementen. Het waterbeheer richt zich op optimale condities voor de lokaal aanwezige functies, rekening houdend met de klimaatopgave en de kenmerken van het watersysteem.

'Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap'

Dit ontwikkelingsperspectief omvat gebieden waar verdere modernisering en schaalvergroting van de landbouw in combinatie met verduurzaming de ruimte krijgt. Die ruimte kan verdiend worden door te investeren in kwaliteitsvoorwaarden.

Initiatieven binnen het ontwikkelingsperspectief mogen de ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw in principe niet beperken en dienen aan te sluiten bij de bestaande bebouwing, weginfrastructuur en openbaar vervoer (ov)-routes. Het waterbeheer richt zich op optimale condities voor de landbouw, rekening houdend met specifieke omstandigheden en de grenzen aan de mogelijkheden van het waterbeheer (onder andere door de klimaatverandering).

Toetsing van het initiatief aan het Ontwikkelingsperspectief

De bouw van een tweekapper in plaats van een vrijstaande woning aan de Kleine Esweg 3, past binnen het ter plaatse geldende ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalig mixlandschap'. Dit perspectief richt zich namelijk om een mix van functies, waaronder woningen.

Ten aanzien van de locatie aan de Elfde Wijk 22 te Rheezerveen geldt dat, vanwege het karakter van het buitengebied van de gemeente Hardenberg, met een menging van meerdere functies, waarbij de functie 'agrarisch' niet de hoofdfunctie is, een nuancering noodzakelijk is. De ontwikkelingsperspectieven zijn dan ook niet normstellend maar richtinggevend. Afwijkingen van de ontwikkelingsperspectieven zijn mogelijk, mits de ruimtelijke kwaliteit conform de gebiedskenmerken wordt versterkt en er voor de beoogde ontwikkeling geen sprake is van een m.e.r-plicht. In voorliggend geval is sprake van de omzetting van een agrarisch erf naar een regulier woonerf. Er is hierbij geen sprake van belemmering

voor omliggende (agrarische) bedrijfsvoering. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar paragraaf 4.5 en paragraaf 4.6. Geconcludeerd wordt dat het voornemen in overeenstemming is met het ter plekke geldende ontwikkelingsperspectief.

3.2.3.4.3 Hoe - gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. De 'Stedelijke laag' wordt in dit geval buiten beschouwing gelaten, omdat er in of aangrenzend aan het plangebied geen relevante specifieke eigenschappen voor deze laag geldt. Ook de

  • 1. De 'Natuurlijke laag'

Overijssel bestaat uit een rijk en gevarieerd spectrum aan natuurlijke landschappen. Deze vormen de basis voor het gehele grondgebied van Overijssel. Het beter afstemmen van ruimtelijke ontwikkelingen op de natuurlijke laag kan ervoor zorgen dat de natuurlijke kwaliteiten van de provincie weer mede beeldbepalend worden. Ook in steden en dorpen bij voorbeeld in nieuwe waterrijke woonmilieus en nieuwe natuur in stad en dorp. De verschillende locaties van het plangebied zijn op de gebiedskenmerkenkaart de 'Natuurlijke laag' aangeduid met de gebiedstypen 'Stuwwallen' en 'Hoogveengebieden (in cultuur gebracht). Op onderstaande afbeelding is dit weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00361-VG01_0014.png"  
Afbeelding 3.3: Natuurlijke laag (Bron: Provincie Overijssel)  

“Hoogveengebieden (in cultuur gebracht)”
Op waterhuishoudkundig geïsoleerde plekken (waar het regenwater wordt vastgehouden) ontwikkelde zich in het zandgebied op kleine en grote schaal hoogveen; onder invloed van regenwater ontstonden veenmoerassen. Deze groeiden als een dikke spons van veenmossen steeds verder omhoog, los van het grondwater. De extreme zure en voedselarme omstandigheden leidden tot natte, slecht toegankelijke moerasgebieden, waar vrijwel geen boom kon groeien. De hoogveenrestanten worden gekenmerkt door een hoge waterkwaliteit, een hoge waterstand en een hoge natuurkwaliteit. Lokaal is sprake van “levend hoogveen” (veenaangroei). De ambitie is de hoogveenrestanten in stand te houden

en op een aantal plekken het hoogveen opnieuw tot groei te brengen. Het open natte karakter is hierbij een belangrijke kwaliteit. De inzet is op de randen tussen de hoogveenrestanten en de hoogveenontginningsgebieden landschappelijk leesbaar te maken als ontgonnen deel van het oorspronkelijk veenlandschap. Zo ontstaat een samenhangend en leesbaar landschap in de hoogveengebieden en een overgang naar heide en schaalgraslanden eromheen.

“Dekzandvlakte en ruggen”

De dekzandgronden beslaan een groot gedeelte van de oppervlakte van de provincie. Na de ijstijden bleef er in grote delen een reliëfrijk – door de wind gevormd – zandlandschap achter, dat gekenmerkt wordt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/nat gebied.

Als ontwikkelingen plaats vinden, dan dragen deze bij aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem. Beiden zijn tevens uitgangspunt bij (her)inrichting. Bij ontwikkelingen is de (strekkings)richting van het landschap, gevormd door de afwisseling van beekdalen en ruggen, het uitgangspunt.

Toetsing van het initiatief aan de "Natuurlijke laag"

De gronden aan de van Elfde Wijk 22 zijn ingericht als agrarisch erf. De van oorsprong voorkomende 'Natuurlijke laag' is daardoor niet of nauwelijks meer aanwezig. De sloop van de gebouwen heeft geen gevolgen voor de kenmerken van het hoogveengebied. Ter plaatse van de woning aan de Kleine Esweg wordt middels een ruimtelijk kwaliteitsplan ingespeeld op de daar voorkomende gebiedskenmerken. Het erf zelf wordt landschappelijk ingericht conform de hier geldende gebiedskenmerken. In paragraaf 2.2.1.3 en Bijlage 1 wordt hier nadrukkelijk op ingegaan.

  • 2. De 'Laag van het agrarische cultuurlandschap'

In de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap' gaat het er altijd om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Hierbij hebben nooit ideeën over schoonheid een rol gespeeld. Wel zijn we ze in de loop van de tijd gaan waarderen om hun ruimtelijke kwaliteiten. Vooral herkenbaarheid, contrast en afwisseling worden gewaardeerd. De ambitie is gericht op het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen door óf versterking óf behoud óf ontwikkeling of een combinatie hiervan. De locaties van het plangebied liggen binnen de gebiedstypen 'Veenkoloniaal landschap' en 'Essenlandschap'. In afbeelding 3.4 is dat aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00361-VG01_0015.png"  
Afbeelding 3.4: Laag van het agrarisch cultuurlandschap (Bron: Provincie Overijssel)  

"Veenkoloniaal landschap"

Kenmerkend voor het veenkoloniaal landschap zijn de grootschalige open landschappen met een lineaire bebouwings-, verkavelings- en ontwateringsstructuur die zijn ontstaan door grootschalige ontginning van de hoogveengebieden. Het Overijssels veenkoloniaal landschap is deel van een groter geheel dat zich uitstrekt over Groningen en Drenthe. Het is gevormd door ontginners en boeren uit met name het noorden. Typische Groningse boerderijen staan hier doorgaans naast de Overijsselse boerderijen. De ambitie is gericht op de versterking van de aantrekkelijkheid, de leefbaarheid en de

kwaliteit van dit landschap. Het gaat dan met name om de grote maat en de vergezichten. De norm is een beschermende bestemmingsregeling gericht op instandhouding van de grote open ruimtes, de vergezichten en het contrast tussen deze ruimtes en bestaande verdichte zones. Als ontwikkelingen plaatsvinden in het veenkoloniaal landschap dan dragen deze bij aan het behoud en de versterking van bijzondere architectuur, de linten in het landschap en de open ruimtes.

"Essenlandschap"

Het essenlandschap bestaat uit een samenhangend systeem van essen, flanken, lager gelegen maten en fliergronden, – voormalige – heidevelden en kenmerkende bebouwing rond de es (esdorpen en verspreide erven). Het landschap is geordend vanuit de erven en de essen, de eeuwenoude akkercomplexen die op de hogere dekzandkoppen en flanken van stuwwallen werden aangelegd.

Als ontwikkelingen plaats vinden in het essenlandschap, dan krijgen deze in de flanken een plaats, met respect voor en bijdragend aan de aanwezige bebouwingsstructuren (lint, erf) en versterking van het

landschappelijk raamwerk.

Toetsing van het initiatief aan de “Laag van het agrarisch cultuurlandschap”

Door de sloop van landschapsontsierende bebouwing aan de Elfde Wijk 22 en de inpassing van de nieuwe kavel aan de Kleine Esweg 3 met streekeigen beplanting, worden de kenmerken van het oorspronkelijke landschap van de verschillende landschapstypen versterkt. Dit gebeurt door de erven in te richten met nieuwe, gebiedseigen beplanting en het realiseren van een gebiedseigen woningen met bijgebouwen. Daarmee is de ontwikkeling in overeenstemming met het gestelde in de “Laag van het agrarisch cultuurlandschap”.

3. De “Laag van de beleving”

In de laag van de beleving komen de natuurlijke, functionele en sociale processen bij elkaar. Dit is de laag die gaat over de beleefbaarheid van ruimtelijke kwaliteit, identiteit en tijdsdiepte, van recreatieve gebruiksmogelijkheden die een belangrijke rol spelen bij de waardering van de leefomgeving. De laag van de beleving is de laag van de verbinding en het netwerk; tussen het stedelijke en het landelijke, de cultuur en de natuur, snel en traag, oud en nieuw, tussen nut en schoonheid. De laag van de beleving benut vooral de kwaliteiten van de andere drie lagen, maar voegt ook eigen kenmerken toe, zoals landgoederen, recreatieparken en recreatieve routes. Het stelt kwaliteiten zoals de natuur, de productielandschappen en de steden in een ander daglicht en maakt ze beleefbaar en tot een belevenis.

De verblijfsrecreatiecomplexen, de attracties, de routes voor wandelen, fietsen en varen zijn een belangrijke economische factor geworden met een vergelijkbaar aandeel in de economie als de agrarische sector. Dit alles verandert het aanzien, de gewenste gebruiksmogelijkheden en betekenis van het buitengebied. Aan het 'belevingslandschap' ontleent Overijssel zijn tijdsdiepte, maar ook zijn aantrekkingskracht. Steeds vaker worden de kwaliteiten uit het verleden ingezet in plannen door daar met nieuwe kwaliteiten, gebruiks- en verschijningsvormen op voort te bouwen. Belangrijk in deze laag is het oude en nieuwe 'erfgoed' van de provincie. De locaties zijn op de gebiedskenmerkenkaart de 'Laag van de beleving' beide aangeduid met 'Donkerte'. In afbeelding 3.5 wordt dit weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00361-VG01_0016.png"  
Afbeelding 3.5: Laag van de beleving (Bron: Provincie Overijssel)  

“Donkerte”

Lichte gebieden geven een beeld van de economische dynamiek van de provincie: de steden en dorpen, de autosnelwegen, de kassengebieden, de attractieparken, de grote bedrijventerreinen en de gebieden met veel bebouwing. De donkere gebieden geven een indicatie van de 'buitengebieden' van Overijssel. De natuurcomplexen en de grote landbouwgebieden. De donkere gebieden zijn de gebieden waar het 's nachts nog echt donker is, waar je de sterrenhemel kunt waarnemen. Het zijn de relatief 'luwe' dun bewoonde gebieden met een lage gebruiksdruk.

Donkerte wordt een te koesteren kwaliteit. De ambitie is de huidige 'donkere' gebieden, ten minste zo donker te houden, maar bij ontwikkelingen ze liever nog wat donkerder te maken. Dit betekent op praktisch niveau terughoudend zijn met verlichting van wegen, bedrijventerreinen e.d. en verkennen waar deze 's nachts uit kan of anders lichtbronnen selectiever richten. Structureel is het vrijwaren van donkere gebieden van verhoging van de dynamiek het perspectief. De ambitie is het rustige en onthaaste karakter te behouden, zodat passages van autosnelwegen en regionale wegen niet leiden tot stedelijke ontwikkeling aan eventuele op- en afritten. Bundeling van stedelijke functies en infrastructuur in de 'lichte' gebieden.

Toetsing van het initiatief aan de 'Laag van de beleving'

Ten eerste wordt gesteld dat lichtuitstraling inherent is aan de woonfunctie. Er is echter geen sprake van een onevenredige toename een (kunst)licht in het buitengebied. Onnodige verlichting wordt zoveel mogelijk voorkomen. Ter plaatse van de slooplocatie is er geen sprake van een lichttoename. Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met de “Laag van de beleving”.

3.2.4 Conclusie toetsing aan het provinciaal beleid

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het provinciaal ruimtelijk beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Visienota Buitengebied Hardenberg
3.3.1.1 Algemeen

De gemeente Hardenberg heeft de hoofdlijnen van het nieuwe ruimtelijke beleid voor het totale buitengebied van de gemeente Hardenberg geformuleerd in de 'Visienota Buitengebied Gemeente Hardenberg'. De nota richt zich vooral op de realisatie van ruimtelijke kwaliteiten in het buitengebied.

De ruimtelijke visie zoals vastgelegd in de visienota heeft de basis gevormd voor de bestemmingsplannen “Buitengebied Hardenberg, Reestdal en Bergentheim-Zuid” en “Buitengebied Hardenberg”. De hoofddoelen van het ruimtelijk beleid zoals verwoord in de 'Visienota Buitengebied' zijn:

  • Op een duurzame en efficiënte wijze ruimte scheppen voor de verschillende ruimtevragende functies;
  • Het vergroten van de leefbaarheid van het platteland;
  • Het vergroten van de ruimtelijke kwaliteit.

Deze hoofddoelen zijn in de visienota als volgt vertaald:

  • 1. een thematische benadering van het buitengebied (8 thema's);
  • 2. een gebiedsgerichte benadering van het buitengebied;
  • 3. uitgangspunt hierbij: de landschapstypen en de visuele landschapskenmerken;
  • 4. een ontwikkelingsgerichte wijze van bestemmen.
3.3.1.2 Thematische benadering - visie voor wonen

De visie voor de 8 thema's wordt hierna weergegeven, in dit geval is voor het thema 'wonen' van belang. Het gemeentelijk beleid ten aanzien van het thema 'wonen' is gericht op:

  • Behoud van een gevarieerd woningaanbod in het buitengebied, zowel qua inhoud van de woningen als qua verschijningsvorm;
  • De afstemming van de maximale inhoudsmaat van woningen in het buitengebied op de gebiedskenmerken;
  • Het bieden van ruime mogelijkheden voor inwoning;
  • Het bieden van de mogelijkheid om aan vrijgekomen agrarische bedrijfsgebouwen een woonfunctie toe te kennen; waarbij ruimere mogelijkheden gelden naarmate meer oppervlakte aan landschapsontsierende bedrijfsgebouwen worden afgebroken;
  • Het tegengaan van permanente bewoning van recreatiewoningen;
  • Het bieden van ruimte voor opvulling van open gaten in bebouwingslinten met woningbouw of kleinschalige bedrijvigheid.
3.3.1.3 Gebiedsgerichte benadering - Vechtdal

In dit geval is de slooplocatie aan de Elfde Wijk 22 buiten beschouwing gelaten, aangezien er hier enkel sprake is van een planologische aanpassing. De sloop is afgerond.

Voor de locatie aan de Kleine Esweg geldt dat deze valt binnen het Vechtdal. Hier geldt het landschapstype Essen- en kampenlandschap. Landschapskenmerken zijn onder andere veel bosgebied, houtwallen, een verspreid bebouwingspatroon, kronkelende wegen, veel meanders van de Vecht, herkenbare zomer- en winterdijken en in Rheeze/Diffelen schaalvergroting door ruilverkaveling. Het gebied is grotendeels onderdeel van het NNN en er is veel recreatie te vinden. Agrarische bedrijven richtten zich met name op veeteelt. Tot slot heeft de Vecht een belangrijke waterafvoerende functie. De ontwikkelingsrichting van dit gebied richt zich op water, biodiversiteit, (verbrede) landbouw, recreatie en toerisme.

In afbeelding 3.6 is een uitsnede van de visiekaart weergegeven, waarop het relevante deel van het plangebied met een gele ster is aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00361-VG01_0017.png"  
Afbeelding 3.6: Uitsnede visiekaart Visienota Buitengebied (Bron: Gemeente Hardenberg)  
3.3.1.4 Toetsing van het initiatief aan de Visienota Buitengebied Hardenberg

Voor de ontwikkeling is een ruimtelijk kwaliteitsplan opgesteld, zodat de ontwikkeling op een adequate wijze wordt ingepast in het landschap. De omliggende gebiedskenmerken zijn hierbij leidend geweest. In deze toelichting wordt ook aangetoond dat de ontwikkeling geen belemmering met zich meebrengt voor omliggende functies en dat het milieubelang zorgvuldig is afgewogen. Met het initiatief wordt aangesloten bij het perspectief om op duurzaam en efficiënte wijze ruimte te scheppen voor de verschillende functies. Tevens wordt door sloop van vervallen bebouwing de leefbaarheid van het platteland vergroot. Tenslotte kan worden geconcludeerd dat wordt bijgedragen aan het streven om landschapsontsierende bedrijfsgebouwen te slopen. Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat dit bestemmingsplan in overeenstemming is met de 'Visienota Buitengebied gemeente Hardenberg'.

3.3.2 Toekomstvisie gemeente Hardenberg 2013-2023
3.3.2.1 Algemeen

De toekomstvisie voor de gemeente Hardenberg is vastgesteld door de gemeenteraad van Hardenberg op 23 april 2013. Dit plan kent drie doelstellingen:

  • samenhang in diverse gemeentelijke beleidsvelden ondersteunen;
  • een helder profiel naar buiten toe creëren;
  • strategische politieke keuzes maken.

Het resultaat is een visie met strategische keuzes die een duidelijke ontwikkelingsrichting geeft. De

toekomstvisie is een levend document dat de gemeente geregeld zal bijstellen om in te kunnen spelen op nieuwe kansen en mogelijkheden. Het biedt houvast voor de langetermijnkoers van de gemeente.

3.3.2.2 Programmalijn 2: wonen

De mensen waarderen de leefbare woonomgeving van de gemeente Hardenberg. Voorzieningen en de fysieke leefomgeving spelen daarbij een belangrijke rol. Om vitale kernen te houden, is het nodig dat alle leeftijdsgroepen kunnen blijven wonen. Vanwege demografische ontwikkelingen (kleinere huishoudens, vergrijzing) moet er anders gebouwd worden. Daarnaast zijn extra starterswoningen nodig. De gemeente wil naar behoefte bouwen, waarbij het zwaartepunt ligt op de kernen Hardenberg en Dedemsvaart.

Doel van woningbouw in de grote kernen (Balkbrug, Bergentheim, Gramsbergen, Slagharen) is om door groei van het aantal woningen de bevolking op peil te houden. Ook in de grote kernen is het particulier initiatief en het draagvlak binnen de kern voor de gemeente het uitgangspunt om voorzieningen te ondersteunen De gemeente levert hier een grotere inspanning, omdat deze voorzieningen een functie hebben voor het omliggende gebied en daarmee een groter draagvlak hebben om kwaliteit te kunnen leveren. Bundeling en samenwerking zijn voor voorzieningen in de grote kernen van belang om kwaliteit en duurzaamheid te kunnen waarborgen. Niet alle grote kernen hoeven dezelfde voorzieningen te hebben.

Uitruil en samenwerking tussen kernen kan ook een hulpmiddel zijn om voorzieningen te behouden of te versterken. Een actieve bevolking is hierbij het uitgangspunt. De gemeente kan samenwerking tijdelijk ondersteunen en eventueel op gang brengen. Voor het publieke belang levert de gemeente een – niet financiële – inspanning om aanwezige voorzieningen met een ruim draagvlak in stand te houden.

Doelstellingen Programmalijn Wonen:

  • Bouwen op basis van behoefte;
  • Bouwen voor doelgroepen;
  • Duurzaam bouwen;
  • Bieden van een ontmoetingsplek op basis van draagvlak en versterken sociale cohesie;
  • Zorg voor kwetsbare groepen en onderlinge hulp;
  • Verbeteren kwaliteit van onderwijs en zorg, voor zover dat een wettelijke taak is;
  • Verbeteren woon- en ondernemersklimaat;
  • Bevorderen van een veilige en leefbare woonomgeving;
  • Bevorderen zelfredzaamheid van de samenleving;
  • Verminderen regels en deze strikter handhaven;
3.3.2.3 Toetsing van het initiatief aan de 'Toekomstvisie gemeente Hardenberg 2013-2023

De realisatie van een dubbele woning in het kader van het KGO draagt bij aan het bouwen voor lokale behoefte en het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit, temeer omdat ter compensatie een meervoud aan landschapsontsierende bebouwing gesloopt wordt.

Met het plan wordt in algemeenheid het woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied verbeterd. Geconcludeerd wordt dat het initiatief aansluit bij het gestelde in de Toekomstvisie Hardenberg 2013-2023.

3.3.3 LIK (Landschap Identiteit Kaart) en Ontwikkelingsvisie - Rheeze - Diffelen en omgeving
3.3.3.1 Inleiding

De gemeente heeft voor het gebied een Landschap-Identiteit-Kaart (LIK) gemaakt. In de LIK wordt de identiteit van het gebied bepaald zoals de specifieke kenmerken en kwaliteiten. Op deze wijze wil de gemeente de ruimtelijke kwaliteit van het gebied versterken.

Het plangebied ligt in het beekdallandschap. Dit is in afbeelding 3.7 weergegeven. Het plangebied (locatie Kleine Esweg) is met de rode ster aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00361-VG01_0018.png"  
Afbeelding 3.7: Uitsnede LIK (Bron: Gemeente Hardenberg)  
3.3.3.2 Methodiek LIK's

De gemeente Hardenberg wil regie voeren op de ontwikkeling van het landelijk gebied. Daarbij wil de gemeente een meer richtinggevende rol gaan innemen, gericht op het versterken van de ruimtelijke kwaliteit. Ruimtelijke kwaliteit is echter een breed begrip, dat deels subjectief van aard is. In de Visienota Buitengebied is dit gedefinieerd als “eigen identiteit”. De identiteit van het gebied komt voort uit de ontstaansgeschiedenis en de daarmee samenhangende landschapstypen. In de LIK is daarom een onderscheid gemaakt tussen de verschillende landschapstypen die in het gebied voorkomen. Deze landschapstypen zijn op een overzichtskaart opgenomen (zie de figuur 4.7). Vervolgens is voor het gebied een schema opgesteld, waarin een overzicht is opgenomen van de aanwezige waardevolle en storende kenmerken. Ook zijn de kansen of juist bedreigingen voor deze kenmerken omschreven. De schema's ten aanzien van de landschapstypen zijn opgenomen in het volledige LIK.

3.3.3.3 Ontwikkelingsvisie Rheeze - Diffelen en omgeving

Na het opstellen van de LIK's is een visie (wensbeeld) op de toekomstige ontwikkelingen gegeven. Hierbij is rekening gehouden met de gebiedskenmerken en kwaliteiten uit de LIK's en het geldende beleid van rijk, provincie, waterschap en het gemeentelijke beleid.

Na het opstellen van de LIK's is een visie (wensbeeld) op de toekomstige ontwikkelingen gegeven. Hierbij is rekening gehouden met de gebiedskenmerken en kwaliteiten uit de LIK's en het geldende beleid van het rijk, provincie, waterschap en eigen gemeentelijk beleid. De ontwikkelingsvisie voor het 'Beekdallandschap' binnen deelgebied 'Rheeze - Diffelen en omgeving' richt zich op de volgende punten:

  • aanleg pad langs de Vecht;
  • Vechtstructuur gebruiken als recreatieve structuur (passieve watersport en dergelijke);
  • ontwikkel kwelmoerassen;
  • agrarisch natuurbeheer.
3.3.3.4 Toetsing van het initiatief aan het LIK

In dit geval is de slooplocatie aan de Elfde Wijk 22 buiten beschouwing gelaten, aangezien er hier enkel sprake is van een planologische aanpassing. De sloop is afgerond.

Het voornemen voorziet in een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit door het treffen van landschapsmaatregelen ter plaatse van de nieuw te bouwen woning. Voor het bepalen van de landschapsmaatregelen is een ruimtelijke kwaliteitsplan opgesteld, waarbij de landschappelijke kenmerkende waarden als uitgangspunt hebben gediend. De landschapsmaatregelen bestaat uit het aanplanten van gebiedseigen beplanting. Opgemerkt wordt dat het LIK is gekoppeld aan de regels ter bescherming van de landschappelijke kenmerkende waarden. Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met het LIK 'Rheeze-Diffelen en omgeving'.

3.3.4 Welstandsnota Buitengebied
3.3.4.1 Inleiding

De gemeente Hardenberg heeft op 3 december 2013 de Welstandsnota voor het buitengebied opgesteld. In aansluiting op de welstandsnota voor de kernen is er in deze nota voor het buitengebied eveneens gekozen voor verschillende niveaus van welstand. De locatie aan de Kleine Esweg is gelegen binnen het welstandsgebied 'Essen-Hoeven'. Voor dit gebied geldt welstandsniveau 1. Belangrijk voor dit gebied zijn de volgende punten:

erfclusters:

  • Sturen op concentratie van bebouwing, met losse strooiing (erfstructuur);
  • Sturen op behoud en versterking van de agrarische Architectuur(voor-achterhuis principe) met bijbehorende detaillering en materiaalgebruik zoals beschreven in de waardering;
  • Sturen op alle gevels, vanwege alzijdige ligging.

essen-hoevenlandschap:

  • Sturen op behoud en versterking van de agrarische architectuur(voor-achterhuis principe) met bijbehorende detaillering en materiaalgebruik zoals beschreven in de waardering.
  • Sturen op alle gevels, vanwege alzijdige ligging.

bebouwingsstructuur:

  • Versterken kenmerkende bebouwingsstructuren aan wegen.
  • Sturen op bebouwing reagerend op de structuren. Bijgebouwen zijn ondergeschikt.
  • Sturen op voor(zicht)gevels met bijbehorend materiaalgebruik en detaillering.
afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00361-VG01_0019.png"  
Afbeelding 3.8: Uitsnede van de welstandsnota buitengebied (Bron: Gemeente Hardenberg)  
3.3.4.2 Essen-hoevenlandschap

Voor het Essen-hoevenlandschap gelden de volgende criteria:

Erfstructuur

  • De landschappelijke structuur, de positie en oriëntatie van bebouwing op het erf in de directe omgeving zijn richtinggevend bij nieuwbouw.
  • De bebouwing sluit aan op de losse erfstrooiing(soms landschapsgekeerd: met de achterzijde naar de weg).

Hoofdvorm

  • De hoofdmassa is eenvoudig vormgegeven (zadelkap met lage gootlijn) en passend (qua maat en schaal) tussen de bebouwing in de omgeving.

Gevels

  • Alle gevels richting de omgeving zijn representatief vormgegeven.
  • De architectuur is afgestemd op de bebouwing uit de omgeving en reageert op de streekeigen gebiedskenmerken.
  • Bij verbouw aan (voormalige) boerderijen blijft het onderscheid tussen voor- en achterhuis (woongedeelte en schuur) zichtbaar.
  • In geval van een uitbreiding, verbouw of renovatie wordt deze afgestemd op het bestaande bouwwerk.
  • De gevelcompositie, de plaats, de afmetingen en verhoudingen van gevelopeningen zijn zorgvuldig op elkaar afgestemd.

Materiaal, kleurgebruik en detaillering

  • De detaillering, en het kleur- en materiaalgebruik is afgestemd op de bebouwing uit de omgeving.
  • Het materiaalgebruik sluit aan op het kleurenpallet van het omringende landschap. Donkere tinten, reliëf(geen vlakke plaat),niet glimmend. Bij voorkeur donker hout en riet.
  • Toelaatbaar voor schuren. Dak: donkergrijze golfplaat of vergelijkbare uitstraling. Wanden: damwandbeplating,steen, beton, hout of vergelijkbare uitstraling in donkere kleuren.

Reclame

  • Reclame is toegestaan in bescheiden vorm (2x1m) zorgvuldig vormgegeven en afgestemd op de architectuur en gerelateerd aan de bebouwing of de entree van het erf.

Erfafscheidingen

  • Gebouwde erfafscheidingen respecteren het landschap door een ingetogen vormgeving.

Utilitaire bouwwerken(masten, bruggen, duurzame elementen etc.)

  • Situering, vorm, detaillering kleur en materiaalgebruik reageren op de locatie ter plekke en de bijbehorende landschappelijke en bebouwings-structuren.
3.3.4.3 Toetsing van het initiatief aan de Welstandsnota

Het uiteindelijke bouwplan van de woning zal ter toetsing aan de welstandscommissie van de gemeente worden voorgelegd.

3.3.5 Woonvisie
3.3.5.1 Algemeen

Het Programma Wonen is op 26 maart 2019 door de gemeenteraad van Hardenberg

vastgesteld. Het programma legt de woonambities voor de langere termijn vast, maar

voorziet daarnaast in concrete maatregelen voor de eerstvolgende twee jaar.

3.3.5.2 Ambitie: rust en ruimte, met oog voor elkaar ook in de toekomst

In de gemeente Hardenberg is het al jaren goed wonen, werken en leven. Door de ligging in het groene Vechtdal en de vele aantrekkelijke kleine kernen ervaren inwoners en bezoekers de rust, ruimte en veiligheid die de gemeente Hardenberg kenmerkt. Tegelijkertijd zijn er met Hardenberg en Dedemsvaart twee stedelijke kernen waar de werkgelegenheid zich concentreert en alle voorzieningen te vinden zijn.

Demografen verwachten dat het aantal inwoners en huishoudens van de gemeente Hardenberg het komende decennium zal blijven groeien. In tegenstelling tot de situatie in de meeste andere Nederlandse plattelandsgemeenten is nieuwbouw noodzakelijk om aan de lokale woningvraag te kunnen voldoen. Volgens de prognoses is er in de gemeente Hardenberg de komende tien jaar behoefte aan ruim 1.600 nieuwe woningen. Natuurlijk zijn er wel verschillen tussen de diverse kernen. Zo zijn ‘steden’ Hardenberg en Dedemsvaart in trek als woonlocatie, ook voor huishoudens van buiten onze gemeente en zijn de dorpen en buurtschappen vooral gewild bij de lokale bevolking en rustzoekers van buitenaf.

De afgelopen jaren is, mede door de ladder voor duurzame verstedelijking, sterk ingezet op woningbouw op locaties binnen bestaand stedelijk gebied. Het bouwen van woningen op inbreidingslocaties is een goed streven, als dat betekent dat de kwaliteit van het gebied en de woonkwaliteit daarmee vergroot wordt.

3.3.5.3 Buitengebied

Met name in de kleinere kernen en buitengebieden bevinden zich grote boerderijen op grote kavels. Vanwege het grote onderhoud en het (te) grote oppervlak worden deze woningen steeds minder aantrekkelijk voor een zelfstandig huishouden. Door de mogelijkheid van woningsplitsing te vergroten kunnen we deze ruime woningen geschikt maken voor meerdere (kleine) huishoudens.

3.3.5.4 Toetsing van het initiatief aan de woonvisie

Dit plan voorziet in het toestaan van een dubbele woning in plaats van een vrijstaande woning. Hiermee wordt niet direct ingespeeld op de wens om woningsplitsing eenvoudiger te maken, maar het is wel een vergelijkbare situatie. Door het toestaan van een dubbele woning in plaats van een vrijstaande woning wordt beter ingespeeld op de concrete, lokale behoefte (voor beide woningen zijn kopers). Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met de gemeentelijke woonvisie.

3.3.6 Beleidsnotitie Erven met kwaliteit
3.3.6.1 Inleiding

De gemeente Hardenberg heeft in februari 2020 de beleidsnotitie 'Erven met kwaliteit' vastgesteld. Aanleiding voor het opstellen van deze notitie is de onlangs gehouden evaluatie van het rood voor

rood beleid van de gemeente Hardenberg. Dit beleid dateert uit 2006 en is, na een eerste evaluatie

in 2010, in het voorjaar van 2019 opnieuw geëvalueerd. Uitkomst van deze evaluatie is, dat het

beleid niet meer goed aansluit bij de huidige praktijk. Daarom is besloten om het beleid te vervangen

door nieuw beleid, met ruimere toepassingsmogelijkheden. De doelstelling van het beleid blijft echter onveranderd, namelijk de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit in het buitengebied, door de sloop van landschapsontsierende gebouwen.

3.3.6.2 Gebiedsgerichte benadering

Het bestemmingsplan Buitengebied (2014) kent een gebiedsgerichte benadering. De basis hiervoor is

gelegd in de visienota Buitengebied.

De gebiedsgerichte benadering houdt in, dat in het ruimtelijk beleid rekening wordt gehouden met

de zes verschillende landschapstypen in de gemeente, te weten de open en besloten veenontginningen, de open en besloten heideontginningen, de essen en hoevenlandschappen en de beekdalen van de Vecht en de Reest. Per landschapstype verschillen de bouw- en ontwikkelingsmogelijkheden. Zo zijn de grootschalige, open heide- en veenontginningslandschappen aangewezen als agrarische ontwikkelingsgebieden, omdat landbouw de functie is die het best bij de

gebiedskenmerken past. In de kleinschaliger gebieden wordt daarnaast ook veel ruimte geboden voor andere functies, zoals wonen, natuur en recreatie.

Het beleid kent een functionele gebiedsgerichte benadering. Dat wil zeggen dat in de gebieden die primair zijn aangewezen voor de landbouw zeer terughoudend wordt omgegaan met de toepassing van rood voor rood. Daar wordt de “nee, tenzij” benadering toegepast. Het gaat dan om de gebieden die in de visienota Buitengebied zijn aangewezen als agrarisch ontwikkelingsgebied, te weten: Bergentheim-Zuid, Dedemsvaart-Zuid, Slagharen-De Krim en Westerhuizingerveld. In de overige gebieden wordt de “ja, mits” benadering toegepast.

Deze benadering houdt in dat in agrarische ontwikkelingsgebieden wel schuren als landschapsontsierend kunnen worden aangemerkt maar dat in deze gebieden geen nieuwe woningen worden toegestaan, vanwege de mogelijke belemmering voor de landbouwontwikkeling.

3.3.6.3 Landschapsontsierend

Het belangrijkste uitgangspunt voor het bepalen van de landschapsontsierendheid van een gebouw is dat een erf niet op zichzelf staat, maar een eenheid vormt met het landschap. De eenheid tussen het erf en zijn omgeving komt tot uiting in stedenbouwkundige opzet en de landschappelijk structuur van het gebied. (hoe gaat het erf op in zijn omgeving). Per landschapstype verschilt de stedenbouwkundige opzet en de landschappelijk structuur.

Of een gebouw landschapsontsierend is, moet worden bezien in relatie tot de gebiedskenmerken (uit

de LIK en de welstandsnota) en wordt bepaald door een aantal kenmerken, te weten:

  • het volume;
  • de vorm van het gebouw;
  • het materiaalgebruik;
  • het kleurgebruik;
  • de uitstraling;
  • de situering op het erf;
  • de passendheid bij de overige bebouwing op het erf.

Daarnaast kan een gebouw ook als landschapsontsierend worden aangemerkt als het geen (potentiële) gebruikswaarde meer heeft. Een gebouw waarvan aannemelijk is gemaakt dat het niet voor andere (economische) doeleinden geschikt is heeft namelijk geen gebruikswaarde, komt leeg te staan, verloedert en wordt daarmee vanzelf landschapsontsierend.

3.3.6.4 Sloopbewijzen

De gemeente gaat werken met sloopbewijzen, waarbij een sloopbewijs kan worden verkregen van minimaal 200 m2 met asbest en minimaal 300 m2 zonder asbest.

Met de invoering van sloopbewijzen wordt het mogelijk om de te slopen landschapsontsierende gebouwen, meteen of op een later moment, in te brengen in een project waarvoor sloopcompensatie nodig is. De eigenaar van de schuren ontvangt een brief, wat geldt als sloopbewijs. Hierin wordt

vastgelegd hoeveel oppervlakte in aanmerking komt voor inbreng in andere projecten. Het sloopbewijs is tien jaar geldig en is verhandelbaar.

Voor het verkrijgen van een sloopbewijs gelden de volgende voorwaarden.

  • 1. Het moet gaan om landschapsontsierende gebouwen;
  • 2. De bebouwing is bestaand, danwel maximaal 6 maanden geleden gesloopt. Dit moet door de aanvrager worden aangetoond.
  • 3. Als de aanvraag voor een sloopbewijs door een gemachtigde wordt ingevuld moet er bij de aanvraag een volmacht worden ingediend.
  • 4. Bij de aanvraag moet een duidelijke situatietekening worden toegevoegd met daarop de gebouwen waarop de aanvraag betrekking heeft. Het gaat zowel om de gebouwen die gesloopt worden als de gebouwen die blijven staan.
  • 5. Eigenaren die een sloopbewijs ontvangen moeten ermee akkoord gaan dat hun contactgegevens door de gemeente beschikbaar worden gesteld aan partijen die op zoek zijn naar sloopmeters voor een ontwikkeltraject. Dit maakt het mogelijk vraag en aanbod met elkaar te verbinden. De gemeente gaat uiteraard zorgvuldig met deze gegevens om.

3.3.6.5 Andere ontwikkelingsmogelijkheden

De te slopen landschapsontsierende gebouwen kunnen worden ingezet voor andere ontwikkelingen

dan woningbouw. Hierbij gelden de volgende sloopverhoudingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00361-VG01_0020.png"  

Het huidige beleid maakt het al mogelijk om bij nieuwe ontwikkelingen de sloop van schuren in te

zetten als onderdeel van de KGO. Hiervan is tot nu toe echter maar mondjesmaat gebruik gemaakt.

Om de sloop van landschapsontsierende schuren nog meer te stimuleren wil de gemeente daarom

extra (economische) ontwikkelingsmogelijkheden in het buitengebied bieden. Daarbij wordt

bijvoorbeeld gedacht aan:

  • Het toestaan van extra bijgebouwen bij burgerwoningen (meer dan 150 m2), bijvoorbeeld voor hobbymatige agrarische activiteiten.
  • Het toestaan van extra bedrijfsgebouwen bij niet-agrarische bedrijven in het buitengebied.
  • Het toestaan van kleinschalige bedrijfsactiviteiten bij burgerwoningen (meer dan al volgens het bestemmingsplan is toegestaan).
  • Het toekennen van nieuwe agrarische bouwpercelen (bijvoorbeeld bij bedrijfsverplaatsing), waarbij door de sloop van landschapsontsierende schuren de provinciale kwaliteitsimpuls agro en food kan worden ingevuld.

3.3.6.6 Locatie nieuwbouw

Deze regeling gaat in de eerste plaats uit van de bouw van de nieuwe woning(en) op het eigen erf, dat wil zeggen op het erf van de slooplocatie. Dit uitgangspunt komt voort uit de gebiedsgerichte benadering: de slooplocatie en de ontwikkellocatie moeten zo dicht mogelijk bij elkaar liggen. De bouw van de compensatiewoning moet daarom bij voorkeur op het bestaande erf plaatsvinden en als dat niet lukt in hetzelfde gebied. Deze benadering is ook opgenomen in de structuurvisie Kwaliteitsimpuls landschap.

Er zijn echter slooplocaties waar de inpassing van een nieuwe woningbouwkavel ter plekke niet mogelijk of gewenst is. Bijvoorbeeld door de ligging in een agrarisch ontwikkelingsgebied, de aanwezigheid van een agrarisch bedrijf in de directe omgeving of omdat het erf er zich, door zijn opbouw, niet voor leent. Daarnaast kan de eigenaar er zelf voor kiezen om af te zien van herbouw op de eigen locatie. In die gevallen kan elders in de gemeente een bouwlocatie worden toegekend, al dan niet via de uitgifte van een sloopbewijs.

De gemeente wil voorkomen dat het buitengebied “dichtslibt” met woningen. Dat zou ten koste gaan

van het groene karakter van het buitengebied. Daarom wordt het uitgangspunt gehanteerd dat nieuwe bouwkavels moeten aansluiten op bestaande bebouwing. Daarmee wordt bedoeld: een locatie op een bestaand erf in het buitengebied, in lintbebouwing of in, danwel direct aan, een dorp of buurtschap. Om landschappelijke redenen zijn echter geen nieuwe erven gewenst in het beekdallandschap en het essen- en hoevenlandschap, daar kan dus alleen op bestaande erven worden gebouwd.

De begrenzing van een bestaand erf wordt bepaald door de feitelijke situatie en niet door de juridische begrenzing van de (woon)bestemming.

3.3.6.7 Eén erf-gedachte

Bij de erfinrichting hanteert de gemeente de één-erfgedachte. De één-erf-gedachte houdt in dat

zowel de nieuwe inrichting van het erf als de nieuwe bebouwing op het erf bijdragen aan het behoud

en zo mogelijk het versterken van de oude erfstructuur. Het karakter van het agrarische erf moet ook

na functieverandering nog beleefbaar zijn. Vaak leidt de één-erfgedachte er toe dat er sprake is van

één gezamenlijke inrit en van een centraal erf, van waaruit de verschillende woningen en

bijgebouwen bereikbaar zijn, maar dat hoeft niet altijd het geval te zijn. Vanuit de één-erfgedachte

moet in elk geval worden voorkomen dat er tussen de woningen schuttingen of gesloten hagen

worden aangebracht, waardoor er visueel gescheiden erven ontstaan.

3.3.6.8 Toetsing van het initiatief aan de beleidsnotitie 'Erven met kwaliteit'

In dit geval gaat het niet om een rood voor rood ontwikkeling, maar een andere ontwikkeling, als onderdeel van de KGO. Doordat er op een voormalig agrarisch erf is gesloopt, kan op een andere locatie (een reeds door rood voor rood verkregen kavel) een dubbele woning in plaats van een vrijstaande woning worden gebouwd. Er wordt nu een woning van maximaal 1.100 m3 gerealiseerd in plaats van een 'standaard' rood voor rood woning van maximaal 750 m3. Ter compensatie is elders 525 m2 aan landschapsontsierende bebouwing gesloopt. Aan de voorwaarden voor het krijgen van een sloopbewijs is voldaan: het gaat om landschapsontsierende gebouwen, die recent (augustus 2020) gesloopt zijn. Door de aanvrager is een volmacht gegeven en de eigenaren zijn akkoord met de sloop en herbestemming van het erf naar een woonbestemming. Tot slot gaat de aanvraag gepaard met een duidelijke situatietekening (in deze toelichting als bijlage 2 opgenomen).

De locatie van de woning is passend, dit is bij het voorgaande rood voor rood traject op basis waarvan de kavel is verkregen, reeds beoordeeld. Deze ontwikkeling betreft samenvattend een vorm van maatwerk op basis van de beleidsnotitie 'Erven met kwaliteit'. Tot slot wordt gesteld dat aan de Eén-erfgedachte wordt voldaan. In het in Bijlage 1 opgenomen kwaliteitsplan is dit uitgebreid verwerkt.

3.3.7 Conclusie toetsing aan het gemeentelijk beleid

Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met de uitgangspunten uit het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie en het besluit milieueffectrapportage.

Opgemerkt wordt dat met name voor de compensatiekavel aan de Kleine Esweg 3 relevante milieuaspecten gelden. Uitsluitend daar waar relevant wordt op de slooplocatie aan de van Elfde Wijk 22 en de bestaande woning aan de Kleine Esweg 3 ingegaan.

4.1 Geluid

4.1.1 Algemeen

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeurswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeurswaarde te voldoen.

4.1.2 Situatie plangebied

Het verrichten van een akoestisch onderzoek is in het voorliggende geval niet noodzakelijk voor de locatie aan de van Elfde Wijk 22 én voor de bestaande woning aan de Kleine Esweg 3, omdat de functie van de bestaande (bedrijfs)woning, de functie ‘wonen’, niet wijzigt. In artikel 76 van de Wgh is bepaald dat de geluidsbelasting van een aanwezige weg op bestaande woningen niet getoetst hoeft te worden aan de grenswaarden. Hieronder valt het omzetten van een agrarische bedrijfswoning naar een burgerwoning, of het planologisch meenemen van een bestaande woning (Kleine Esweg 3).

In dit geval worden er aan de Kleine Esweg 3 een geluidsgevoelige objecten toegevoegd, namelijk de dubbele woning. Hierna wordt achtereenvolgens op de aspecten wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai ingegaan.

4.1.2.1 Wegverkeerslawaai

In artikel 74.1 van de Wgh is aangegeven dat wegen aan weerszijden van de weg een wettelijke geluidszone hebben. In artikel 74 van de Wgh is aangegeven dat wegen aan weerszijden van de weg een wettelijke geluidszone hebben waarvan de grootte afhankelijk is van het aantal rijstroken en van de ligging van het plangebied binnen stedelijk gebied of buitenstedelijk gebied.

De woning ligt binnen de wettelijke geluidszone van de Kleine Esweg, Rheezerweg en de provinciale N36. In dit geval is er door BJZ.nu een akoestisch onderzoek uitgevoerd teneinde de geluidbelasting als gevolg van deze wegen in beeld te brengen. Hierna wordt op de belangrijkste resultaten ingegaan. Het volledige onderzoek is opgenomen als Bijlage 2 van deze toelichting.

In voorliggend onderzoek is de geluidbelasting als gevolg van de Rheezerweg (60 km/uur) en de N36 (100 km/uur) op de gewenste woonbebouwing onderzocht. Als gevolg van de Kleine Esweg wordt, vanwege de zeer lage intensiteit, geen overschrijding van de voorkeurswaarde verwacht.

Gebleken is dat als gevolg van de N36 ter plaatse van drie gevels de voorkeurswaarde van 48 dB uit de Wgh wordt overschreden. Als gevolg van de Rheezerweg wordt op alle gevels aan de voorkeurswaarde voldaan.

De maatregelen, die getroffen kunnen worden om ter plaatse van alle gevels aan de voorkeurswaarde te

voldoen, ontmoeten bezwaren van stedenbouwkundige, landschappelijke of financiële aard. Er kan dan ook een hogere waarde van maximaal 53 dB worden aangevraagd voor de drie gevels waar niet aan de voorkeurswaarde kan worden voldaan, als gevolg van de N36.

Bij het toestaan van een hogere waarde moet het binnenniveau van 33 dB gewaarborgd worden. De

benodigde gevelwering voor de woningen bedraagt maximaal 24 dB.

Wanneer de noodzakelijke gevelwering wordt toegepast is ter plaatse van de woningen sprake van een

aanvaardbaar woon- en leefklimaat wat betreft het aspect wegverkeerslawaai. Middels een bouwvlak is de positie van de woningen vastgelegd, zodat de afstand tot de betreffende wegen is gewaarborgd.

4.1.2.2 Railverkeerslawaai en industrielawaai

De locatie aan de Kleine Esweg 3 ligt niet in de nabijheid van een spoorlijn of een gezoneerd bedrijventerrein. De aspecten 'railverkeerslawaai' en 'industrielawaai' vormen van ook geen belemmering voor dit planvoornemen. Voor de invloed van individuele bedrijvigheid op dit plan wordt verwezen naar paragraaf 4.5.3.2 van deze toelichting.

4.1.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat de Wet geluidhinder geen belemmering vormt voor het plan.

4.2 Bodemkwaliteit

4.2.1 Algemeen

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht conform de richtlijnen NEN 5740.

In dit geval is voor beide locaties een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd, aangezien voor beide locaties van belang is om in beeld te hebben of ze geschikt zijn voor het beoogde gebruik 'wonen met tuin'. In de volgende paragraaf wordt dit per locatie separaat behandeld. De locatie van de bestaande woningen aan de Kleine Esweg 3 en de Elfde Wijk 22 zijn niet onderzocht, omdat hier de functie 'wonen met tuin' onveranderd blijft.

4.2.2 Situatie plangebied
4.2.2.1 Kleine Esweg 3

Door Sigma bouw & milieu is een verkennend bodemonderzoek op deze locatie uitgevoerd. Hierna wordt op de resultaten ingegaan. Het volledige rapport is opgenomen in Bijlage 4 van deze toelichting.

Ter plaatse van dit deel van het plangebied wordt het volgende geconcludeerd:

  • de bovengrond bevat een verhoogd gehalte PCB's (som 7) ten opzichte van de achtergrondwaarde, de tussenwaarde (indicatie voor nader onderzoek) en de bodemindex waarde (>0.5) wordt in dit geval niet overschreden zodat er uit milieuhygiënische overweging geen directe aanleiding is tot het instellen van aanvullend onderzoek;
  • de ondergrond is niet verontreinigd;
  • grondwater t.p.v. peilbuis 1 bevat een verhoogd gehalte barium, cadmium en zink (zware metalen) ten opzichte van de streefwaarde, de tussenwaarde (indicatie voor nader onderzoek) en de bodemindex-waarde (>0.5) worden in deze gevallen niet overschreden zodat er uit milieuhygiënische overweging geen directe aanleiding is tot het instellen van aanvullend onderzoek.

Geconcludeerd wordt dat het aspect 'bodem' voor deze locatie geen belemmering vormt.

4.2.2.2 Elfde Wijk 22, Rheezerveen

Door Sigma bouw en milieu is een verkennend bodemonderzoek op deze locatie uitgevoerd. Hierna wordt op de resultaten ingegaan. Het volledige rapport is opgenomen in Bijlage 3 van deze toelichting.

De bovengrond bevat een verhoogd gehalte aan kwik en lood. Deze verhoogde waarden overschrijden de tussenwaarden (indicatie voor nader onderzoek) en de bodemindex waarde (>0,5) niet, zodat er uit milieuhygiënische overweging geen directe aanleiding is tot het instellen van aanvullend onderzoek milieu.

In de ondergrond is geen van de stoffen verhoogd ten opzichte van de achtergrondwaarde aangetroffen.

Het grondwater bevat een verhoogd gehalte aan barium Het verhoogd gemeten gehalte barium (zware

metalen) in het grondwater ter plaatse van peilbuis 1 overschrijdt de tussenwaarde / bodemindex-waarde (>0.5) en geeft daardoor aanleiding tot het instellen van aanvullend onderzoek.


Het matig verhoogd gemeten gehalte barium (zware metalen) in het grondwater ter plaatse van peilbuis 1 hangt naar verwachting op voorhand niet samen met een locatiespecifieke verontreiniging. Om na te gaan of deze verhoogde gehalten vaker voorkomen, is contact gelegd met de omgevingsdienst. De omgevingsdienst geeft aan dat gemeenten in Overijssel samen met de provincie in 2008 aandacht hebben besteed aan de aanwezigheid van zware metalen (0.a. barium) in het grondwater zonder een directe oorzaak. De omgevingsdienst gaf daarbij aan dat voldoende duidelijk is dat het verhoogde gehalte barium aan de Elfde Wijk tevens een natuurlijke oorzaak heeft. In het bodemonderzoek is dit voldoende gemotiveerd. Er is daarom geen nader bodemonderzoek nodig.

Wanneer in de toekomst grond vrijkomt, dan kan deze grond op het terrein worden verwerkt. Als dat niet kan, gelden voor de afvoer en de toepassing de regels uit Besluit Bodemkwaliteit en de nota Bodembeheer IJsselland.

4.2.3 Conclusie

Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkelingen.

4.3 Luchtkwaliteit

4.3.1 Algemeen

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen);
4.3.1.1 Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

4.3.1.2 Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet milieubeheer nodig.

4.3.2 Situatie plangebied

Gelet op de aard en omvang van voorliggende ontwikkeling, in verhouding tot de categorieën van gevallen zoals beschreven in paragraaf 4.3.1.1 kan worden gesteld dat voorliggend project 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging. Tot slot wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling niet wordt aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het 'Besluit gevoelige bestemmingen'.

4.3.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorgenomen ontwikkeling.

4.4 Externe veiligheid

4.4.1 Algemeen

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:

  • het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
  • de Regeling basisnet;
  • de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied).

Het vervoer van gevaarlijke stoffen per buisleiding is geregeld in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

4.4.2 Situatie in en bij het plangebied
4.4.2.1 Algemeen

Aan de hand van de Risicokaart is voor de locatie aan de Kleine Esweg 3 een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. De locatie aan de van Elfde Wijk 22 is buiten beschouwing gelaten. Ter plaatse is namelijk geen sprake van het toevoegen van personen en dus geen sprake van het toenemen van het plaatsgebonden en groepsrisico. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.

In de volgende afbeelding een uitsnede van de risicokaart opgenomen. De locatie is met de rode ster aangeduid.

4.4.2.2 Situatie plangebied

In onderstaande afbeelding is de ligging van het plangebied aan de Kleine Esweg 3 op een uitsnede van de risicokaart weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00361-VG01_0021.png"  
Afbeelding 4.1: Uitsnede risicokaart (Bron: Risicokaart.nl)  

In de nabijheid van deze locatie liggen enkele risicobronnen. Hierna wordt kort op de risicobronnen ingegaan:

N36 (Vervoer gevaarlijke stoffen)

Op 174 meter ten westen van deze locatie ligt de N36. Over deze provinciale weg worden gevaarlijke stoffen vervoerd. Het toetsingskader voor de daaruit voortvloeiende risico's is het Besluit externe veiligheid transportroutes. Het Besluit bepaalt dat binnen een zone van 200 meter vanaf de weg de plaatsgebonden risicocontour onderzocht dient te worden. Het plangebied ligt op 174 m afstand. De daadwerkelijke afstand tot de beoogde woning bedraagt circa 195 meter. Middels een bouwvlak is vastgelegd dat de woning niet op een kortere afstand van de N36 kan worden gerealiseerd. Op 3 augustus 2020 heeft de veiligheidsregio hun advies uitgebracht over de ontwikkeling. Ten aanzien van de zelfredzaamheid, bereikbaarheid en bestrijdbaarheid adviseren zij het volgende:

  • de woning te laten voorzien van afsluitbare mechanische ventilatie. Zo kunnen de bewoners bij een incident met toxische stoffen op de N36 veilig binnen schuilen;
  • het glasoppervlak van de woning aan de kant van de N36 zoveel mogelijk te beperken;
  • de woning te laten voorzien van een vluchtroute die van de N36 af is georiënteerd;
  • de gevel en het dak van de woning zoveel mogelijk brandwerend uit te laten voeren;
  • de toekomstige bewoners voor te lichten over de risico's die zij lopen en wat zij bij een incident zelf kunnen doen;

Met vorenstaand advies zal in het uiteindelijke bouwplan rekening worden gehouden. Een nadere verantwoording van het groepsrisico is dan ook niet noodzakelijk. Aangezien er weinig bebouwing is langs de N36 ter hoogte van de ontwikkeling, zal naar verwachting de oriënterende waarde van groepsrisico of 10% daarvan niet worden overschreden. Ook zal de toevoeging van één woning niet leiden tot een grotere toename dan 10% van de totale personendichtheid langs de N36. Een nadere berekening van het groepsrisico is niet nodig. De weg kent daarnaast geen plasbrandaandachtsgebied.

Camping de Klashorst (propaantank)

Op camping de Klashorst bevindt zich een propaantank. De tank heeft een plaatsgebonden risicoafstand (PR10-6) van 12 meter. Er geldt voor het groepsrisico geen afstand. De tank ligt op ruim 900 meter afstand en vormt daarmee geen belemmering.

Zomerhuisjes

Aan de overzijde van de Vecht staan een aantal solitaire zomerhuisjes, waarvoor een richtafstand van 10 meter geldt voor het plaatsgebonden risico. De huisjes staan op meer dan 500 meter afstand en vormen dan ook geen belemmering.

Uit de inventarisatie blijkt dat de locatie:

  • zich niet bevinden binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevinden binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet zijn gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet zijn gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen
4.4.3 Conclusie

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.

4.5 Milieuzonering

4.5.1 Algemeen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

4.5.2 Gebiedstypen

In de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' is een tweetal gebiedstypen te onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. Op basis van de VNG-uitgave wordt het buitengebied gerekend tot een met het omgevingstype 'rustige woonwijk' vergelijkbaar omgevingstype.

Het omgevingstype 'gemengd gebied' wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' als volgt omschreven: 'Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.'

De richtafstanden (met uitzondering van het aspect gevaar) uit het omgevingstype rustige woonwijk kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsmaat worden verlaagd indien sprake is van gemengd gebied. Daarbij wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' opgemerkt dat het vanuit het oogpunt van efficiënt ruimtegebruik de voorkeur verdient functiescheiding niet verder door te voeren dan met het oog op een aanvaardbaar woon- en leefklimaat noodzakelijk is.

Beide locaties liggen in het buitengebied, waar geen sprake is van sterke menging van functies. Daarom wordt uitgegaan van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Onderstaande tabel geeft de richtafstanden weer voor de verschillende omgevingstypes.

Milieucategorie   Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk   Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  
4.5.3 Beoordeling

Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De VNG uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen. Zoals reeds hiervoor genoemd, wordt bij het realiseren van nieuwe functies gekeken naar de omgeving waarin de nieuwe functies gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen een rol:

    • 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
    • 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).
4.5.3.1 Externe werking

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden wordt aangetast.

De functie 'wonen' vormt geen milieubelastende functie. In dit geval worden er uitsluitend woonfuncties gerealiseerd. Er is dan ook geen sprake van een aantasting van het woon- en leefklimaat van omliggende functies.

4.5.3.2 Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of nieuwe functies binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving. Hierna wordt op beide locaties separaat ingegaan.

4.5.3.2.1 Kleine Esweg 3, Diffelen

Allereerst wordt gesteld dat voor de bestaande woning geldt dat ter plaatse geen wijzigingen optreden. Ter plaatse wordt enkel planologisch de mogelijkheid tot de realisatie van één woning 'wegbestemd'. Deze locatie wordt dan ook verder buiten beschouwing gelaten. Hierna wordt ingegaan op de locatie van de dubbele woning.

In de nabijheid van deze locatie bevinden zich een agrarisch bedrijf en een horecabedrijf. Het agrarisch bedrijf betreft een aspergekwekerij, die het beste vergeleken kan worden met de functie 'akkerbouw en fruitteelt'. Er worden bedrijfsmatig geen dieren gehouden. Dit is op basis van het geldende bestemmingsplan ook niet mogelijk, aangezien in de regels van de bestemming 'Agrarisch met waarden - Essen en hoevenlandschap' onder 6.2.3 sub i is bepaald dat er geen sprake mag zijn van ammoniakemissie.

Het nabijgelegen horeca bedrijf betreft een hotel/restaurant. Daarnaast liggen er nog twee veehouderijen in de omgeving van de locatie. Het betreffen de grondgebonden veehouderijen aan de Grote Esweg 22 en de Rheezerweg 82, beide te Diffelen.

Beide agrarische bedrijven betreffen grondgebonden veehouderijen. Voor veehouderijen geldt, op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', veelal de grootste richtafstand voor het aspect geur. Bij agrarische bedrijven zijn echter niet de adviesafstanden, maar de wettelijk aan te houden afstanden of de berekenende geuremissiecontouren voor vergunningsplichtige veebedrijven bepalend. Hier wordt in

paragraaf 4.6 nader op ingegaan. Indien het aspect geur buiten beschouwing wordt gelaten

dan geldt een grootste richtafstand van 30 meter voor geluid.

In onderstaande tabel wordt op de bedrijven met bijbehorende milieucategorie en richtafstand ingegaan. Tevens wordt de daadwerkelijke afstand tot de locatie (het bestemmingsvlak van de dubbele woning) weergegeven.

Bedrijf   Milieucategorie   Richtafstand   Daadwerkelijke afstand  
Rheezerweg 127 (Akkerbouw en fruitteelt)   2   30 m (geluid)   20 m  
Rheezerweg 84 (hotel/restaurant)   1   10 m (geluid, gevaar)   75 m  
Rheezerweg 82   3.2   30 m (geluid)   250 m  
Grote Esweg 22   3.2   30 m (geluid)   175 m  

Zoals in voorgaande tabel is weergegeven, wordt ten aanzien van het hotel/restaurant de richtafstand gehaald. Dit geldt ook voor de twee grondgebonden veehouderijen.

Ten aanzien van het agrarisch bedrijf/de aspergekwekerij is dit niet het geval. In dit geval is ter plaatse echter al een woonbestemming aanwezig. Bij het toestaan van planologisch twee woningen in plaats van één woning, wijzigt het woonbestemmingsvlak niet qua situering. In de huidige situatie is er daarom al een woning mogelijk op relatief korte afstand van het betreffende bedrijf. Omliggende functies, zoals de aspergekwekerij, worden dan ook niet extra beperkt als gevolg van deze ontwikkeling. Ook zal in het plangebied sprake zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Op een korte afstand van het plangebied bevinden zich namelijk de boerderijwoning en de boerderijwinkel van de kwekerij. De daadwerkelijke agrarische activiteiten bevinden zich op meer dan 50 meter van dit deel van het plangebied, waarmee ruimschoots aan de richtafstand wordt voldaan. Gezien de huidige indeling van het erf en de nabij gelegen woonfuncties aan de voorzijde, is ook niet te verwachten dat dit in de toekomst zal veranderen. Op basis hiervan wordt geconcludeerd dat ook in de toekomst aan de richtafstand wordt voldaan.

4.5.3.2.2 Elfde Wijk 22, Rheezerveen

Voor deze locatie geldt dat het hier gaat om een planologische omzetting van een agrarisch erf naar een regulier woonerf. De reeds aanwezige bedrijfswoning is reeds een bestaand milieugevoelig object. In de nieuwe situatie blijft dit onveranderd. Omliggende bedrijven worden door de bestemmingsplanherziening dan ook niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden beperkt en het omzetten van de bedrijfswoning naar een reguliere woning heeft geen gevolgen voor het woon- en leefklimaat ter plaatse.

4.5.4 Conclusie

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.6 Geur

4.6.1 Algemeen
4.6.1.1 Wet geurhinder en veehouderij

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader vergunningverlening, als het gaat om

geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.

Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen

geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien en paarden) en een geurgevoelig object de volgende

afstanden aangehouden te worden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, buiten een

concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 2 odeur units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 8 odeur units per kubieke meter lucht.

De definitie van een geurgevoelig object luidt: gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.

4.6.1.2 Activiteitenbesluit

Vanaf 1 januari 2013 is het Activiteitbesluit ook van toepassing op agrarische activiteiten. Het Besluit landbouw milieubeheer is tegelijkertijd komen te vervallen. Agrarische bedrijven hebben geen vergunning meer nodig als al hun activiteiten onder de reikwijdte van het Activiteitenbesluit vallen. Dit zijn type B-bedrijven, zoals veehouderijen, kinderboerderijen (en andere bedrijven die kleinschalig dieren houden),

glastuinbouwbedrijven, bedrijven met teelt in gebouwen, bedrijven met open teelt, agrarische loonwerkers en losse opslagen (bijvoorbeeld mest).

Voor geurhinder is in het Activiteitenbesluit een soortgelijk beoordelingskader opgenomen als in de Wet

geurhinder en veehouderij (Wgv). Zo gelden binnen en buiten de bebouwde kom dezelfde normen als in de Wgv. Ook de geurbelasting wordt bepaald volgens het bepaalde in de Wgv. Hetzelfde geldt voor het meten van de afstanden.

4.6.1.3 Geurverordening gemeente Hardenberg

De Wgv maakt het voor gemeenten mogelijk om gebiedsgericht geurbeleid op te stellen. Daarmee krijgt de gemeente een instrument om de ontwikkeling van (grootschalige) veehouderij te sturen. Gemeenten mogen bij verordening van de normen van de Wgv afwijken (artikel 6 Wgv), binnen bepaalde grenzen. Het hanteren van afwijkende normen moet worden onderbouwd vanuit een ruimtelijke visie op de ontwikkeling van het gebied, de zogenaamde “gebiedsvisie”. De gemeente Hardenberg heeft een dergelijke 'geurverordening' opgesteld en gebiedsgericht geurbeleid ontwikkeld. In deze geurverordening zijn de wettelijke geurnormen (odeur) en afstanden aangepast. De afstand van de gevel van een bestaande stal tot de gevel van een geurgevoelig object moet in het buitengebied minimaal 25 meter bedragen. Dit geldt alleen als er sprake is van het houden van de in artikel 4.2 van de gemeentelijke geurverordening genoemde dieraantallen niet wordt overschreden. Worden deze aantallen overschreden, of gaat het om de bouw van een nieuwe stal, dan geldt de minimale afstandseis van 50 meter.

4.6.2 Situatie plangebied

In dit geval liggen er in de nabijheid van de dubbele woning een tweetal veehouderijen. Het gaat om melkveehouderijen, waarvoor een vaste afstand van 50 meter geldt. Deze afstand wordt ruimschoots gehaald, de bedrijven liggen immers op respectievelijk 175 meter, (Grote Esweg 22) en 250 meter (Rheezerweg 82). Omgekeerd worden de bedrijven ook niet in hun werkzaamheden beperkt, temeer omdat er al geurgevoelige objecten op een kortere afstand van deze bedrijven liggen.

4.7 Ecologie

4.7.1 Algemeen

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Natuurbeschermingswet en het Natuurnetwerk Nederland. Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming.

4.7.2 Gebiedsbescherming
4.7.2.1 Natura 2000-gebieden

Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Nederland zal aan de hand van een vergunningenstelsel de zorgvuldige afweging waarborgen rond projecten die gevolgen kunnen hebben voor Natura 2000-gebieden. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ligt op een afstand van circa 1 kilometer afstand.

Om de invloed van het plan op Natura 2000-gebieden in beeld te brengen, is door BJZ.nu een stikstofonderzoek uitgevoerd. Hierna wordt op de resultaten ingegaan. Het volledige onderzoek is opgenomen in Bijlage 5 van deze toelichting.

Geconcludeerd wordt dat voor zowel de aanlegfase als de gebruiksfase geen sprake is van rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j. Er is daarmee geen sprake van een stikstofdepositie met significant negatief effect op Natura 2000-gebieden. Het project is in het kader van de Wet natuurbescherming, ten aanzien van de effecten van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden, niet vergunningsplichtig.

Ten aanzien van de slooplocatie geldt dat de gebouwen reeds zijn gesloopt. Het gaat dan ook om een puur planologische wijziging, waarbij er planologisch gezien sprake is van een afname aan verkeersbewegingen. Dit heeft geen (effecten) ten aanzien van stikstof.

4.7.2.2 Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlands natuurbeleid. Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten. In afbeelding 4.2 is de ligging van de compensatiekavel ten opzichte van zowel het Natura 2000-gebied en het NNN weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00361-VG01_0022.png"  
Afbeelding 5.2: Ligging van de locaties ten opzichte van de NNN (Bron: Provincie Overijssel)  

De locatie behoort niet tot het NNN. Gronden die tot NNN behoren liggen in alle gevallen op meer dan 250 meter afstand. Gezien de aard en omvang van de ontwikkelingen en de onderlinge afstand tot het NNN (het NNN heeft geen schaduwwerking) is geen sprake van een aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden (er is bijvoorbeeld geen sprake van areaalvermindering en het doorsnijden van structuren).

4.7.3 Soortenbescherming
4.7.3.1 Algemeen

Wat betreft de soortbescherming is de Wet natuurbescherming van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.

4.7.3.2 Situatie plangebied

In dit geval wordt de woning gebouwd op een perceel dat nu in agrarisch gebruik is als agrarisch perceel. Het perceel wordt intensief beheerd en bewerkt. Tevens is er geen sprake van opgaand groen of struikgewas. Er is in zijn geheel geen sprake van natuurlijke waarden. Daarom wordt een quickscan ecologie in dit kader niet noodzakelijk geacht. Overigens houdt initiatiefnemer rekening met de in de Wet natuurbescherming opgenomen zorgplicht.

Ten aanzien van de slooplocatie geldt dat de gebouwen reeds zijn gesloopt. De planologische wijziging naar een woonbestemming is in het kader van soortenbescherming niet relevant. Dit geldt ook voor de bestaande woning aan de Kleine Esweg 3.

4.7.4 Conclusie

Het aspect 'ecologie' vormt geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkelingen.

4.8 Archeologie & cultuurhistorie

4.8.1 Archeologie
4.8.1.1 Algemeen

Op grond van de Erfgoedwet dient er in ruimtelijke plannen rekening gehouden te worden met archeologische waarden. In de Erfgoedwet is bepaald dat gemeenten een archeologische zorgplicht hebben en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

4.8.1.2 Situatie plangebied

De gemeente Hardenberg heeft de archeologische verwachting verwerkt in de dubbelbestemmingen in het bestemmingsplan. Ten aanzien van de slooplocatie geldt dat de gebouwen al zijn gesloopt. De planologische omzetting naar een woonbestemming is in het kader van stikstof niet relevant. Voor de bestaande woning aan de Kleine Esweg 3 geldt dat ter plaatse geen sprake is van extra bebouwing. Daarom is ook deze locatie in het kader van archeologie niet relevant.

De locatie aan de Kleine Esweg 3 is voorzien van de dubbelbestemming ''Waarde - Archeologie 5'. Hiervoor geldt dat archeologisch onderzoek nodig is bij bodemingrepen groter dan 100 m2. In dit geval is in het verleden in 2008 reeds door RAAP een archeologisch vooronderzoek inclusief veldonderzoek uitgevoerd. De volledige rapportage is opgenomen in Bijlage 6. Hierna wordt op de belangrijkste resultaten ingegaan:

Tijdens het veldonderzoek zijn geen archeologische resten aangetroffen. Naar verwachting zal er als gevolg van de geplande werkzaamheden dan ook geen verstoring van archeologische waarden optreden. Daarom worden geen aanbevelingen voor vervolgonderzoek gedaan. Geadviseerd werd de locatie vrij te geven. Dit advies is destijds door de regio-archeoloog overgenomen.

4.8.2 Cultuurhistorie
4.8.2.1 Algemeen

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden verstaan die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.

In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten.

4.8.2.2 Situatie plangebied

Er bevinden zich, op basis van de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Overijssel, in de locaties van het plangebied zelf geen rijks- dan wel gemeentelijke monumenten. In de directe nabijheid van de locaties van het plangebied is er geen sprake van bijzondere cultuurhistorische waarden. Gesteld wordt dat het aspect cultuurhistorie geen belemmering vormt met betrekking tot voorliggend plan.

4.8.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat er geen archeologisch onderzoek benodigd is en er geen sprake is van negatieve effecten op de cultuurhistorische waarden.

4.9 Besluit milieueffectrapportage

4.9.1 Kader

De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:

  • Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan);

Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.

  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3);

Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).

  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4);

Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).

In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.

Een belangrijk element in het Besluit m.e.r. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r. Beoordeling gehanteerd.

4.9.2 Beoordeling
4.9.2.1 Artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming

Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is gelegen op circa 1 kilometer afstand van het plangebied (dichtstbijzijnde locatie). In dit geval is uit de stikstofberekening reeds gebleken dat er geen sprake is van significante negatieve effecten ten aanzien van Natura 2000-gebied.

4.9.2.2 Drempelwaarden Besluit m.e.r.

Voor wat betreft het gehele plangebied wordt voorzien in directe eindbestemmingen waardoor het voldoet aan de definitie van een 'besluit' als bedoeld in het Besluit m.e.r. Dit betekent dat dit bestemmingsplan m.e.r.-(beoordelings)plichtig is indien activiteiten mogelijk worden gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden.

In het voorliggende geval is geen sprake van activiteiten die op grond van onderdeel C van het Besluit milieueffectrapportage m.e.r.-plichtig zijn. Wel is sprake van een activiteit die is opgenomen in onderdeel D van het Besluit m.e.r., namelijk: 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'.

Aangezien hier in dit geval sprake van is dient te worden getoetst of sprake is van m.e.r-beoordelingsplicht. Hier is sprake van indien de activiteiten de volgende drempelwaarden uit onderdeel D overschrijden:

  • 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • 2. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
  • 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Gezien de drempelwaarden wordt geconcludeerd dat voor dit bestemmingsplan geen sprake is van een m.e.r. beoordelingsplicht. Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.

Gelet op de aard- en omvang van de voorgenomen ontwikkeling is het de vraag om er sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' als bedoeld in onderdeel D 11.2 van het Bestluit milieueffectrapportage. Uit jurisprudentie (ABRvS 15 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:694) volgt dat het antwoord op deze vraag afhankelijk is van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als de aard en de omvang van de voorziene ontwikkeling moet worden beoordeeld of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. Niet relevant is of per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen ontstaan.

Gelet op de kenmerken van het project (zoals het karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden. Eén en ander is tevens bevestigd in de in dit hoofdstuk opgenomen milieu- en omgevingsaspecten en de daarvoor, indien van toepassing, uitgevoerde onderzoeken. Deze paragraaf wordt in dit geval beschouwd als de vormvrije m.e.r.-toets.

4.9.3 Conclusie

De in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling is niet m.e.r.-plichtig.

Hoofdstuk 5 Wateraspecten

5.1 Vigerend beleid

5.1.1 Europees beleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

5.1.2 Rijksbeleid

Het Rijksbeleid op het gebied van waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021 (vastgesteld 17 december 2015). Het plan geeft op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema's als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012), het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009).

5.1.3 Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.

5.1.4 Waterschap Vechtstromen

Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Rijn en IJssel, Vechtstromen, Vallei en Veluwe, Drents Overijsselse Delta en Zuiderzeeland. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen een Waterbeheerplan opgesteld.

Het algemeen bestuur van waterschap Vechtstromen heeft in de vergadering van 7 oktober het 'Waterbeheerplan 2016-2021' vastgesteld.

In het Waterbeheerplan is aangegeven hoe het waterschap zijn taken de komende jaren (2016 tot 2021) wil uitvoeren. In het plan zijn doelen en maatregelen gesteld voor de thema's waterveiligheid, voldoende water, schoon water en het zuiveren van afvalwater. Deze zijn gericht op:

  • voorkomen of beperken van overstromingen, wateroverlast en droogte;
  • beschermen en verbeteren van de kwaliteit van het oppervlaktewater en grondwater en het zorgen voor een goed functionerend regionaal watersysteem;
  • het effectief en efficiënt behandelen van afvalwater in de afvalwaterzuiveringsinstallaties.

5.2 Waterparagraaf

5.2.1 Algemeen

Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

5.2.2 Watertoetsprocedure

Het waterschap Vechtstromen is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de zogenoemde 'korte procedure' van de watertoets wordt toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding. Het watertoetsresultaat is opgenomen in Bijlage 7 bij deze toelichting. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap Vechtstromen geeft een positief wateradvies.

Hoofdstuk 6 Juridische aspecten en planverantwoording

6.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.

6.2 Opzet van de regels

6.2.1 Algemeen

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.

De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

6.2.2 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:

In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.

Om op een eenduidig manier afstanden, oppervlaktes en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan.

6.2.3 Bestemmingsregels

Dit hoofdstuk bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen, zoals weergegeven op de verbeelding van dit bestemmingsplan.

De regels zijn onderverdeeld in o.a.:

  • Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan;
  • Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (bouwhoogte etc.);
  • Afwijken van de bouwregels: onder welke voorwaarde mag afgeweken worden van de aangegeven bouwregels.
  • Specifieke gebruiksregels: welk gebruik van gronden en opstallen in ieder geval strijdig zijn;
  • Afwijken van de gebruiksregels: onder welke voorwaarde mag afgeweken worden van de aangegeven bestemming;
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden: binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden - Open veenontginningslandschap' is een vergunningstelsel voor bepaalde werkzaamheden opgenomen;
  • Wijzigingsbevoegdheden: welke wijzigingsbevoegdheden gelden voor het bestemmingsplan (in de archeologische dubbelbestemming).
6.2.4 Algemene regels

Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich met name voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de beoordeling van bouwplannen.

In dit artikel worden de algemene gebruiksregels beschreven met specifieke aandacht voor uitsluiting van besluit-m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteit en het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen.

In dit artikel worden de algemene bouwregels beschreven met betrekking tot de afstanden tot wegen en bestaande bouwregels.

In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.

In dit artikel worden de algemene wijzigingsregels beschreven. Deze regels geven de bevoegdheden van Burgemeester en wethouders weer om het plan op ondergeschikte punten te wijzigen.

In dit artikel zijn bepalingen ten aanzien van de werking wettelijke regelingen, afstemming welstandstoets, uitsluiting seksinrichting, afstemming APV en evenementen en parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden.

6.2.5 Overgangs- en slotregels

In Artikel 12 (Hoofdstuk 4) staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.

6.3 Verantwoording van de regels

6.3.1 Bestemmingen

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan/wijzigingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.

Agrarisch met waarden - Open veenontginningslandschap (Artikel 3)

Ter plaatse van de gronden aan de Elfde Wijk 22 die buiten het woonerf vallen, is de agrarische gebiedsbestemming 'Agrarisch met waarden - Open veenontginningslandschap opgenomen. Het bouwvlak is vervallen, gezien er geen sprake meer is van agrarische bedrijfsgebouwen. Gronden met deze bestemming zijn met name bedoeld voor de uitoefening van één agrarisch bedrijf en de instandhouding van de sterke gebiedskenmerken behorend bij het daar voorkomend landschapstype. De gronden zijn tevens bestemd voor voorzieningen voor extensieve openluchtrecreatie, watergangen, waterpartijen en waterhuishoudkundige voorzieningen, landschappelijke inpassing en hobbymatige agrarische activiteiten.

Op de gronden zijn uitsluitend andere bouwwerken toegestaan, waaronder tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen. Voor de andere bouwwerken zijn bouwbepalingen opgenomen. In de specifieke gebruiksregels zijn vormen van strijdig gebruik opgenomen. Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de gronden te kunnen inzetten voor natuurontwikkeling. Tot slot is er een omgevingsvergunningenstelsel opgenomen, waarin voor bepaalde werkzaamheden een vergunningplicht is opgenomen.

Wonen - Essen- en hoevenlandschap (Artikel 4)

Ter plaatse van de woningen aan de Kleine Esweg 3 is de bestemming 'Wonen - Essen- en hoevenlandschap' opgenomen. Deze bestemming is opgenomen ter plaatse van de bestaande woning en de nieuw te bouwen tweekapper. De gronden van de bestaande woning zijn meegenomen omdat ze onderdeel zijn van het bestemmingsvlak voor de tweekapper. Het is daarom noodzakelijk om hier één woning planologisch te verschuiven naar de beoogde locatie. Gronden met deze bestemming zijn bestemd voor wonen, met inbegrip van aan-huis-gebonden beroepen, tuinen, landschappelijke inpassing en ontsluitingsvoorzieningen. Hieraan ondergeschikt zijn tevens bed- and breakfast en boerderijkamers toegestaan.

In de bouwregels is bepaald dat de woning vrijstaand, danwel twee-aaneen, ter plaatse van een daarvoor opgenomen aanduiding, gebouwd dient te worden. Het aantal woningen is op de verbeelding per bestemmingsvlak aangegeven. De inhoud van de woning bedraagt maximaal 750 m3, danwel de bestaande inhoud of danwel maximaal 1.100 m3, ter plaatse van de tweekapper, waarvoor een maatvoeringsaanduiding opgenomen is. Hierbij is specifiek bepaald dat de inhoud van maximaal 1.100 m3 geldt voor het gehele hoofdgebouw waarbinnen de twee-onder-één kap woning gerealiseerd wordt. De goot- en bouwhoogte bedragen respectievelijk 3,5 en 10 meter. Bij de woning is maximaal 100 m2 aan bijbehorende bouwwerken toegestaan, danwel de bestaande oppervlakte. Bijbehorende bouwwerken worden minimaal 1 m achter de voorgevel gebouwd.

Van de bouwregels kan op ondergeschikte punten afgeweken worden. In de specifieke gebruiksregels zijn vormen van strijdig gebruik en bepalingen omtrent aan-huis-gebonden beroepen, bed and breakfast en boerderijkamers opgenomen. Tevens is hier een voorwaardelijke verplichting voor de landschappelijke inpassing opgenomen.

In de afwijking van de gebruiksregels zijn afwijkingsmogelijkheden opgenomen om via een omgevingsvergunning kleinschalige bedrijfsactiviteiten en andere landschappelijke maatregelen dan in de voorwaardelijke verplichting bepaald, toe te staan.

Wonen - Open veenontginningslandschap (Artikel 5)

Ter plaatse van de Elfde Wijk 22 is de bestemming 'Wonen - Open veenontginningslandschap' opgenomen. Gronden met deze bestemming zijn bestemd voor wonen, met inbegrip van aan-huis-gebonden beroepen, tuinen, landschappelijke inpassing en ontsluitingsvoorzieningen. Hieraan ondergeschikt is tevens bed- and breakfast toegestaan.

In de bouwregels is bepaald dat woningen conform de bestaande situatie, toegestaan zijn. De inhoud van de woningen bedraagt maximaal de bestaande inhoud.

Bij de woning is maximaal 100 m2 aan bijbehorende bouwwerken toegestaan, danwel de bestaande oppervlakte. Hierbij is specifiek bepaald dat de gesloopte oppervlakte niet mag worden herbouwd. Bijbehorende bouwwerken worden minimaal 1 m achter de voorgevel gebouwd.

Van de bouwregels kan op ondergeschikte punten afgeweken worden. In de specifieke gebruiksregels zijn vormen van strijdig gebruik en bepalingen omtrent aan-huis-gebonden beroepen, bed and breakfast en boerderijkamers opgenomen.

In de afwijking van de gebruiksregels zijn afwijkingsmogelijkheden opgenomen om via een omgevingsvergunning kleinschalige bedrijfsactiviteiten en andere landschappelijke maatregelen dan in de voorwaardelijke verplichting bepaald, toe te staan.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan/wijzigingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan/wijzigingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan/wijzigingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

De gemeentelijke kosten zijn beperkt tot de ambtelijke kosten, welke worden verhaald middels de gemeentelijke legesverordening. Eventuele planschade komt voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe is een anterieure overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente. Hiermee is het kostenverhaal anderszins verzekerd en is op grond van artikel 6.12 Wro geen exploitatieplan nodig.

Hoofdstuk 8 Vooroverleg, inspraak en zienswijzen

8.1 Vooroverleg

Op grond van artikel 3.1.1 Bro is vooroverleg vereist met het waterschap en met de diensten van de provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

8.1.1 Het Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

8.1.2 Provincie Overijssel

Het plan is in het kader van vooroverleg aan de provincie Overijssel voorgelegd.

8.1.3 Waterschap Vechtstromen

In het kader van de watertoets heeft er een digitale watertoets plaatsgevonden via de website www.dewatertoets.nl. De uitkomsten van deze watertoets hebben voor alle locaties geleid tot de 'korte procedure'. Het waterschap geeft een positief wateradvies. De beantwoording van de vragen heeft er niet toe geleid dat er nader overleg met het waterschap moet worden gevoerd.

8.2 Inspraak

Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. In het voorliggende geval wordt geen voorontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd door het college van Burgemeester en Wethouders.

8.3 Zienswijzen

Het bestemmingsplan heeft voor een periode van zes weken als ontwerp ter inzage gelegen. In deze periode zijn er geen zienswijzen ingediend. Het vooroverleg is hiermee positief afgerond.