direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied Hardenberg, herziening regels
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0160.0000BP00266-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Algemeen

De gemeente Hardenberg heeft op 1 oktober 2013 een nieuw bestemmingsplan voor het buitengebied vastgesteld. Het bestemmingsplan is vervolgens gewijzigd vastgesteld op 4 december 2014. Tegen het bestemmingsplan is door enkele personen beroep ingesteld bij de Raad van State. Op 13 mei 2015 heeft de Raad van State uitspraak gedaan in deze beroepszaken. Als gevolg van deze uitspraak is een aanpassing van de planregels noodzakelijk.

Verder zijn er in de afgelopen tijd enkele tekortkomingen in de regels geconstateerd, die moeten worden hersteld. Het gaat daarbij om kleine correcties, waarbij geen sprake is van het (opnieuw) leggen of veranderen van bestemmingen.

1.2 Begrenzing plangebied

Dit bestemmingsplan heeft betrekking op hetzelfde plangebied als het bestemmingsplan Buitengebied Hardenberg. Omdat dit bestemmingsplan alleen betrekking heeft op (een herziening van) de planregels, bestaat de verbeelding uit een contour van het plangebied. Dat houdt in, dat de bestemmingen uit het bestemmingsplan Buitengebied Hardenberg blijven gelden; hierin worden geen wijzigingen aangebracht.

1.3 Leeswijzer

De toelichting is als volgt opgebouwd.

  • In hoofdstuk 2 wordt een beschrijving gegeven van de wijzigingen van de regels waarop dit bestemmingsplan betrekking heeft.
  • In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de manier waarop is omgegaan met inspraak en het wettelijk voorgeschreven overleg over het bestemmingsplan. En ook komt de economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan aan de orde.

Hoofdstuk 2 Overzicht aanpassingen en toelichting

2.1 Overzicht aanpassingen

In dit bestemmingsplan worden alleen aanpassingen opgenomen van de planregels van het bestemmingsplan “Buitengebied Hardenberg” , oorspronkelijk vastgesteld op 1 oktober 2013 en gewijzigd vastgesteld op 2 december 2014. Het gaat om een herziening van onderdelen waarbij geen sprake is van het (opnieuw) leggen of veranderen van bestemmingen.

Inonderstaande tabel worden de wijzigingen opgesomd. In de laatste kolom staat steeds een korte toelichting op de wijziging. In een aantal gevallen wordt voor een meer uitgebreide toelichting verwezen naar paragraaf 2.2.

Artikel   Wijziging   Toelichting  
3.1, onder a; 4.1, onder a; 5.1, onder a; 6.1, onder a; 7.1, onder a; 8.1, onder a;
 
De term “één agrarisch bedrijf” wordt vervangen door “het agrarisch bedrijf”.
Toegevoegd wordt de bepaling dat per bouwvlak slechts 1 agrarisch bedrijf is toegestaan.  
Volgens de huidige redactie mag per bestemming “agrarisch met waarden” (6 verschillende bestemmingen) één agrarisch bedrijf worden uitgeoefend. In werkelijkheid zijn per bestemming meerdere agrarische bedrijven aanwezig. Door de bestemmingsomschrijving aan te passen, wordt de bestaande situatie goed bestemd.  
3.1; 4.1; 5.1; 6.1;7.1; 8.1   Toegevoegd wordt de bepaling dat de gronden tevens bestemd zijn voor hobbymatige agrarische activiteiten.   Met deze toevoeging wordt duidelijk gemaakt dat ook een hobbymatig agrarisch gebruik van voor agrarische doeleinden bestemde gronden is toegestaan. Dit komt veel voor in het buitengebied, vooral rondom de woonbestemmingen.  
4.2.3, onder f   Toegevoegd worden bouwregels voor schuilgelegenheden buiten bouwvlakken.   In het besloten veenontginingslandschap mogen buiten de bouwvlakken schuilgelegenheden voor dieren worden gebouwd. De bijbehorende bouwregels (t.a.v. goothoogte, bouwhoogte en dakhelling) ontbraken echter. Deze worden nu alsnog in de regels opgenomen.  
7.2.2, onder a en 8.2.2, onder a   Aan a wordt toegevoegd dat:
-tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen alleen zijn toegestaan tijdens de periode 1 maart t/m 30 november, voor een maximale duur van 7 maanden;
- de afstand tot aangrenzende woonbestemmingen minimaal 10 m dient te bedragen, voor zover de teeltondersteunende voorziening hoger is dan 1,5 m.  
Deze aanpassing vloeit voort uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 13 mei 2015. Daarin is uitgesproken dat de regeling ten aanzien van teeltondersteunende voorzieningen buiten het bouwvlak in het open veenontginningslandschap onvoldoende is gemotiveerd. Voor een nadere onderbouwing zie par. 2.2.1  
4.2.2, onder a en c; 5.2.2, onder a en c; 6.2.2., onder a en c; 7.2.2, onder a en c; 8.2.2, onder a en c   Aan a wordt toegevoegd “met uitzondering van bouwwerken voor de opslag van mest” .
Bij c wordt de bepaling “foliebassins met bijbehorende omheining” vervangen door “mestbassins, uitsluitend in de vorm van foliebassins met bijbehorende omheining”.  
Hierdoor wordt duidelijker geregeld dat buiten het agrarisch bouwvlak mestopslag alleen mag plaatsvinden in foliebassins.  
8.2.3, onder f   De voorgescherven minimale dakhelling van 18o voor gebouwen ten behoeve ven een composteerbedrijf komt te vervallen.   Het gaat om dermate kleine gebouwen, met een oppervlakte van max. 15 m2, dat vanuit ruimtelijk oogpunt een kap niet vereist is.  
9.5; 10.5; 11.5; 14.5; 15.5   Toegevoegd wordt een afwijkingsbevoegdheid voor het toestaan van bedrijven uit categorie 1 en 2 op locaties waar nu uitsluitend andere bedrijven zijn toegestaan.   Hiermee wordt geregeld dat bij bedrijfsbeëindiging een ander bedrijf uit categorie 1 of 2 kan worden toegestaan. Een binnenplanse afwijkingsprocedure is daarvoor beter geëigend dan een buitenplanse procedure.  
21.3.2 en 22.3.2   Aan de aanhef wordt toegevoegd “danwel het laten vervallen van de eis van een minimale dakhelling” en het bepaalde onder a vervalt.   Hierdoor wordt het mogelijk dat er gebouwen met een plat dak worden gebouwd. Voor een nadere onderbouwing zie par. 2.2.2.  
23 en 24   De opbouw van deze artikelen wordt gewijzigd:
artt. 23.3 en art. 24.3 (specifieke gebruiksregels) worden vernummerd tot 23.4 en 24.4;
artt. 23.4.2 en 24.4.2 worden vernummerd tot 23.3 en 24.3, met als titel “afwijken van de bouwregels”. Aan de bepalingen wordt toegevoegd “danwel het laten vervallen van de eis van een minimale dakhelling”. Het bepaalde onder a vervalt;
artt. 23.4 en 24.4 worden vernummerd tot 23.5 en 24.5.  
Grotendeels is dit een redactionele aanpassing. Verder wordt de mogelijkheid opgenomen om gebouwen met een plat dak te bouwen. Voor een nadere onderbouwing hiervan zie par. 2.2.  
25.1, onder h; 26.1, onder g; 27.1, onder g; 28.1, onder g; 29.1, onder g   Het woordje “bestaande” komt te vervallen.   Hierdoor wordt het mogelijk om nieuwe paden en wegen aan te leggen in de diverse natuurbestemmingen. Daarvoor is wel een omgevingsvergunning nodig, waardoor is gewaarborgd dat er geen aantasting van de natuurwaarden plaats kan vinden.  
30.3.3; 31.3.4; 32.3.4 en 33.3.3   Aan de aanhef wordt toegevoegd “danwel het laten vervallen van de eis van een minimale dakhelling”. Verder wordt in art. 32.2.4 de verwijzing naar artikel 32.2.2 onder m vervangen door de verwijzing naar artikel 32.2.2 onder n.
 
Hierdoor wordt het mogelijk dat er gebouwen met een plat dak worden gebouwd. Voor een nadere onderbouwing zie par. 2.2. 2. De aanpassing van de verwijzing in artikel 32.2.4 is zuiver redactioneel van aard.  
40.2.2, onder i; 41.2.2, onder i; 42.2.2, onder j 43.2.2, onder i en 44.2.2, onderi   Toegevoegd wordt een verwijzing naar het bepaalde onder de voorgaande leden m.b.t. situering, goothoogte, bouwhoogte en dakhelling.   Hierdoor wordt binnen de woonbestemmingen geregeld dat voor bestaande gebouwen met een afwijkende situering, goothoote, bouwhoogte of dakhelling de bestaande maatvoeringen mogen worden gehandhaafd. Door deze wijziging vallen deze gebouwen niet langer onder het overgangsrecht.  
47.3.1, onder a; 48.3.1, onder a; 49.3.1, onder a; 50.3.1, onder a en 51.3.1, onder a   Aan de vergunningplicht voor het ophogen worden de volgende ondergrenzen toegevoegd:
art. 47.3.1, onder a: 100 m2
art. 48.3.1, onder a: 250 m2
art. 49.3.1, onder a: 275 m2
art. 50.3.1, onder a: 500 m2
art.51.3.1., onder a: 2.500 m2  
Het is in de geest van het archeologiebeleid om, net als bij de overige vergunningplichtige werkzaamheden, voor het ophogen van de bodem een ondergrens te stellen. In de bestemmingsplannen en de beheersverordeningen voor de kernen is dit al doorgevoerd.  
59.1.1 aanhef en onder g   Aan de aanhef wordt toegevoegd, dat bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de bouw- en gebruiksregels van het bestemmingsplan
Onder g wordt een afwijkingsbevoegdheid toegevoegd voor de aanleg van ondergrondse nutsvoorzieningen.  
Door de toevoeging aan de aanhef wordt duidelijk gemaakt dat de algemene afwijkingsregels zowel op de bouw- als op de gebruiksregels van het bestemmingsplan betrekking hebben.
Door de toevoeging van sub g wordt het mogelijk om door middel van een binnenplanse afwijking de aanleg van nieuwe ondergrondse nutsvoorzieningen, zoals bijv. gasleidingen toe te staan.  
61.5   Er wordt een extra bepaling opgenomen over parkeren en laden en lossen.   Voor nieuwe bestemmingsplannen geldt de gemeentelijke Bouwverordening niet meer. Er kan dus ook niet meer worden getoetst aan de parkeerregeling uit de Bouwverordening. Om deze reden wordt een regeling in het bestemmingsplan opgenomen. Voor een nadere onderbouwing zie par. 2.2.3.  

2.2 Toelichting aanpassingen

2.2.1 Teeltondersteunende voorzieningen

De Afdeling Bestuursrechtspraak heeft in haar uitspraak van 13 mei 2015 uitgesproken dat de regeling ten aanzien van de plaatsing van teeltondersteunende voorzieningen buiten het bouwvlak in het open veenontginningslandschap onvoldoende is gemotiveerd. Het gaat dan vooral om de onderbouwing van de tijdelijkheid van deze voorzieningen, de toegestane oppervlakte en de afstand tot aangrenzende bestemmingen. De Afdeling heeft aan de gemeenteraad opgedragen om hierover een nieuw, beter gemotiveerd, besluit te nemen.

Formeel gezien heeft de uitspraak alleen betrekking op het open veenontginningslandschap. Maar omdat de kenmerken en ontwikkelingsrichting van het open heideontginningslandschap voor het overgrote deel overeenkomen met het open veenontginningslandschap, wordt dit landschapstype in onderstaande onderbouwing meegenomen.

In het bestemmingsplan Buitengebied wordt onder een teeltondersteunende voorziening verstaan: “een verplaatsbare constructie, overtrokken met transparant materiaal, anders dan glas, voor het kweken of beschermen van gewassen, uitsluitend aanwezig tijdens het teeltseizoen”. Deze definitie sluit goed aan bij de praktijk en behoeft naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak ook geen aanpassing. Wel dient de aanvaardbaarheid van dergelijke voorzieningen extra te worden onderbouwd.

Teeltondersteunende voorzieningen zijn voorzieningen die toegepast worden om de teelt van groente, fruit, bomen of potplanten te bevorderen en te beschermen. Bij teeltondersteunende voorzieningen kan onder andere worden gedacht aan tunnel- en boogkassen, wandelkappen, schaduwhallen, hagelnetten, stellingen en regenkappen.  De diversiteit in de voorzieningen is groot. Omdat het aandeel groente- en fruitteelt in Hardenberg beperkt is, worden teeltondersteunende voorzieningen weinig toegepast. Bij de onderbouwing van de toelaatbaarheid van deze voorzieningen in het buitengebied wordt daarom vooral gebruik gemaakt van ervaringen elders uit het land. Voor het open heide- en veenontginningslandschap spelen de volgende factoren een rol:

  • situering binnen of buiten het bouwvlak;
  • langdurig of tijdelijk aanwezig;
  • de bouwhoogte;
  • de afstand tot aangrenzende bestemmingen.

In het open heide- en veenontginningslandschap wil de gemeente de agrarische sector optimaal faciliteren. Voor de land- en vollegrondstuinbouw wordt daarom ruimte geboden voor de plaatsing van teeltondersteunende voorzieningen, o.a. ter bescherming tegen weersinvloeden, zoals vorst-, regen-, en hagelschade. De telers krijgen daardoor de mogelijkheid om de productieomstandigheden beter te controleren, zodat ze concurrerend kunnen blijven op de markt.

Binnen het bouwvlak zijn teeltondersteunende voorzieningen zonder meer toegestaan, zowel in tijdelijke als permanente vorm. Buiten het bouwvlak zijn dergelijke voorzieningen vanuit ruimtelijk oogpunt alleen tijdelijk toelaatbaar tijdens het teeltseizoen, omdat bij een permanente opstelling de openheid van het landschap wordt aangetast. Wat het teeltseizoen is, hangt af van het type gewas en de weersomstandigheden. In de praktijk beperkt het teeltseizoen zich tot de periode 1 maart t/m 30 november voor een maximale duur van 7 maanden. Om de tijdelijkheid te benadrukken wordt deze termijn aan de regels toegevoegd.

In het open heide- en veenontginningslandschap bedraagt de maximaal toegestane hoogte van andere bouwwerken buiten het bouwvlak 3 m. Dit geldt dus ook voor teeltondersteunende voorzieningen.

Omdat de gemeente in de open heide- en veenontginningen de landbouw optimaal wil faciliteren, wordt geen maximum gesteld aan de oppervlakte van de teeltondersteunende voorzieningen buiten het bouwvlak. Daarbij in acht nemend dat het gaat om tijdelijke voorzieningen, die alleen tijdens het teeltseizoen aanwezig zijn. De maximum hoogte is beperkt tot 3 m, de gevolgen voor de omliggende (woon)bestemmingen zijn beperkt en vooral visueel van aard. Om visuele overlast te beperken wordt als extra voorwaarde opgenomen, dat er geen teeltondersteunende voorzieningen mogen worden opgericht binnen een afstand van 10 m tot woonbestemmingen, voor zover deze hoger zijn dan 1,5 m.

2.2.2 Afwijkende dakhelling

Het bestemmingsplan schrijft voor de bouw van (bedrijfs)gebouwen als regel een minimale dakhelling voor van 18 – 30o . Voor bepaalde bestemmingen is deze eis onnodig beperkend. Het gaat daarbij om de maatschappelijke en recreatieve bestemmingen, waarbinnen al veel gebouwen van een platte afdekking zijn voorzien. In zulke situaties bestaat er vanuit landschappelijk oogpunt geen bezwaar tegen dat ook nieuwe gebouwen, zoals bijvoorbeeld sanitaire voorzieningen, van een platte afdekking worden voorzien. Om dit mogelijk te maken, wordt aan de al bestaande binnenplanse afwijkingsbevoegdheid voor het toestaan van een kleinere dakhelling de mogelijkheid toegevoegd om de eis van een minimale dakhelling geheel te laten vervallen.

2.2.3 Parkeerregels

Op 29 november 2014 is de Reparatiewet BZK 2014 (Stb. 2014-458) van kracht geworden. Dit heeft tot gevolg dat onder andere de regeling aangaande parkeergelegenheid en laad- en los mogelijkheden bij of in gebouwen in de Bouwverordening van de gemeente Hardenberg per 1 juli 2018 in het geheel vervalt. Voor nieuwe bestemmingsplannen en beheersverordeningen die na 28 november 2014 zijn of worden vastgesteld, gelden de stedenbouwkundige bepalingen (waaronder de parkeerregeling) ook niet meer. Dit betekent dat er vanaf die datum in de bestemmingsplannen zelf, voor zover nodig, moet zijn voorzien in parkeerregelingen. In dit verband is er in de overige regels van deze verordening een parkeerregeling opgenomen waardoor de gemeente de mogelijkheid heeft om met name bij verandering van functies binnen een bestemming te toetsen op parkeergelegenheid, zodat er geen problemen ontstaan in de openbare ruimte. Eventueel kan als voorwaarde voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen ook een bijdrage worden gevraagd in een parkeerfonds als niet op eigen erf in de parkeerbehoefte kan worden voorzien.

Hoofdstuk 3 Uitvoerbaarheid

3.1 Inspraak en overleg

3.1.1 Inspraak

Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt

verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid.

In dit geval wordt, gezien het karakter van het bestemmingsplan (geen nieuw beleid), afgezien van het ter inzage leggen van een voorontwerp bestemmingsplan.

3.1.2 Overleg

Het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is als volgt uitgevoerd.

Provincie Overijssel

Het ontwerpbestemmingsplan is aan de provincie Overijssel voorgelegd. Op 3 februari 2016 heeft de provincie laten weten akkoord te gaan met het bestemmingsplan.

Watertoets

Dit bestemmingsplan heeft alleen betrekking op een herziening van de regels van het bestemmingsplan. Er worden geen bestemmingen gewijzigd. Het bestemmingsplan heeft daarom geen negatieve invloed op de waterhuishoudkundige belangen (waterveiligheid, waterkwantiteit en/of waterkwaliteit).

Het ontwerp-bestemmingsplan is toegezonden aan de twee betrokken waterschappen, te weten Vechtstromen en Drents Overijsselse Delta. Van beide waterschappen is geen reactie ontvangen.

3.2 Zienswijzen en vaststelling

Het ontwerp-bestemmingsplan heeft vanaf 23 maart 2016 voor een periode van zes weken voor een ieder ter inzage gelegen. Gedurende de termijn van terinzagelegging is één zienswijze ingekomen. Deze zienswijze heeft niet geleid tot een aanpassing vanhet bestemmingsplan.

Het bestemmingsplan is vastgesteld op 26 september 2016. Bij de vaststelling is een wijziging aangebracht in de bouwregels van de woonbestemmingen (als bedoeld in de artikelen 40 tot en met 44 van de planregels). Deze wijziging heeft betrekking op bestaande gebouwen, met een van de bouwregels afwijkende situering, goothoogte,nokhoogte en/of dakhelling.

3.3 Economische uitvoerbaarheid

Dit bestemmingsplan heeft alleen betrekking op een herziening van de regels van het bestemmingsplan Buitengebied en is grotendeels redactioneel en technisch van aard. De wijzigingen brengen noch voor de inwoners vanhet buitengebied noch voor de gemeente of andere partijen kosten met zich mee. De economische uitvoerbaarheid van het plan is hiermee verzekerd.