Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Buitengebied Hardenberg, Verlengde Broekdijk 16 Kloosterhaar
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0160.0000BP00320-VG01
1 Inleidende regels
 
Artikel 1 Begrippen
 
In deze regels wordt verstaan onder:
 
1.1 plan:
het bestemmingsplan 'Buitengebied Hardenberg, Verlengde Broekdijk 16 Kloosterhaar' van de gemeente Hardenberg;
 
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0160.0000BP00320-VG01 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);
 
1.3 (beperkt) kwetsbaar object:
een object waarvoor volgens het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde voor het risico casu quo een risicoafstand is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden;
 
1.4 aan-huis-gebonden beroep:
administratieve, juridische, medische, therapeutische, kunstzinnige, vastgesteldtechnische en daarmee gelijk te stellen beroepen, die door hun beperkte omvang in een woning en daarbij behorende gebouwen, met behoud van de woonfunctie kunnen worden uitgeoefend en die een ruimtelijke uitwerking of uitstraling hebben die met de woonfunctie in overeenstemming is;
 
1.5 aanbouw:
een bouwwerk dat is gebouwd aan een bedrijfsgebouw; het bouwwerk onderscheidt zich van een bedrijfsgebouw door de vorm en is architectonisch ondergeschikt;
 
1.6 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
 
1.7 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
 
1.8 agrarisch bedrijf:
een bedrijf, dat geheel of overwegend gericht is op het bedrijfsmatig voortbrengen van agrarische producten door het telen van gewassen waaronder begrepen tuinbouw en/of het houden van dieren, waaronder begrepen een productiegerichte paardenhouderij, inclusief pensionstal en productie van zonne-energie waarvan de geproduceerde elektriciteit in hoofdzaak aangewend wordt voor eigen gebruik. Bewerking en vergisting van mest en biomassa zijn activiteiten die onderdeel uitmaken van het agrarisch bedrijf, met dien verstande dat deze activiteiten plaatsvinden binnen het eigen bouwvlak, met bedrijfseigen producten en/of bedrijfseigen mest waarvan de geproduceerde elektriciteit en/of brandstof in hoofdzaak aangewend wordt voor eigen gebruik;
 
1.9 agrarisch hulp- en toeleveringsbedrijf:
een bedrijf waarbinnen overwegend arbeid wordt verricht of materialen ter beschikking worden gesteld voor de productie van goederen en diensten ten behoeve van agrarische bedrijven; hieronder wordt mede verstaan het be- en verwerken van agrarisch gelieerde producten alsmede tijdelijke op- en overslag hiervan;
 
1.10 agrarisch loonbedrijf:
een bedrijf, dat uitsluitend of in overwegende mate is gericht op het verrichten van werkzaamheden voor en/of de levering van diensten aan agrarische bedrijven;
 
1.11 akkerbouwbedrijf:
een bedrijf in de land- en tuinbouwsector, dat zich richt op de benutting van braakliggend land door verbouw en het oogsten van gewassen;
 
1.12 ander bouwwerk:
een bouwwerk, geen gebouw en geen windturbine zijnde;
 
1.13 appartement:
het geheel van bijbehorende vertrekken als afzonderlijk gemeubileerde woongelegenheid in een groter gebouw en dat naar de aard en inrichting is bedoeld voor recreatief verblijf; onder recreatief nachtverblijf is in ieder geval niet begrepen permanente bewoning door eenzelfde persoon, gezin of andere groep van personen;
 
1.14 archeologisch onderzoek:
in een schriftelijke rapportage vastgelegd bureau- en/of veldonderzoek naar de materiële neerslag van menselijke aanwezigheid en menselijk handelen in het verleden;
 
1.15 archeologische monumentenzorg:
zorg die zich richt op het optimaal beheer van de bodem als unieke bron van informatie over de geschiedenis van Nederland;
 
1.16 archeologische waarde:
de aan een gebied toegekende waarden in verband met de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit in het verleden, ten minste ouder dan 50 jaar;
 
1.17 bebouwing:
een of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
 
1.18 bebouwingspercentage:
de oppervlakte van de bebouwing binnen het bouwvlak of het bestemmingsvlak indien daarin geen bouwvlak voorkomt, uitgedrukt in een percentage van de oppervlakte van dat bouwvlak respectievelijk bestemmingsvlak;
 
1.19 bed and breakfast:
het tegen betaling aanbieden van toeristisch en kortdurend verblijf en ontbijt. Permanente bewoning van een bed and breakfast in een bijgebouw of bedrijfsgebouw is niet toegestaan;
 
1.20 bedrijfsgebouw:
een niet voor bewoning bestemd gebouw ten dienste van een bedrijf, instelling of voorziening;
 
1.21 bedrijfsmatige exploitatie:
het via een bedrijf, stichting of andere rechtspersoon voeren van een zodanig beheer of exploitatie, dat in de recreatieverblijven -recreatiewoningen en kampeermiddelen- daadwerkelijk recreatief verblijf plaatsvindt; van bedrijfsmatige exploitatie is sprake als het recreatieverblijf voor ten minste 140 dagen per jaar beschikbaar is voor verhuur;
 
1.22 bedrijfsplan:
een beschrijving van de toekomstplannen van een bedrijf, voor de eerstkomende vijf jaar, met inbegrip van een organisatorische en financiële onderbouwing;
 
1.23 bedrijfswoning of dienstwoning:
een woning in of bij een gebouw of op of bij een terrein, die hoort bij en functioneel gebonden is aan een bedrijf, instelling of voorziening in dat gebouw of op dat terrein;
 
1.24 beeldbepalend pand:
een gebouw dat door bouwvorm, gevelindeling, materiaalgebruik en situering mede bepalend is voor de historische ruimtelijke waarden van het beschermde dorpsgezicht, zoals bepaald in de besluiten die zijn opgenomen in de bijlagen 11, 12 en 13 van de regels;
 
1.25 berging
een niet voor bewoning bestemd gebouw ten dienste van een recreatief nachtverblijf;
 
1.26 bestaand(e) aantal, afmeting, afstand, bedrijf, bouwhoogte, bouwwerk, goothoogte, inhoud, inrichting, object, oppervlakte, plaats, situatie en vorm:
aantal, afmeting, afstand, bedrijf, bouwhoogte, bouwwerk, goothoogte, inhoud, inrichting, object, oppervlakte, plaats, situatie of vorm, zoals dat of die rechtens bestaat op het tijdstip van terinzagelegging van het vastgesteld van het plan, dan wel nadien krachtens een omgevingsvergunning, waarvoor de aanvraag is ingediend voor dat tijdstip, kan worden gerealiseerd;
 
1.27 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
 
1.28 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
 
1.29 Bevi-inrichting:
een in het Besluit externe veiligheid inrichtingen bedoelde inrichting die in belangrijke mate een verhoging van de veiligheidsrisico's kan veroorzaken vanwege risicobronnen die buiten de perceelsgrens van de betreffende bedrijfslocatie waarop die risicobronnen aanwezig zijn, een plaatsgebonden risico veroorzaakt van meer dan 10
-6 per jaar;  
1.30 bijbehorend bouwwerk:
een uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of een ander bouwwerk, met een dak;
 
1.31 bijeenkomsten van persoonlijke aard:
bijeenkomsten van persoonlijke aard zoals genoemd in artikel 4 van de Drank- en horecawet;
 
1.32 bijgebouw:
een gebouw dat in ruimtelijk opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw;
 
1.33 bodemverstorende activiteiten:
het plegen van ingrepen die het gebruik van de grond veranderen, waardoor het grondwaterpeil verandert en/of het uitvoeren van grondbewerkingen;
 
1.34 boerderijkamer:
(een deel van) een (voorheen) agrarisch gebruikt gebouw dat blijvend wordt gebruikt voor recreatief nachtverblijf in kamers, al dan niet in combinatie met een dagverblijf. De oppervlakte van een zelfstandige boerderijkamer mag niet meer bedragen dan 50 m2 en van de boerderijkamers in totaal niet meer dan 200 m2. Het aantal slaapplaatsen mag niet meer bedragen dan 15, vrijstaande appartementen c.q. huisjes zijn niet toegestaan;
 
1.35 boomteelt in de zin van artikel 56.2 en 59.3:
een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering die specifiek is gericht op het telen van laanbomen;
 
1.36 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
 
1.37 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
 
1.38 bouwlaag:
een voor mensen toegankelijk deel van een gebouw, dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen wordt begrensd, met uitzondering van onderbouwen, kelders en kappen; de eerste bouwlaag is de bouwlaag op de begane grond;
 
1.39 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
 
1.40 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel;
 
1.41 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, zijn toegestaan;
 
1.42 bouwwerk voor recreatief nachtverblijf:
een bouwwerk dat naar de aard en inrichting is bedoeld voor recreatief nachtverblijf, met een met de grond verbonden constructie van enige omvang en met een plaatsgebonden karakter, zoals een stacaravan, trekkershut of recreatiewoning;
 
1.43 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
 
1.44 bruto vloeroppervlakte:
de vloeroppervlakte van alle voor mensen toegankelijke ruimten binnen een gebouw;
 
1.45 bungalowpark:
complex van recreatiewoningen en/of appartementen die voor recreatief nachtverblijf zijn bestemd; onder recreatief nachtverblijf is in ieder geval niet begrepen permanente bewoning door eenzelfde persoon, gezin of andere groep van personen;
 
1.46 camping:
een verblijfsrecreatieterrein, ten behoeve van recreatief verblijf in kampeermiddelen en/of stacaravans, chalets en trekkershutten; onder recreatief nachtverblijf is in ieder geval niet begrepen permanente bewoning door eenzelfde persoon, gezin of andere groep van personen;
 
1.47 chalet:
bouwwerk voor recreatief nachtverblijf bestaande uit één bouwlaag uitsluitend bestemd om te dienen voor recreatief verblijf door een persoon, gezin of andere groep van personen, die zijn/hun hoofdverblijf elders hebben. Een chalet heeft geen vaste verankering in de grond;
 
1.48 composteerbedrijf:
een bedrijf dat op biologische wijze organische afvalstoffen omzet tot compost;
 
1.49 dagrecreatie:
activiteiten ter ontspanning in de vorm van sport, spel, toerisme en educatie, waarbij overnachting niet is toegestaan;
 
1.50 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, het verkopen en leveren van goederen voor gebruik, verbruik of aanwending overwegend anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
 
1.51 dierenkliniek:
kliniek en/of praktijk voor de zorg en behandeling van gezelschapsdieren, vee, landbouwhuisdieren en paarden;
 
1.52 eenvoudige dagrecreatieve voorziening:
extensieve, kleinschalige vormen van vrijetijdsbesteding met een maximale duur van een dag, waarbij geen overnachting plaatsvindt;
 
1.53 erf:
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw;
 
1.54 extensieve openluchtrecreatie:
vormen van recreatief medegebruik van het agrarisch of natuurgebied door middel van al dan niet aangelegde en aanwezige voorzieningen, waarbij de recreatie geen specifiek beslag legt op de ruime, zoals wandel-, ruiter- en fietspaden, vis- en picknickplaatsen;
 
1.55 foliebassin:
een mestbassin uitgevoerd als een met folie beklede grondput met of zonder omdijking;
 
1.56 gebouw:
elk bouwwerk, met uitzondering van windturbines, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
 
1.57 glastuinbouwbedrijf:
een agrarisch bedrijf, dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen onder glas of daarmee gelijk te stellen materialen;
 
1.58 groepsaccommodatie:
een (deel van een) gebouw dat blijvend bestemd is voor recreatief nachtverblijf door groepen, waarbij overnacht wordt in slaapzalen en/of slaapkamers, er is een afzonderlijke ruimte voor dagactiviteiten, ook zijn er keuken- en sanitaire voorzieningen die gemeenschappelijk door de groep worden gebruikt;
 
1.59 hoofdgebouw:
een gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
 
1.60 hoofdverblijf:
een gebouw of een gedeelte van een gebouw, dat naar constructie en inrichting geschikt is voor de permanente huisvesting van één persoon, een gezin of een hiermee gelijk te stellen groep personen;
 
1.61 horeca:
hotel, pension, restaurant, café, cafetaria of daaraan verwante inrichting, waar tegen vergoeding logies wordt verstrekt, dranken worden geschonken of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt, een en ander -tenzij uitdrukkelijk anders vermeld- met uitzondering van nachtclubs, discotheken, dancings of soortgelijke inrichtingen; onder horeca is in ieder geval niet begrepen een seksinrichting;
 
1.62 hoveniersbedrijf:
een bedrijf, gericht op de aanleg, de inrichting en het onderhoud van tuinen en groen, met gebruikmaking van de daarbij behorende materialen en gereedschappen, zonder dat detailhandel wordt uitgeoefend;
 
1.63 huishouden:
één of meer personen die op hetzelfde adres wonen en een economisch-consumptieve eenheid vormen;
 
1.64 internetwinkel:
specifieke vorm van detailhandel, waarbij de transactie via internet (of postorder) tot stand komt en waarbij afhalen, tonen en afrekenen van goederen niet ter plaatse gebeurt;
 
1.65 intrekgebieden:
gebieden zoals genoemd in artikel 2.13.1 onder d van de Omgevingsverordening Overijssel en die op de kaart Drinkwatervoorziening nr. 09295053 (vastgesteld door Provinciale Staten op 1 juli 2009) zijn aangegeven;
 
1.66 kampeerboerderij:
voorzieningen binnen al of niet voormalige agrarische bebouwing, bedoeld voor recreatief nachtverblijf door een persoon, gezin of andere groep van personen, die zijn/hun vaste woon- of verblijfplaats elders hebben; onder recreatief nachtverblijf is in ieder geval niet begrepen permanente bewoning door eenzelfde persoon, gezin of andere groep van personen;
 
1.67 kampeermiddel:
een onderkomen dat naar de aard en inrichting is bedoeld voor recreatief nachtverblijf, maar zonder een met de grond verbonden constructie en zonder een plaatsgebonden karakter, zoals bijvoorbeeld een tent, vouwwagen, toercaravan of camper;
 
1.68 kampeerterrein:
een terrein ingericht voor recreatief verblijf in kampeermiddelen en stacaravans; onder recreatief nachtverblijf is in ieder geval niet begrepen permanente bewoning door eenzelfde persoon, gezin of andere groep van personen;
 
1.69 karakteristiek pand:
een gebouw dat door zijn verschijningsvorm als behoudenswaardig aangemerkt wordt;
 
1.70 kas:
een gebouw met overwegend transparante, lichtdoorlatende afdekking en wanden, bedoeld voor het kweken en telen van gewassen;
 
1.71 kleinschalig kamperen:
kamperen in de vorm van recreatief medegebruik op een kampeerterrein geschikt voor een beperkt aantal kampeermiddelen;
 
1.72 kwetsbaar object:
een object waarvoor volgens het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico respectievelijk een risico-afstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht moet worden genomen;
 
1.73 landschapsontsierende bedrijfsgebouwen:
gebouwen die door de verschijningsvorm zoals blijkend uit goothoogte, nokhoogte, materiaalgebruik, bouwmassa en/of silhouet, visueel storend zijn in het landschapsbeeld; voor het gebied karakteristieke en cultuurhistorisch waardevolle gebouwen vallen hier niet onder;
 
1.74 loonbedrijf:
een bedrijf, dat uitsluitend of in overwegende mate is gericht op het verrichten van werkzaamheden voor en/of de levering van diensten aan (agrarische) bedrijven;
 
1.75 maatschappelijke voorzieningen:
voorzieningen ter zake van religie, verenigingsleven, cultuur, onderwijs, opvoeding, recreatie, gezondheidszorg, bejaardenzorg en andere openbare en bijzondere voorzieningen en dienstverlening;
 
1.76 manege:
bedrijvigheid geheel of overwegend gericht op het houden, stallen, africhten, trainen en berijden van paarden en pony's, het ter zake lesgeven en de exploitatie van daarbij behorende voorzieningen, waaronder begrepen een kantine of soortgelijke horecavoorziening;
 
1.77 minicamping:
kamperen in de vorm van recreatief medegebruik op een kampeerterrein geschikt voor een beperkt aantal kampeermiddelen;
 
1.78 modeltuinen:
voor publiek toegankelijke tuinen, ter bezichtiging of bestudering;
 
1.79 natuureducatieve tuin
een tuin met bijbehorende voorzieningen die vanuit een educatieve doelstelling toegankelijk is voor publiek en tevens gebruikt kan worden voor activiteiten zoals leer-werkstages en workshops.
 
1.80 nevenactiviteit:
een activiteit die in ruimtelijk en functioneel opzicht duidelijk ondergeschikt is aan de volgens de bestemmingsomschrijving toegestane hoofdfunctie op het perceel;
 
1.81 omgevingsvergunning:
een vergunning als bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo);
 
1.82 onderkomen:
een voor verblijf geschikt, al dan niet aan zijn bestemming onttrokken, vaar- of voertuig, ark of caravan, voor zover dat of die niet als een bouwwerk is aan te merken, alsook een tent;
 
1.83 opgraving:
archeologische maatregel waarbij een aangetroffen en gewaardeerde vindplaats ex situ wordt behouden;
 
1.84 overkapping:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat dient ter overdekking en niet, of slechts met één wand is omgeven;
 
1.85 paardenbak:
een onverhard en omheind terrein, niet overdekt en met een andere ondergrond dan gras, ingericht voor het africhten, trainen en berijden van paarden en pony's en het anderszins beoefenen van de paardensport;
 
1.86 peil:
  1. voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang direct aan een weg grenst:de hoogte van die weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de gemiddelde hoogte van het aan het bouwwerk aansluitende afgewerkte terrein;
  3. het peil zoals door of namens burgemeester en wethouders is bepaald;
1.87 permanente bewoning:
bewoning van een ruimte als hoofdverblijf, waarbij door betrokkene(n) niet aannemelijk is of kan worden gemaakt dat elders daadwerkelijk over een hoofdverblijf wordt beschikt;
 
1.88 plaatsgebonden risico:
het in het Besluit externe veiligheid inrichtingen bedoelde risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke
afvalstof of bestrijdingsmiddel betrokken is;
 
1.89 plaggenhut:
eenvoudige, uit hout en heideplaggen opgetrokken hut;
 
1.90 plattelandswoning:
Een bedrijfswoning behorend tot of voorheen behorend tot een landbouwinrichting, die door een derde bewoond mag worden als bedoeld in artikel 1.1a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) inclusief aan-huis-gebonden beroep;
 
1.91 productiegerichte paardenhouderij:
een paardenhouderij waar uitsluitend of in hoofdzaak handelingen aan en/of met paarden worden verricht die primair gericht zijn op het voortbrengen, africhten en trainen en verhandelen van paarden;
 
1.92 recreatiewoning:
een gebouw, niet zijnde een stacaravan, chalet, trekkershut of plaggenhut, uitsluitend bestemd om te dienen voor recreatief verblijf door een persoon, gezin of andere groep van personen, die hun hoofdverblijf elders hebben; onder recreatief verblijf is in ieder geval niet begrepen permanente bewoning door eenzelfde persoon, gezin of andere groep van personen;
 
1.93 relatie:
aanduiding waarmee wordt aangegeven dat de daardoor verbonden delen als een geheel worden aangemerkt;
 
1.94 rijhal:
een gebouw uitsluitend bestemd voor het africhten van paarden en pony's, ten dienste van en behorende bij een manege of productiegerichte paardenhouderij;
 
1.95 ruimtelijk kwaliteitsplan:
een plan dat beschrijft op welke wijze het erf landschappelijk gezien is ingepast in zijn omgeving, hoe de sterke gebiedskenmerken worden doorvertaald in de inrichting van het erf en hoe de nieuwe ontwikkeling op het erf en waar nodig compenserende maatregelen elders, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit in de omgeving;
 
voor het bepalen van de sterke gebiedskenmerken moet gebruik gemaakt worden van de tabellen in de Landschap Identiteit Kaarten (LIK's), waarin de sterke gebiedskenmerken per (deel)gebied zijn beschreven; de LIK's maken als bijlage onderdeel uit van de regels;
 
1.96 ruimtelijke kwaliteit:
het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen dat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is.
 
1.97 school:
een onderwijsinstelling waar les wordt gegeven aan leerlingen, waaronder inbegrepen kinderdagverblijf en buitenschoolse opvang;
 
1.98 schuilgelegenheid:
een gebouw met maximaal drie gesloten wanden, dat dient voor de beschutting van, al dan niet hobbymatig gehouden, dieren tegen weersinvloeden alsmede voor de opslag van het voor deze dieren bestemde voer;
 
1.99 seksinrichting:
een inrichting, bestaande uit een of meer voor publiek toegankelijke, besloten ruimten, waarin bedrijfsmatig of op een daarmee vergelijkbare wijze, seksuele handelingen worden verricht; onder een hiervoor bedoelde inrichting wordt in elk geval verstaan een bordeel en parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
 
1.100 spiritueel centrum:
een ontmoetingscentrum met als doel het versterken van het innerlijke geestesleven;
 
1.101 stacaravan:
bouwwerk voor recreatief nachtverblijf bestaande uit één bouwlaag uitsluitend bestemd om te dienen voor recreatief verblijf door een persoon, gezin of andere groep van personen, die zijn/hun hoofdverblijf elders hebben. Een stacaravan heeft geen vaste verankering in de grond en moet over de weg als één deel te verplaatsen zijn;
 
1.102 statische opslag:
opslag van goederen en producten die geen regelmatige verplaatsing behoeven, zonder dat deze ter plaatse bewerkt, verwerkt, gerepareerd of verhandeld worden; uitgezonderd de opslag van gevaarlijke stoffen;
 
1.103 streekeigen product:
producten die zijn voortgebracht op ambachtelijke wijze op agrarische bedrijven;
 
1.104 technische installatie:
een voor de bedrijfsvoering benodigde installatie;
 
1.105 teeltondersteunende voorziening:
een verplaatsbare constructie, overtrokken met transparant materiaal anders dan glas, voor het kweken of beschermen van gewassen, uitsluitend aanwezig tijdens het teeltseizoen;
 
1.106 trekkershut:
een eenvoudige vrijstaande blokhut, bestaande uit één bouwlaag, zonder of met beperkte sanitaire voorzieningen, welke uitsluitend gebruikt wordt voor kortdurend recreatief verblijf door wisselende groepen van recreanten, die hun hoofdverblijf elders hebben;
 
1.107 tuinbouw:
het bedrijfsmatig telen en kweken van groenten, bomen, heesters, struiken, planten en bloemen of tuinbouwzaden, in de volle grond, al dan niet gecombineerd met, als ondergeschikte nevenactiviteit, de handel in boomkwekerijgewassen en vaste planten;
 
1.108 tuincentrum:
een detailhandelsvestiging met daarbij behorende kwekerij in kwekerijproducten, zoals bomen, kamer- en andere planten, bollen en bloemen, alsmede in artikelen voor tuinaanleg, -inrichting en -onderhoud en dierbenodigdheden voor huisdieren;
 
1.109 verkoopvloeroppervlakte:
de vloeroppervlakte van alle voor mensen toegankelijke ruimten binnen een gebouw voor detailhandel, onder welke ruimten niet zijn begrepen opslag-, personeels-, sanitaire en andere dienstruimten, garderobes en keukens;
 
1.110 vogelpark:
een voor het publiek toegankelijk park waar diverse vogelsoorten en enkele andere diersoorten worden gehouden, gehuisvest, verzorgd en getoond met bijbehorende voorzieningen en horeca uitsluitend ten behoeve van het vogelpark;
 
1.111 volkstuinen:
complex van tuinen voor niet-commerciële sier- en groenteteelt;
 
1.112 voorgevel:
de naar de weg gekeerde of aan de voorzijde van een gebouw gelegen gevel of, indien het een gebouw betreft met meerdere zodanige gevels, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt;
 
1.113 voorgevelrooilijn:
de lijn die horizontaal loopt door het buitenwerks vlak van de voorgevel van het hoofdgebouw, tot aan de perceelsgrenzen.
 
1.114 waarde archeologie 1 en 2:
door burgemeester en wethouders aangewezen terrein waarvan op grond van historische gegevens of door archeologische vondsten en onderzoek vast staat dat het van algemeen belang is wegens zijn betekenis voor de archeologische monumentenzorg;
 
1.115 waarde archeologie 3, 4 en 5:
door burgemeester en wethouders aangewezen terrein waarvan op grond van historische gegevens of door archeologische vondsten en onderzoek vermoed wordt dat het van algemeen belang is wegens zijn betekenis voor de archeologische monumentenzorg;
 
1.116 waterpeil:
de hoogte (het niveau) van de waterspiegel gemeten naar NAP op het moment van aanvraag van de vergunning of bestemmingswijziging. Dit kan betrekking hebben op zowel oppervlaktewater als grondwater;
 
1.117 wijk
dwars op het hoofdkanaal gelegen zijkanaal in een veenkoloniaal landschap;
 
1.118 windturbine
een door de wind aangedreven bouwwerk waarmee energie wordt opgewekt, inclusief de bij dit bouwwerk behorende (infrastructurele) voorzieningen;
 
1.119 woning:
een complex van ruimten volgens aard en indeling geschikt en bestemd voor de huisvesting van een afzonderlijk huishouden;
 
1.120 woonwagen:
voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een standplaats en dat in zijn geheel of
in delen kan worden verplaatst;
 
1.121 zakelijke dienstverlening:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, bijvoorbeeld in de vorm van bank- en verzekeringsdiensten, exploitatie van en handel in onroerende zaken, adviesbureaus, verhuurbedrijven en hulpdiensten;
 
1.122 zandwinning:
een bedrijf, dat uitsluitend of in overwegende mate is gericht op het winnen, opslaan, overslaan, bewerken, verwerken en handel van zand;
 
1.123 zonnecollectoren
collectoren voor warmteopwekking of een paneel voor elektriciteitsopwekking;
 
1.124 zorgboerderij:
een zorgfunctie waarbij de sociaal-medische opvang van personen, al dan niet in de vorm van het ter plaatse woonachtig zijn, en al dan niet gecombineerd wordt met agrarische activiteiten, in dié zin dat de personen behulpzaam zijn bij de agrarische of natuurbeherende activiteiten;
 
1.125 zorgwoning:
complex van ruimten, bedoeld voor de huisvesting van één of meerdere personen van een specifieke doelgroep die zorg nodig heeft;
 
1.126 Stikstofemitterende bouwwerken
Onder stikstofemitterende bouwwerken worden verstaan gebouwen voor het houden van landbouwhuisdieren, installaties voor het bewerken of vergisten van mest en/of biomassa, mestplaten en mestsilo's.
 
1.127 toename van de ammoniakemissie
1. Er is sprake van een toename van de ammoniakemissie wanneer vanuit het bouwvlak en de bij het desbetreffende bedrijf behorende mestplaten de emissie N/ha/jaar meer bedraagt dan:
de emissie N/ha/jaar op het tijdstip van vaststelling van het bestemmingsplan afkomstig van het aanwezige legale gebruik van de gronden en opstallen behorend tot het bouwvlak en de bij het desbetreffende bedrijf behorende mestplaten.
Onder het 'aanwezige legale gebruik' wordt hier mede verstaan het gebruik ingevolge een ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan reeds onherroepelijke omgevingsvergunning voor het bouwen.
 
2. Als uitzondering op lid 1 van dit artikel geldt het volgende. Na inwerkingtreding van Artikel 1, Onderdeel J, van de Wet van 8 oktober 2014, houdende wijziging van de Natuurbeschermingswet 1998 (programmatische aanpak), Stb. 2014, 419, en de Algemene Maatregel van Bestuur als bedoeld in artikel 19kh, zevende lid, onder a onder 1 van de Natuurbeschermingswet 1998, zoals dit artikel luidt na inwerkingtreding van het hiervoor genoemde Artikel 1, Onderdeel J, is er geen sprake van een toename van de ammoniakemissie wanneer:
 
- het project of handeling waar de aanvraag om omgevingsvergunning op ziet, een stikstofdepositie veroorzaakt op voor stikstof gevoelige habitats in het Natura 2000-gebied die afzonderlijk en, ingeval het project of de handeling betrekking heeft op een inrichting als bedoeld in artikel 1.1, derde lid, van de Wet milieubeheer, in cumulatie met andere projecten of handelingen met betrekking tot dezelfde inrichting in de periode waarvoor het programma geldt, niet een waarde die is vastgesteld bij vorenbedoelde algemene maatregel van bestuur overschrijdt.
 
3. Onder 'programma' als bedoeld in lid 2 van dit artikel wordt verstaan het programma als bedoeld in artikel 19kg, eerste lid van de Natuurbeschermingswet 1998 zoals dit luidt na inwerkingtreding van Artikel 1, Onderdeel I van de Wet van 8 oktober 2014, houdende wijziging van de Natuurbeschermingswet 1998 (programmatische aanpak), Stb. 2014, 419.
Artikel 2 Wijze van meten
 
Bij de toepassing van de regels wordt als volgt gemeten en berekend:
 
2.1 de tiphoogte van een windturbine:
vanaf het peil tot het maximale hoogste punt dat de wiek kan bereiken;
 
2.2 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
 
2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
 
2.4 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel; ondergeschikte bouwdelen worden hierbij buiten beschouwing gelaten;
 
2.5 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
Ruimten, zoals kelders en kruip- en soortgelijke ruimten, onder de onderzijde van de begane grondvloer - en tussen de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidingsmuren - worden niet meegerekend bij de inhoud van een bouwwerk, tenzij:
  1. de onderzijde van de begane grondvloer op meer dan 0,3 meter boven peil is gelegen, of;
  2. de kelder aan de buitenzijde een directe toegang heeft.
In bestaande situaties wordt een kelder waarvan de onderzijde van de begane grondvloer op meer dan 0,3 meter boven peil is gelegen of de kelder aan de buitenzijde een directe toegang heeft, niet meegerekend bij de inhoud van een bouwwerk.
 
In geval van recreatiewoningen wordt de inhoud van een kelder onder de recreatiewoning wel meegeteld bij de inhoud van de woning;
 
2.6 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
 
2.7 ondergeschikte bouwdelen:
bij de toepassing van het bepaalde over het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de bouw- of bestemmingsgrens dan wel rooilijn met niet meer dan 1 meter wordt overschreden.
2 Bestemmingsregels
 
Artikel 3 Agrarisch met waarden - Essen- en hoevenlandschap
3.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Agrarisch met waarden - Essen- en hoevenlandschap' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. de uitoefening van het agrarisch bedrijf, uitgezonderd glastuinbouw, met dien verstande dat per bouwvlak slechts één agrarisch bedrijf is toegestaan;
  2. de instandhouding van de sterke gebiedskenmerken van het essen- en hoevenlandschap, welke per (deel)gebied zijn beschreven in de tabellen van de Landschap Identiteit Kaarten (LIK's), die als bijlage onderdeel uitmaken van de regels;
met daaraan ondergeschikt:
  1. niet-agrarische nevenactiviteiten tot een maximum van 100 m2 brutovloeroppervlak, of de bestaande oppervlakte, indien deze meer dan 100 m2 bedraagt;
  2. bed and breakfast;
  3. statische opslag in bestaande gebouwen;
  4. kleinschalig kamperen tot een maximum van 15 kampeermiddelen, te plaatsen binnen het bouwvlak en/of binnen een afstand van 30 m van het bouwvlak, of niet meer dan de bestaande afstand indien deze meer dan 30 m bedraagt, met dien verstande dat kleinschalig kamperen niet is toegestaan binnen 50 meter van (bedrijfs- en plattelands-) woningen van derden;
  5. een agrarisch loonbedrijf;
  6. voorzieningen voor extensieve openluchtrecreatie, zoals fiets- en voetpaden en picknickplaatsen;
en tevens voor:
  1. watergangen en waterpartijen, met bijbehorende waterhuishoudkundige voorzieningen;
  2. (aanpassingen aan) bestaande verkeersvoorzieningen en nutsvoorzieningen;
  3. behoud en ontwikkeling van de waterveiligheid van de regionale waterkeringen die zijn aangegeven op de kaart regionale waterkeringen zoals genoemd in artikel 4.2.1 van de Omgevingsverordening Overijssel; de belangen van de waterveiligheid zijn primair ten opzichte van de belangen van de andere toegestane functies;
  4. hobbymatige agrarische activiteiten.
3.2 Bouwregels
 
3.2.1 Toegestane bouwwerken binnen bouwvlakken
Binnen elk bouwvlak op de gronden als bedoeld in artikel 3.1 mogen uitsluitend worden gebouwd:
  1. (bedrijfs)gebouwen behorend bij de onder artikel 3.1 toegestane functies;
  2. binnen elk bouwvlak het bestaande aantal bedrijfswoningen met bijbehorende bouwwerken, tenzij anders op de verbeelding is aangegeven;
  3. andere bouwwerken, waaronder begrepen mestplaten, mestsilo's en kuilvoerplaten.
3.2.2 Toegestane (bouw)werken buiten bouwvlakken
Buiten bouwvlakken mogen uitsluitend worden gebouwd:
  1. andere (bouw)werken, waaronder tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen, met uitzondering van bouwwerken voor de opslag van mest en zonnecollectoren;
  2. kuilvoerplaten, sleufsilo's en mestplaten binnen een afstand van 75 m van het bouwvlak en minimaal 1 m achter de voorgevelrooilijn;
  3. mestbassins, uitsluitend in de vorm van foliebassins met bijbehorende omheining;
  4. schuilgelegenheden tot een oppervlakte van maximaal 15 m2 per schuilgelegenheid en met een maximum van 1 schuilgelegenheid per één hectare bij elkaar behorende grond.
3.2.3 Bouwen
Voor het bouwen van bouwwerken als bedoeld in artikel 3.2.1 en 3.2.2, gelden de volgende bepalingen:
  1. de inhoud van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 750 m³ of niet meer dan de bestaande inhoud indien deze meer dan 750 m³ bedraagt;
  2. de gezamenlijke oppervlakte van de bij de bedrijfswoning behorende bijgebouwen en overkappingen mag niet meer dan:
    1. 100 m² bedragen of niet meer dan de bestaande oppervlakte indien deze meer dan 100 m² bedraagt;
    2. 150 m² bedragen indien het een bedrijfswoning betreft ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';
  3. voorzieningen ten behoeve van het kleinschalig kamperen zijn uitsluitend binnen bestaande gebouwen toegestaan;
  4. de oppervlakte van foliebassins buiten het bouwvlak mag per agrarisch bedrijf niet meer bedragen dan 750m2;
  5. voor de goothoogte, bouwhoogte en dakhelling van bouwwerken gelden de volgende bepalingen:
  
bouwwerken
  
max. goothoogte
 
max. bouwhoogte
 
min. dakhelling
 
bedrijfsgebouwen (1)  
4 m  
10 m  
18°  
aanbouwen aan bedrijfsgebouwen  
 
3,5 m  
 
bedrijfswoningen  
3,5 m  
10 m  
30°  
bijgebouwen  
3 m  
6 m  
18°  
overkappingen  
 
3,5 m  
 
bouwwerken voor mestopslag  
 
10 m  
 
voedersilo's  
 
20 m  
 
erf- of perceelafscheidingen op ten minste 1 m achter de voorgevelrooilijn binnen bouwvlakken  
 
2 m  
 
overige erf- of perceelafscheidingen  
 
1 m  
 
overige andere bouwwerken binnen bouwvlakken  
 
10 m  
 
schuilgelegenheden buiten bouwvlakken  
2,5 m  
4 m  
18°  
sleufsilo's, kuilvoerplaten en mestplaten buiten bouwvlakken  
 
1,5 m  
 
foliebassins met bijbehorende omheining buiten bouwvlakken  
 
2 m  
 
overige andere bouwwerken buiten bouwvlakken  
 
3 m  
 
(1) de maximale goothoogte en minimale dakhelling gelden niet voor technische installaties die verbonden zijn met en onderdeel uitmaken van bedrijfsgebouwen.
 
  
  1. een bouwwerk dat afwijkt van het bepaalde onder e en op het tijdstip van de terinzagelegging van het vastgesteld van het bestemmingsplan aanwezig is of gebouwd kan worden krachtens een vergunning voor bouwen, is toegestaan en mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot, geheel of gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. de oppervlakte van stikstofemitterende bouwwerken mag per agrarisch bedrijf ten hoogste de ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan aanwezige oppervlakte bedragen, met dien verstande dat een groter oppervlakte aan stikstofemitterende bouwwerken is toegestaan indien er geen sprake is van een toename van de ammoniakemissie. Een wijziging van stikstofemitterende bouwwerken is uitsluitend toegestaan voor zover deze niet leidt tot een toename van de ammoniakemissie.
3.2.4 Bepalen inhoud bouwwerk
De inhoud van een bouwwerk waarvoor in artikel 3.2.3 een maximale inhoudsmaat is vastgelegd, dient bepaald te worden overeenkomstig het bepaalde in artikel 2.5.
 
3.3 Afwijken van de bouwregels
 
3.3.1 Hogere bouwhoogte sleufsilo's en kuilvoerplaten
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 3.2.3 onder e, voor een hogere maximale bouwhoogte voor sleufsilo's en kuilvoerplaten buiten bouwvlakken tot maximaal 2 meter, mits de inpassing in het landschap op zorgvuldige wijze plaatsvindt, aan de hand van een ruimtelijke kwaliteitsplan.
 
3.4 Specifieke gebruiksregels
 
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
  1. wonen in een woning, anders dan ten behoeve van een huishouding, met dien verstande dat een huishouden wel mag worden aangevuld met een huishouding in verband met dringende sociale, verzorgings- of sociaal-economische redenen;
  2. het gebruik van gronden en bouwwerken voor niet-agrarische bedrijfsactiviteiten, anders dan genoemd in de bestemmingsomschrijving;
  3. het plaatsen van één of meerdere stacaravans op een kleinschalig kampeerterrein;
  4. het gebruik van gronden buiten het bouwvlak als paardenbak.
3.4.1 Gebruiksregels bed and breakfast
Het gebruik voor bed and breakfast is alleen toegestaan met inachtneming van de volgende bepalingen:
  1. de bed and breakfast voorziening mag in de woning en in maximaal één bijgebouw worden gevestigd;
  2. de gezamenlijke vloeroppervlakte mag niet meer bedragen dan 100 m2 of niet meer dan de bestaande oppervlakte indien deze meer dan 100 m2 bedraagt ;
  3. de bed and breakfast voorziening mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  4. het parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
 
3.5.1 Kleinschalig kamperen
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 3.1 onder f voor het gebruiken van gronden in of nabij het bouwvlak als standplaats voor ten hoogste 25 kampeermiddelen, met inachtneming van de volgende bepalingen:
  1. de inpassing van het kleinschalig kampeerterrein op het erf en in het landschap moet op zorgvuldige wijze plaatsvinden, aan de hand van een ruimtelijke kwaliteitsplan;
  2. het parkeren ten behoeve van het kleinschalig kamperen dient binnen het eigen erf plaats te vinden;
  3. kleinschalig kamperen is niet toegestaan binnen 50 meter van (bedrijfs- en plattelands-) woningen van derden.
3.6 Wijzigingsbevoegdheid
 
3.6.1 Wijzigingsbevoegdheid natuurontwikkeling
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan zodanig te wijzigen, dat op de gronden als bedoeld in artikel 3.1, de bestemming wordt gewijzigd in:
  • Natuur - Essen- en hoevenlandschap;
  • Groen - Landschapselement;
  • Water.
Het wijzigen mag uitsluitend geschieden ten aanzien van gronden waarvan vaststaat dat:
  1. daarop de agrarische bedrijvigheid is of zal worden beëindigd,
  2. de functie van aangrenzende, niet bij het bedrijf behorende gronden en bebouwing niet onevenredig wordt belemmerd,
  3. daar natuurontwikkeling zal plaatsvinden of heeft plaatsgevonden;
  4. de gerechtigden ten aanzien van de betreffende gronden daarmee instemmen.
3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
3.7.1 Vergunningplicht
Behoudens het bepaalde in artikel 3.7.2, is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op en in de hierna aangegeven gronden de daarbij aangegeven werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
  1. aanleggen en verharden van wegen en paden en het aanleggen of aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  2. verlagen van de bodem en afgraven van gronden, tenzij daarvoor een vergunning is vereist volgens de Ontgrondingenwet, en het ophogen en egaliseren van de gronden;
  3. aanleggen en dempen van water;
  4. aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- en telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
  5. bebossen of anderszins beplanten met houtopstanden.
3.7.2 Uitzonderingen vergunningplicht
Het in artikel 3.7.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van:
  1. werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  2. werken en werkzaamheden, waarmee rechtens is of mag worden begonnen ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
  3. werken en werkzaamheden die worden uitgevoerd ter ontwikkeling van de aan het essen en hoevenlandschap eigen gebiedskenmerken;
  4. werken en werkzaamheden op en in gronden binnen agrarische bouwvlakken;
  5. kavelpaden, in- of uitritten en het verhogen en/of verlagen van de bodem ten behoeve van foliebassins, mestplaten, kuilvoerplaten en sleufsilo's;
  6. werken en werkzaamheden als bedoeld in artikel 3.7.1, onder b, voor zover het betreft het aanleggen van poelen.
3.7.3 Toelaatbaarheid werken en werkzaamheden
Werken en werkzaamheden als bedoeld in artikel 3.7.1, zijn slechts toelaatbaar, indien door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, een of meer waarden of functies van de in dit artikel bedoelde gronden, welke het plan beoogt te beschermen:
  • niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel;
  • de mogelijkheden voor het herstel van die waarden of functies niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.
Artikel 4 Bos
 
4.1 Bestemmingsomschrijving
 
De op de plankaart voor bos aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. bos en bebossing;
  2. groenvoorzieningen;
  3. grondwal;
  4. de opbouw, het behoud en/of herstel van landschappelijke en natuurlijke waarden;
  5. aan het gebruik als bedoeld onder sub a. en b. ondergeschikte paden en wegen;
  6. bij het gebruik als bedoeld onder sub a. en b. behorende andere bouwwerken.
4.2 Bouwregels
  1. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd;
  2. De hoogte van andere bouwwerken mag niet meer dan 2 meter bedragen.
4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van
werkzaamheden
 
4.3.1 Vergunningplicht
Het is verboden op of in de tot "bos" bestemde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de navolgende andere werken en/of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het rooien en vellen van houtopstanden;
  2. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen.
4.3.2 Uitzonderingen vergunningplicht
Het bepaalde in lid 4.3.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
  1. normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden betreffen;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van rechtskracht worden van dit plan;
  3. noodzakelijk zijn met het oog op het realiseren van een bouwwerk, waarvoor een bouwvergunning is gehonoreerd.
4.3.3 Toelaatbaarheid werken en werkzaamheden
De andere werken en/of werkzaamheden als genoemd onder lid 4.3.1 zijn slechts toelaatbaar indien door die andere werken en/of werkzaamheden dan wel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen de natuurlijke waarde en/of landschappelijke waarde en functie van deze gronden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.
 
4.4 Specifieke gebruiksregels
 
Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met deze bestemming.
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
  1. opslag van afval;
  2. het diepploegen, meng- en diepwoelen van de gronden;
  3. het aanleggen van kavel- en landbouwontsluitingswegen;
  4. het graven, dempen en verbreden van sloten;
  5. het exploreren en winnen van delfstoffen en andere bodemschatten;
  6. het aanleggen van onder- en bovengrondse hoofdtransportleidingen;
  7. het egaliseren van de gronden.
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
 
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 4.4 indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende
redenen wordt gerechtvaardigd.
 
4.6 Strafbepaling
 
Overtreding van het bepaalde in de leden 4.3.1 en 4.4 wordt aangemerkt als een
strafbaar feit als bedoeld in artikel la onder 2° van de Wet op de economische delicten.
Artikel 5 Recreatie - Dagrecreatie - Essen - en hoevenlandschap
 
5.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor ‘Recreatie - Dagrecreatie - Essen - en hoevenlandschap’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. gebouwen ten behoeve van een (streek)museum;
  2. kleinschalige, ten dienste van en aan een museum ondergeschikte recreatievoorzieningen;
  3. kleinschalige, ten dienste van en aan een museum ondergeschikte detailhandel;
  4. kleinschalige, ten dienste van en aan een museum ondergeschikte horecavoorzieningen in de vorm van verstrekking van dranken en etenswaren;
met de daarbij behorende:
  1. speelvoorzieningen;
  2. groenvoorzieningen;
  3. parkeervoorzieningen, uitsluitend ten behoeve van de bestemming;
  4. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
  5. openbare nutsvoorzieningen;
  6. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  7. tuinen, erven en terreinen;
  8. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
5.2 Bouwregels
  1. Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
    1. de gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak gebouwd worden, met uitzondering van kleinschalige bijgebouwen ten behoeve van het museum;
    2. de goot- en bouwhoogte van een gebouw en het maximale bebouwingspercentage mag niet meer dan de aangegeven hoogten en het aangegeven percentage ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot-, bouwhoogte (m) en maximum bebouwingspercentage (%)’ bedragen, dan wel de bestaande hoogten en het bestaande percentage indien deze meer zijn;
    3. In afwijking van het bepaalde onder 1 mogen gebouwen van ondergeschikte aard, zoals ten dienste van een fietsenberging en dergelijke, buiten het bouwvlak alleen worden gebouwd tot een gezamenlijke oppervlakte van 50 m2 per bouwperceel; de bouwhoogte van deze gebouwen mag niet meer bedragen dan 3 m.
  2. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
    1. de bouwhoogte van erf- of terreinafscheidingen mag niet meer dan de toegestane bouwhoogte als bepaald in artikel 2.1 lid 3 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in samenhang met artikel 2 Bijlage II Besluit omgevingsrecht bedragen;
    2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 5 m bedragen.
5.3 Nadere eisen
 
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmeting van de bebouwing, ten behoeve van:
  1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  2. de verkeersveiligheid;
  3. de milieusituatie;
  4. de sociale veiligheid;
  5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
5.4 Afwijken van de bouwregels
 
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
  1. het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. de verkeersveiligheid;
  3. de milieusituatie;
  4. de sociale veiligheid;
  5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden,
bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2 onder a sub 1 en toestaan dat een gebouw geheel of gedeeltelijk buiten een bouwvlak wordt gebouwd, mits:
  1. de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen niet meer bedraagt dan het maximaal toegestane bebouwingspercentage;
  2. de bouwhoogte van de gebouwen buiten het bouwvlak niet meer bedraagt dan de toegestane goothoogte binnen het bouwvlak;
5.5 Specifieke gebruiksregels
 
5.5.1 Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de
bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:
  1. het gebruiken, in gebruik geven of laten gebruiken van de bouwwerken voor permanente
  2. bewoning;
  3. het gebruik van gronden en bouwwerken voor horeca.
5.5.2 Voorwaardelijke verplichting
  1. Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken overeenkomstig de in  artikel 5.1 opgenomen bestemmingsomschrijving zonder de aanleg en instandhouding van de inrichtingsmaatregelen conform het in Bijlage 1 opgenomen ruimtelijk kwaliteitsplan, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing en impuls in de ruimtelijke kwaliteit;
  2. in afwijking van het bepaalde onder a mogen gronden en bouwwerken overeenkomstig de in artikel 5.1 opgenomen bestemmingsomschrijving in gebruik worden genomen indien binnen 24 maanden na onherroepelijk worden van dit bestemmingsplan uitvoering is gegeven aan de aanleg en instandhouding van de inrichtingsmaatregelen conform het in Bijlage 1 opgenomen ruimtelijk kwaliteitsplan.
3 Algemene regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene gebruiksregels
 
7.1 Uitsluiting besluit-m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten
 
Onder strijdig gebruik met de bestemmingen van het bestemmingsplan wordt in ieder geval begrepen: het gebruik van de gronden en/of bouwwerken voor activiteiten die voldoen aan de omschrijvingen in kolom 1 alsmede aan de bijbehorende omschrijvingen in kolom 2 van de onderdelen C en D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage.
 
7.2 Gebruik gewasbeschermingsmiddelen
 
Het bestemmingsplan verzet zich tegen het gebruik van chemische gewasbeschermingsmiddelen voor boomteelt en fruitteelt binnen 50 meter van:
  1. concentraties van woningen (in lintbebouwing, buurtschappen en bebouwde kom);
  2. de Ecologische Hoofdstructuur, zoals bepaald en begrensd in respectievelijk de artikelen 2.7.1 sub a en 2.7.2 onder 1 van de Omgevingsverordening Overijssel;
  3. recreatieve bestemmingen.
Artikel 8 Algemene afwijkingsregels
 
8.1 Algemene afwijkingsregels
 
8.1.1 Afwijkingsmogelijkheden
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de bouw- en gebruiksregels van het plan, mits de maximale (bouw)hoogte niet meer is dan 118 meter:
  1. voor het bouwen van niet voor bewoning bestemde bouwwerken voor nutsvoorzieningen, zoals gasdrukregelstations, wachthuisjes, fietsenstallingen, telefooncellen en transformatorhuisjes, uitgezonderd verkooppunten voor motorbrandstoffen, waarvan de oppervlakte niet meer dan 25 m2, de goothoogte niet meer dan 3 m en de bouwhoogte niet meer dan 5 m mag bedragen;
  2. voor het bouwen van niet voor bewoning bestemde bouwwerken voor ecologische voorzieningen, zoals uitkijkpunten en observatiehutten, waarvan de oppervlakte niet meer dan 25 m2 en de bouwhoogte niet meer dan 12 m mag bedragen;
  3. indien en voor zover afwijkingen ten aanzien van de ligging van bestemmings-, bouw- en aanduidingsgrenzen noodzakelijk zijn ter aanpassing van het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein, of uit oogpunt van doelmatig gebruik van gronden en bebouwing, mits die afwijkingen ten opzichte van hetgeen is aangegeven niet meer dan 5 m bedragen;
  4. voor afwijkingen van bepalingen, gesteld ten aanzien van maten en percentages, tot ten hoogste 10% van de in het plan aangegeven maten en percentages;
  5. voor het bouwen van antennemasten tot een bouwhoogte van maximaal 40 m;
  6. voor het realiseren bouwwerken ten behoeve van eenvoudige dagrecreatieve voorzieningen, zoals bijvoorbeeld schuilgelegenheden, rustpunten en informatieborden;
  7. voor de aanleg van ondergrondse nutsvoorzieningen.
8.1.2 Toelaatbaarheid afwijkingen
Een omgevingsvergunning wordt niet verleend indien:
  1. daardoor op enig aangrenzend terrein de realisering van het bestemmingsplan wordt belemmerd;
  2. daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende erven.
8.2 Bedrijfs- of dienstwoning
 
Bij een omgevingsvergunning kan binnen de bestemming ‘Recreatie - Dagrecreatie - Essen - en hoevenlandschap’ worden afgeweken van de regels voor het bouwen van een bedrijfs- of dienstwoning, mits:
  1. nog geen bedrijfs- of dienstwoning aanwezig is;
  2. de noodzaak voor een doelmatige bedrijfsvoering is aangetoond;
  3. de bedrijfsvoering van nabijgelegen bedrijven niet onevenredig wordt aangetast;
  4. de geluidsbelasting vanwege een weg of spoorweg op geen van de gevels de ter plaatse toegestane waarde krachtens de Wet geluidhinder overschrijdt;
  5. de inpassing op het erf en in het landschap op zorgvuldige wijze plaatsvindt, aan de hand van een ruimtelijke kwaliteitsplan;
  6. de bouwregels van de betreffende bestemming in acht worden genomen.
8.3 Gewasbeschermingsmiddelen
 
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 7.2 voor het toestaan van het gebruik van chemische gewasbeschermingsmiddelen voor boomteelt en fruitteelt, mits door middel van onderzoek en/of door het treffen van maatregelen aangetoond kan worden dat het woon- en leefklimaat en de natuurlijke waarden van de omliggende gronden hierdoor niet onevenredig worden aangetast.
 
8.4 Paardenbakken buiten het bouwvlak
 
Bij een omgevingsvergunning kan, binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden' worden afgeweken van het plan voor het realiseren van paardenbakken buiten bouw- of bestemmingsvlakken, voor het bedrijfsmatig of hobbymatig houden van paarden, met inachtneming van de volgende bepalingen:
  1. situering binnen het bouw- of bestemmingsvlak is niet mogelijk of niet doelmatig;
  2. de meest nabij gelegen grens van de paardenbak moet binnen 25 meter van het bouw- of bestemmingsvlak liggen;
  3. de bouwhoogte van de omheining mag niet meer bedragen dan 1,5 m;
  4. het bedrijfsmatig houden van paarden is uitsluitend mogelijk voor zover de paardenbak onderdeel uitmaakt van een agrarisch bedrijf;
  5. de situering van de paardenbak mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van de naastgelegen percelen.
8.5 Windturbines
 
Bij omgevingsvergunning kan binnen de bestemming Agrarisch met waarden en Recreatie - Dagrecreatie - Essen - en hoevenlandschap worden afgeweken van de regels voor het toestaan van één of meerdere windturbines, met inachtneming van de volgende bepalingen:
  1. windturbines zijn niet toegestaan in de landschapstypen Beekdal- en Essen- en Hoevenlandschap en in het beschermd stads- en dorpsgezicht;
  2. windturbines zijn niet toegestaan in de gebieden zoals bepaald en begrensd in respectievelijk de artikelen 2.7.1 sub a en 2.7.2 onder 1 van de Omgevingsverordening Overijssel;
  3. binnen de bestemmingen Agrarisch met waarden zijn windturbines niet toegestaan buiten agrarische bouwvlakken;
  4. de maximale tiphoogte van windturbines bedraagt 25 meter;
  5. de windturbines moeten vanuit milieuoogpunt toelaatbaar zijn en niet leiden tot een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden;
  6. de inpassing van windturbines op het erf en in het landschap moet op zorgvuldige wijze plaatsvinden.
8.6 Woningsplitsing voormalige boerderij
 
Bij omgevingsvergunning kan binnen de verschillende bestemmingen wonen worden afgeweken van de regels omtrent het toegestane aantal woningen per bouwperceel, voor het toestaan van:
  1. één woning extra, indien de bestaande inhoud van de aaneengesloten bebouwing meer dan 1.000 m3 bedraagt, met inachtneming van het bepaalde in c tot en met i;
  2. twee woningen extra, indien de bestaande inhoud van de aaneengesloten bebouwing meer dan 1.500 m3 bedraagt, met inachtneming van het bepaalde in c tot en met i;
  3. de extra woning mag/de extra woningen mogen uitsluitend worden gerealiseerd binnen de aaneengesloten bebouwing van een voormalige boerderij, te weten de woonruimte met aangrenzende deel of soortgelijke inpandige ruimte;
  4. de uiterlijke verschijningsvorm van de voormalige boerderij moet in stand blijven;
  5. de gezamenlijke inhoud van de woningen mag niet meer bedragen dan de bestaande inhoud van de aaneengesloten bebouwing;
  6. de extra woning dient/de extra woningen dienen te passen binnen het gemeentelijk woningbouwprogramma;
  7. er mag geen sprake zijn van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en/of van de functie van aangrenzende bestemmingen;
  8. op geen van de gevels van een extra woning mag, bij voltooiing, de geluidsbelasting vanwege een weg of spoorweg de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder overschrijden;
  9. inpassing op het erf en in het landschap op zorgvuldige wijze plaatsvindt, aan de hand van een ruimtelijke kwaliteitsplan.
8.6.1 Bepalen inhoud bouwwerk
De inhoud van een bouwwerk waarvoor in artikel 8.6 een inhoudsmaat wordt genoemd, dient bepaald te worden overeenkomstig het bepaalde in artikel 2.5.
 
8.7 Zonnecollectoren buiten het bouwvlak
 
Bij omgevingsvergunning kan binnen de bestemming Agrarisch met waarden worden afgeweken van de regels voor het toestaan van zonnecollectoren buiten agrarische bouwvlakken, met inachtneming van de volgende bepalingen:
  1. zonnecollectoren zijn niet toegestaan in de landschapstypen Beekdal- en Essen- en Hoevenlandschap en in het beschermd stads- en dorpsgezicht;
  2. zonnecollectoren zijn niet toegestaan in de gebieden zoals bepaald en begrensd in respectievelijk de artikelen 2.7.1 sub a en 2.7.2 onder 1 van de Omgevingsverordening Overijssel;
  3. de maximale (bouw)hoogte bedraagt 2 meter;
  4. de zonnecollectoren moeten vanuit milieuoogpunt toelaatbaar zijn en niet leiden tot een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden;
  5. de inpassing van zonnecollectoren op het erf en in het landschap moet op zorgvuldige wijze plaatsvinden aan de hand van een ruimtelijk kwaliteitsplan.
8.8 Uitsluiting besluit-m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten
 
Bij een omgevingsvergunning kan overeenkomstig de in het bestemmingsplan opgenomen afwijkingsbevoegdheden slechts worden afgeweken van het plan, mits geen activiteiten worden toegestaan die voldoen aan de omschrijvingen in kolom 1 alsmede aan de omschrijvingen in kolom 2 van de onderdelen C en D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage.
Artikel 9 Algemene wijzigingsregels
 
9.1 Archeologische waarden
 
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door aan gronden alsnog de bestemming 'Waarde - Archeologie 1, 2, 3, 4 of 5' toe te kennen, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de bestemming van deze gronden, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.
 
9.2 Algemene wijzigingen
 
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de ligging van bestemmings-, bouw- en aanduidingsgrenzen te wijzigen, met inachtneming van de volgende bepalingen:
  1. de bij wijziging betrokken grenzen mogen ten hoogste 25 m worden verschoven;
  2. de oppervlakte van de bij wijziging betrokken bestemmings- en bouwvlakken en aanduidingen mag ten hoogste 25% worden verkleind of vergroot ten opzichte van de oppervlakte vóór wijziging;
  3. door een wijziging mogen de belangen en waarden die het plan beoogt te beschermen niet onevenredig worden aangetast.
9.3 Uitsluiting besluit-m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten
 
Burgemeester en wethouders kunnen de in het bestemmingsplan opgenomen bestemmingen overeenkomstig de in het bestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheden slechts wijzigen, mits geen activiteiten worden toegestaan die voldoen aan de omschrijvingen in kolom 1 alsmede aan de omschrijvingen in kolom 2 van de onderdelen C en D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage.
Artikel 10 Algemene aanduidingsregels
 
Voor de gebiedsaanduiding Overige zone – Dagrecreatie zijn de regels welke zijn opgenomen onder artikel 5 Recreatie - Dagrecreatie - Essen - en hoevenlandschap van dit bestemmingsplan van toepassing.
Artikel 11 Overige regels
 
11.1 Werking wettelijke regeling
 
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het tijdstip van terinzagelegging van het vastgesteld van het plan.
 
11.2 Afstemming welstandstoets
 
Voor zover de regels in het bestemmingsplan met betrekking tot:
  1. de voorgeschreven maximale goothoogte en maximale bouwhoogte;
  2. de plaatsing op het bouwperceel;
ruimte bieden voor verschillende mogelijkheden van het realiseren van gebouwen, is deze ruimte tevens bedoeld voor het kunnen stellen van voorwaarden op basis van de in artikel 12a van de Woningwet voorgeschreven welstandscriteria (voor zover die binnen het betreffende gebied van toepassing zijn) mits:
  1. de vermindering van de goot- en bouwhoogte niet meer bedraagt dan 15% van de maximaal toegestane goot- en bouwhoogte;
  2. de binnen de regels te realiseren oppervlakte niet wordt verminderd.
11.3 Uitsluiting seksinrichting
 
Het bestemmingsplan verzet zich tegen het gebruik van de gronden en gebouwen als seksinrichting.
 
11.4 Afstemming APV en evenementen
 
Dit bestemmingsplan verzet zich niet tegen het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van evenementen en andere meerdaagse of regelmatig terugkerende activiteiten met een maximum van drie evenementen per jaar met een duur van ten hoogste 15 dagen per evenement, mits, voor zover noodzakelijk, een omgevingsvergunning op basis van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) is verleend.
 
11.5 Parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden
  1. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen of afwijken van de regels dient, indien de omvang of de bestemming van een gebouw en/of het terrein daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's, (motor)fietsen, of andere voertuigen, in voldoende mate ruimte zijn aangebracht op of onder het gebouw, en/of op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw of terrein behoort. Deze ruimte mag niet overbemeten zijn, gelet op het gebruik of de bewoning van het gebouw, waarbij rekening moet worden gehouden met de eventuele bereikbaarheid per openbaar vervoer. Het aantal parkeerplaatsen per voertuig wordt bepaald op basis van beleidsregels die zijn opgenomen in de Nota parkeernormering (of een later door burgemeester en wethouders vast te stellen vervangend beleidsdocument dat verwijst naar deze regels);
  2. De onder a bedoelde ruimte voor het parkeren van auto's moet afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare auto's. Aan deze eis wordt geacht te zijn voldaan:
    1. indien de afmetingen van bedoelde parkeerruimten ten minste 1,80 m bij 5 m en ten hoogste 3,25 m bij 6 m bedragen;
    2. indien de afmetingen van een gereserveerde parkeerruimte voor een gehandicapte, voor zover die ruimte niet in de lengterichting aan een trottoir grenst, ten minste 3,50 m bij 5 m bedragen.
  3. Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.
  4. Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde onder a en c:
    1. indien het voldoen aan die bepalingen op overwegende bezwaren stuit; of
    2. voor zover op andere redelijke wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.
  5. Ruimte(n) voor het bepaalde onder a en c dient, voor zover de aanwezigheid van deze ruimten krachtens deze regels nodig is, beschikbaar te blijven. Ander gebruik wordt aangemerkt als strijdig gebruik met de bestemming.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
 
12.1 Overgangsrecht bouwwerken
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig afwijken van het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
12.2 Overgangsrecht gebruik
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 13 Slotregel
 
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan ‘Buitengebied Hardenberg, Verlengde Broekdijk 16 Kloosterhaar’.