direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied Hardenberg, voorzieningen en woningbouw Beukenlaan De Krim
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0160.0000BP00340-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de rand van De Krim ligt een evenemententerrein met direct aangrenzend een agrarisch perceel. De gemeente Hardenberg is voornemens om het agrarisch gebied te ontwikkelen. Deze ontwikkeling behelst de realisatie van een multifunctionele accommodatie (in het vervolg MFA), een nieuw schoolgebouw en een nog onbekend aantal woningen op het agrarische perceel. In paragraaf 3.1 wordt nader ingegaan op de gewenste onderdelen van deze ontwikkeling.

Het gebied is momenteel volledig voorzien van een agrarische bestemming. Wel is voor het evenemententerrein in het verleden (2014) reeds een omgevingsvergunning verleend. Voor de bouw van de MFA wordt momenteel (2020) tevens een separate omgevingsvergunningprocedure doorlopen.

De gemeente Hardenberg wenst voor het gehele plangebied een passend, actueel planologisch regime op te stellen. Dit betekent dat ter plaatse van de maatschappelijke functies (betreffende het schoolgebouw, de MFA en het evenemententerrein) een maatschappelijke bestemming is gewenst. Ter plaatse van de beoogde woningen wordt een uitwerkbestemming opgenomen, aangezien het exacte aantal woningen en de ligging nog niet bekend is.

Voorliggend bestemmingplan voorziet in het passende planologische regime voor het gehele gebied. Hierin zal worden aangetoond dat de ontwikkeling in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

1.2 Ligging van het plangebied

Het plangebied ligt aan de Beukenlaan, op een korte afstand van de kern De Krim. Het plangebied is kadastraal bekend als gemeente Gramsbergen, sectie K, nummer 699 en 700. In afbeelding 1.1 is de ligging van het plangebied ten opzichte van de directe omgeving en ten opzichte De Krim weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00340-VG01_0001.png"  
Afbeelding 1.1: Ligging van het plangebied ten opzichte van de (directe) omgeving (Bron: ArcGIS)  

1.3 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan ''Buitengebied Hardenberg, voorzieningen en woningbouw Beukenlaan De Krim” bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (tek.nr NL.IMRO.0160.0000BP00340-VG01) en een renvooi;
  • regels (met bijbehorende bijlagen).

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

1.4 Huidig planologisch regime

1.4.1 Algemeen

Het plangebied ligt binnen de grenzen van de bestemmingsplannen “Buitengebied Hardenberg” (vastgesteld op 2 december 2014), ''Buitengebied Hardenberg, herziening regels'' (vastgesteld op 26 september 2016) en het bestemmingsplan ''Facetherziening parkeren Hardenberg''. Hierna is een uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan “Buitengebied Hardenberg” opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00340-VG01_0002.png"  
Afbeelding 1.2: Uitsnede van het bestemmingsplan "Buitengebied Hardenberg" (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl)  
1.4.2 Bestemmingen

De gronden in het plangebied zijn op basis van het geldende bestemmingsplan bestemd als 'Agrarisch met waarden – Open veenontginningslandschap. Daarnaast geldt in het zuidoostelijk deel van het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie 5'. In het noordwestelijk deel van het plangebied geldt de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 3'. Tot slot geldt voor het noordoostelijke deel van het plangebied de gebiedsaanduiding 'geluidzone – industrie'.

De voor 'Agrarisch met waarden – Open veenontginningslandschap' aangewezen gronden zijn hoofdzakelijk bestemd voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf, uitgezonderd glastuinbouw en de instandhouding van de sterke gebiedskenmerken van het essen- en hoevenlandschap, die per (deel)gebied zijn beschreven in de tabellen van de Landschap Identiteit Kaarten (LIK's). In het plangebied is geen bouwvlak gelegen.

Gronden met de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 3' en 'Waarde – Archeologie 5' zijn, naast de daar geldende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de verwachte archeologische waarden.

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'Geluidzone - industrie' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en instandhouding van de geluidruimte in verband met de nabijheid van een inrichting als bedoeld in artikel 41 van de Wet geluidhinder.

1.4.3 Strijdigheid

De gewenste ontwikkelingen zijn op basis van het bestemmingsplan niet mogelijk, omdat de gronden een agrarische bestemming hebben. De gebruiks- en bouwmogelijkheden voor de gewenste ontwikkelingen ontbreken.

Zoals gezegd is voor het evenemententerrein in het verleden een omgevingsvergunning verleend. Voor de MFA loopt tevens een separate omgevingsvergunningprocedure om het bouwplan in afwijking van het bestemmingsplan mogelijk te maken.

Het is wenselijk dat deze ontwikkelingen in het bestemmingsplan worden meegenomen, zodat voor het gehele gebied een actueel en passend planologisch kader ontstaat. Om het initiatief te realiseren, is dan ook een bestemmingsplanherziening noodzakelijk.

1.4.4 Leeswijzer

Na deze inleiding worden in hoofdstuk 2 de landschappelijke aspecten en een weergave van de huidige situatie gegeven. Hoofdstuk 3 gaat in op de gewenste situatie. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, provincie Overijssel en de gemeente Hardenberg beschreven. In hoofdstuk 5 passeren alle relevante milieuthema's de revue. Hoofdstuk 6 gaat in op de wateraspecten. In de hoofdstukken 7 en 8 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de economische uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 9 gaat in op het vooroverleg en de inspraak.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie

2.1 Landschappelijke aspecten

Het plangebied ligt in een open veenontginningslandschap. Het open veenontginningslandschap is ontstaan door vervening (het afgraven van veen) en ontginning (het in cultuur brengen ten behoeve van de landbouw). De vervening heeft plaatsgevonden in de 19e eeuw. Het open veenontginningslandschap wordt gekarakteriseerd als vlak, grootschalig en “rechtlijnig” gebied met halftransparante linten van bebouwing en boombeplantingen. De bebouwing en beplanting is geconcentreerd aan de ontginningsbases. Ten behoeve van de turfwinning zijn vaarten en kanalen gegraven, die nu deels zijn gedempt. In afbeelding 2.1 zijn de landschapskenmerken van het veenontginningslandschap duidelijk herkenbaar te weten:

  • Openheid/regelmatigheid;
  • Vlakke ligging;
  • Openstrekkende strokenverkaveling;
  • Bebouwing langs ontginningsassen.
afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00340-VG01_0003.png"  
Afbeelding 2.1: Uitsnede/impressie van het open veenontginningslandschap (Bron: Gemeente Hardenberg)  

2.2 Geschiedenis en kenmerken van De Krim

2.2.1 Geschiedenis

In 1850 is het gebied waar De Krim is gelegen nog onontgonnen. Het maakt deel uit van het uitgestrekte veengebied ten westen van Coevorden. De Nieuwe Grup is de eerste aanzet van de Lutterhoofdwijk, die vanuit Slagharen het veen ontsluit. Ten zuiden van de Nieuwe Grup loopt de Vriesche Dijk die door het veen de verbinding vormde met Coevorden.

In 1900 is het beeld geheel gewijzigd. De Lutterhoofdwijk is gegraven, alsmede een groot aantal dwarswijken. Deze dienden voor de ontwatering van het veen en de afvoer van de turf. Dat de dwarswijken niet onder een rechte hoek op de Lutterhoofdwijk staan, vindt zijn oorzaak in het feit dat de oorspronkelijke ontginningsbasis van het veen in Anerveen ligt. Langs het kanaal heeft zich de nederzetting De Krim gevormd, bestaande uit boerderijen, woningen, plaggenhutten, twee kerken en twee scholen. De weg langs de zuidzijde van het kanaal is verhard. Ook de tram van Oosterhesselen naar Meppel loopt hier. Het veen is nog niet volledig ontgonnen. De dalgronden worden hoofdzakelijk voor de aardappelteelt gebruikt.

In de periode tussen 1900 en 1950 is alle veen afgegraven. In het lint langs het kanaal is de bebouwing sterk toegenomen. Grote boerderijen zijn met name langs de noordzijde van het kanaal gebouwd. Het patroon van de Lutterhoofdwijk met dwarswijken is nog volledig intact. In 1906 is de aardappelmeelfabriek gebouwd. Ten zuiden daarvan liggen vloeivelden. Bij de Prins Bernhardstraat is een eerste aanzet van bebouwing buiten het lint zichtbaar.

Het kaartbeeld van De Krim en omgeving laat de grote veranderingen van de laatste vijftig jaar zien. Het meest opvallend is het ontstaan van de bebouwingskern ter weerszijden van de Beukenlaan. De gebouwen en de vloeivelden van de aardappelmeelfabriek zijn sterk uitgebreid. Ten noorden van de Lutterhoofdwijk is bos aangeplant.

In afbeelding 2.2. is de historische ontwikkeling van De Krim op kaarten uit 1850, 1900, 1950 en 2010 zichtbaar. Het plangebied is telkens met de blauwe ster aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00340-VG01_0004.png"  
Afbeelding 2.2: Historische ontwikkeling van De Krim (Bron: Topotijdreis.nl)  
2.2.2 Kenmerken

De stedenbouwkundige structuur van De Krim wordt gekenmerkt door enerzijds de oorspronkelijke kanaallintbebouwing langs de Lutterhoofdwijk en anderzijds de latere planmatige woonbebouwing ten zuiden van deze wijk.

Het kanaallint van De Krim kenmerkt zich ten opzichte van de andere kanaallinten door de wisseling van functies: wonen, bedrijven en boerderijen door elkaar. Wat verder opvalt, is de bijzondere architectonische kwaliteit van veel panden in het lint. Het gaat om panden met een hoogwaardige architectonische uitstraling en om gave panden met eenvoudige, maar verfijnde details. De Lutterhoofdwijk met de aan weerszijden gelegen lintbebouwing geeft De Krim een geheel eigen gezicht. De aanwezigheid van water, het brede profiel en de lintbebouwing met hier en daar een doorzicht vormen een bijzondere kwaliteit. Een andere kwaliteit van De Krim betreft de aanwezigheid van genoemde maatschappelijke en groenvoorzieningen. Beide leveren een positieve bijdrage aan het woon- en leefklimaat van de kern.

2.3 Het plangebied

Het plangebied ligt op een korte afstand van de kern De Krim, aansluitend op de kern. Globaal wordt het plangebied begrensd door woonwijken van De Krim aan de noordzijde, de Beukenlaan aan de westzijde en agrarische percelen aan de overige zijden. Het plangebied is aan de noord-, oost-, en zuidzijde omsloten door een bossingel. Belangrijkste ruimtelijk structuurdrager vormt de Beukenlaan, een rechtlijnige lopende weg lopend door het veenontginningslandschap.

In het plangebied zelf zijn op dit moment in het meest noordelijk deel volkstuinen gelegen. Ten zuiden van de volkstuinen bevindt zich een agrarisch perceel. Ten zuiden van het agrarisch perceel is het evenemententerrein gelegen. Hier ligt een schaatsbaan, een veld dat wordt gebruik als evenemententerrein en een bijbehorend parkeerterrein. Het perceel wordt ter plaatse van het evenemententerrein ontsloten op de Beukenlaan. In het zuiden van het plangebied ligt tot slot nog een klein bosje. Door de bossingel loopt een wandelpad. In afbeelding 2.3 is een luchtfoto van het plangebied opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00340-VG01_0005.png"  
Afbeelding 2.3: Luchtfoto huidige situatie plangebied (Bron: Provincie Overijssel)  

Hoofdstuk 3 Gewenste situatie

3.1 Algemeen

De ontwikkeling bestaat uit verschillende onderdelen, namelijk een MFA, een schoolgebouw en een nog onbekend aantal woningen. Tevens wordt het bestaande evenemententerrein meegenomen en voorzien van een passende bestemming. Hierna is in afbeelding 3.1 een uitsnede/impressie van de gewenste ontwikkeling weergegeven. Vervolgens wordt separaat op de verschillende onderdelen van de gebiedsontwikkeling ingegaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00340-VG01_0006.png"  
Afbeelding 3.1: Impressie gewenste invulling plangebied (Bron: Gemeente Hardenberg)  

3.2 Locatie woningbouw

In het noorden van het plangebied, ter plaatse van de huidige volkstuinen, zullen de woningen worden gerealiseerd. Het gaat in eerste instantie om 12 woningen. De woningen zullen stedenbouwkundig gezien aansluiten bij de noordelijk gelegen woonwijk. De woningen zullen via een nieuw aan te leggen tracé worden ontsloten op de bestaande parallelweg van de Beukenlaan.

3.3 Locatie schoolgebouw

In De Krim zijn momenteel twee basisscholen aanwezig: De Klimop en de Bron. Beide schoolgebouwen zijn verouderd en voldoen niet meer aan de wensen van deze tijd. De gemeente, schoolbesturen en de bevolking van De Krim achten het wenselijk dat deze scholen worden gesloopt en in het onderhavige plangebied een nieuwe, brede school wordt gebouwd, waarin beide scholen gehuisvest worden.

Door het aansluiten van beide basisscholen bij het nieuw te bouwen MFA, met behoud van hun eigen identiteit, ontstaat er een veel efficiëntere verbinding tussen het basisonderwijs, de binnensport en de dorpshuisfunctie van het MFA. Door multifunctioneel en compact te bouwen wil men bereiken dat gebruiksfuncties elkaar onderling gaan versterken. Bovendien is een multifunctioneel gebouw beter te beheren en te exploiteren dan een reeks aparte gebouwen en gebouwtjes.

Het schoolgebouw zal worden gesitueerd tussen de nieuwe woningen en de MFA. De exacte locatie van het schoolgebouw is nog niet bekend.

3.4 Multifunctionele accommodatie (MFA)

Al meerdere jaren speelt in De Krim de discussie over de problematiek met betrekking tot de verschillende voorzieningen die beschikbaar zijn voor maatschappelijke doeleinden. De voorzieningen in het huidige dorpshuis en de aangrenzende sportzaal zijn verouderd en voldoen op diverse onderdelen niet meer aan de (veiligheids-)voorschriften. Daardoor zijn de onderhoudskosten hoog. Ook het programma aan activiteiten is eenzijdig en lastig te verbeteren vanuit de huidige locaties.

Voorstaande heeft geleid tot een onderzoek onder de bevolking in De Krim. Uit dit onderzoek is gebleken dat een nieuwe multifunctionele accommodatie (in het vervolg MFA) gewenst is. De achterliggende gedachte is dat door het realiseren van de MFA wordt bijgedragen aan het versterken van de leefbaarheid van De Krim. In de MFA zullen sport, recreatie, cultuur, ontspanning, onderwijs, welzijn en zorg de verbindende factoren zijn.

De MFA wordt centraal in het plangebied gebouwd. De plaats van de MFA is bewust gekozen nabij het evenemententerrein en de brede school. Op deze manier wordt er een concentratie van functies gerealiseerd, die van elkaar kunnen profiteren.

Het doel is om in het multifunctionele gebouw meerdere functies/voorzieningen te realiseren. Concreet gaat het om de volgende functies:

  • Een centrale ontmoetingsplek (De Krimse huiskamer);
  • Grote zaal;
  • Keuken;
  • Kleedruimte/annex creatieve ruimte;
  • Buurtkamer/bibliotheek;
  • Ruimte ten behoeve van een zorginstelling;
  • Sportvoorziening met bijbehorende kantine.

Bij nieuwbouw op de nieuwe locatie is een bijkomend voordeel dat men, tijdens de bouw, gebruik kan blijven maken van het huidige dorpshuis/sportzaal. Nadat het nieuwe MFA is opgeleverd, zal het huidige dorpshuis/sportzaal worden afgebroken en zal de locatie gebruikt worden voor duurzame herstructurering van de kern. Voor de toekomst is het belangrijk dat de leefbaarheid in het dorp op peil blijft voor de ouderen en de jonge starters.

3.5 Evenemententerrein

In het zuiden van het plangebied is het evenemententerrein gelegen. Zoals aangegeven is hier in 2014 reeds een vergunning voor verleend. Het terrein bestaat uit een schaatsbaan, een evenementenveld en een bijbehorend parkeerterrein. Het evenemententerrein wordt in dit gebiedsbestemmingsplan meegenomen en voorzien van een passende, maatschappelijke bestemming.

3.6 Verkeer en parkeren

3.6.1 Algemeen

Bij nieuwe ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie die ontstaat. De gemeente Hardenberg beschikt over een eigen parkeernota (Parkeernormennota Hardenberg 2017). In deze nota wordt gebruikt gemaakt van de kencijfers zoals opgenomen in de publicatie 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie, publicatie 317 (oktober 2012)' van het CROW (inmiddels vervangen door publicatie 381, december 2018).

In de parkeernormennota Hardenberg is opgenomen dat bij stedelijke ontwikkelingen de minimumnorm zoals opgenomen in de CROW-publicatie wordt gehanteerd. Aangezien voor parkeren het minimum wordt gehanteerd, zal ook voor de verkeersgeneratie het minimum worden gehanteerd. Wanneer men er immers vanuit gaat dat er in de toekomst minder gebruik van de auto zal worden gemaakt, zal dit ook gevolgen hebben voor de verkeersgeneratie: deze zal ook afnemen.

In de parkeernota wordt aangegeven dat op de gemeente Hardenberg een stedelijkheidsgraad van het type 'weinig stedelijk' van toepassing is. Voor de kernen Dedemsvaart en Hardenberg geldt verder het gebiedstype 'centrum'. Voor de overige kernen, waaronder De Krim, wordt het gebiedstype 'rest bebouwde kom' gehanteerd. Het perceel is feitelijk in het buitengebied gelegen, na de ontwikkeling zal het echter deel uitmaken van de bebouwde kom. Daarom wordt uitgegaan van het gebiedstype 'rest bebouwde kom'.

Samengevat worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • Verstedelijkingsgraad: weinig stedelijk;
  • Stedelijke zone: rest bebouwde kom

Qua functie noemt het CROW verschillende functies die van toepassing kunnen zijn op de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkelingen. Hierna wordt achtereenvolgens op de parkeerbehoefte en de verkeersgeneratie ingegaan. De functies die op basis van de CROW het meest aansluiten bij de daadwerkelijke functies zijn hierbij als uitgangspunt genomen. De volgende uitgangspunten zijn hierbij van belang:

  • De MFA is onderverdeeld in de functies 'buurt- en dorpscentrum' en 'sporthal', gezien dit de hoofdfuncties zijn die in het gebouw gevestigd zullen worden.
  • Ten aanzien van de woningen is het type en aantal nog niet exact bekend. Verwacht wordt echter dat het gaat om circa 12 woningen, aansluitend bij omliggende wijken (twee-onder-één-kap). Ten aanzien van de woningen zal dit dan ook als uitgangspunt genomen worden.
  • Ten aanzien van de schoolfunctie wordt er vanuit gegaan dat het gaat om 20 leslokalen.
  • Het evenemententerrein wordt vergeleken met de functie 'sportveld'
  • Het evenemententerrein heeft een oppervlakte van 1,5 hectare.

Op basis van voorgenoemde uitgangspunten wordt in de volgende twee subparagrafen op de parkeerbehoefte en de verkeersgeneratie ingegaan.

3.6.2 Parkeren

Uitgaande van de genoemde uitgangspunten geldt voor de ontwikkelingen de volgende parkeerbehoefte:

Functie   Parkeerbehoefte   Totaal  
Dorpshuis (682 m2)   3 pp per 100 m2 bvo   21 parkeerplaatsen (3,0*6,82)  
Sporthal (1.466 m2)   2,6 pp per 100 m2 bvo   38 parkeerplaatsen (2,6*14,66)  
Koop, huis, twee-onder-één-kap   1,8 pp per woning   22 parkeerplaatsen (12*1,8)  
Basisonderwijs   0,5 pp per leskokaal   10 parkeerplaatsen (0,5*20)  
Sportveld (1,5 ha)   13 pp per ha   20 parkeerplaatsen (13*1,5)  
Totaal:   111 parkeerplaatsen  

Zoals uit vorenstaande tabel is aangegeven, blijkt dat er in zijn totaliteit 111 parkeerplaatsen benodigd zijn als gevolg van de ontwikkeling. Ten aanzien van de woningen geldt dat er per woning 2 parkeerplaatsen op eigen terrein worden gerealiseerd. Bij de concretere uitwerking van het woningbouwplan zal dit in het ontwerp worden meegenomen.

Aangezien er voor de woningen 22 parkeerplaatsen worden gerealiseerd, Resteert een behoefte van 89 parkeerplaatsen voor de overige functies.

Op het bestaande parkeerterrein is reeds ruimte voor 72 parkeerplaatsen. Er is op dit moment dan ook een tekort van 17 parkeerplaatsen. Er is echter ruimte genoeg om het terrein te vergroten om te voorzien in de 17 ontbrekende parkeerplaatsen. Bij het realiseren van de betreffende functies zal in de benodigde parkeerbehoefte worden voorzien. Het aspect 'parkeren' vormt geen belemmering voor onderhavig plan.

3.6.3 Verkeer

Uitgaande van de in voorgaande paragrafen genoemde uitgangspunten brengt de ontwikkeling de volgende verkeersgeneratie met zich mee:

Functie   Verkeersgeneratie   Totaal  
Dorpshuis (682 m2)   46,7 verkeersbewegingen per 100 m2 bvo   317 verkeersbewegingen 6,8*46,7)  
Sporthal (1.466 m2)   9,2 verkeersbewegingen per 100 m2 bvo   135 verkeersbewegingen (14,6*9,2)  
Koop, huis, twee-onder-één-kap   7,4 verkeersbewegingen per woning   74 verkeersbewegingen (10*7,4)  
Basisonderwijs   668 verkeersbewegingen per dag, o.b.v. 20 leslokalen (op basis van CROW-tool)   668 verkeersbewegingen  
Sportveld (1,5 ha)   13 verkeersbewegingen per hectare netto terrein   20 verkeersbewegingen (13*1,5)  
Totaal:   1.214 verkeersbewegingen  

Zoals uit voorgaande tabel blijkt, zorgt het initiatief voor een verkeersgeneratie van 1.214 verkeersbewegingen per weekdagetmaal. Hierop kan een nuancering worden aangebracht. Het evenemententerrein met bijbehorende verkeersbewegingen is reeds aanwezig. Daarnaast geldt voor het dorpshuis en de scholen dat het gaat om verplaatsing van functies. De bestaande, huidige verkeersbewegingen van deze functies binnen de kern zullen dan ook vervallen.

Het plangebied wordt conform de huidige situatie ter plaatse van het parkeerterrein ontsloten op de Beukenlaan. In afbeelding 3.1 is de manier van ontsluiten weergegeven. Deze ontsluiting is bedoeld voor het gemotoriseerd vervoer. Voor het fietsverkeer en de wandelaars wordt een aparte ontsluiting gerealiseerd. Deze bevindt zich recht tegenover het schoolgebouw. Hier komt een veilige fietsoversteek, zodat het fietsverkeer op een veilige wijze naar het aan de overzijde van de Beukenlaan gelegen fietspad kan worden geleid. Door het scheide van de fietsersstromen en de auto-ontsluiting wordt er een veilige schoolomgeving gerealiseerd. Fietsers en gemotoriseerd verkeer kruizen elkaar zo weinig mogelijk. Om dit te stimuleren wordt de parallelweg van de Beukenlaan ingericht als fietsstraat. Op deze manier hoeven de fietsers de Beukenlaan niet over te steken. Wanneer men toch oversteekt, is daarvoor een veilige oversteeksplek aanwezig.

De woningen worden via een nieuw aan te leggen zijtak ontsloten op de parallelweg van de Beukenlaan. De Beukenlaan is een ontsluitingsweg van De Krim is zuidelijke richting. Het verkeer als gevolg van de in het plangebied besloten ontwikkeling zal zich naar verwachting vooral in noordelijke richting bewegen, omdat daar de kern ligt. De Beukenlaan is van voldoende capaciteit om de verkeersgeneratie op een veilige manier af te wikkelen. Omdat de bezoekers van de MFA met name inwoners van De Krim zullen zijn, wordt verwacht dat deze voor een groot deel met de fiets of ter voet zullen komen. Belangrijk is dat langs de Beukenlaan zowel een fietspad als een voetpad ligt, waardoor de verschillende typen verkeersstromen (voet, fiets en gemotoriseerde voertuigen) gescheiden afgewikkeld worden. Dit zorgt voor een veilige wijze van ontsluiting.

3.7 Conclusie

Zoals uit voorgaande paragrafen blijkt, vormt het aspect 'verkeer en parkeren' geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
4.1.1.1 Algemeen

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

4.1.1.2 Rijksdoelen en regionale opgaven

In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder ander ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
  • Het formuleren van een integrale strategie voor het totale revierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma's zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) NNN, inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.
4.1.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de SVIR is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Op 1 juli 2017 is de Ladder in het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Aanleiding voor de wijziging waren de in de praktijk gesignaleerde knelpunten bij de uitvoering van de Ladder en de wens om te komen tot een vereenvoudigd en geoptimaliseerd instrument.

Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.

Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'. In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:

bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.´

Bij het beschrijven van de behoefte dient te worden uitgegaan van het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).

4.1.2 Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten van het rijksbeleid

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte laat zich niet specifiek uit over dergelijke lokale ontwikkelingen. De voorgenomen ontwikkeling raakt geen rijksbelangen als opgenomen in de structuurvisie. Wat betreft de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' wordt opgemerkt dat deze van toepassing is bij 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen' (3.1.6 Bro). Er zijn inmiddels meerdere gerechtelijke uitspraken geweest over deze begripsdefinitie.

Hierna wordt separaat op de verschillende onderdelen van de ontwikkeling, in het kader van de ladder, ingegaan. Hierbij is een tweedeling gemaakt in woningen en maatschappelijke voorzieningen.

Tevens wordt opgemerkt dat voor de MFA een separate omgevingsvergunningsprocedure loopt. In de onderbouwing bij de omgevingsvergunning is reeds op de ladder ingegaan. Volledigheidshalve is de laddertoets die in het kader van de ruimtelijke onderbouwing is uitgevoerd, tevens verwerkt in dit bestemmingsplan.

Tot slot wordt vermeld dat voor het evenemententerrein geen laddertoets is uitgevoerd. Het betreft immers een functie waarvoor reeds een omgevingsvergunning is verleend. Middels dit bestemmingsplan wordt het terrein voorzien van een maatschappelijke bestemming. Het betreft daarmee een planologische inpassing van het reeds vergunde gebruik in het bestemmingsplan.

Laddertoets woningen

Is er sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling?

Uit Afdelingsjurisprudentie blijkt dat de vraag wanneer sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in grote mate casuïstisch wordt beantwoord. Zo heeft de Afdeling uitgemaakt dat de bouw van 11 woningen niet als stedelijke ontwikkeling wordt gezien. De raad is van oordeel dat gelet het aantal woningen dat het plan mogelijk maakt, het plan voorziet in een woningbouwlocatie of andere stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1 eerste lid, aanhef en onder i van het Bro. Artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro is dan ook van toepassing (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921). In dit geval gaat het om de realisatie van 12 woningen, waardoor er sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Hierna wordt aan de ladder ten aanzien van de woningen getoetst:

Wat is het ruimtelijk verzorgingsgebied?

De woningen worden gebouwd voor de lokale behoefte in De Krim. Het verzorgingsgebeid wordt dan oo beperkt tot de kern De Krim.

Beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling

De Krim wordt aangemerkt als een kleine kern. Op basis van de woonvisie (zie ook parargaaf 4.3.2) geldt voor kleine kernen (waar De Krim onder valt) dat de kwalitatieve opgave in de koopsector met name ligt op het gebied van twee-onder-één-kap woningen en vrijstaande woningen. Daarnaast zijn er mogelijkheden voor particulier opdrachtgeverschap. Tot slot is er behoefte aan kleinschalige woonzorginitiatieven. In de sociale huursector ligt de aandacht bij levensloopbestendige, grondgebonden woningen voor meerdere doelgroepen (jong- en oud). Ook in deze sector is vraag naar kleinschalige woonzorginitiatieven.

In de agenda is voor De Krim aangegeven dat de plancapaciteit de ondergrens nadert. Samen met het plaatselijk belang moet worden gezocht naar een optimale planning van de verschillende locaties.

In dit geval is er nog geen concreet bouwplan voorhanden. Wel zal met de kwalitatieve behoefte voor de kern De Krim rekening worden gehouden. Kwantitatief gezien geldt voor De Krim dat de plancapaciteit de ondergrens nadert. Met deze woningbouwontwikkeling wordt gedeeltelijk voorzien in de benodigde capaciteit voor De Krim.

Liggen de ontwikkelingen binnen bestaand stedelijk gebied?

De ontwikkeling vindt plaats buiten het stedelijk gebied van De Krim. De locatie ligt echter wel direct aansluitend op bestaande bebouwing. Bovendien zorgt de ontwikkeling van het schoolgebouw en de MFA ervoor dat het gebied in de toekomst aan kan worden gewezen als bestaand stedelijk gebied. Geconcludeerd wordt dat de locatie zorgvuldig en logisch is afgewogen.

Laddertoets maatschappelijke voorzieningen

Is er sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling?

Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving.

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in het realiseren van verschillende maatschappelijke functies met bijbehorende voorzieningen. Gelet op het feit dat deze functies worden gerealiseerd op een momenteel in agrarisch gebruik zijnde perceel, dient het plan te worden beschouwd als zijnde een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Wat is het ruimtelijk verzorgingsgebied?

Wanneer sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, moet de toelichting van het bestemmingsplan een beschrijving van de behoefte die mogelijk worden gemaakt bevatten. De behoefte moet worden bepaald binnen het ruimtelijk verzorgingsgebied van de functie. De aard en omvang van de ontwikkeling zijn leidend voor het schaalniveau waarop de ruimtebehoefte moet worden afgewogen.

Voorliggend plan voorziet in het realiseren van een MFA ter vervanging van het huidige dorpshuis met bijbehorende gymzaal. Tevens voorziet het plan in de bouw van een brede school ter vervanging van twee bestaande scholen die niet meer voldoen aan de wensen anno 2020. Het initiatief om dit gebied te ontwikkelen met een MFA en een school is een burgerinitiatief dat is gefaciliteerd vanuit het plaatselijk belang. Het initiatief is breed gedragen in het dorp, er hebben hiervoor verschillende gesprekken met betrokken personen en instellingen plaatsgevonden. De MFA en de brede school voorzien in de behoefte van de lokale bevolking. Gelet op vorenstaande kan het ruimtelijk verzorgingsgebied worden beperkt tot De Krim en direct omliggende omgeving.

Beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling

MFA

In de Toekomstvisie 2013-2023 geeft de gemeente Hardenberg aan dat een ontmoetingsplek, die op vele manieren gebruikt kan worden, de sociale vitaliteit van een kleine kern ondersteunt. De gemeente geeft aan dat burgers zelf verantwoordelijk zijn voor draagvlak voor dergelijke voorzieningen. De gemeente zal geen extra eisen stellen en juicht dergelijke initiatieven toe.

Met de bouw van de MFA nemen de inwoners van de Krim het door gemeente gewenste initiatief. Het betreft een onderdeel van een groter plan vanuit Plaatselijk Belang De Krim om de leefbaarheid van het dorp duurzaam veilig te stellen. In de laatste jaren heerst er in De Krim een problematiek omtrent het teruglopen van verschillende voorzieningen voor maatschappelijke doeleinden: het bestaande dorpshuis is verouderd en voldoet niet meer aan de eisen van deze tijd. Dit heeft geleid tot een uitgebreid onderzoek onder de bevolking. Hieruit zijn 4 scenario's voortgekomen, waarna unaniem gekozen is voor de optie om een MFA met sporthal te realiseren op een nieuwe locatie. De vrijgekomen locatie (huidige dorpshuis) zal tevens worden herontwikkeld. Het gaat in dit geval dan ook niet om een compleet nieuwe voorziening, maar om het clusteren van bestaande voorzieningen. De bestaande te clusteren maatschappelijke voorzieningen zijn gehuisvest in erg verouderde bebouwing. De behoefte en noodzaak is ontstaan vanwege de noodzakelijke vernieuwing van deze bebouwing, deze opgave biedt een uitgelezen kans om de functies te combineren. De huidige locaties van de benoemde voorzieningen worden in een later stadium door de gemeente herontwikkeld tot woningbouw.

Uitgangspunt is het gebouw van de beoogde MFA dusdanig in te richten/ op te zetten dat er mogelijkheden zijn om ruimten eenvoudig aan te kunnen passen aan gewijzigde situaties (flexibel en toekomstgericht). Dit brengt met zich mee dat organisaties kunnen groeien en krimpen, zodat op een adequate wijze wordt ingespeeld op de aanwezige behoefte en noodzaak naar de betreffende voorziening.

Geconcludeerd wordt dat er sprake is van een concrete en actuele behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling.

Schoolgebouw

In de Toekomstvisie 2013-2023 geeft de gemeente Hardenberg aan dat basisonderwijs zoveel mogelijk in de kernen aanwezig moet zijn. Voor de kwaliteit van onderwijs is ook samenwerking (gezamenlijk gebruik van gebouwen) van belang. Inzet is om het opleidingsniveau en de leerprestaties te verbeteren. Met dit initiatief wordt een brede school gebouwd op een nieuwe, duurzame locatie, zodat er voor twee basisscholen een betere locatie en toekomstbestendig gebouw wordt gerealiseerd. Dit initiatief sluit aan bij de visie van de gemeente zoals geschetst in de toekomstvisie.

De bouw van de brede school is een onderdeel van het grotere plan vanuit Plaatselijk Belang De Krim om de leefbaarheid van het dorp duurzaam veilig te stellen. In De Krim zijn nu twee basisscholen gevestigd. Beide schoolgebouwen zijn enigszins verouderd, waardoor de kosten voor het onderhoud hoog zijn. Uit een gesprek met de gemeente Hardenberg is gebleken dat het de intentie is dat beide scholen samengaan in één gebouw. Nieuwbouw is de meest wenselijke optie. Door het aansluiten van beide basisscholen bij de nieuw te bouwen MFA ontstaat er een veel efficiëntere verbinding tussen het basisonderwijs, de binnensport en de dorpshuisfunctie van het MFA. Door multifunctioneel en compact te bouwen wil men bereiken dat gebruiksfuncties elkaar onderling gaan versterken.

De aansluiting van de scholen bij de MFA is door het plaatselijk belang besproken met de schoolbesturen, welke positief tegenover de ontwikkelingen staan. De locatie van de huidige scholen zal door de gemeente in een later stadium worden herontwikkeld.


Geconcludeerd wordt dat er sprake is van een concrete en actuele behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling.

Liggen de ontwikkelingen in bestaand stedelijk gebied?

Als de ontwikkeling voorziet in een behoefte en gepland is binnen bestaand stedelijk gebied dan wordt voldaan aan de Ladder.

De ontwikkeling vindt plaats buiten het stedelijk gebied van De Krim. De locatie ligt echter wel direct aansluitend op bestaande bebouwing. Daarnaast is er nabij de nieuw te realiseren functies reeds een evenemententerrein aanwezig. De activiteiten/functies die in de MFA en het schoolgebouw worden gerealiseerd en de activiteiten op het evenemententerrein versterken elkaar.

Tevens wordt gesteld dat het gehele gebied zal worden ontwikkeld met stedelijke functies. Hierdoor ontstaat een cluster van stedelijke voorzieningen. Deze locatie is zorgvuldig afgewogen en sluit direct aan op de bestaande kern van De Krim. Er is hiertoe een concreet onderzoek uitgevoerd naar de gewenste schoollocatie in de Krim. Hieruit is naar voren gekomen dat de locatie bij de MFA op de meeste criteria de hoogste score levert. Belangrijke voordelen van deze locatie betreffen:

  • de locatie heeft meer dan voldoende ruimte en geeft goede goede mogelijkheden om het verkeer op een effectieve wijze af te handelen;
  • de locatie sluit aan bij enkele belangrijke (sport)voorzieningen die in de nieuwe MFA gerealiseerd worden;
  • de locatie sluit goed aan bij de woonwijken en woningen waar de meeste kinderen vandaan komen;
  • er is op de beoogde locatie geen hinder voor omwonenden aanwezig;
  • de locatie ligt aan een belangrijke ontsluitingsweg met een goede bereikbaarheid en verkeersveiligheid;
  • de locatie is in overeenstemming met de wens vanuit het dorp om de nieuwe school te combineren met de MFA

Het volledige onderzoek naar de gewenste schoollocatie is opgenomen in Bijlage 1 van deze toelichting.

Naast vorenstaande kan ook worden gesteld dat er binnen de kern geen mogelijkheden zijn om de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkelingen te realiseren.

Renovatie van het bestaande dorpshuis is vanuit duurzaamheidstechnische en financiële redenen niet wenselijk. Tevens is de bouw van een nieuw schoolgebouw voor beide scholen financieel en duurzaam gezien de beste optie. Gezien vorenstaande wordt geconcludeerd dat er sprake is van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik, indachtig het doel van de ladder voor duurzame verstedelijking, waarbij wordt gestreefd naar een optimale benutting van de ruimte in stedelijk gebied.

4.1.3 Conclusie toetsing aan het rijksbeleid

Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling in overeenstemming is met het van toepassing zijnde rijksbeleid.

4.2 Provinciaal beleid

In deze paragraaf wordt het voor deze ontwikkeling relevante provinciale beleid behandeld. Op 12 april 2017 hebben Provinciale Staten van Overijssel de Omgevingsvisie Overijssel 'Beken Kleur' en bijbehorende Omgevingsverordening Overijssel vastgesteld. Op 1 mei 2017 zijn de nieuwe Omgevingsvisie en Omgevingsverordening in werking getreden. In 2019 zijn de visie en verordening partieel herzien.

4.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De omgevingsvisie is het centrale provinciale beleidsplan voor het fysieke leefmilieu in Overijssel. De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat, zijn vertaald in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema's. De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele centrale ambities van de provincie:

  • goed en plezierig wonen, nu en in de toekomst door een passend en flexibel aanbod van woonmilieus (typen woningen en woonomgeving) die voorzien in de vraag (kwantitatief en kwalitatief);
  • versterken complementariteit van bruisende steden en vitaal platteland als ruimtelijke, cultureel, sociaal en economisch samenhangend geheel. Dit door behoud en versterking van leefbaarheid en diversiteit van het landelijk gebied, stedelijke netwerken versterken, behoud en versterken van cultureel erfgoed als drager van identiteit;
  • veilig, gezond en schoon kunnen wonen, werken, recreëren en reizen door te zorgen voor waterveiligheid, externe veiligheid en verkeersveiligheid;
  • investeren in een hoofdinfrastructuur voor wegverkeer, trein, fiets en waarbij veiligheid en doorstroming centraal staan.
4.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. Er wordt nadrukkelijk gestuurd op ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid. Uitgangspunt is dat verstedelijking en economische activiteiten gebundeld worden ten behoeve van een optimale benutting van bestaand bebouwd gebied.

4.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de ambities van de provincie Overijssel, wordt het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel gebruikt. In dit uitvoeringsmodel staan de volgende stappen centraal:

  • 1. Of – generieke beleidskeuzes
  • 2. Waar – ontwikkelingsperspectieven
  • 3. Hoe – gebiedskenmerken

Bij een initiatief voor bijvoorbeeld woningbouw, een nieuwe bedrijfslocatie, toeristisch-recreatieve voorzieningen, natuurontwikkeling, etcetera kun je aan de hand van deze drie stappen bepalen of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is, waar het past en hoe het uitgevoerd kan worden.

De eerste stap, het bepalen van de of-vraag, lijkt in strijd met de wens zoveel mogelijk ruimte te willen geven aan nieuwe initiatieven. Met het faciliteren van initiatieven moet echter wel gekeken worden naar de (wettelijke) verantwoordelijkheden zoals veiligheid of gezondheid. Het uitvoeringsmodel maakt helder wat kan en wat niet kan.

Om een goed evenwicht te vinden tussen het bieden van ruimte aan initiatieven en het waarborgen van publieke belangen, varieert de provinciale sturing: soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend.

In afbeelding 4.1 is het Uitvoeringsmodel weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00340-VG01_0007.png"  
Afbeelding 4.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)  
4.2.3.1 Of- generieke beleidskeuzes

Maatschappelijke opgaven zijn leidend in het handelen. Allereerst is het dan ook de vraag of er een maatschappelijke opgave is. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk hierbij aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Maar ook aan beleidskeuzes om overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantorenlocaties – en daarmee grote financiële en maatschappelijke kosten – te voorkomen. In de omgevingsvisie zijn de provinciale beleidskeuzes hieromtrent vastgelegd.

De generieke beleidskeuzes zijn vaak normstellend. Dit betekent dat ze opgevolgd moeten worden: het zijn randvoorwaarden waarmee iedereen rekening moet houden vanwege zwaarwegende publieke belangen. De normstellende beleidskeuzes zijn vastgelegd in de omgevingsverordening.

4.2.3.2 Waar- ontwikkelingsperspectieven

Na het beantwoorden van de of-vraag, is de vraag waar het initiatief past of ontwikkeld kan worden. In de omgevingsvisie op de toekomst van Overijssel onderscheid de provincie zes ontwikkelingsperspectieven. Deze ontwikkelingsperspectieven schetsen een ruimtelijk perspectief voor een combinatie van functies en geven aan welke beleids- en kwaliteitsambities leidend zijn. De ontwikkelingsperspectieven geven zo richting aan waar wat ontwikkeld zou kunnen worden.

De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend. Dit betekent dat er ruimte is voor lokale afweging: een gemeente kan vanwege maatschappelijke en/of sociaal-economische redenen in haar Omgevingsvisie en bestemmings- of omgevingsplan een andere invulling kiezen. Die dient dan wel te passen binnen de – voor dat ontwikkelingsperspectief – geldende kwaliteitsambities. Daarbij dienen de nieuwe ontwikkelingen verbonden te worden met de bestaande kenmerken van het gebied, conform de Catalogus Gebiedskenmerken (de derde stap in het uitvoeringsmodel). Naast ruimte voor een lokale afweging ten aanzien van functies en ruimtegebruik, is er ruimte voor een lokale invulling van de begrenzing: de grenzen van de ontwikkelingsperspectieven zijn signaleringsgrenzen.

4.2.3.3 Hoe- gebiedskenmerken

Ten slotte is de vraag hoe het initiatief ingepast kan worden in het landschap. De gebiedskenmerken spelen een belangrijke rol bij deze vraag. Onder gebiedskenmerken worden verstaan de ruimtelijke kenmerken van een gebied of gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype. Voor alle gebiedstypen in Overijssel is in de Catalogus Gebiedskenmerken beschreven welke kwaliteiten en kenmerken van provinciaal zijn en behouden, versterkt of ontwikkeld moeten worden.

De gebiedskenmerken zijn soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend. Voor de normerende uitspraken geldt dat deze opgevolgd dienen te worden; ze zijn dan ook in de omgevingsverordening geregeld. De richtinggevende uitspraken zijn randvoorwaarden waarmee in principe rekening gehouden moet worden. Hier kan gemotiveerd van worden afgeweken mits aannemelijk is gemaakt dat met het alternatief de kwaliteitsambities even goed of zelfs beter gerealiseerd kunnen worden. De inspirerende uitspraken bieden een wenkend perspectief: het zijn voorbeelden van de wijze waarop ruimtelijke kwaliteitsambities ingevuld kunnen worden. Initiatiefnemers kunnen zich hierdoor laten inspireren, maar dit hoeft niet.

4.2.3.4 Toetsing van het initiatief aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

4.2.3.4.1 Of - generieke beleidskeuzes

Bij de afwegingen in de eerste fase 'Of – generieke beleidskeuzes' zijn artikel 2.1.3 (Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik), artikel 2.1.5 (Ruimtelijke kwaliteit), artikel 2.1.6 (Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving) en artikel 2.2.2 (Realisatie nieuwe woningen) uit de Omgevingsverordening Overijssel van belang. Hierna wordt nader op de artikelen ingegaan.

Artikel 2.1.3: Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

  • 1. Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt.
      • dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
      • dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.
  • 2. Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving voorzien uitsluitend in ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen anders dan de uitleg van steden en dorpen wanneer aannemelijk is gemaakt:
      • dat (her)benutting van bestaande erven en/of bebouwing in de Groene Omgeving in redelijkheid niet mogelijk is;
      • dat mogelijkheden voor combinatie van functies op bestaande erven optimaal zijn benut.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.3

In voorliggend geval worden een stedelijke voorzieningen in het buitengebied gerealiseerd. De locatie is echter zorgvuldig afgewogen. De locatie grenst direct aan het bestaand bebouwd gebied van De Krim.

De locatie van de MFA en het schoolgebouw is qua ligging en situering ten opzichte van de kern en andere voorzieningen (evenemententerrein) als logisch aan te merken. Door de verschillende bestaande en nieuwe maatschappelijke voorzieningen te clusteren kunnen de voorzieningen van elkaar profiteren en elkaar versterken. De beoogde woningen sluiten direct aan op een bestaande wijk en is daarmee ook als logisch aan te merken. Er is in voldoende mate aangetoond dat er sprake is van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik. Gezien vorenstaande kan worden geconcludeerd dat in voldoende mate rekening is gehouden met het gestelde in artikel 2.1.3.

Artikel 2.1.5: Ruimtelijke kwaliteit (leden 1, 2, 3 en 5)

  • 1. In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.
  • 2. In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan het Uitvoeringsmodel (OF-, WAAR- en HOE-benadering) die in de Omgevingsvisie Overijssel is neergelegd.
  • 3. In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt gemotiveerd dat de nieuwe ontwikkeling past binnen het ontwikkelingsperspectief die in de Omgevingsvisie Overijssel voor het gebied is neergelegd.
  • 4. In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan de vier-lagenbenadering die onderdeel uitmaakt van het Uitvoeringsmodel en op welke wijze de Catalogus Gebiedskenmerken is gebruikt bij de ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling.

Artikel 2.1.6: Kwaliteitsimpuls Groene omgeving (lid 1)

Bestemmingsplannen voor de Groene omgeving kunnen – met in achtneming van het bepaalde in artikel 2.1.3. en artikel 2.1.4. en het bepaalde in artikel 2.1.5. – voorzien in nieuwvestiging en grootschalige uitbreidingen van bestaande functies in de Groene omgeving, uitsluitend indien hier sociaaleconomische en/of maatschappelijke redenen voor zijn én er is aangetoond dat het verlies aan ecologisch en/of landschappelijk waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.

Toetsing van het initiatief aan artikelen 2.1.5 en 2.1.6 lid 1

Het plangebied is momenteel, ter plaatse van de nieuwe ontwikkelingen, in agrarisch in gebruik. Met de realisatie van de ontwikkelingen komt deze functie te vervallen. De ontwikkelingen zullen echter op een adequate wijze zowel stedenbouwkundig als landschappelijk worden ingepast. Dit kan eenvoudig door de reeds aanwezige groene omzoming. Deze blijft behouden. Ook binnen het plangebied zal er voldoende ruimte worden gemaakt voor groen.

Bovendien is er in dit geval sprake van een groot maatschappelijk belang om de beoogde functies te realiseren. Uit het oogpunt van duurzaamheid en toekomstbestendigheid is het wenselijk een MFA en een nieuwe brede school te realiseren (zie ook paragraaf 4.1.2). Dit zorgt voor en impuls van de leefbaarheid van het gehele dorp. Eerder is reeds onderbouwd (artikel 2.1.3 van de provinciale omgevingsverordening) dat de locatie als logisch is aan te merken.

Indirect draagt het plan tevens bij aan de ruimtelijke kwaliteit van andere locaties (het huidige dorpshuis en de huidige schoollocaties), doordat deze als gevolg van de in dit plan besloten ontwikkeling vrijkomen en geschikt kunnen worden gemaakt voor herontwikkeling. Deze locaties worden naar alle waarschijnlijkheid herontwikkeld met woningbouw.

Al met al zorgt het plan voor een kwaliteitsimpuls van meerdere locaties binnen het dorp De Krim. Geconcludeerd wordt dat het voornemen in overeenstemming is met artikel 2.1.5.

Artikel 2.2.2: Realisatie nieuwe woningen (lid 1)

Bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wabo, voorzien uitsluitend in de mogelijkheid tot het realiseren van nieuwe woningen als de behoefte daaraan is aangetoond door middel van actueel onderzoek woningbouw.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.2.2

Voorliggende ontwikkeling voorziet onder andere in de realisatie van circa 12 woningen. De woningen zullen voldoen aan de kwalitatieve behoefte in de markt en worden gebouwd voor de lokale behoefte. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar paragraaf 4.3.2.

De ontwikkeling is dan ook in overeenstemming te achten met artikel 2.2.2 uit de Omgevingsverordening Overijssel. Bij de overige afwegingen in de eerste fase 'Of - generieke beleidskeuzes' zijn er verder geen aspecten die bijzondere aandacht verdienen.

4.2.3.4.2 Waar - ontwikkelingsperspectieven

Het plangebied behoort tot het ontwikkelingsperspectief 'agrarisch ondernemen in het grootschalige landschap'. Als gevolg van de ontwikkeling komt het plangebied feitelijk te liggen binnen het ontwikkelingsperspectief 'woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken', aangezien het plangebied deel zal gaan uitmaken van de kern De Krim. Daarom wordt er bij de toetsing getoetst aan het ontwikkelingsperspectief 'woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken'. In afbeelding 4.2 is een uitsnede van de perspectievenkaart behorende bij de Omgevingsvisie opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00340-VG01_0008.png"  
Afbeelding 4.2: Uitsnede ontwikkelingsperspectievenkaart Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)  

'Steden en dorpen als veelzijdige leefmilieus - Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken'

De steden en dorpen buiten de stedelijke netwerken mogen altijd bouwen voor de lokale behoefte aan wonen, werken en voorzieningen, inclusief lokaal gewortelde bedrijvigheid, mits onderbouwd en regionaal afgestemd. Herstructurering en transformatie van de woon-, werk-, voorzieningen- en mixmilieus moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. Herstructurering en transformatie bieden kansen om te anticiperen op klimaatverandering (bijvoorbeeld door ruimte voor groen, natuur en water te reserveren). Van belang is de stedelijke ontwikkeling altijd af te stemmen op de kenmerken van het watersysteem, bijvoorbeeld in laaggelegen gebieden bij bouw- en evacuatieplannen rekening houden met risico's op overstroming of wateroverlast. Herstructurering en transformatie kunnen ook bijdragen aan de energietransitie (door het nemen van energie-efficiënte maatregelen en/of het opwekken van duurzame energie door bijvoorbeeld het aanwezige dakoppervlak te benutten).

Toetsing van het initiatief aan het “Ontwikkelingsperspectief”

Met de ontwikkeling van de woningen en maatschappelijke voorzieningen wordt er gebouwd voor de lokale behoefte aan voorzieningen. Het initiatief draagt bij aan het vitaal en aantrekkelijk houden van De Krim. Tevens wordt er bijgedragen aan de energietransitie, doordat de gebouwen op een duurzame wijze zullen worden gebouwd en beheerd. Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met het ontwikkelingsperspectief.

4.2.3.4.3 Hoe - gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. De 'Stedelijke laag' wordt in dit geval buiten beschouwing gelaten, omdat er in of aangrenzend aan het plangebied geen relevante specifieke eigenschappen voor deze laag geldt.

Hierna wordt ingegaan op de relevante kenmerken ter plaatse van de ontwikkellocatie.

  • 1. De 'Natuurlijke laag'

De natuurlijke laag is de laag van de bodem, het reliëf, het watersysteem en de natuur die zich hier 'van nature' op vestigt. Deze natuurlijke laag is het resultaat van de wisselwerking tussen abiotische (fysische) en biotische factoren en processen. Zo zorgden ijs-, wind- en waterstromen in Overijssel voor het ontstaan van een afwisselend landschap van stuwwallen, dekzandgronden, beekdalen en natte laagtes en bepaalden de stroomsnelheden van IJssel, Vecht, Regge of Dinkel waar het fijne (komgronden) en waar het grovere sediment (oeverwallen) werd afgezet. En ontwikkelde veen zich daar, waar het water maar moeilijk weg kon.

De locatie is op de gebiedskenmerkenkaart de 'Natuurlijke laag' aangeduid met het gebiedstype 'Hoogveengebieden (in cultuur gebracht)'. In afbeelding 4.3 is dit weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00340-VG01_0009.png"  
Afbeelding 4.3: Natuurlijke laag (Bron: Provincie Overijssel)  

'Hoogveengebieden (in cultuur gebracht)'

Op waterhuishoudkundig geïsoleerde plekken (waar het regenwater wordt vastgehouden) ontwikkelde zich in het zandgebied op kleine en grote schaal hoogveen; onder invloed van regenwater ontstonden veenmoerassen. Deze groeiden als een dikke spons van veenmossen steeds verder omhoog, los van het grondwater. De extreme zure en voedselarme omstandigheden leidden tot natte, slecht toegankelijke moerasgebieden, waar vrijwel geen boom kon groeien. De hoogveenrestanten worden gekenmerkt door een hoge waterkwaliteit, een hoge waterstand en een hoge natuurkwaliteit. Lokaal is sprake van “levend hoogveen” (veenaangroei).

De ambitie is de hoogveenrestanten in stand te houden en op een aantal plekken het hoogveen opnieuw tot groei te brengen. Het open natte karakter is hierbij een belangrijke kwaliteit. De inzet is op de randen tussen de hoogveenrestanten en de hoogveenontginningsgebieden landschappelijk leesbaar te maken als ontgonnen deel van het oorspronkelijk veenlandschap. Zo ontstaat een samenhangend en leesbaar landschap in de hoogveengebieden en een overgang naar heide en schaalgraslanden eromheen.

Toetsing van het initiatief aan de "Natuurlijke laag"

De gronden in het plangebied zijn in cultuur gebracht ten behoeve van de landbouw. De van oorsprong voorkomende 'Natuurlijke laag' is daardoor niet of nauwelijks meer aanwezig. De ontwikkeling is in overstemming met het gestelde in de 'Natuurlijke laag'.

  • 2. De 'Laag van het agrarische cultuurlandschap'

Het agrarisch cultuurlandschap is bij uitstek een gebruikslandschap. Bij de ontwikkeling ervan hebben nooit ideeën over schoonheid een rol gespeeld. Wel zijn we het agrarisch cultuurlandschap in de loop van de tijd gaan waarderen. Het heeft als 'consumptielandschap' voor bewoners, recreanten en toeristen nieuwe betekenis gekregen. De landschappelijke structuren zijn belangrijke dragers van de biodiversiteit.

De locatie is op basis van de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap' aangeduid met het gebiedstype 'veenkoloniaal landschap'. In afbeelding 4.4 is dit weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00340-VG01_0010.png"  
Afbeelding 4.4: Laag van het agrarisch cultuurlandschap (Bron: Provincie Overijssel)  

'Veenkoloniaal landschap'

Kenmerkend voor het veenkoloniaal landschap zijn de grootschalige open landschappen met een lineaire bebouwings-, verkavelings- en ontwateringsstructuur die zijn ontstaan door grootschalige ontginning van de hoogveengebieden. Het Overijssels veenkoloniaal landschap is deel van een groter geheel dat zich uitstrekt over Groningen en Drenthe. Het is gevormd door ontginners en boeren uit met name het noorden. Typische Groningse boerderijen staan hier doorgaans naast de Overijsselse boerderijen.

De ambitie is gericht op de versterking van de aantrekkelijkheid, de leefbaarheid en de kwaliteit van dit landschap. Het gaat dan met name om de grote maat en de vergezichten. De norm is een beschermende bestemmingsregeling gericht op instandhouding van de grote open ruimtes, de vergezichten en het contrast tussen deze ruimtes en bestaande verdichte zones. Als ontwikkelingen plaatsvinden in het veenkoloniaal landschap dan dragen deze bij aan het behoud en de versterking van bijzondere architectuur, de linten in het landschap en de open ruimtes.

Toetsing van het initiatief aan de "Laag van het agrarisch cultuurlandschap”

De kenmerken van het veenkoloniaal landschap zijn nauwelijks meer aanwezig, omdat het gebied in cultuur is gebracht ten behoeve van de landbouw. Omdat het perceel reeds is ingesloten door een evenemententerrein en een bossingel, zijn de van oorsprong aanwezige open ruimten en vergezichten op deze locatie al niet meer aanwezig. De ontwikkeling heeft dan ook geen negatieve effecten ten aanzien van het agrarisch cultuurlandschap.

3. De “Laag van de beleving”

In de laag van de beleving komen de natuurlijke, functionele en sociale processen bij elkaar. Dit is de laag die gaat over de beleefbaarheid van ruimtelijke kwaliteit, identiteit en tijdsdiepte, van recreatieve gebruiksmogelijkheden die een belangrijke rol spelen bij de waardering van de leefomgeving. De laag van de beleving is de laag van de verbinding en het netwerk; tussen het stedelijke en het landelijke, de cultuur en de natuur, snel en traag, oud en nieuw, tussen nut en schoonheid. De laag van de beleving benut vooral de kwaliteiten van de andere drie lagen, maar voegt ook eigen kenmerken toe, zoals landgoederen, recreatieparken en recreatieve routes. Het stelt kwaliteiten zoals de natuur, de productielandschappen en de steden in een ander daglicht en maakt ze beleefbaar en tot een belevenis.

De verblijfsrecreatiecomplexen, de attracties, de routes voor wandelen, fietsen en varen zijn een belangrijke economische factor geworden met een vergelijkbaar aandeel in de economie als de agrarische sector. Dit alles verandert het aanzien, de gewenste gebruiksmogelijkheden en betekenis van het buitengebied. Aan het 'belevingslandschap' ontleent Overijssel zijn tijdsdiepte, maar ook zijn aantrekkingskracht. Steeds vaker worden de kwaliteiten uit het verleden ingezet in plannen door daar met nieuwe kwaliteiten, gebruiks- en verschijningsvormen op voort te bouwen. Belangrijk in deze laag is het oude en nieuwe 'erfgoed' van de provincie. De locatie is op de gebiedskenmerkenkaart de 'Laag van de beleving' aangeduid met 'Donkerte'. In afbeelding 4.5 wordt dit weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00340-VG01_0011.png"  
Afbeelding 4.5: Laag van de beleving (Bron: Provincie Overijssel)  

“Donkerte”

Lichte gebieden geven een beeld van de economische dynamiek van de provincie: de steden en dorpen, de autosnelwegen, de kassengebieden, de attractieparken, de grote bedrijventerreinen en de gebieden met veel bebouwing. De donkere gebieden geven een indicatie van de 'buitengebieden' van Overijssel. De natuurcomplexen en de grote landbouwgebieden. De donkere gebieden zijn de gebieden waar het 's nachts nog echt donker is, waar je de sterrenhemel kunt waarnemen. Het zijn de relatief 'luwe' dun bewoonde gebieden met een lage gebruiksdruk.

Donkerte wordt een te koesteren kwaliteit. De ambitie is de huidige 'donkere' gebieden, ten minste zo donker te houden, maar bij ontwikkelingen ze liever nog wat donkerder te maken. Dit betekent op praktisch niveau terughoudend zijn met verlichting van wegen, bedrijventerreinen e.d. en verkennen waar deze 's nachts uit kan of anders lichtbronnen selectiever richten. Structureel is het vrijwaren van donkere gebieden van verhoging van de dynamiek het perspectief. De ambitie is het rustige en onthaaste karakter te behouden, zodat passages van autosnelwegen en regionale wegen niet leiden tot stedelijke ontwikkeling aan eventuele op- en afritten. Bundeling van stedelijke functies en infrastructuur in de 'lichte' gebieden.

Toetsing van het initiatief aan de 'Laag van de beleving'

Ten aanzien van het aspect donkerte is het van belang om op te merken dat de volledige kern De Krim als zodanig is aangemerkt. In de omgeving van het projectgebied is reeds sprake van verlichting door stedelijke functies. Daarnaast is het gebruik van verlichting inherent bij woon- en werkgebieden. Wel zal geprobeerd worden onnodige verlichting (lichtvervuiling) te voorkomen onder meer door de toepassing van LED verlichting. LED kenmerkt zich door de gerichte verlichting en weinig verstrooiing van licht naar de omgeving. Geconcludeerd wordt dat de 'Laag van de beleving” zich niet verzet tegen de voorgenomen ontwikkeling.

4.2.4 Conclusie toetsing aan het provinciaal beleid

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het provinciaal ruimtelijk beleid.

4.3 Gemeentelijk beleid

4.3.1 Toekomstvisie gemeente Hardenberg 2013-2023
4.3.1.1 Algemeen

De toekomstvisie voor de gemeente Hardenberg is vastgesteld door de gemeenteraad van Hardenberg op 23 april 2013. Dit plan kent drie doelstellingen:

  • samenhang in diverse gemeentelijke beleidsvelden ondersteunen;
  • een helder profiel naar buiten toe creëren;
  • strategische politieke keuzes maken.

Het resultaat is een visie met strategische keuzes die een duidelijke ontwikkelingsrichting geeft. De toekomstvisie is een levend document dat de gemeente geregeld zal bijstellen om in te kunnen spelen op nieuwe kansen en mogelijkheden. Het biedt houvast voor de langetermijnkoers van de gemeente. In de toekomstvisie worden drie programmalijnen gehanteerd: wonen, werken en welzijn. In dit geval is de programmalijn 'wonen' van toepassing.

Wat betreft de programmalijn 'wonen' dient te worden vermeld dat er in deze programmalijn niet uitsluitend wordt ingegaan op het wonen zelf, maar ook op de zaken die een omgeving tot een goede woonomgeving maken: de voorzieningen. Hierna wordt op de programmalijn ingegaan. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen de visie van de gemeente op 'wonen' en op 'maatschappelijke voorzieningen'.

4.3.1.2 Programmalijn 1: Wonen

Maatschappelijke voorzieningen

In de toekomstvisie geeft de gemeente aan dat voorzieningen in de kernen belangrijk zijn. Voorzieningen leveren een bijdrage aan het met plezier wonen, werken en recreëren. De behoefte aan voorzieningen in de eigen kern is groot. Zeker in tijden van vergrijzing zijn zorg en onderlinge hulp van groot belang voor de leefbaarheid van de kernen.

Ten aanzien van de kleine kernen geeft de gemeente aan dat de inwoners zelf bepalen welke voorzieningen er in hun kern aanwezig moeten zijn. Kwaliteit is belangrijk, maar wordt voornamelijk door niet-gemeentelijke regelgeving bepaald. De gemeente zal geen extra eisen stellen en zo ruimhartig mogelijk omgaan met bestaande regelgeving.

Particulier initiatief en private verantwoordelijkheid zijn hierbij de leidraad. De inspanning vanuit de eigen bevolking zal juist in kleine kernen extra groot moeten zijn, omdat getalsmatig het draagvlak klein is. Actieve inwoners en een stimulerend Plaatselijk Belang worden door de gemeente als van onschatbare waarde beschouwd. De liefde en betrokkenheid bij de eigen kern en eigen ontmoetingsplek is de beste drager om deze voorzieningen in stand te houden. De gemeente zal waar mogelijk een beperkte financiële bijdrage leveren aan de oprichting van een voorziening en planologische medewerking verlenen, als de gemeenschap zelf voor de exploitatie en beheer zorgdraagt.

In de Toekomstvisie 2013-2023 geeft de gemeente Hardenberg aan dat basisonderwijs zoveel mogelijk in de kernen aanwezig moet zijn. Voor de kwaliteit van onderwijs is ook samenwerking (gezamenlijk gebruik van gebouwen) van belang.

Ten aanzien van sportvoorzieningen geeft de gemeente aan dat de realisatie en onderhoud hiervan niet bij de gemeentelijke taken ligt. De gemeente kan wel faciliteren als er sprake is van een publiek belang. Het publieke belang is verder het stimuleren van breedtesport, het bevorderen van sociale cohesie en

veiligheid, het bieden van een ontmoetingsplek en de promotiewaarden voor de gemeente Hardenberg.

Tot slot worden in de toekomstvisie concreet ten aanzien van het programma 'wonen' de volgende doelstellingen geformuleerd:

  • bouwen op basis van behoefte;
  • bieden van een ontmoetingsplek op basis van draagvlak en versterken sociale cohesie;
  • verbeteren kwaliteit van onderwijs en zorg, voor zover dat een wettelijke taak is;
  • verbeteren woon en ondernemersklimaat;
  • bevorderen van een veilige en leefbare woonomgeving.

Woningen

Om vitale kernen te houden, acht de gemeente het nodig dat alle leeftijdsgroepen kunnen blijven wonen. Vanwege demografische ontwikkelingen (kleinere huishoudens, vergrijzing) moet er anders gebouwd

worden. Daarnaast zijn extra starterswoningen nodig. De gemeente wil naar behoefte bouwen, waarbij het zwaartepunt ligt op de kernen Hardenberg en Dedemsvaart.

In de kleine kernen geldt dat qua woningbouw rekening wordt gehouden met de behoefte, waarbij de bouw mogelijk kan bijdragen tot de instandhouding van voorzieningen. De gemeente zal hier niet voor alle behoeftes woningen mogelijk maken, de groei van het aantal woningen moet in de centrale kernen plaatsvinden. In de kleine kernen zal bebouwing bij voorkeur binnen de bestaande kom via inbreiding plaatsvinden.

4.3.1.3 Toetsing van het initiatief aan de 'Toekomstvisie gemeente Hardenberg 2013-2023'

Met dit initiatief wordt aangesloten bij het uitgangspunt van de gemeente dat particulier initiatief de leidraad moet zijn. De realisatie van de school en de MFA betreffen vanuit de bevolking voortkomende initiatieven, waarbij de gemeente in dit geval een faciliterende rol speelt. Er wordt met de maatschappelijke functies aangesloten bij de wens van de gemeente om ontmoetingsplekken te realiseren, waardoor de sociale cohesie van De Krim wordt versterkt. Tevens wordt bijgedragen aan de doelstelling om de kwaliteit van het onderwijs te verbeteren, doordat de bestaande scholen in een nieuw, toekomstbestendig gebouw worden gehuisvest.

Ten aanzien van de woningen geldt dat er nog geen concreet bouwprogramma is. De woningen zullen door de gemeente worden gebouwd. Het uiteindelijke programma zal aansluiten bij de concrete, lokale behoefte. In dit geval betreft het geen inbreidingslocatie. Het gaat echter wel om een logische locatie, aansluitend bij centrale voorzieningen en woonwijken.

Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling in overeenstemming is met de toekomstvisie.

4.3.2 Woonvisie
4.3.2.1 Algemeen

Het Programma Wonen is op 26 maart 2019 door de gemeenteraad van Hardenberg

vastgesteld. Het programma legt de woonambities voor de langere termijn vast, maar

voorziet daarnaast in concrete maatregelen voor de eerstvolgende twee jaar.

4.3.2.2 Ambitie: rust en ruimte, met oog voor elkaar ook in de toekomst

In de gemeente Hardenberg is het al jaren goed wonen, werken en leven. Door de ligging in het groene Vechtdal en de vele aantrekkelijke kleine kernen ervaren inwoners en bezoekers de rust, ruimte en veiligheid die de gemeente Hardenberg kenmerkt. Tegelijkertijd zijn er met Hardenberg en Dedemsvaart twee stedelijke kernen waar de werkgelegenheid zich concentreert en alle voorzieningen te vinden zijn.

Demografen verwachten dat het aantal inwoners en huishoudens van de gemeente Hardenberg het komende decennium zal blijven groeien. In tegenstelling tot de situatie in de meeste andere Nederlandse plattelandsgemeenten is nieuwbouw noodzakelijk om aan de lokale woningvraag te kunnen voldoen. Volgens de prognoses is er in de gemeente Hardenberg de komende tien jaar behoefte aan ruim 1.600 nieuwe woningen. Natuurlijk zijn er wel verschillen tussen de diverse kernen. Zo zijn ‘steden’ Hardenberg en Dedemsvaart in trek als woonlocatie, ook voor huishoudens van buiten onze gemeente en zijn de dorpen en buurtschappen vooral gewild bij de lokale bevolking en rustzoekers van buitenaf.

De afgelopen jaren is, mede door de ladder voor duurzame verstedelijking, sterk ingezet op woningbouw op locaties binnen bestaand stedelijk gebied. Het bouwen van woningen op inbreidingslocaties is een goed streven, als dat betekent dat de kwaliteit van het gebied en de woonkwaliteit daarmee vergroot wordt.

4.3.2.3 Speerpunten voor kernen: kleine kernen

De Krim wordt aangemerkt als een kleine kern. Voor kleine kernen geldt dat de kwalitatieve opgave in de koopsector met name ligt op het gebied van twee-onder-één-kap woningen en vrijstaande woningen. Daarnaast zijn er mogelijkheden voor particulier opdrachtgeverschap. Tot slot is er behoefte aan kleinschalige woonzorginitiatieven.

In de sociale huursector ligt de aandacht bij levensloopbestendige, grondgebonden woningen voor meerdere doelgroepen (jong- en oud). Ook in deze sector is vraag naar kleinschalige woonzorginitiatieven.

In de agenda is voor De Krim aangegeven dat de plancapaciteit de ondergrens nadert. Samen met het plaatselijk belang moet worden gezocht naar een optimale planning van de verschillende locaties.

4.3.2.4 Toetsing van het initiatief aan de woonvisie

Op dit moment is er geen concreet woningbouwplan. Het betreft een uit te werken bestemming, die de mogelijkheid biedt om maximaal 12 woningen te realiseren. In de toekomst zal in nader overleg met het plaatselijk belang worden gezocht naar de meest optimale invulling, aansluitend bij de lokale wensen en behoefte. Tevens zal de situering worden afgestemd met de ligging van de scholen en de MFA. Hiermee wordt geconcludeerd dat het initiatief in overeenstemming is met de woonvisie.

4.3.3 Welstandsnota Hardenberg
4.3.3.1 Inleiding

Op basis van de Welstandsnota ligt het plangebied in het buitengebied. In de feitelijke situatie wordt het plangebied echter een onderdeel van de kern. Daarom is getoetst aan de Welstandsnota voor kernen.

Op basis van deze nota ligt het plangebied in een kanaaldorp, in eeen gebied, aansluitend op waar welstandsniveau 0 geldt. In afbeelding 4.6 is dit weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00340-VG01_0012.png"  
Afbeelding 4.6: Uitsnede van de welstandsnota buitengebied (Bron: Gemeente Hardenberg)  

Voor kanaaldorpen in het niveau '0' geldt het volgende:

De gebieden achter de belangrijke structuren zijn niet typerend voor de kanaaldorpen. De kwaliteit van de bebouwing varieert en vormt een doorsnede van de Nederlandse architectuur. Deze gebieden zijn daarom op dat aspect laag gewaardeerd.

De ambitie is als volgt omschreven:

het handhaven van de basisstructuur met de bijbehorende bebouwingskarakteristiek.

4.3.3.2 Toetsing van het initiatief aan de Welstandsnota

Het bouwplan voor de MFA is in het kader van de omgevingsvergunningprocedure voorgelegd aan de welstandscommissie. Er is een akkoord bevonden. Voor de bouw van de school en de woningen zal eveneens afstemming worden gezocht met de welstandscommissie. Hierbij zullen voor het plangebied de welstandscriteria behorende bij welstandsniveau 1 als toetsingscriteria worden gebruikt. Hiervoor gelden de volgende criteria:

  • behoud en versterking van de (cultuurhistorische) structuur met doorzichten op basis van de blauw/grijze structuurdragers. Ontwikkelingen zijn hierbij passend in het ritme van het lint (maat, schaal en uitstraling);
  • behoud en versterking van de individuele bebouwingskwaliteit in relatie tot de blauw/grijze structuurdragers;
  • behoud en versterking van de (groene) straatprofielen, voorruimtes (tuinen) en terreininrichting ter versterking van de lintbebouwing en voor verbijzondering in het lint.

4.3.4 Conclusie toetsing aan het gemeentelijk beleid

Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met de uitgangspunten uit het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 5 Milieu- en omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan/wijzigingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, ecologie, archeologie & cultuurhistorie en Besluit milieueffectrapportage.

5.1 Geluid

5.1.1 Algemeen

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan/wijzigingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeurswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeurswaarde te voldoen.

5.1.2 Situatie plangebied

In dit geval worden er geluidsgevoelige objecten toegevoegd, namelijk de woningen en het schoolgebouw. Hierna wordt achtereenvolgens op de aspecten wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai ingegaan. De geluidsgevoelige objecten liggen binnen de geluidszone van enkele wegen en binnen de geluidszone van een gezoneerd bedrijventerrein. In de nabijheid van het plangebied zijn geen spoorwegen aanwezig. Railverkeer wordt daarom buiten beschouwing gelaten.

In dit kader is daarom door Akoestisch buro Tideman een gecombineerd akoestisch onderzoek naar wegverkeer- en industrielawaai uitgevoerd. Hierna wordt op de belangrijkste resultaten ten aanzien van industrielawaai en wegverkeer ingegaan. In paragraag 5.5 wordt op de resultaten ten aanzien van milieuzonering ingegaan. Het volledige rapport is opgenomen in Bijlage 2.

Industrielawaai

Het plan ondervindt een geluidbelasting vanaf het gezoneerd industrieterrein “Onder Ons” dat ten noordoosten is gelegen. De geluidbelasting vanwege het industrieterrein is door de zonebewaker bepaald op maximaal 49 dB(A) op de plangrens van de woningen. Voorgesteld wordt om een hogere waarde vanwege industrie vast te stellen van 55 dB(A). Hiermee blijft de geluidruimte vanaf het industrieterrein maximaal behouden en vindt geen inbreuk van rechten van het betreffende bedrijf plaats.

Wegverkeerslawaai

Uit de toelichting van dit bestemmingsplan volgt een verkeersgeneratie van 1214 motorvoertuigen per etmaal (zie paragraaf 3.6). De geluidbelasting bedraagt als gevolg van de verkeersaantrekkende werking op de in het plan te realiseren woningen bedraagt maximaal Lden = 43 dB op de plangrens. Er zijn geen gegevens van de bestaande verkeersintensiteit van de Beukenlaan, maar de voorkeursgrenswaarde voor nieuwbouw bedraagt 48 dB. In het voorgaande geval is aangetoond dat de marge van 5 dB met zich mee brengt dat de voorkeursgrenswaarde voor wegverkeerslawaai op de nieuw te bouwen woningen niet hoger is dan 48 dB.

Geluid rijbewegingen binnenplans op woningen van derden

De geluidbelasting vanwege de ontwikkeling zelf (het rijden van verkeer binnen het plan) is lager dan de geluidbelasting vanwege indirecte hinder vanwege de grotere afstand tot woningen en de lagere rijsnelheden in het plan. De geluidbelasting vanwege de rijbewegingen van auto’s in het plan voldoen dan ook zeker aan de voorkeursgrenswaarde.

Cumulatie

Bij een nieuwe ontwikkeling moet inzicht worden verkregen in de geluidbelasting vanwege cumulatie. Afgewogen moet worden of door een optelling van de verschillende geluidbronnen de totale geluidbelasting nog acceptabel is voor een goed woon- en leefklimaat.


Uit het voorgaande blijkt dat de geluidbelasting vanwege zoneplichtige bronnen zoals het industrielawaai en wegverkeerlawaai voldoet aan de voorkeursgrenswaarde. Indien een zoneplichtige bron voldoet aan de voorkeursgrenswaarde behoeft deze niet te worden betrokken bij het bepalen van de totale geluidbelasting. Verder wordt het plan vanaf verschillende richtingen belast met verschillende geluidbronnen die allen aan die zijde voldoen aan de voorkeursgrenswaarde.


De geluidbelasting op de punten als gevolg van de verschillende aandachtgebieden (verkeer, industrie en bedrijf) verschillen op de punten sterk waarbij steeds een enkele bron maatgevend is. Er is dan verhoging van de geluidbelasting vanwege cumulatie te verwachten.

5.1.3 Conclusie

Het aspect 'geluid' vormt geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkelingen.

5.2 Bodemkwaliteit

5.2.1 Algemeen

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht conform de richtlijnen NEN 5740.

5.2.2 Situatie plangebied

In dit geval is door Sigma Bouw & Milieu een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van de MFA. Navolgend is er door Sigma Bouw & Milieu tevens een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd voor het overige terreindeel. Hierna wordt op de resultaten van beide onderzoeken ingegaan. Beide onderzoeken zijn opgenomen als Bijlage 3 en Bijlage 4 bij deze toelichting.

Verkennend bodemonderzoek MFA (oktober 2018)

Naar aanleiding van de resultaten van het verkennend milieukundig bodemonderzoek worden de volgende conclusies getrokken en aanbevelingen gedaan:

  • in de bovengrond zijn geen verontreinigingen aangetroffen;
  • in de ondergrond zijn geen verontreinigingen aangetroffen;
  • in het grondwater is een verhoogd gehalte nikkel (zware metalen) ten opzichte van de achtergrondwaarde aangetroffen;

Het verhoogd gehalte aan nikkel in het grondwater overschrijdt de tussenwaarde en de bodemindex-waarde (>0,5) niet en geeft daardoor geen aanleiding tot het instellen van aanvullend onderzoek.

Verkennend bodemonderzoek overig terreindeel (december 2019)

Naar aanleiding van de resultaten van het verkennend milieukundig bodemonderzoek worden de volgende conclusies getrokken en aanbevelingen gedaan:

  • in de bovengrond is een verhoogd gemeten gehalte minerale olie aangetroffen. De verhoging overschrijdt de achtergrondwaarde (indicatiewaarde voor nader onderzoek) en de bodemindex-waarde (>0,5) niet en vormt daarom geen aanleiding tot het instellen van nader onderzoek;
  • in de ondergrond zijn geen verontreinigingen aangetroffen;
  • in het grondwater zijn geen verhoogde gehalten aangetroffen.

Samenvattend wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van een noodzaak tot het uitvoeren van een nader onderzoek.

5.2.3 Conclusie

Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.

5.3 Luchtkwaliteit

5.3.1 Algemeen

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen);
5.3.1.1 Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

5.3.1.2 Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet milieubeheer nodig.

5.3.2 Situatie plangebied

Gelet op de aard en omvang van voorliggende ontwikkeling, in verhouding tot de categorieën van gevallen zoals beschreven in paragraaf 5.3.1.1 kan worden gesteld dat voorliggend project 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging. Tot slot wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling niet wordt aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het 'Besluit gevoelige bestemmingen'.

5.3.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorgenomen ontwikkeling.

5.4 Externe veiligheid

5.4.1 Algemeen

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:

  • het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
  • de Regeling basisnet;
  • de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied).

Het vervoer van gevaarlijke stoffen per buisleiding is geregeld in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

5.4.2 Situatie in en bij het plangebied

Aan de hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In de onderstaande afbeelding is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied en omgeving weergegeven. het plangebied is met een blauwe ster weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00340-VG01_0013.png"  
Afbeelding 4.1 Uitsnede Risicokaart, de rode cirkel betreft het plangebied. (Bron:Risicokaart.nl)  

Uit de inventarisatie blijkt dat de plangebieden:

  • zich niet bevinden binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevinden binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet zijn gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet zijn gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen

Gasleiding Nederlandse Gasunie B.V.

Het plangebied ligt nabij een gasleiding van de Nederlandse Gasunie. Het betreft de leiding N 526-60. De leiding heeft een diameter van 6,26 inch en een werkdruk van 40 bar. Voor deze leiding geldt een risicocontour van 70 meter. Het plangebied ligt op een afstand van 380 meter. Aan de richtafstand wordt ruimschoots voldaan.

Hoofdweg 71, De Krim

Aan de Hoofdweg 71 is een zwembad gevestigd. Bij het zwembad is een chlooropslag gelegen. Deze opslag is niet voorzien van een plaatsgebonden of een groepsrisicocontour. Er is dan ook geen sprake van een risicocontour.

Fabriekswijk 2-8

Aan de Fabriekswijk 2-8 is een bovengrondse tank met propaan of een ander vloeibaar gemaakt gas gelegen. De tank heeft een plaatsgebonden risicocontour van 22 meter. De tank heeft geen groepsrisicocontour. De tank is gelegen op circa 340 meter. Aan de richtafstand wordt ruimschoots voldaan.

Fabriekswijk 5

Aan de Fabriekswijk 5 is een gasreduceerstation gelegen. Het station heeft een plaatsgebonden risicocontour van 25 meter. Het station heeft geen groepsrisicocontour. Het station is gelegen op circa 330 meter. Aan de richtafstand wordt ruimschoots voldaan.

Omdat aan alle richtafstanden wordt voldaan, is een verantwoording van het groepsrisico niet noodzakelijk.

5.4.3 Conclusie

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.

5.5 Milieuzonering

5.5.1 Algemeen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

5.5.2 Gebiedstypen

In de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' is een tweetal gebiedstypen te onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. Op basis van de VNG-uitgave wordt het buitengebied gerekend tot een met het omgevingstype 'rustige woonwijk' vergelijkbaar omgevingstype.

Het omgevingstype 'gemengd gebied' wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' als volgt omschreven: 'Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.'

De richtafstanden (met uitzondering van het aspect gevaar) uit het omgevingstype rustige woonwijk kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsmaat worden verlaagd indien sprake is van gemengd gebied. Daarbij wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' opgemerkt dat het vanuit het oogpunt van efficiënt ruimtegebruik de voorkeur verdient functiescheiding niet verder door te voeren dan met het oog op een goed woon- en leefklimaat noodzakelijk is.

Het plangebied ligt in het buitengebied, aan de rand van de kern De Krim, waar geen sprake is van sterke menging van functies. In de nieuwe situatie wordt het gebied echter ontwikkeld met verscheidene maatschappelijke functies en woningbouw. Het gebied kan daarom worden aangemerkt als een gemengd gebied. Onderstaande tabel geeft de richtafstanden weer voor de verschillende omgevingstypes.

Milieucategorie   Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk   Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  
5.5.3 Beoordeling

Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De VNG uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen. Zoals reeds hiervoor genoemd, wordt bij het realiseren van nieuwe functies gekeken naar de omgeving waarin de nieuwe functies gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen een rol:

    • 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
    • 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).
5.5.3.1 Externe werking

Het bestemmingsplan voorziet in de realisatie van verscheidene maatschappelijke bestemmingen, te weten een MFA (dorpshuis, sporthal) een basisschool en een evenemententerrein (reeds aanwezig). In onderstaande tabel zijn deze functies weergegeven, waarbij de bijbehorende richtafstanden voor her gebiedstype 'gemengd gebied' zijn opgenomen.

Functie   Milieucategorie   Richtafstand  
Scholen voor basisonderwijs   2   10 m  
Sporthal (in de MFA)   3.1   30 m  
Buurt- en clubhuis (in de MFA)   2   10 m  
Veldsportcomplex (evenemententerrein)   3.1   30 m  

De dichtstbijzijnde gevoelige functies betreffen de in het plangebied te realiseren woningen. Op basis van ligging in gemengd gebied geldt een richtafstand van 10 meter ten aanzien van de basisschool en 30 meter ten aanzien van de sporthal (welke in de MFA wordt gerealiseerd).

Er kan gemotiveerd van de richtafstanden worden afgeweken. In dit geval gaat het om een goed geïsoleerde sporthal. Daarnaast kan de ingang aan de andere zijde van de school worden gesitueerd, ook liggen de parkeerplaatsen aan de andere zijde van de school. Hierdoor kan redelijkerwijs niet verwacht worden dat deze twee functies een belemmering voor elkaar vormen. De daadwerkelijke afstand kan dan ook minder dan 30 meter bedragen.

Tevens geldt een afstand van 30 meter tot het evenemententerrein. De exacte locatie van de woningen is nog niet bekend. Bij het bepalen van de exacte locatie zal met deze richtafstanden rekening gehouden worden. Op deze manier zullen de milieubelastende functies niet worden beperkt als gevolg van de woningen.

De school vormt naast een milieubelastende, tevens een milieugevoelige functie. Ten aanzien van de school geldt dan ook dat een richtafstand van 30 meter dient te worden aangehouden tussen de school en het daarnaast te realiseren MFA (waarin de sporthal wordt gerealiseerd). Gezien het eerder gestelde kan deze afstand minder bedragen, als de sporthal een goede isolatie heeft en de daadwerkelijk geluidbelastende delen aan de andere zijde van de school gelegen zijn. De exacte locatie van de school is nog niet bekend. Met deze richtafstand en vorenstaande situering en eisen zal in het bepalen van de locatie rekening worden gehouden. Op deze manier zullen de milieubelastende functies niet worden beperkt als gevolg van de school.

Overige milieugevoelige functies betreffen de woningen in de woonwijken van De Krim. De meest nabijgelegen woningen staan aan de Noorderkroon, op een afstand van minimaal 70 meter van het plangebied. De ontwikkelingen in het plangebied vormen dan ook geen belemmering voor deze woningen.

5.5.3.2 Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of nieuwe functies binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving. In voorliggend geval betreffen de woningen en het schoolgebouw milieugevoelige functies. In het akoestisch onderzoek Bijlage 2 is op de belastende functies, betreffende het evenemententerrein, ijsbaan en het schoolgebouw ingegaan. Hierna wordt op de belangrijkste resultaten ingegaan:

Evenemententerrein en ijsbaan

In de rapportage “Stichting voor ijsvermaak 'Ons Genoegen” van Buijvoets Bouw- en geluidsadvisering, met nummer 14.009b3 en datum 17 maart 2014, verder te noemen rapportage Buijvoets, is beschreven

welke geluidbelasting wordt verwacht bij het gebruik van dit terrein voor het schaatsen, de kermis en de feesttent.


Het regulier gebruik van de ijsbaan leidt tot maximaal 56 dB(A) op het gebouw van de MFA aan de zijde van de berging. Op de overige ruimten is de geluidbelasting 50 dB(A) of lager. Het regulier gebruik van de schaatsbaan voldoet aan de richtwaarden voor een goed woon- en leefklimaat. Tijdens het gebruik van het terrein bij een kermis of bij plaatsing van een feesttent zal de geluidbelasting op de nieuwe woningen lager zijn dan op de bestaande woningen tegenover de Beukenlaan aan de Noorderkroon. De incidentele activiteiten op het evenemententerrein worden via een evenementenvergunning mogelijk gemaakt. De nieuwe woningen leiden niet tot een andere afweging en daarmee niet tot een beperking voor het evenemententerrein.

Locatie schoolgebouw

De geluidemissie van een schoolgebouw bestaat met name uit het stemgeluid van de spelende kinderen in de pauze. Het gebouw moet zodanig worden georiënteerd dat er sprake is van een aanvaardbare situatie. Door middel van een omgevingsvergunning “afwijkend gebruik” kunnen voorwaarden worden gesteld aan de oriëntatie en positie van de school zodra een nadere invulling van dit terrein bekend is.

In voorgaande paragraaf (externe werking) is reeds aangegeven dat met de richtafstanden ten opzichte van de gevoelige functies rekening zal worden gehouden. Hiervoor is in het plangebied voldoende ruimte. Op deze manier is er te plaatse van de woningen en de school sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Geconcludeerd wordt dat van een beperking van de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven is in het kader van milieuzonering geen sprake is.

5.5.4 Conclusie

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

5.6 Ecologie

5.6.1 Algemeen

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Natuurbeschermingswet en het Nederlands Natuurnetwerk (voorheen EHS). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming.

5.6.2 Gebiedsbescherming
5.6.2.1 Natura 2000-gebieden

Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Nederland zal aan de hand van een vergunningenstelsel de zorgvuldige afweging waarborgen rond projecten die gevolgen kunnen hebben voor Natura 2000-gebieden. In afbeelding 5.2 is de ligging van het plangebied ten opzichte van de Natura 2000 gebieden weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00340-VG01_0014.png"  
Afbeelding 5.2: Ligging van het plangebied ten opzichte van de Natura 2000 gebieden (Bron: European Natura 2000 viewer)  

Het plangebied is niet gelegen binnen of op korte afstand van een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Vecht en Beneden-Regge' ligt op een afstand van circa 13 kilometer van het plangebied.

In dit geval is door BJZ.nu een stikstofberekening uitgevoerd teneinde de effecten ten aanzien van het Natura 2000-gebied in beeld te brengen. Hierna wordt op de belangrijkste resultaten ingegaan. Het volledige onderzoek is opgenomen in Bijlage 5 van deze toelichting.

Geconcludeerd wordt dat voor zowel de aanlegfase als de gebruiksfase geen sprake is van rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j. Er is daarmee geen sprake van een stikstofdepositie met significant negatief effect op Natura 2000-gebieden. Het project is in het kader van de Wet natuurbescherming, ten aanzien van de effecten van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden, niet vergunningsplichtig.

5.6.2.2 Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlands natuurbeleid. Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten. In afbeelding 5.2 is de ligging van het plangebied ten opzichte van de NNN reeds weergegeven.

Het plangebied behoort niet tot het NNN. Gronden die tot NNN behoren liggen op circa 3 kilometer afstand van het plangebied. Gezien de aard en omvang van de ontwikkeling en de onderlinge afstand tot de NNN is geen sprake van een aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden.

5.6.3 Soortenbescherming
5.6.3.1 Algemeen

Wat betreft de soortbescherming is de Wet natuurbescherming van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.

5.6.3.2 Situatie plangebied

Het plangebied is grotendeels onbebouwd en ingericht als agrarisch perceel en als volkstuin. Het perceel wordt intensief beheerd. Het plangebied heeft gezien het beheer, het ontbreken van opstallen en de wijze van inrichting (ontbreken lijnvormige groenelementen) een beperkte natuurwaarde. De enige natuurwaarde in het plangebied betreft de bossingel aan de rand van het plangebied. Deze bossingel blijft ongewijzigd en behouden.

Voor het evenemententerrein is in 2014 reeds een omgevingsvergunning verleend. In het kader van deze omgevingsvergunning is destijds een quickscan uitgevoerd. Hieruit bleek dat er met het initiatief geen sprake was van negatieve effecten op flora- en fauna. Redelijkerwijs kan niet worden verwacht dat dit in de huidige situatie veranderd is. Bovendien worden er ter plaatse van dit evenemententerrein geen ontwikkelingen gedaan. Het terrein wordt puur voorzien van een passende, maatschappelijke bestemming.

Het uitvoeren van een onderzoek is in voorliggend geval niet noodzakelijk. Overigens wordt rekening gehouden met de in artikel 1.11 van de Wnb opgenomen zorgplicht.

5.6.4 Conclusie

De ecologische aspecten vormen geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

5.7 Archeologie & cultuurhistorie

5.7.1 Archeologie
5.7.1.1 Algemeen

Op grond van de Erfgoedwet dient er in ruimtelijke plannen rekening gehouden te worden met archeologische waarden. In de Erfgoedwet is bepaald dat gemeenten een archeologische zorgplicht hebben en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

5.7.1.2 Situatie plangebied

Algemeen

De gemeente Hardenberg heeft haar archeologische verwachtingskaart doorvertaald in het bestemmingsplan ''Buitengebied Hardenberg''. Op basis van het geldend bestemmingsplan 'Buitengebied Hardenberg' is het plangebied deels voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' en deels van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5'.

Voor de bestemming 'Waarde – Archeologie 3' geldt dat voor bouwprojecten met een groter oppervlakte dan 275 m2 én dieper zijn dan 40 cm een rapport overlegd moet worden, waaruit blijkt in hoeverre de eventueel aanwezige archeologische waarden van de gronden worden verstoord.

Voor de bestemming 'Waarde – Archeologie 5' geldt dat voor bouwprojecten met een groter oppervlakte dan 2.500 m2 én dieper zijn dan 50 cm een rapport overlegd moet worden, waaruit blijkt in hoeverre de eventueel aanwezige archeologische waarden van de gronden worden verstoord. Deze grens wordt overschreden, waardoor een archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Dit onderzoek is verricht, hierna wordt daar op ingegaan.

Archeologisch bureauonderzoek (locatie MFA)

In september 2018 is door Laagland ter plaatse van de gewenste MFA een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd. Het volledige onderzoek is opgenomen in Bijlage 6 Hierna wordt op de belangrijkste resultaten ingegaan.

Op basis van het uitgevoerde onderzoek worden voor alle archeologische perioden geen resten van nederzettingen verwacht. Mogelijk zijn in het plangebied off-site resten te vinden, bestaande uit depotvondsten, nederzettingsafval en/of veenwegen. Echter, de verwachting deze resten daadwerkelijk aan te treffen is laag. Booronderzoek is geen geschikte methode deze resten op te sporen. De lage

verwachting omtrent off-site resten en geen verwachting op nederzettingsresten rechtvaardigt geen gravend onderzoek. Om deze reden is geadviseerd geen vervolgonderzoek uit te voeren en het plangebied vrij te geven. De regio-archeoloog heeft dit advies overgenomen.

Mochten bij graafwerkzaamheden onverhoopt toch archeologische resten worden aangetroffen, dan geldt conform de Erfgoedwet (art. 5.10) een meldingsplicht. Dit kan bij de gemeente of haar regio-archeoloog.

Inventariserend archeologisch onderzoek

Inleiding

Laagland Archeologie heeft in september 2019 een Inventariserend veldonderzoek - verkennende fase uitgevoerd aan de Beukenlaan in De Krim. Het volledige onderzoek is opgenomen in Bijlage 7 bij deze toelichting.

De aanleiding voor het onderzoek vormen de plannen van de gemeente een terrein aan de Beukenlaan in De Krim, gemeente Hardenberg (OV) te herinrichten. Eerder in 2018 is reeds een bureauonderzoek uitgevoerd voor de geplande bouw van een multifunctionele accommodatie (MFA) en een schoolgebouw in een deel van dit terrein. Dit rapport is nog niet definitief gemaakt. De huidige rapportage omvat het eerder uitgevoerde bureauonderzoek en is uitgebreid met het nieuw te onderzoeken terrein. Daarbij is tevens een verkennend booronderzoek uitgevoerd in een deel van het terrein.


De gemeente Hardenberg heeft een eigen archeologiebeleid. Op basis van het bestemmingsplan dient archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden om aan te tonen dat eventueel aanwezige archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad door de geplande bouwactiviteiten.

Conclusie

In het noordelijke deel van het plangebied is sprake van een dekzandopduiking. Het hoogste punt ligt in boring 4. Hier is het dekzand echter tot in de C-horizont verstoord. Elders op de zandopduiking en op de flank is nog sprake van een grotendeels intact bodemprofiel met een B- en/of BC-horizont. Het oorspronkelijke veen is in de meeste boringen nagenoeg verdwenen; vaak zijn wel nog brokken veen

in het opgebrachte zanddek na te wijzen; alleen in boring 1 resteert nog een veenpakket.

Op basis van de resultaten van het verkennend booronderzoek blijft het verwachtingsmodel uit het voorgaand bureauonderzoek gehandhaafd (nederzettingsresten uit de periode neolithicum – bronstijd). De resten zijn in het noordelijke deel van het plangebied te verwachten. Aangezien naast een dekzandopduiking tevens een grotendeels intact bodemprofiel is aangetroffen, zijn eventuele resten uit deze periode naar verwachting nog goed geconserveerd gebleven.

Selectieadvies

Op basis van het uitgevoerde booronderzoek is de kans middelhoog dat in het noordelijk deel van het plangebied archeologische sporen voorkomen. Het archeologisch belang hiervan is hoog omdat in de omgeving wel contextloze resten uit de prehistorie bekend zijn, maar nog geen vindplaats uit deze periode op wetenschappelijke wijze is onderzocht.

Op basis van de onderzoeksresultaten is een kansrijk gebied geselecteerd. Dit betreft de locatie in het noordelijk deel van het plangebied waar sprake is van een grotendeels intact bodemprofiel èn waarbij een dekzandopduiking is geconstateerd (zie de advieskaart in bijlage 10 van de onderzoeksrapportage). Dit omvat een terrein van ongeveer 3950 m2.

Aanbevolen wordt in deze zone geen bodemverstorende werkzaamheden dieper dan 30 cm te laten plaatsvinden. Het archeologisch relevante niveau blijft hierdoor beschermd door een bufferzone van ongeveer 20 cm. Het gemeentelijk beleid geeft aan dat geen archeologisch onderzoek noodzakelijk is indien bodemroerende werkzaamheden beperkt blijven tot 40 cm -mv. Indien deze vrijstellingsdiepte wordt aangehouden blijft een bufferzone van 10 cm over. In dat geval zal een eventueel aanwezige vindplaats waarschijnlijk verstoord raken. Daarom wordt binnen de advieszone archeologisch onderzoek geadviseerd indien bodemverstoring dieper dan 30 cm -mv is voorzien. Geadviseerd wordt hierbij vervolgonderzoek conform protocol 4003 IVO (landbodems).

Gelet op de te verwachten prospectiekenmerken en prospecteerbaarheid van een eventuele vindplaats wordt geadviseerd dit vervolgonderzoek uit te voeren in de vorm van een karterend onderzoek conform standaardmethode E1 van de Leidraad inventariserend veldonderzoek Deel: Karterend Booronderzoek.

Deze zoekstrategie omvat een boorgrid van 20 boringen per hectare, waarbij grond wordt opgeboord

met een edelmanboor met een boordiameter van 15 cm. Relevante lagen worden daarbij gezeefd over een maaswijdte van 4 mm. Vertaald naar een oppervlak van 3950 m2.

Aanvullend archeologisch onderzoek (Karterend booronderzoek)

Inleiding

Naar aanleiding van het inventariserend onderzoek is een aanvullend (karterend) onderzoek uitgevoerd ter plaatse van de eventuele vindplaats. Hierna wordt op de belangrijkste resultaten ingegaan. Het volledige onderzoek is opgenomen in Bijlage 8 van deze toelichting.

Conclusie

In het zuidwestelijke en noordoostelijke deel is sprake van een deels intact bodemprofiel; het tussenliggende deel is tot in de C-horizont verstoord. Waarschijnlijk zijn hier oude, gedempte sloten aangeboord. De bodem tussen deze sloten is vermoedelijk nog intact. De karterende boringen hebben geen archeologische indicatoren opgeleverd. Op basis daarvan kan worden aangenomen dat zich geen

archeologische vindplaats in het plangebied bevindt.

Selectieadvies

Op basis van het uitgevoerde booronderzoek is de kans klein dat het plangebied archeologische sporen bevat. Om deze reden adviseert Laagland Archeologie geen vervolgonderzoek uit te voeren en het plangebied vrij te geven.

De implementatie van dit advies is in handen van de gemeente Hardenberg, hierin

vertegenwoordigd door de archeologisch adviseur van de gemeente.

5.7.2 Cultuurhistorie
5.7.2.1 Algemeen

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden verstaan die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.

In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten.

5.7.2.2 Situatie plangebied

Er bevinden zich, op basis van de Cultuurhistorische Waardenkaart Overijssel, in het plangebied zelf geen rijks- dan wel gemeentelijke monumenten. In het plangebied of in de directe nabijheid van het plangebied is er geen sprake van bijzondere cultuurhistorische waarden. Gesteld wordt dat het aspect cultuurhistorie geen belemmering vormt met betrekking tot voorliggend plan.

5.7.3 Conclusie

De aspecten 'archeologie' en 'cultuurhistorie' vormen geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.

5.8 Besluit milieueffectrapportage

5.8.1 Kader

De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:

  • Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan);

Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.

  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3);

Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).

  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4);

Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).

In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.

Een belangrijk element in het Besluit m.e.r. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r. Beoordeling gehanteerd.

5.8.2 Beoordeling
5.8.2.1 Artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming

Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is gelegen op circa 13 kilometer afstand van het plangebied. In dit geval is uit de stikstofberekening reeds gebleken dat er geen sprake is van significante negatieve effecten ten aanzien van Natura 2000-gebied.

5.8.2.2 Drempelwaarden Besluit m.e.r.

Voor wat betreft het gehele plangebied wordt voorzien in directe eindbestemmingen waardoor het voldoet aan de definitie van een 'besluit' als bedoeld in het Besluit m.e.r. Dit betekent dat dit bestemmingsplan m.e.r.-(beoordelings)plichtig is indien activiteiten mogelijk worden gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden.

In het voorliggende geval is geen sprake van activiteiten die op grond van onderdeel C van het Besluit milieueffectrapportage m.e.r.-plichtig zijn. Wel is sprake van een activiteit die is opgenomen in onderdeel D van het Besluit m.e.r., namelijk: 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'.

Aangezien hier in dit geval sprake van is dient te worden getoetst of sprake is van m.e.r-beoordelingsplicht. Hier is sprake van indien de activiteiten de volgende drempelwaarden uit onderdeel D overschrijden:

  • 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • 2. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
  • 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Gezien de drempelwaarden wordt geconcludeerd dat voor dit bestemmingsplan geen sprake is van een m.e.r. beoordelingsplicht. Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.

Gelet op de aard- en omvang van de voorgenomen ontwikkeling is het de vraag om er sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' als bedoeld in onderdeel D 11.2 van het Bestluit milieueffectrapportage. Uit jurisprudentie (ABRvS 15 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:694) volgt dat het antwoord op deze vraag afhankelijk is van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als de aard en de omvang van de voorziene ontwikkeling moet worden beoordeeld of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. Niet relevant is of per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen ontstaan.

Gelet op de kenmerken van het project (zoals het karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden. Eén en ander is tevens bevestigd in de in dit hoofdstuk opgenomen milieu- en omgevingsaspecten en de daarvoor, indien van toepassing, uitgevoerde onderzoeken. Deze paragraaf wordt in dit geval beschouwd als de vormvrije m.e.r.-toets.

5.8.3 Conclusie

De in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling is niet m.e.r.-plichtig.

Hoofdstuk 6 Wateraspecten

6.1 Vigerend beleid

6.1.1 Europees beleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

6.1.2 Rijksbeleid

Het Rijksbeleid op het gebied van waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021 (vastgesteld 17 december 2015). Het plan geeft op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema's als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012), het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009).

6.1.3 Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.

6.1.4 Waterschap Vechtstromen

Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Rijn en IJssel, Vechtstromen, Vallei en Veluwe, Drents Overijsselse Delta en Zuiderzeeland. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen een Waterbeheerplan opgesteld.

Het algemeen bestuur van waterschap Vechtstromen heeft in de vergadering van 7 oktober het 'Waterbeheerplan 2016-2021' vastgesteld.

In het Waterbeheerplan is aangegeven hoe het waterschap zijn taken de komende jaren (2016 tot 2021) wil uitvoeren. In het plan zijn doelen en maatregelen gesteld voor de thema's waterveiligheid, voldoende water, schoon water en het zuiveren van afvalwater. Deze zijn gericht op:

  • voorkomen of beperken van overstromingen, wateroverlast en droogte;
  • beschermen en verbeteren van de kwaliteit van het oppervlaktewater en grondwater en het zorgen voor een goed functionerend regionaal watersysteem;
  • het effectief en efficiënt behandelen van afvalwater in de afvalwaterzuiveringsinstallaties.

6.2 Waterparagraaf

6.2.1 Algemeen

Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

6.2.2 Watertoetsprocedure

Het waterschap Vechtstromen is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de zogenoemde 'normale procedure' van de watertoets wordt toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een invloed op de waterhuishouding. Met de uitgangspunten vanuit het waterschap zal in dit plan rekening worden gehouden.

Hoofdstuk 7 Juridische aspecten en planverantwoording

7.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.

7.2 Opzet van de regels

7.2.1 Algemeen

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.

De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

7.2.2 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:

In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.

Om op een eenduidig manier afstanden, oppervlaktes en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan.

7.2.3 Bestemmingsregels

Dit hoofdstuk bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in onder andere:

  • Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan;
  • Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (bouwhoogte, inhoudsmaat, etc.);
  • Nadere eisen: burgemeester en wethouders kunnen nader eisen stellen aan plaats en afmetingen van de bebouwing;
  • Afwijken van de bouwregels: onder welke voorwaarden er mag worden afgeweken van de bouwregels met betrekking tot de dakhelling;
7.2.4 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:

Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich met name voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage.

In dit artikel zijn bepalingen opgenomen die borgen dat de bestaande, legale maatvoering als geldend wordt beschouwd.

In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.

In dit artikel worden overige regels, welke betrekking hebben op parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden, gegeven. Tevens zijn regels opgenomen ten aanzien van de welstandstoets, algemene plaatsverordening en evenementen. In de overige regels is tevens bepaald dat ter plaatse van de functieaanduiding 'evenemententerrein' meerdere evenementen mogelijk zijn dan op basis van de algemene (overige) regels mogelijk is.

7.2.5 Overgangs- en slotregels

In dit hoofdstuk staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.

7.3 Verantwoording van de regels

7.3.1 Bestemmingen

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan/wijzigingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan/wijzigingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.

Groen (Artikel 3 )

De bestemming Groen is opgenomen ter plaatse van de bestaande bossingel en ter plaatse van de sloot aan de voorzijde van het plangebied. Deze bestemming is opgenomen om te borgen dat rondom het plangebied een groene zoom blijft bestaan. Gronden met deze bestemming zijn met name bedoeld voor groenvoorzieningen. Op deze gronden zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, toegestaan. Hiervoor zijn bouwhoogten opgenomen.

Maatschappelijk (Artikel 4)

De bestemming Maatschappelijk is opgenomen ter plaatse van de beoogde MFA, de beoogde school, het evenemententerrein en de ijsbaan. Gronden met deze bestemming zijn met name bestemd voor maatschappelijke voorzieningen, waaronder wordt verstaan: 'educatieve, sociaal-medische, sociaal culturele, levensbeschouwelijke voorzieningen, sportvoorzieningen, recreatieve voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van de voorzieningen'. Tevens is een evenemententerrein toegestaan, ter plaatse van de daarvoor opgenomen functieaanduiding. De gronden zijn daarnaast mede bestemd voor verkeers- en verblijfsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, openbare nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen, speelvoorzieningen en water.

In de bouwregels is bepaald dat gebouwen en overkappingen binnen het daarvoor opgenomen bouwvlak dienen te worden gebouwd. Dit bouwvlak mag voor 50% worden bebouwd. Tevens is opgenomen dat de maximale bouwhoogte 12 m bedraagt en dat de afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelgrens ten minste 3 m bedraagt.

Voor overkappingen voor openbare nutsvoorzieningen en verkeer- en verblijfsvoorzieningen geldt dat de inhoud per gebouw niet meer dan 30 m2 en de bouwhoogte niet meer dan 3 m bedragen. Tot slot zijn bouwhoogten opgenomen voor bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde. Van de bouwregels kan op ondergeschikte punten worden afgeweken.

Verkeer (Artikel 5)

De bestemming Verkeer is opgenomen ter plaatse van de deels bestaande en deels te realiseren verkeersvoorzieningen. Gronden met deze bestemming zijn hoofdzakelijk bedoeld voor verkeersvoorzieningen. In de bouwregels zijn bepalingen opgenomen voor de toegestane voorzieningen.

Woongebied (Artikel 6)

De bestemming Woongebied is opgenomen ter plaatse van de beoogde woningen. Gronden met deze bestemming zijn bedoeld voor wonen, met daaraan ondergeschikt aan-huis-gebonden beroepen, verkeer- en verblijfsvoorzieningen, waaronder parkeren, openbare nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen, speelvoorzieningen en water. Middels een aanduiding op de verbeelding is bepaald dat maximaal 12 woningen zijn toegestaan.

In de bouwregels is onderscheid gemaakt tussen:

  • Hoofdgebouwen;
  • Aan-en uitbouwen, bijbehorende bouwwerken en overkappingen;
  • Gebouwen voor openbare nutsvoorzieningen en verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
  • Bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde.

Wat betreft de bouwregels is aangesloten bij de bestemming 'Woongebied' zoals geldt in de kern De Krim. Voor hoofdgebouwen geldt dat de diepte maximaal 20 meter is voor vrijstaande woningen en 15 meter voor overige woningen. De afstand tot de perceelgrens bedraagt minimaal 3 meter. De maximale goot- en bouwhoogte bedragen respectievelijk 6 en 10 meter en het bebouwingspercentage is maximaal 60%.

Voor aan-en uitbouwen, bijbehorende bouwwerken en overkappingen geldt een bouwhoogte van maximaal 6 meter, met dien verstande dat ze tenminste 1 meter lager zijn dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw. De goothoogte bedraagt maximaal 3,5 meter. Deze bouwwerken worden op minimaal 3 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw gebouwd. Dit geldt niet voor carports, deze mogen in lijn met de voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd. De gezamenlijke oppervlakte per woning bedraagt 60 m2, met dien verstande dat het bebouwingspercentage van het perceel maximaal 60% bedraagt.

Voor gebouwen voor openbare nutsvoorzieningen en verkeer- en verblijfsvoorzieningen zijn inhoudsbepalingen en bouwhoogten opgenomen. Tot slot zijn voor bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, bouwhoogtes opgenomen.

Van de bouwregels kan op ondergeschikte punten worden afgeweken. In de specifieke gebruiksregels zijn vormen van strijdig gebruik opgenomen. Tevens zijn er bepalingen voor aan-huis-verbonden beroepen en zorgfuncties, welke middels een vergunning mogelijk zin, opgenomen. Tot slot is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen welke erin voorziet dat het aantal woningen, onder voorwaarden, kan toenemen.

Hoofdstuk 8 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

De ontwikkeling gaat deel uit maken van een gemeentelijke grondexploitatie. De kosten voor de planvorming en het bouw- en woonrijp maken worden hieruit gedekt. Tussen de gemeente en stichting MFA zijn afspraken gemaakt over het verhalen van kosten. Het kostenverhaal is hiermee verzekerd. Hiermee is het kostenverhaal anderszins verzekerd en is op grond van artikel 6.12 Wro geen exploitatieplan nodig.

Hoofdstuk 9 Vooroverleg, inspraak en zienswijzen

9.1 Vooroverleg

Op grond van artikel 3.1.1 Bro is vooroverleg vereist met het waterschap en met de diensten van de provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

9.1.1 Het Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

9.1.2 Provincie Overijssel

Het bestemmingsplan zal in het kader van vooroverleg aan de provincie Overijssel worden voorgelegd.

9.1.3 Waterschap Vechtstromen

In het kader van de watertoets heeft er een digitale watertoets plaatsgevonden via de website www.dewatertoets.nl. De uitkomsten van deze watertoets hebben geleid tot de 'normale procedure'. Met de uitgangspunten van het waterschap zal in dit plan rekening worden gehouden.

9.2 Inspraak

Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. In het voorliggende geval wordt geen voorontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd door het college van Burgemeester en Wethouders.

9.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 19 maart 2020 tot 29 april 2020 voor een periode van zes weken als ontwerp ter inzage gelegen. In deze periode zijn er geen zienswijzen ingediend. De inspraakperiode is hiermee positief afgerond.