direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied Hardenberg, Zwolseweg 51a Balkbrug
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0160.0000BP00302-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Zwolseweg 51a te Balkbrug staat een gebouw dat de afgelopen jaren onder andere in gebruik is geweest als varkensstal. De bijbehorende grond is momenteel in gebruik als paardenweide. De gronden zijn bestemd als 'Agrarisch met waarden – Besloten Veenontginngingslandschap' waarmee de gronden alleen voor agrarische doeleinden gebruikt mogen worden.

De eigenaar is voornemens het gebouw en het bijbehorende perceel te herontwikkelen. Omdat het perceel nagenoeg geheel is omsloten door eigendommen van Landschap Overijssel, zijn beide partijen een samenwerkingsverband aangegaan met als doel de herontwikkeling, waarin recreatie en natuureducatie centraal staan, landschappelijk en recreatief goed in te passen.

De herontwikkeling voorziet in de realisatie van een recreatiewoning in de voormalige agrarische schuur. Tevens wordt een openbaar rustpunt voor wandelaars en ruiters gerealiseerd met informatiepanelen over recreatieve routes en informatie met betrekking tot natuur en landschap in het Reestdal. Het perceel krijgt een natuurlijke inrichting met een hoogstamboomgaard, bloemenweide en/of natuurakker.

Ten behoeve van het plan is een ruimtelijk kwaliteitsplan opgesteld. Hierin is verwoord en verbeeld op welke wijze de ontwikkeling landschappelijk wordt ingepast.

1.2 Plangebied

Dit bestemmingsplan heeft betrekking op de gronden behorende bij het perceel Zwolseweg 51A te Balkbrug (kadastraal perceelnummer 1802, sectie G, gemeentecode AVE00), gemeente Hardenberg. De exacte ligging van het plangebied blijkt uit de planbegrenzing van de verbeelding van dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00302-VG01_0001.png"

Figuur 1. Kadastrale weergave plangebied (Bron: www.pdok.nl)

1.3 Geldend juridisch-planologisch kader

In het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied Hardenberg, Reestdal en Bergentheim-Zuid, vastgesteld op 23 april 2013. In dit bestemmingsplan zijn de gronden aangewezen voor 'Agrarisch met waarden – Besloten veenontginningslandschap'. Navolgende figuur geeft een uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00302-VG01_0002.png"

Figuur 2. Weergave bestemmingsplan 'Buitengebied Hardenberg, Reestdal en Bergentheim-Zuid

Binnen deze bestemming zijn de gronden aangewezen voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf, uitgezonderd glastuinbouw, en de instandhouding van de sterke gebiedskenmerken van het besloten veenontginningslandschap. Daarnaast zijn de gronden bestemd voor niet-agrarische nevenactiviteiten tot een maximum van 100 m2, een bed en breakfast, statische opslag in gebouwen, kleinschalige kamperen, een agrarisch loonbedrijf, en voorzieningen voor extensieve openluchtrecreatie.

Het gebruik van de gronden voor recreatief gebruik (o.a. recreatiewoning) met maatschappelijke en educatieve activiteiten is niet mogelijk. In het bestemmingsplan is geen wijziging- of afwijkingsmogelijkheid opgenomen om het gewenste gebruik (combinatie van recreatie en het vergroten van de belevingswaarde van het gebied) alsnog mogelijk te maken. Door middel van het voorliggende nieuwe bestemmingsplan kan alsnog het juiste planologisch-juridisch kader worden geboden voor het toekomstige gebruik.

1.4 Leeswjzer

Na de inleiding in dit hoofdstuk is in hoofdstuk 2 de huidige en toekomstige situatie van het plangebied beschreven. Het van toepassing zijnde beleid van het Rijk, de provincie en de gemeente is in hoofdstuk 3 uiteengezet. Een omschrijving van de planologische en milieukundige randvoorwaarden, ook wel omgevingsaspecten genoemd, is opgenomen in hoofdstuk 4. Hoofdstuk 5 betreft de juridische toelichting van het bestemmingsplan. Als laatste is in hoofdstuk 6 de (economische en maatschappelijke)uitvoerbaarheid uiteengezet.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

In de huidige situatie is een veestal aanwezig. In 1971 is voor dit gebouw een vergunning verleend (bouw van een dierenverblijf). Recentelijk werden hier varkens gestald en waren de omliggende agrarische gronden in gebruik als paardenweide. De naastgelegen gronden worden beheerd door Landschap Overijssel. Navolgende figuren geven de huidige situatie weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00302-VG01_0003.png"

Figuur 3. Weergave huidige situatie plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00302-VG01_0004.png"

Figuur 4. Weergave huidige situatie plangebied

Het plangebied betreft een graslandperceel met een kleine schuur ten noorden van de Zwolseweg ten westen van Balkbrug. Ten zuiden van het plangebied liggen de achtererven van de bebouwing langs de Zwolseweg. Ten oosten van het plangebied ligt een pad met laanbeplanting. Ten noorden grenst het plangebied aan een bosgebied en ten westen van het plangebied ligt een door opgaande beplanting omgeven vijver.

2.2 Toekomstige situatie

In de toekomstige situatie wordt de bestaande bebouwing verbouwd tot recreatiewoning met aanvullend een rustpunt voor wandelaars en ruiters in de Reestdal. Het planvoornemen is gezamenlijk met Landschap Overijssel tot stand gekomen. Het plangebied is nagenoeg geheel omsloten door eigendommen van Landschap Overijssel. Vanwege de gezamenlijke belangen en doelen hebben de initiatiefnemer en Landschap Overijssel een samenwerkingsovereenkomst voor de herontwikkeling getekend, zoals ook al in hoofdstuk 1 is vermeld.

Het plan bestaat uit een functieverandering van de voormalige agrarische schuur in het plangebied, waarbij de huidige agrarische bestemming wordt omgezet in een recreatieve en natuureducatieve bestemming. De schuur wordt gering uitgebreid zodat deze overnachting kan bieden aan maximaal 6 personen en qua omvang en comfort aansluit bij de huidige marktwensen. Ook wordt voorzien in een stal die onderdak kan bieden aan paarden, ruimte biedt om een auto te stallen en een overdekte zitplek voor de gasten van de recreatiewoning.

Er wordt tevens een openbaar rustpunt voor wandelaars en ruiters gerealiseerd met informatiepanelen over recreatieve routes en informatie met betrekking tot natuur en landschap in het Reestdal. Ook wordt informatie gegeven over welke bouwmaterialen uit het Reestdal zijn gebruikt voor de renovatie van de schuur.

De belevingswaarde van het gebied wordt verder vergroot door het perceel een natuurlijke inrichting te geven met een hoogstamboomgaard, bloemenweide en/of natuurakker.

Het erf rond de recreatiewoning wordt met hagen afgeschermd van de rest van het perceel dat als weide wordt ingericht: deels paardenweide en deels een bloemenweide met hoogstamfruit. De weide rond de boomgaard wordt ingezaaid met een passend bloemen- en kruidenrijk grasmengsel. De hoogstamfruitbomen worden in een onregelmatig patroon in de bloemenweide geplant.

Een informeel padennetwerk doorkruist het voorste deel van het terrein. Dit deel is eventueel ook openbaar toegankelijk door bijvoorbeeld vanuit de bosrand via een hek een toegang tot de boomgaard te maken. Ook hier zal een informatiepaneel worden geplaatst.

2.2.1 Ruimtelijk kwaliteitsplan

Ten behoeve van een goede landschappelijke inpassing van de hiervoor beschreven ontwikkeling is een ruimtelijk kwaliteitsplan opgesteld. Dit rapport is als Bijlage 1 toegevoegd. In het navolgende is een samenvatting van de landschappelijke inpassing weergegeven.

Gelet op de gewenste ontwikkelingen en de landschappelijke kenmerken van het gebied zijn de volgende uitgangspunten geformuleerd voor het ontwerp en de inrichting van de locatie:

  • de bestaande en nieuwe bebouwing vormen 1 erfensemble;
  • ontsluiting via bestaande paden (Oude Trambaan);
  • natuurlijke overgangen naar de omgeving;
  • kwaliteit van de plek achter het bebouwingslint versterken door het zicht op het lint te beperken;
  • open ruimte als intieme plek versterken en benutten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00302-VG01_0005.png"

Figuur 5. Landschappelijk inpassingsplan

De ontsluiting van het erf vindt plaats via de bestaande toegang tot het perceel. Deze toegang wordt opgewaardeerd en zal herkenbaar worden door twee nieuw te plaatsen eiken. Bij de entree is het ook mogelijk om te parkeren.

De bebouwing is geclusterd, zodat er een erf ontstaat aan de noordzijde van het perceel. De bestaande schuur wordt vergroot tot recreatiewoning en een nieuwe stal wordt haaks op de bestaande bebouwing geplaatst. Daarmee wordt het erf rond de woning ingekaderd en ruimtelijk los gemaakt van de rest van het perceel. De stal zal ook dienst doen als overdekt terras, opslagruimte en garage en zal daarom voor een deel open en voor een deel een gesloten gebouw zijn.

Met het oog op de tegenwoordig verwachte verblijfskwaliteit van een recreatiewoning worden bij de woning diverse voorzieningen aangeboden.

De recreatiewoning ligt op de rand van het erf en het bos. Aan de noordzijde van de woning wordt een openbaar rustpunt voor wandelaars en ruiters gerealiseerd. Ter plaatse worden ook de informatiepanelen geplaatst.

Rond de woning komt een terras met klinkerbestrating van gebakken klinkers en met ruimte voor grote sierheesters als hortensia, vlinderstruik of sering. In de tuin bij de woning is ruimte voor speelvoorzieningen.

Het erf rond de woning wordt met hagen afgeschermd van de rest van het perceel dat als weide wordt ingericht: deels paardenweide en deels een bloemenweide met hoogstamfruit.

De paardenwei is doorgetrokken tot aan de haag van het erf. Zo kunnen de paarden dicht bij de mensen zijn. Dit verhoogt ook de belevingswaarde van de plek.

Door de paardenwei aan de westkant van het erf te plaatsen, blijft die zijde van het erf open en houd je doorzicht, terwijl richting het oosten de beplanting toeneemt om zo uiteindelijk over te gaan in de bosrand.

De weide rond de boomgaard wordt ingezaaid met een passend bloemen- en kruidenrijk grasmengsel. De hoogstamfruitbomen worden in een onregelmatig patroon in de bloemenweide geplant. Een informeel padennetwerk doorkruist het voorste deel van het terrein. Dit deel is ook openbaar toegankelijk door bijvoorbeeld vanuit de bosrand via een hek een toegang tot de boomgaard te maken.

Een houtsingel (5-10 meter breed) aan de zuidzijde van het perceel schermt de aangrenzende achtertuinen af en onttrekt deze uit het zicht van het nieuwe recreatieve erf. De kwaliteiten van deze plek (intiem, op afstand van weg en bebouwing) worden daarmee vergroot.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

Het Ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR, maart 2012) haar ambities tot 2040 weergegeven. De ondertitel van het SVIR luidt 'Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig'. Om dat te bewerkstelligen, zijn – voor de middellange termijn (2028) - de volgende drie doelen aangegeven:

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Ladder van duurzame verstedelijking

Deze drie doelen zijn uitgewerkt in 13 nationale belangen. Eén daarvan is “een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten”. Om dit nationaal belang concreet invulling te geven, heeft het ministerie de Ladder van duurzame verstedelijking in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) laten opnemen. Artikel 3.1.6, lid 2 Bro schrijft voor dat de onderbouwing van een ruimtelijk plan, waar een nieuwe stedelijke ontwikkeling mee mogelijk wordt gemaakt, aan de Ladder moet voldoen. Per 01-07-2017 is een vereenvoudigde Ladder van toepassing.

De tekst uit het Bro luidt nu als volgt: "De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."

Het planvoornemen is niet aan te merken als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Nadere motivering van de Ladder is dan ook niet noodzakelijk.

3.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie en verordening

De Omgevingsvisie (12 april 2017) bevat samen met de Omgevingsverordening (12 april 2017) het ruimtelijke beleid van de provincie Overijssel. De Omgevingsvisie is een integraal beleidsplan voor de fysieke leefomgeving waarin het streekplan, het verkeer- en vervoerplan, het waterhuishoudingsplan en het milieubeleidsplan zijn samengevoegd. Hiermee geeft de provincie de richting aan voor de ontwikkeling van Overijssel tot 2020 en verder. Hoofdambitie van de Omgevingsvisie is: 'een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden'. Leidend voor de beleidskeuzes die op dit gebied worden gemaakt, zijn de thema's duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit.

De Omgevingsvisie geeft de mogelijkheden aan binnen de Groene omgeving buitengebied. In de Groene omgeving buitengebied wordt ruimte geboden voor sociaaleconomische ontwikkelingen wanneer dit vanuit zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik verantwoord is en past in het ontwikkelingsperspectief ter plekke en volgens de gebiedskenmerkencatalogus wordt uitgevoerd.

Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes bepalen of ontwikkelingen nodig, dan wel mogelijk zijn. De Ladder voor duurzame verstedelijking (zie ook 3.1) is ontwikkeld voor gebiedsontwikkeling in de Stedelijke omgeving. In de Groene omgeving spreekt de provincie Overijssel liever over het principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik. De denklijn is hetzelfde, maar bij kleinschalige ontwikkelingen in de Groene omgeving kan de ladder voor duurzame verstedelijking niet worden toegepast. De principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik zijn naar analogie als volgt samen te vatten:

  • (Her)benutting van bestaande gebouwen.
  • Combinatie van functies conform gebiedskenmerken.
  • Uitbreiding in aansluiting op bestaande bebouwing, rekening houden met ontsluiting, conform de gebiedskenmerken.

Binnen het plangebied is een voormalige agrarische schuur aanwezig die in het kader van dit plan wordt herbenut.

Ontwikkelingsperspectief

Volgens de overzichtskaart ontwikkelingsperspectieven ligt het plangebied in de 'Groene omgeving wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'. Het ontwikkelingsperspectief richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Aan de ene kant melkveehouderij, akkerbouw en opwekking van hernieuwbare energie als belangrijke vormen van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid. Ontwikkelingsmogelijkheden worden nadrukkelijk verbonden met behoud en versterking van cultuurhistorische, natuurlijke en landschapselementen.

Gebiedskenmerken

Aan de onderbouwing van het bestemmingsplan wordt de eis gesteld dat inzichtelijk moet worden gemaakt hoe is omgegaan met de provinciale 'vierlagenbenadering' uit de Catalogus Gebiedskenmerken.

Natuurlijke laag

De natuurlijke laag van het plangebied is 'dekzandvlakte'. De ambitie van de provincie Overijssel is de natuurlijke verschillen tussen hoog en laag en tussen droog en nat functioneel meer sturende en beleefbaar te maken.

Laag van het agrarische cultuurlandschap

De laag van het agrarische cultuurlandschap is het jong heide- en broekontginningslandschap. De grote oppervlakte aan (voormalige) natte en droge heidegronden was oorspronkelijk functioneel verbonden met het essen- en oude hoevenlandschap; hier werd geweid en werden de plaggen gestoken voor in de stal; in de stal bemeste plaggen dienden als structuurverbeteraar en bemesting voor de akkergronden op de essen. Na de uitvinding van kunstmest ging deze functie verloren en werden deze gronden grotendeels in cultuur gebracht.

Richtinggevend voor het cultuurlandschap is dat ontwikkelingen die plaatsvinden in de agrarische ontginningslandschappen, bijdragen aan behoud en versterking van de dragende lineaire structuren van lanen, bosstroken en waterlopen en ontginningslinten met erven en de kenmerkende ruimtematen.

Stedelijke laag

In de stedelijke laag is de koppeling van de sociale en fysieke dynamiek van de stedelijke functies aan het verbindende netwerk van wegen, paden, spoorwegen en kanalen een belangrijk ordenend principe. Steden zijn de economische motors van Overijssel. Ook hier is sprake van een rijk palet: dorpen met centrumfuncties, landstadjes, steden en stedelijke netwerken. Het plangebied wordt aangegeven op de stedelijke laag als het 'informele trage netwerk' en 'verspreide bebouwing'. Het informele trage netrwek is het 'langzame' netwerk (wandel-, fiets-, en ruiterpaden en vaarroutes) van de provincie. De verspreide bebouwing betreft de agrarische erven in het buitengebied van de provincie.

Lust- en leisurelaag

In de Catalogus Gebiedskenmerken van de Omgevingsvisie worden op de lust- en leisurelaag de aanduidingen landgoederen, recreatieve voorzieningen, bijzondere plekken, donkerte aangegeven. Het plangebied wordt niet aangegeven op de lust- en leisurelaag.

Afweging

De locatie betreft een bestaand agrarisch perceel. In het plangebied is sprake van benutting van de bestaande bebouwing. In paragraaf 2.2 en het ruimtelijk kwaliteitsplan is onderbouwd dat die uitbreiding plaats vindt in aansluiting op bestaande bebouwing, waarbij rekening wordt gehouden met de gebiedskenmerken.

De ontwikkeling vormt daarbij geen belemmering voor agrarische functies in de omgeving van het plangebied. Geconcludeerd kan worden dat het plan past binnen de uitgangspunten van de provinciale Omgevingsvisie en Omgevingsverordening.

3.3 Gemeentelijk beleid

LIK en Ontwikkelingsvisie Reestdal

Het perceel ligt in het besloten veenontginningslandschap, maar er is aansluiting gezocht bij de kenmerken van het naastgelegen essen- en hoevenlandschap. De gemeente heeft voor het plangebied en omgeving een landschapidentiteitskaart (LIK) en daar aan verbonden ontwikkelingsvisie opgesteld. De identiteitskaart beschrijft de landschappelijke kenmerken van het gebied, waarbij is aangesloten bij het omliggende het essen- en hoevenlandschap:

  • veel karakteristieke bebouwing (hallehuisboerderijen);
  • grillige, kleinschalige verkavelingsstructuur met veelheid aan erf- en perceelsbeplantingen;
  • erven hebben een schijnbaar willekeurige ordening en opbouw;
  • hoogteverschillen;
  • gemengd grondgebruik.

In de ontwikkelingsvisie is vervolgens het ontwikkelingsperspectief van het gebied uiteengezet. De ontwikkelingsvisie doet voor het gebied bij de kern Balkbrug verder geen specifieke uitspraken. Voor het essen- en hoevenlandschap richt de ontwikkelingsvisie zich op onder andere:

  • stimuleren recreatie en toerisme, en verbrede landbouw;
  • hergebruik van vrijkomende agrarische bebouwing;
  • versterken landschappelijke samenhang.

De visie voor de thema's recreatie en toerisme en economie en infrastructuur omvat:

  • bestaande recreatiebedrijven faciliteren;
  • recreatieve nevenactiviteiten bij agrarische bedrijven mogelijk maken;
  • bieden van mogelijkheden voor recreatieve vervolgfuncties in vrijkomende agrarische bebouwing.

Wat het landschap betreft wil de gemeente het kleinschalige landschap met cultuurhistorische (landschaps)elementen behouden.

Naast het gemeentelijk instrumentarium geldt ook het provinciale beleid uit de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening. Daarin staat het algemene principe dat elke nieuwe ontwikkeling dient bij te dragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de gebiedskenmerken.

Voor kleinschalige uitbreidingen van bestaande functies in de groene ruimte kan worden volstaan met een afweging via het principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik en een ruimtelijke onderbouwing en inpassing op basis van de Catalogus Gebiedskenmerken.

Bij nieuwvestiging of grootschalige uitbreidingen is de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving van toepassing. Dit houdt in dat nieuwvestiging en grootschalige uitbreiding alleen mogelijk zijn wanneer:

  • hiervoor sociaal-economische en/of maatschappelijke redenen zijn;
  • en is aangetoond dat het verlies aan ecologische en/of landschappelijke waarden in voldoende mate worden gecompenseerd door investeringen ter versterking van de ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.

Welstandsnota

De gemeenteraad heeft op 3 december 2013 de Welstandsnota Buitengebied vastgesteld. In het Ruimtelijk kwaliteitsplan zijn welstandscriteria opgenomen, die voor wat het plangebied betreft de welstandseisen uit de welstandsnota vervangen. De welstandscriteria zijn opgesteld ten behoeve van het uiterlijk en de onderlinge samenhang van de bebouwing. Via deze criteria wordt er gestuurd op ruimtelijke kwaliteit.

Het Ruimtelijk kwaliteitsplan funtioneert derhalve tevens als een beeldkwaliteitsplan met een gebiedsgericht welstandskader en dient als toetsingskader voor omgevingsvergunningen.

Afweging

Voorliggend bestemmingsplan maakt een herontwikkeling mogelijk van een voormalige agrarische schuur en het bijbehorende perceel. Recreatie en natuureducatie staat hierbij centraal. Daarnaast wordt een vergroting van de belevingswaarde gerealiseerd door een natuurlijke inrichting van het perceel.

In het bestemmingsplan wordt aangetoond dat er sprake is van een verantwoorde ontwikkeling die voldoet aan wet- en regelgeving. Middels het Ruimtelijk kwaliteitsplan is geborgd dat er sprake is van een goede ruimtelijke inpassing. De ontwikkeling past daarmee binnen het gemeentelijke beleid.

Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de belangen van natuur en milieu, cultuurhistorische, landschappelijke en archeologische waarden, de waterhuishouding en andere waarden bij het plan zijn betrokken. Dit hoofdstuk van de toelichting gaat in op de doorwerking van deze aspecten in het bestemmingsplan.

4.1 Erfgoed

4.1.1 Archeologie

Het archeologiebeleid van de gemeente Hardenberg is verwoord in het Beleidsplan Archeologie (vastgesteld d.d. 30 juni 2009). Hierin is aangegeven hoe bij ruimtelijke ingrepen met het bodemarchief moet worden omgegaan. Belangrijk onderdeel van het beleidsplan is de archeologische waarden- en verwachtingenkaart. Op basis van deze kaart kan bijvoorbeeld worden vastgesteld of belangrijke waarden binnen een bepaald gebied aanwezig zijn en/of archeologisch onderzoek is gewenst. Ook geeft het beleidsplan enkele aanwijzingen voor de wijze waarop archeologie binnen ruimtelijke plannen kan worden meegenomen. In het gemeentelijk archeologisch beleidsplan wordt een indeling gemaakt in categorieën 1 tot en met 5.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00302-VG01_0006.png"

Figuur 6. Uitsnede Archeologische beleidskaart Hardenberg

Het plangebied ligt op grond van het gemeentelijke beleid in een zone met een lage verwachting. Archeologisch onderzoek is hier niet noodzakelijk.

4.1.2 Cultuurhistorie

Sinds januari 2012 is in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen dat cultuurhistorische waarden dienen te worden meegewogen bij het vaststellen van ruimtelijke plannen. Het plangebied is, op grond van de Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Overijssel, gelegen in het natuurlijke veenlandschap. Het agrarische cultuurlandschap waarin het plangebied volgens deze kaart is gelegen is het Jonge heide- en broekontginningslandschap. Het zuidelijk deel behoort tot de hoogveenontginningen.

De cultuurhistorische waarden van het landschap zijn meegenomen in het ruimtelijk kwaliteitsplan. Zie hiervoor paragraaf 2.2.1 en Bijlage 1.

4.2 Bodem

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient in het geval van ruimtelijke ontwikkelingen te worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik.

Voor voorliggend bestemmingsplan is de bodemkwaliteitskaart van de gemeente Hardenberg geraadpleegd. Gezamenlijk met de andere gemeente van regio IJsselland is bodemkwaliteitsbeleid opgesteld. Uit deze kaart komt naar voren dat hert plangebied is gelegen in de bodemkwaliteitszone 'Buitengebied', de bodemfunctieklasse 'overig', de bodemkwaliteitsklasse 'Landbouw/natuur', de ontgravingsklasse 'landbouw/natuur' en de generieke toepassingseis 'landbouw/natuur' (achtergrondwaarde - AW2000.Dit betreft zowel de boven- als ondergrond.

Gezien het historische en huidige gebruik van de gronden kan verondersteld worden dat de bodemkwaliteit geschikt is voor het beoogde gebruik.

Ten behoeve van de omgevingsvergunning voor het oprichten de recreatiewoning is ter zijner tijd een verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740 vereist.

4.3 Ecologie

Ten aanzien van het aspect ecologie is een inventarisatie van natuurwaarden uitgevoerd. Het doel hiervan is om na te gaan of aanvullend onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is. Naast het raadplegen van bronnen is het plangebied ten behoeve van de inventarisatie op 15 november 2017 bezocht door een ecoloog van BügelHajema Adviseurs.

Soortenbescherming

Verblijfplaatsen van vleermuizen en vogels met jaarrond beschermde nesten zijn niet aangetroffen of te verwachten in het plangebied. Het plangebied blijft geschikt als foerageergebied voor vleermuizen en vogels met jaarrond beschermde nesten. Opgaande beplanting blijft behouden en de soortenarme paardenweide wordt omgevormd in bloemrijk grasland met fruitbomen. Hierdoor kan de waarde van het plangebied als foerageergebied zelfs toenemen. Negatieve effecten op vleermuizen en vogels met jaarrond beschermde nesten treden niet op.

Voor de overige vogelsoorten geldt dat, indien werkzaamheden tijdens het broedseizoen worden uitgevoerd, in gebruik zijnde nesten van vogels kunnen worden vernietigd of verstoord. Vernietiging en in een aantal gevallen ook verstoring is bij wet verboden. Vernietiging of verstoring van in gebruik zijnde nestplaatsen kan voorkomen worden door bij de planning en uitvoering van de werkzaamheden rekening te houden met het broedseizoen. Een standaardperiode voor het broedseizoen is er niet; van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Voor de meeste vogels geldt dat het broedseizoen ongeveer van 15 maart tot 15 juli duurt.

Als gevolg van de werkzaamheden kunnen tot slot verblijfplaatsen van enkele algemene amfibieën- en zoogdiersoorten worden vernietigd en verstoord. Ook kunnen hierbij enkele exemplaren worden gedood. De te verwachten beschermde soorten worden niet in hun voortbestaan bedreigd en vallen in de vrijstellingsregeling bij ruimtelijke ontwikkelingen van de provincie Overijssel. Voor deze soorten hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd. Wel geldt voor deze soorten de zorgplicht van de Wet natuurbescherming.

Gebiedsbescherming

Gezien de ligging van het plangebied op grote afstand van Natura 2000-gebied Vecht- en Beneden-Reggegebied en de aard van de ontwikkelingen zijn negatieve effecten op in het kader van de Wnb beschermde Natura 2000-gebieden op voorhand uitgesloten.

Het plan maakt geen ontwikkelingen mogelijk in het NNN. Negatieve effecten op het NNN naar aanleiding van de ontwikkelingen zijn dan ook niet aan de orde. Het plan beoogt zelfs opwaardering van de natuurwaarden in het plangebied, wat tevens een positief effect kan hebben op het naastgelegen NNN-gebied. De plannen zijn dan ook niet in strijd met de Omgevingsverordening Overijssel 2017.

Conclusie

Op basis van de uitgevoerde ecologische inventarisatie is gezien de aangetroffen terreinomstandigheden en de aard van de ontwikkeling een voldoende beeld van de natuurwaarden ontstaan.

Uit de inventarisatie komt naar voren dat bij de planning van de werkzaamheden rekening moet worden gehouden met het broedseizoen van vogels. Vervolgstappen voor beschermde soorten, zoals nader onderzoek of het aanvragen van een ontheffing van de Wnb, zijn niet nodig.

Nader onderzoek in het kader van de gebiedenbescherming (Wnb en het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid) is niet nodig. Het aanvragen van een vergunning van de Wnb voor de beoogde activiteiten is niet nodig. Het plan is daarnaast op het punt van het NNN niet in strijd met de Provinciale Omgevingsverordening.

Het plan is wat betreft het aspect ecologie uitvoerbaar.

4.4 Externe veiligheid

Wet- en regelgeving 

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's vanwege de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Sinds 1 januari 2010 moet worden voldaan aan strikte voorwaarden. Een en ander brengt met zich mee dat bij nieuwe ruimtelijke plannen een toets aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid moet plaatsvinden. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, het vervoer van gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en het transport van gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Voor risicovolle bedrijven is onder meer van toepassing: 

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi); 
  • de Regeling externe veiligheid (Revi); 
  • het Registratiebesluit externe veiligheid; 
  • het Besluit risico's Zware Ongevallen (Brzo); 
  • het Vuurwerkbesluit. 

Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs). Op het transport van gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.

Onderzoek

In de nabijheid van het plangebied zijn de volgende risicobronnen aanwezig:

  • Zwolseweg 163: Dienstverlening t.b.v. de akker- en tuinbouw;
  • Coevorderweg 1: Benzineservicestation;
  • Coevorderweg 40: Friesland Campina;
  • Hoogeveenseweg 38: Sportaccommodaties;
  • Coevorderweg 48a: Gasreduceerstation Balkbrug N158.

Aan de Zwolseweg is een bovengrondse tank aanwezig met een inhoud van maximaal 3.000 liter propaan of ander vloeibaar gemaakt brandbaar gas. Hiervoor geldt de bepaling plaatsgebonden risico (PR), generiek. De risicoafstand PR 10-6 is 12 meter.

Aan de Coevorderweg 1 is een vulpunt en een LPG-reservoir aanwezig. Voor het vulpunt geldt een risicoafstand PR 10-5 van 25 meter, en PR 10-6 van 35 meter. De afstand tot grens invloedsgebied verantwoording groepsrisico is 150 meter. Voor het reservoir geldt een risicoafstand PR 10-5 van 15 meter en PR 10-6 25 meter. De afstand tot grens invloedsgebied is ook hier 150 m. Voor de afleverinstallatie dient een risicoafstand PR 10-6 van 15 meter aan gehouden te worden.

Aan de Coevorderweg 40 is een koelinstallatie met ammoniak met een inhoud van 1295 NH3 (type 1, REVI) aanwezig.Hiervoor geldt een generieke bepaling voor het plaatsgebonden risico met een risicoafstand van 0 m voor PR 10-6.

Aan de Hoogeveenseweg 38 is een paardensportbedrijf aanwezig. Bij dit bedrijf is een propaantank met een inhoud van 3.000 liter aanwezig. Hiervoor geldt een generieke PR en een risicoafstand van PR 10 -6 van 9 meter.

Aan de Coevorderweg 48A is een Gasdrukregel- en meetstation aanwezig met een druk van 40 bar. De bepaling van het plaatsgebonden risico is generiek waarbij de risicoafstand PR 10-6 25 meter is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00302-VG01_0007.png"

Figuur 7. Uitsnede Risicokaart (www.risicokaart.nl)

Hoewel in de nabijheid van het plangebied diverse mogelijke risicobronnen aanwezig zijn, belemmert geen van allen de uitvoerbaarheid van het planvoornemen.

4.5 Geluidhinder

In het kader van de Wet geluidhinder bevinden zich langs alle wegen zones, met uitzondering van die wegen waar een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt, dan wel die zijn aangeduid als 'woonerf'. In geval van nieuwe geluidgevoelige bebouwing binnen een zone (waaronder woningen) dient akoestisch onderzoek plaats te vinden.

Behoudens situaties waarbij door Gedeputeerde Staten een hogere waarde is vastgesteld, geldt voor woningen binnen een zone als hoogst toelaatbare geluidsbelasting van de gevel 48 dB (artikel 82 van de Wet geluidhinder).

In de nabijheid van het plangebied ligt de Zwolseweg, de provinciale weg N377. Op deze weg is een snelheid van 50 km/uur toegestaan. Langs deze weg ligt een planologisch aandachtsgebied van 200 meter. Binnen deze zone biedt de Wet geluidhinder in een aantal situaties bescherming aan geluidsgevoelige bestemmingen. De gevel van de recreatiewoning ligt op een afstand van circa 215 meter. Aanvullende akoestisch onderzoek is niet noodzakelijk.

Het planvoornemen voldoet aan de Wet geluidhinder en is wat betreft het aspect geluid uitvoerbaar.

4.6 Milieuzonering

Milieuaspecten worden in principe geregeld via de daartoe geëigende wetgeving, maar daar waar het de ruimtelijke ordening raakt, dient met deze aspecten rekening te worden gehouden. Het gaat dan met name om de situering van woningen ten opzichte van milieuhinderlijke inrichtingen. Om te bepalen welke afstanden dienen te worden aangehouden, is de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' gehanteerd. In deze handreiking zijn richtafstanden van bedrijven tot bebouwing aangegeven. Deze richtafstanden hebben betrekking op de aspecten geluid, stof, geur en gevaar. De gegeven afstanden zijn richtafstanden en geen harde eisen. Dit betekent dat afwijken van de afstanden, mits goed gemotiveerd, is toegestaan. De richtafstand geldt enerzijds tussen de grens van de bestemming die bedrijven (of andere milieubelastende functies) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van de woning die volgens het bestemmingsplan of via vergunningsvrij bouwen mogelijk is.

In de nabijheid van het plangebied zijn meerdere bedrijfsbestemmingen aanwezig. Binnen de bestemming 'Bedrijf' zijn echter bedrijven en instellingen toegestaan zoals vermeld in de categorieën 1 en 2 van de bij de regels behorende Staat van bedrijven. Voor categorie 2 geldt een grootste richtafstand van 30 meter. De afstand van het plangebied tot deze bestemmingen voldoet ruimschoots aan deze te hanteren richtafstand.

Het planvoornemen is wat betreft het aspect milieuzonering uitvoerbaar.

4.7 Verkeer, parkeren en luchtkwaliteit

Met het planvoornemen wordt een recreatiewoning met rustplaats voor bezoekers van het nabijgelegen natuurgebied mogelijk gemaakt. Deze bezoekers zullen vooral voorbijgaande fietsers, wandelaars of ruiters zijn. Daarnaast worden geen voorzieningen gerealiseerd voor deze bezoekers. Hiermee blijft de verkeersgeneratie beperkt en betreft dus voornamelijk fietsers.

De recreatiewoning kan het beste geschaard worden kan beschouwd worden onder een 'bungalowpark (huisjecomplex)' in de publicatie 317 van het CROW (2012). In deze publicatie worden per bungalow de parkeerkencijfers en de verkeersgeneratie weergegeven. Het plangebied kan beschouwd worden als 'niet stedelijk' in de 'rest bebouwde kom'. Per bungalow is de minimale parkeerbehoefte 1,6 en de maximale parkeerbehoefte 1,8 parkeerplaatsen. De verkeersgeneratie per bungalow is minimaal 2,1 en maximaal 2,3 motorvoertuig per bungalow. Het parkeren ten behoeve van de recreatiewoning gebeurt op eigen terrein. Hier is voldoende ruimte aanwezig.

Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wet milieubeheer in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen, zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. De ministerraad heeft op voorstel van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.

Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.

Uit de berekeningen met de nibm-tool blijkt dat het extra verkeer dat met het plan mogelijk wordt gemaakt, niet in betekende mate van invloed is op de luchtkwaliteit. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit is dan ook niet nodig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00302-VG01_0008.png"

Figuur 8. NIBM-tool planvoornemen.

4.8 Water

Bij ruimtelijke ontwikkelingen, waaronder ver- en nieuwbouwplannen, wordt getoetst welke consequenties deze plannen hebben voor de waterhuishouding en hoe in de plannen wordt omgegaan met aspecten van water. Op particulier terrein is primair de eigenaar van het terrein verantwoordelijk voor de afvoer van het hemelwater (wijziging in de Wet op de waterhuishouding sinds 1 januari 2008).

Naar aanleiding van het bovenstaande is op 21 november 2017, middels een digitale watertoets, advies gevraagd aan het waterschap Drents Overijsselse Delta. Uit dit advies, dat als bijlage 1 is toegevoegd, is het volgende naar voren gekomen.

Waterhuishouding

Het plan loopt geen verhoogd risico op wateroverlast als gevolg van overstromingen. Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. In het verleden is er in of rondom het plangebied geen wateroverlast of grondwateroverlast geconstateerd. De toename van het verharde oppervlak is minder dan 1500m2.

Voorkeursbeleid hemelwaterafvoer

In het plan wordt gestreefd het voorkeursbeleid van het waterschap op te volgen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen.

Aanleghoogte van de bebouwing

Voor de aanleghoogte van de gebouwen (onderkant vloer begane grond) wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter ten opzichte van de gemiddelde hoogste grondwaterstand(GHG). Bij een afwijkende maatvoering is de kans op structurele grondwateroverlast groot. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast.

"De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen conform de Handreiking Watertoets III. Waterschap Drents Overijsselse Delta geeft een positief wateradvies". Het planvoornemen is wat betreft het aspect water uitvoerbaar.

4.9 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Beleidskader

Voor bepaalde grootschalige ontwikkelingen op het gebied van woningen, bedrijvigheid en infrastructuur dient op grond van het Besluit milieu-effectrapportage 1994 een milieu-effectrapportage opgesteld te worden. Hierin moet worden aangegeven wat de gevolgen zijn van de ontwikkelingen voor het milieu. In het Besluit m.e.r. is aangegeven in welke gevallen er onderzoek gedaan moet worden. Afhankelijk van de grootte van het project zijn er twee mogelijkheden:

  • 1. bij een project dat voorkomt in onderdeel C van de bijlage van het Besluit m.e.r. en boven de daargenoemde drempelwaarden uitkomt, geldt een directe m.e.r.-plicht. In dat geval dient een m.e.r.opgesteld te worden. Dit geldt ook voor een project die onder de drempelwaarden genoemd inonderdeel C blijft, maar boven de drempelwaarden die in onderdeel D gegeven worden ligt en waarvoor een (kaderstellend) bestemmingsplan opgesteld wordt.2. indien er geen directe m.e.r.-plicht geldt, kan er wel een vormvrije m.e.r.-beoordelingsplicht gelden.
  • 2. indien er geen directe m.e.r.-plicht geldt, kan er wel een vormvrije m.e.r.-beoordelingsplicht gelden. Dit geldt voor projecten die in onderdeel D genoemd worden en niet boven de drempelwaarde uitkomen. Hierbij moet worden onderzocht of er sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen. Er gelden geen vormvereisten, maar wel inhoudelijke vereisten: de criteria uit bijlage III van de Europese richtlijn moeten in acht worden genomen. Als de uitkomst is dat het uitgesloten is dat er belangrijke gevolgen voor het milieu zijn, dan dit moet in de toelichting van het bestemmingsplan worden gemotiveerd. Zijn belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu niet uitgesloten, dan geldt een m.e.r.-plicht.

Analyse

Uit toetsen in het Besluit m.e.r. blijkt dat de voorgenomen activiteiten niet zijn opgenomen in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. Er hoeft geen aanvullende beoordeling plaats te vinden of er sprake is van (mogelijke) belangrijke nadelige milieuegevolgen.

De effecten van dit bestemmingsplan zijn zodanig dat geen blijvende nadelige gevolgen zijn te verwachten.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de regels van het bestemmingsplan. De regels vormen samen met de verbeelding het juridische bindende deel van het bestemmingsplan. Zowel de verbeelding als de regels voldoen aan de verplichte landelijke standaarden voor de uitwisseling en vergelijkbaarheid van digitale bestemmingsplannen (IMRO2012 en SVBP2012). Het bestemmingsplan bestaat uit:

  • 1. een verbeelding van het plangebied waarin alle bestemmingen van de gronden worden aangewezen;
  • 2. de regels waarin de bestemmingen worden beschreven en waarbij per bestemming het doel wordt of de doeleinden worden genoemd.

Bij het bestemmingsplan hoort een toelichting. Het bestemmingsplan met de daarbij behorende toelichting wordt langs elektronische weg vastgesteld.

5.2 Bestemmingsregels

Het navolgende stelt de algemeen gehanteerde opbouw van de bestemmingsregels aan de orde. Deze ziet er als volgt uit:

Dit wordt in het navolgende nader toegelicht.

Hoofdstuk 1 - Inleidende regels

Dit onderdeel bestaat uit de begrippen (Begrippen) en de wijze van meten (Wijze van meten). Hierin wordt aangegeven wat in de regels onder bepaalde begrippen moet worden verstaan en hoe moet worden gemeten bij de toepassing van de bouwregels of sommige gebruiksregels van het plan.

Hoofdstuk 2 - Bestemmingsregels

Een bestemming is een omschrijving van aan de grond toegekende functies, zoals wonen, bedrijven, groenvoorzieningen et cetera. De aard van de toegelaten inrichting van de gronden (bouwwerken en werken, geen bouwwerken zijnde) vloeit dan voort uit de toegelaten functies. In de bestemmingsplannen wordt een bestemming onderscheiden. Aan deze bestemming zijn regelingen als de bestemmingsomschrijving, bebouwingsmogelijkheden en gebruiksmogelijkheden gekoppeld.

Voor de voorkomende bestemming hanteert men de indeling volgens de SVBP 2012. Deze volgorde en de naamgeving zijn standaard en dienen in principe te worden gevolgd.

Het bestemmingsplan kent alleen de enkelbestemming 'Gemengd - Besloten veenontginningslandschap'. Deze bestemming is opgenomen in het plan ten behoeve van recreatief verblijf, natuureducatie, (agrarisch) natuurbeheer en natuurontwikkeling en de instandhouding van de sterke gebiedskenmerken van het besloten veenontginningslandschap.

Op de gronden met de bestemming 'Gemengd - Besloten veenontginningslandschap' geldt dat de oppervlakte van de recreatiewoning niet meer bedraagt dan 145% van de bestaande oppervlakte en dat de oppervlakte van het bijbehorende bijgebouw niet meer dan 50 m2 bedraagt. Alle gebouwen dienen te worden gerealiseerd binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak.

Hoofdstuk 3 - Algemene regels

Hieronder zijn begrepen de anti-dubbeltelregel, de algemene bouwregels, de algemene afwijkingsregels, de algemene wijzigingsregels en de overige regels.

Hoofdstuk 4 - Overgangs- en slotregels

In dit hoofdstuk zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

De kosten die gepaard gaan met het plan worden door de initiatiefnemer gedragen. Dit is vastgelegd in een overeenkomst tussen gemeente en initiatiefnemer. In deze overeenkomst is ook geregeld dat de aansprakelijkheid ten opzichte van planschade voor derden aan de initiatiefnemer is overgedragen. Een exploitatieplan is voor dit bestemmingsplan daarom niet nodig.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Overleg ingevolge artikel 3.1.1 Bro

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat een bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een ruimtelijk plan, daarbij overleg pleegt met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van Rijk en provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Artikel 3.1.6 Bro bepaalt daarnaast dat in de toelichting de uitkomsten van dit overleg worden beschreven.

Het voorliggende plan is voorgelegd aan de provincie Overijssel. Zij heeft aangegeven te kunnen instemmen met het plan.

In het kader van de watertoets heeft er een digitale watertoets plaatsgevonden via de website www.dewatertoets.nl. Het waterschap geeft een positief wateradvies. De beantwoording van de vragen heeft er niet toe geleid dat er nader overleg met het waterschap moet worden gevoerd.

Overleg ingevolge artikel 3.8 Wro

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf donderdag 5 december 2019 gedurende zes weken ter inzage gelegen. De laatste dag van de termijn was dinsdag 15 januari 2020. Een ieder kon een zienswijze indienen. Er zijn twee zienswijzen ingediend op 13 januari 2020. Deze zienswijzen zijn daarom ontvankelijk.

Onderstaand zijn de zienswijzen en de beantwoording weergegeven.

Samenvatting zienswijze 1

Het naastgelegen perceel is bij de indiener in gebruik als agrarisch perceel. Zij willen dit gebruik voortzetten en ook het daarvoor gelegen autobedrijf in de toekomst binnen het nu geldende bestemmingsplan uitbreiden. Zij vrezen door het toestaan van de recreatiewoning dat dit gevolgen kan hebben voor het voortbestaan van het autobedrijf. Zij voorzien dat de recreatiewoning voor overlast kan zorgen op het naastgelegen perceel. Zij vragen zich ook af waarom het wijzigen van een stal naar recreatiewoning in het verleden (door de gemeente Avereest) niet was toegestaan en nu wel. Verder vragen zij zich af wat de meerwaarde is om op dit perceel te kunnen overnachten. Ook geven zij aan dat de bebording bij de toegang van het perceel aangeeft dat er geen toegang voor een motorvoertuig, bromfiets of paard is.

Beantwoording zienswijze 1

In hoofdstuk 4 is een beschrijving opgenomen van de wijze waarop de belangen van natuur en milieu, cultuurhistorische, landschappelijke en archeologische waarden, de waterhuishouding en andere waarden bij het plan zijn betrokken. In paragraaf 4.6 staat dat in de nabijheid van het plangebied meerdere bedrijfsbestemmingen aanwezig zijn. Binnen de bestemming 'Bedrijf' (die ook geldt voor het perceel van de indiener) zijn echter bedrijven en instellingen toegestaan zoals vermeld in de categorieën 1 en 2 van de bij de regels behorende Staat van bedrijven. Voor categorie 2 geldt een grootste richtafstand van 30 meter. De afstand van het plangebied tot deze bestemmingen voldoet ruimschoots aan deze te hanteren richtafstand. Ook het naastgelegen agrarische perceel kan nog steeds agrarisch gebruikt worden, dit veranderd niet door dit plan. Het gaat in dit geval om een solitaire recreatiewoning voor maximaal 6 personen. Het perceel wordt landschappelijk ingepast, zodat het zicht vanaf de woningen en bedrijven die aan de Zwolseweg gelegen zijn wordt afgeschermd. De gemeente verwacht hierdoor weinig tot geen overlast. De gemeente wil nu medewerking aan het plan geven, omdat het totstand is gekomen door een samenwerking tussen landschap Overijssel en de initiatiefnemer. Het perceel krijgt hierdoor een toegevoegde waarde voor zijn omgeving. Tegenover het perceel is een ruiterroute gelegen die deel uitmaakt van de grotere ruiterroute. In overleg met het landschap Overijssel zal de bebording rondom het perceel worden aangepast, zodat er wel bestemmingsverkeer en paarden (op de ruiterroute) zijn toegestaan.

Samenvatting zienswijze 2

Deze zienswijze richt zich tegen de ontsluiting van de recreatiewoning. Deze is naast de woning van de indiener gelegen en deze verwacht een grote toename van verkeersbewegingen door het toestaan van dit bestemmingsplan. Hierdoor vrezen zij een afbreuk aan hun woongenot, hun uitzicht en privacy. Zij stellen een alternatieve ontsluiting voor ten noorden van de grote vijver naar de Achterweg in Balkbrug.

Beantwoording zienswijze 2

Naar aanleiding van deze zienswijze heeft er een gesprek ter plaatse plaatsgevonden tussen de indiener van de zienswijze, de initiatiefnemer en een medewerker van de gemeente. Hierbij is alternatieve route bewandeld. Tijdens deze wandeling viel op dat deze weg een stuk langer en minder goed begaanbaar is voor voertuigen. Om dit wel begaanbaar te maken zullen er enkele bomen gekapt moeten worden en zal de weg wellicht verhard moeten worden. De toegangsweg zoals deze nu is aangegeven in het plan is verhard en de kortste aanrijroute. Deze weg wordt nu ook gebruikt voor de toegang tot het terrein door bijvoorbeeld de gebruikers van de visvijver en wandelaars. En is ook altijd gebruikt door de gebruiker van de stal om het vee toe voeren. De indiener laat zijn zienswijze daarom intact. Tijdens het gesprek kwam naar voren dat de indieners vooral vrezen voor veel verkeerstoename door auto's. Zij hebben tijdens het gesprek naar voren gebracht dat als de toegangsroute niet kan worden gewijzigd naar de door hen voorgestelde route, zij graag zouden willen dat er een limiet aan het toegestane aantal auto's op het erf bij de recreatiewoning wordt gesteld.

De gemeente heeft daarom in de gebruiksregels van het bestemmingsplan opgenomen dat er maximaal twee voertuigen met een paardentrailer op het perceel aanwezig mogen zijn. Het parkeren moet op eigen terrein zoals ook het bestemmingsplan staat omschreven. Er mogen geen auto's buiten het terrein geparkeerd worden.

Deze toevoeging leidt er toe dat het bestemmingsplan gewijzigd is vastgesteld.