direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied Hardenberg, hoek Rheerzerveenseweg-Bosrandweg Rheerzerveen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0160.0000BP00256-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Initiatiefnemers van dit bestemmingsplan zijn voornemens een vrijstaande woning met bijgebouw te realiseren op een onbebouwd perceel op de hoek van de Rheezerveenseweg en de Bosrandweg (naast Rheerzerveenseweg nummer 44) te Rheerzerveen. De buurtschappennota van de gemeente Hardenberg biedt hier kaders voor.

De gemeente Hardenberg heeft de buurtschappennota opgesteld met als doel om binnen de gestelde kaders nieuwbouw op onbebouwde plekken in enkele buurtschappen te stimuleren en daarmee de leefbaarheid van de aangewezen gebieden te vergroten. De nota geeft ruimte om te voldoen aan de lokale vraag.

Het buurtschap Rheezerveen is één van deze aangewezen gebieden. Belangrijke voorwaarde om medewerking te verlenen is een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. De in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling gaat gepaard met een landschappelijk ruimtelijk kwaliteitsplan (hierna te noemen: ruimtelijk kwaliteitsplan). Hiermee wordt het initiatief op een zorgvuldige wijze ingepast in het landschap.

De ontwikkeling van het initiatief op deze locatie is niet in overeenstemming met het vigerende bestemmingsplan, waardoor een bestemmingsplanherziening noodzakelijk is. In voorliggend bestemmingsplan zal worden aangetoond dat de herziening van het bestemmingsplan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

1.2 Ligging van het plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Rheezerveenseweg ongenummerd (hoek Bosrandweg) te Rheezerveen, in het buitengebied van de gemeente Hardenberg. Onderstaande afbeelding geeft de ligging van het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00256-VG01_0001.jpg"
Afbeelding 1.1: Luchtfoto plangebied (Bron: Google Earth)

1.3 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan "Buitengebied Hardenberg, hoek Rheezerveenseweg-Bosrandweg Rheerzerveen” bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (tek. nr. NL.IMRO.0160.0000BP00256) en een renvooi;
  • regels.

Op de verbeelding is de bestemming van het bewuste perceel aangegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

1.4 Huidig planologisch regime

De locatie is gelegen binnen het plangebied van het bestemmingsplan "Buitengebied Hardenberg" van de gemeente Hardenberg. Het bestemmingsplan "Buitengebied Hardenberg" werd op 2 december 2014 vastgesteld door de raad van de gemeente Hardenberg.

Op basis van dit bestemmingplan heeft het plangebied de enkelbestemming ‘Agrarisch met waarden’ en de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 5". Deze gronden zijn bestemd voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf. Op of in deze gronden is het oprichten van een reguliere woning met bijbehorende gebouwen verboden. Zowel binnenplanse als buitenplanse afwijkingsmogelijkheden zijn niet toereikend.

Een bestemmingsplanherziening is derhalve noodzakelijk. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00256-VG01_0002.jpg"
Afbeelding 1.2: Uitsnede verbeelding vigerend bestemmingsplan "Buitengebied Hardenberg"

1.5 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van de landschappelijke kenmerken en huidige situatie in het plangebied gegeven. Hoofdstuk 3 bevat de planbeschrijving. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, provincie en de gemeente Hardenberg beschreven. In hoofdstuk 5 passeren alle relevante milieuthema’s de revue. Hoofdstuk 6 gaat in op de aspecten betreffende flora & fauna, archeologie en de watertoets. In de hoofdstukken 7 en 8 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de economische uitvoerbaarheid van het project. Hoofdstuk 9 gaat in op de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het project.

Hoofdstuk 2 De huidige situatie

2.1 Rheerzerveen

Rheezerveen is een buurtschap in de gemeente Hardenberg. Het buurtschap is centraal gelegen tussen de plaatsen Hardenberg, Dedemsvaart en Ommen (gemeente Ommen). Het grootste deel van de bebouwing is gelegen aan de Rheezerveenseweg. De oorspronkelijke naam van de Rheezerveenseweg was ‘de Ondersloot’. Deze naam is te verklaren doordat dit gebied vanaf het noordelijk gelegen Dedemsvaart ontgonnen werd ten behoeve van brandstof: veen. De Rheezerveenseweg (Ondersloot) lag vanaf Dedemsvaart gezien het meest ‘onderaan’.

Op de historische kaarten (afbeelding 2.1) is te zien dat het voormalige heideontginningslandschap een grote transformatie heeft doorgaan. Het ontoegankelijke gebied werd ontgonnen en rechte wegenstructuren vormden de basis om het landschap te ontginnen en gereed te maken voor landbouw.

De voormalige ‘Ondersloot’, nu Rheezerveenseweg, werd de plek waaraan zich nieuwe erven (bebouwing) vestigden. Rheezerveen telt tegenwoordig circa 600 inwoners.

2.2 Landschappelijke aspecten

Rond 1900 was het plangebied, zuidelijk van de Ondersloot, gelegen in het landschap met de woeste gronden. Het betreft hier de heidevelden, de schrale zandgronden. Het gebied was relatief reliëfrijk. Met hogere (drogere) delen zoals de dekzandkoppen en de lagere, natte delen waaronder de heidevennetjes. Noordelijk van de Rheezerveenseweg liggen de veengronden. Het landschap was van oorsprong meer open dan het heidelandschap.

Het landschap heeft een grote transformatie ondergaan. Het ontoegankelijke gebied werd ontgonnen en rechte wegenstructuren vormden de basis om het landschap te ontginnen en gereed te maken voor landbouw. Ook kent het gebied meer contrasten: bospercelen, openheid van agrarische percelen (weides) en enkele beplante erven.

Zuidelijk ten opzichte van de Rheezerveenseweg (Ondersloot) lagen de erven op zeer verschillende afstanden tot de weg. Dit had te maken met de hogere plekken (dekzandkoppen) waar men zich op vestigde. De erven ten noorden van de Rheezerveenseweg kenden de karakteristiek van het veenontontginningslandschap en ontstonden langs de wijken en sloten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00256-VG01_0003.jpg"

Afbeelding 2.1: Landschappelijke ontwikkeling op historische kaarten (Bron: watwaswaar.nl)

2.3 Het plangebied

2.3.1 Ligging

Het plangebied is gelegen op de hoek van de Rheezerveenseweg-Bosrandweg te Rheezerveen, in het buitengebied van de gemeente Hardenberg. Het perceel is gelegen ten oosten van het perceel Rheezerveenseweg 44. Het plangebied wordt begrensd door de Rheezerveenseweg aan de noordzijde, het perceel Rheezerveenseweg 44 aan de westzijde, agrarisch gebied (grasland) aan de zuidzijde en de Bosrandweg aan de oostzijde.

De ligging van het bewuste plangebied wordt hieronder op luchtfoto’s weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00256-VG01_0004.jpg"
Afbeelding 2.2: Luchtfoto's plangebied (Bron: Google Earth)

2.3.2 Huidige situatie

De omgeving van het plangebied wordt gekarakteriseerd als een ‘besloten heideontginningslandschap’. De bebouwing langs de Rheezerveenseweg, ter hoogte van het plangebied, kent een grote diversiteit aangaande de architectuur, materialisering en oriëntatie op de weg. Karakteristiek zijn de berkenbomen langs de zuidzijde van de Rheezerveenseweg. Aan de noordzijde van de Rheezerveenseweg staan zomereiken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00256-VG01_0005.jpg"
Afbeelding 2.3: Foto Rheerzerveenseweg (linkerzijde plangebied) (Bron: Google Earth)

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00256-VG01_0006.jpg"
Afbeelding 2.4: Foto Rheerzerveenseweg (rechterzijde plangebied) (Bron: Google Earth)

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00256-VG01_0007.jpg"
Afbeelding 2.5: Foto plangebied (kruispunt Rheerzerveenseweg-Bosrandweg) (Bron: Google Earth)

Het plangebied zelf is thans onbebouwd en in gebruik als agrarisch gebied (grasland). Onderstaande straatbeelden geven een goede impressie van de omgeving en het plangebied zelf. De bovenste 2 straatbeelden geven een impressie van de Rheezerveenseweg. Het onderste straatbeeld geeft een impressie van het plangebied.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

In hoofdstuk 2 is al ingegaan op de huidige situatie in plangebied. In dit hoofdstuk wordt op de ontwikkeling zelf ingegaan.

3.1 Inleiding

Zoals al in hoofdstuk 1 aangegeven, vloeit de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling voort uit de beleidsruimte die de beleidsregel ‘Buurtschappennota’ (vastgesteld door het college van B&W d.d. 5 juli 2011, nr. 198292) biedt. Deze beleidsregel bevat normen die burgemeester en wethouders hanteren bij aanvragen om de bouw van een woning in de buurtschap
Schuinesloot, Rheezerveen, Hoogenweg, Radewijk of Ane die niet in overeenstemming zijn met een bestemmingsplan.

Belangrijke voorwaarde om medewerking te verlenen is verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Naast een ‘basisinspanning’ ruimtelijke kwaliteit dient er ook een extra bijdrage te worden geleverd in het kader van de provinciale ‘Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving’. De basisinspanning betreft het landschappelijk inpassen van het nieuwe woonperceel middels het opgestelde ruimtelijk kwaliteitsplan (bijgevoegd in bijlage 1 van deze toelichting).

Op het perceel is beperkt ruimte om extra te investeren in ruimtelijke kwaliteit. Een extra kwaliteitsimpuls wordt geleverd door:

  • een gedeelte van de bomenrij langs de zuidzijde van de Rheezerveenseweg te herstellen. De rijen met eiken en berken zijn karakteristiek voor Rheezerveen. Op een aantal plaatsen langs de weg zijn de bomen verdwenen. Er worden circa 15-20 bomen aangeplant aan beide zijden van de weg, in de berm, op gemeentegrond.. Het gaat om de betula pendula, mt 12/14 en plantafstand circa 8 - 10 meter.
  • te investeren in de erfbeplanting. Er worden inheemse soorten op het perceel geplant, die de kenmerken van het heideontginningslandschap versterken.

3.2 Gewenste ontwikkeling

3.2.1 Uitgangspunten

Belangrijk uitgangspunt voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling is verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Hiertoe worden investeringen in ruimtelijke kwaliteit gedaan. De basisinspanning en de extra impuls in de ruimtelijke kwaliteit, zijn vertaald in een ruimtelijk kwaliteitsplan waarin de investeringen in de ruimtelijke kwaliteit zijn weergegeven.

Voorafgaand aan het maken van het ruimtelijk kwaliteitsplan zijn uitgangspunten voor het ontwerp opgesteld. Deze betreffen vooral het versterken van de ruimtelijke kwaliteiten en het behouden van de bestaande kwaliteiten van het gebied. De uitgangspunten volgen enerzijds vanuit de wensen van de initiatiefnemers, gemeentelijke beleidsstukken, maar ook vanuit het landschap, de lagenbenadering zoals verwoord in de Omgevingsvisie Overijssel 2009 en de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving.

De uitgangspunten die voortvloeien uit de verschillende beleidsstukken en de randvoorwaarden aan beplating, bebouwing en ontsluiting die uit de ruimtelijke analyse van de omgeving van het plangebied naar voren zijn gekomen, zijn verwoord in hoofdstuk 4 van het Ruimtelijk kwaliteitsplan (zie bijlage 1).

3.2.2 Uitwerking
3.2.2.1 Basisinspanning ruimtelijke kwaliteit

Het uiteindelijke plan betreft de realisatie van een nieuw woonerf in een waardevol doorzicht naar het open landschap ten zuiden van de Rheezerveenseweg. Het uitgangspunt vanuit de buurtschappennota is om een onbebouwde ruimte van 70 meter vrij te houden.

Binnen deze afmetingen van de kavel is in het ruimtelijk kwaliteitsplan aansluiting gezocht bij de kenmerken van het heideontginningslandschap.

3.2.2.2 Extra inspanning ruimtelijke kwaliteit

Aangezien in dit project de bouw van een nieuwe woning in het buitengebied mogelijk wordt gemaakt is de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving van toepassing. Dat houdt in dat er, naast de normale landschappelijke inpassing (basisinspanning), extra geïnvesteerd moet worden in ruimtelijke kwaliteit.

Deze extra inspanning wordt voor onderhavige ontwikkeling gezocht in het toepassen van inheemse beplanting die de kenmerken van het heideontginningslandschap versterken. Op deze wijze wordt de rechthoekige verkaveling van de percelen benadrukt. Op het perceel is verder beperkt ruimte om extra te investeren in ruimtelijke kwaliteit. Een extra kwaliteitsimpuls wordt geleverd door:

  • een gedeelte van de bomenrij langs de zuidzijde van de Rheezerveenseweg te herstellen. De rijen met eiken en berken zijn karakteristiek voor Rheezerveen. Op een aantal plaatsen langs de weg zijn de bomen verdwenen. Er worden circa 15-20 bomen aangeplant aan beide zijden van de weg, in de berm, op gemeentegrond.. Het gaat om de betula pendula, mt 12/14 en plantafstand circa 8 - 10 meter.

Ten aanzien van de aanplant en het beheer en onderhoud zijn met de gemeente nadere afspraken gemaakt (zie hiervoor het ruimtelijk kwaliteitsplan).

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00256-VG01_0008.png"
Afbeelding 3.1: Erfinrichtingsplan (Bron: Ruimtelijk kwaliteitsplan Witteveen + Bos)

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00256-VG01_0009.png"
Afbeelding 3.2: Weergave locatie aanplant berken in het kader van een extra investering in ruimtelijke kwaliteit (Bron: Ruimtelijk kwaliteitsplan Witteveen + Bos)

3.3 Verkeer en parkeren

3.3.1 Verkeer

Het nieuwe woonerf zal worden ontsloten via een nieuw aan te leggen in- en uitrit. Er zal een overzichtelijke in- en uitrit worden gerealiseerd. Hiermee ontstaan geen verkeersonveilige situaties.

Gezien het feit dat de Rheezerveenseweg een rustig gelegen weg is met een lage verkeersintensiteit wordt geconcludeerd dat de er vanuit verkeerskundig oogpunt geen bezwaar is tegen de in dit bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling.

3.3.2 Parkeren

Het parkeren ten behoeve van de woning zal plaatsvinden op eigen perceel. Het erf bij de woning biedt hier ruimte voldoende voor. Hierbij zal voldaan worden aan de CROW parkeerkencijfers. Indien uitgegaan wordt van de CROW parkeerkencijfers zal in elk geval ruimte worden geboden aan minimaal twee parkeerplaatsen.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het beleid op diverse niveau’s. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid is in dit bestemmingsplan afgewogen en doorvertaald op de verbeelding en in de regels.

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte in werking getreden. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en heeft de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de Mobiliteits Aanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving vervangen. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan.

Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
  • Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma’s zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.
4.1.1.1 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) opgenomen. De ladder voor duurzame verstedelijking is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt. De ladder geldt bij stedelijke ontwikkelingen zoals bedrijventerreinen, kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen voor onderwijs, zorg, cultuur, bestuur, indoorsport en leisure. In het bestemmingsplan moet een motivatie worden opgenomen of er aan de hand van de duurzaamheidsladder gekeken is of het project past bij de regionale behoefte en of de functies binnenstedelijk kunnen worden gerealiseerd. Het Bro bepaalt dat voor ondermeer bestemmingsplannen de treden van de ladder moeten worden doorlopen.

Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.

De ladder bestaat uit drie treden (de 3 B's):

Trede 1.: Behoefte: voorziet de voorgenomen stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte waarin nog niet elders in de regio is voorzien? Het kan zowel om een kwantitatieve als een kwalitatieve behoefte gaan;

Trede 2.: Binnen- of buitenstedelijk: indien er sprake is van een actuele regionale behoefte, dan moet worden beoordeeld of deze in bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden gerealiseerd, eventueel door benutting van beschikbare gronden, herontwikkeling of transformatie van bestaande locaties;

Trede 3.: Bereikbaarheid met meerdere modaliteiten: indien gekozen moet worden voor een locatie buiten het stedelijke gebied, dan gaat de voorkeur uit naar een plek die (in de toekomst) bereikbaar is via verschillende vervoerswijzen. In een handreiking zijn deze treden als volgt weergegeven:

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00256-VG01_0010.png"
Afbeelding 4.1: Ladder voor duurzame verstedelijking (bron: Ministerie van Infrastructuur en Milieu)

4.1.2 Conclusie toetsing aan het rijksbeleid

Voorliggend initiatief raakt geen rijksbelangen. Wel wordt geconstateerd dat de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling, in combinatie met de basisinspanning en extra impuls in de ruimtelijke kwaliteit, een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit betekent voor zowel het plangebied zelf als de omgeving.

Ladder voor duurzame verstelijking

Toetsing aan de Ladder van duurzame verstelijking levert de volgende resultaten op:

Gelet op het feit dat het plan slechts de realisatie van 1 woning betreft, kan niet gesteld worden dat het plan voorziet in een woningbouwlocatie of een andere stedelijke voorziening als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro (zie hiervoor uitspraak RvSt 11 juni 2014, 201306888/1/R2). De ladder voor duurzame verstedelijking is daarom niet van toepassing.

De beoogde ontwikkeling voldoet, met name vanwege de investeringen in de ruimtelijke kwaliteit, aan de doelstellingen van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

4.2 Provinciaal beleid

Het provinciaal beleid is verwoord in tal van plannen. Het belangrijke plan betreft de Omgevingsvisie Overijssel 2009.

4.2.1 Omgevingsvisie Overijssel 2009

De Omgevingsvisie Overijssel 2009 betreft een integrale visie die het voorheen geldende Streekplan Overijssel 2000+, het Verkeer- en vervoerplan, het Waterhuishoudingsplan en het Milieubeleidsplan samen brengt in één document. Hiermee is de Omgevingsvisie het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. De Omgevingsvisie is op 1 juli 2009 vastgesteld door Provinciale Staten en op 1 september 2009 in werking getreden.

De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele belangrijke beleidskeuzes waarmee de provincie haar ambities wil realiseren zijn:

  • door meer aandacht voor herstructurering wordt ingezet op een breed spectrum aan woon-, werk- en mixmilieu’s; dorpen en steden worden gestimuleerd hun eigen kleur te ontwikkelen;
  • investeren in een hoofdinfrastructuur voor wegverkeer, trein, fiets en waarbij veiligheid en
    doorstroming centraal staan;
  • zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik bij bebouwing door hantering van de zogenaamde ‘SER-ladder’; deze methode gaat ervan uit dat eerst het gebruik van de ruimte wordt geoptimaliseerd, dan de mogelijkheid van meervoudig ruimtegebruik wordt onderzocht en dan pas de mogelijkheid om het ruimtegebruik uit te breiden, wordt bekeken; hierbij is afstemming tussen gemeenten over woningbouwprogramma’s en bedrijfslocaties noodzakelijk;
  • ruimtelijke plannen ontwikkelen aan de hand van gebiedskenmerken en keuzes voor duurzaamheid.
4.2.2 Omgevingsverordening Overijssel 2009

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria.

In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

4.2.3 Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving

Met het vaststellen van de Omgevingsvisie is het eerdere kader van de provincie van Rood- voor-rood, Rood-voor-groen en Nieuwe landgoederen vervallen. Daarvoor in de plaats is de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving geïntroduceerd als nieuw kwaliteitsinstrument. In de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening is ervan uitgegaan dat de uitwerking van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving een eenduidige bundeling bevat van diverse bestaande regelingen als ‘Rood-voor-rood’, ‘Rood-voor-groen’, Vrijkomende Agrarische Bedrijven (VAB-
beleid), landgoederen, etc. Die kunnen daar overigens wel herkenbaar in blijven.

Twee principes uit de Omgevingsvisie Overijssel vormen het vertrekpunt:

  • 1. elke ontwikkeling dient bij te dragen aan een versterking van de ruimtelijke kwaliteit;
  • 2. de ontwikkelingsruimte die men krijgt dient in evenwicht te zijn met investeringen (prestaties) in de ruimtelijke kwaliteit.

Aan de geboden ontwikkelruimte worden dus voorwaarden verbonden om ruimtelijke kwaliteit te handhaven danwel in voorkomende gevallen de gewenste ruimtelijke kwaliteit te kunnen realiseren. Het gaat hierbij in alle gevallen in ieder geval om een goede ruimtelijke inpassing van de ontwikkeling. Op deze manier wordt aantasting van de omgevingskwaliteit en een verlies aan ecologisch en landschappelijk kapitaal als gevolg van de nieuwe ontwikkeling voorkomen danwel in voldoende mate gecompenseerd. Een en ander moet nader worden onderbouwd in een bij het ruimtelijk plan behorende toelichting.

4.2.4 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel 2009

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel 2009 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • 1. generieke beleidskeuzes;
  • 2. ontwikkelperspectieven;
  • 3. gebiedskenmerken.

Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

4.2.4.1 Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase de zogenaamde ‘SER-ladder’ gehanteerd. Deze komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden.

Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Ecologische Hoofdstructuur en verbindingszones etc. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.

4.2.4.2 Ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit
spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids-
en kwaliteitsambities.

De ontwikkelperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.

4.2.4.3 Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en -opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag ‘hoe’ een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

Afbeelding 4.2. geeft dit schematisch weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00256-VG01_0011.png"
Afbeelding 4.2: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel 2009 (Bron: Provincie Overijssel)

4.2.5 Toetsing aan Provinciaal beleid

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de regeling 'Kwaliteitsimpuls Groene omgeving' en de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

4.2.5.1 Kwaliteitsimpuls Groene omgeving

Het basisprincipe als vertrekpunt voor de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving is opgenomen in artikel 2.1.6.1 van de Omgevingsverordening Overijssel:

Bestemmingsplannen voor de groene omgeving kunnen voorzien in nieuwvestiging en grootschalige uitbreidingen van bestaande functies in de groene omgeving, uitsluitend indien hier sociaaleconomische en/of maatschappelijke redenen voor zijn én is aangetoond dat het verlies aan ecologische en/of landschappelijke waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van de ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.

Ruimtelijke kwaliteit is een begrip waarvoor geen scherpe definitie bestaat. Over het algemeen wordt ruimtelijke kwaliteit gedefinieerd als 'het totaal van toekomstwaarden, gebruikswaarden en belevingswaarden'.

  • Gebruikswaarde
    Onder gebruikswaarde verstaan we doelmatigheid en functionele samenhang.
  • Belevingswaarde
    Onder belevingswaarde verstaan we diversiteit, identiteit, schoonheid en ruimtelijke variatie.
  • Toekomstwaarde
    Toekomstwaarde behelst duurzaamheid, aanpasbaarheid en beheerbaarheid.

Van belang is, dat er een balans dient te zijn tussen de geboden ontwikkelingsruimte die gegenereerd wordt en de investering in de ruimtelijke kwaliteit. De basis inspanning is vastgelegd in het ruimtelijk kwaliteitsplan en voorziet in een adequate inpassing van het
erf in het omliggende landschap. Het landschap en de omgeving zijn leidend geweest bij het opstellen van het ruimtelijk kwaliteitsplan. Het ruimtelijk kwaliteitsplan heeft tot doel het streekeigen karakter van het landschap te behouden en waar nodig te versterken.

De bebouwing wordt aansluitend gerealiseerd op het bestaande bebouwingslint langs de Rheezerveenseweg. Ruimtelijke kwaliteit betreft niet enkel de toevoeging van bijvoorbeeld nieuwe natuur of het creëren van waardevolle open plekken. Ruimtelijke kwaliteit wordt ook gegenereerd door het op een goede wijze onderhouden en benutten van de mogelijkheden die het buitengebied biedt.

Door het geheel op deze wijze in te passen in het landschap en extra (kwaliteits)investeringen te doen wordt een goede balans gevonden in de investering in de ruimtelijke kwaliteit en de nieuw geboden ontwikkelingsruimte.

Zoals ook uit de volgende paragrafen zal blijken, past de ruimtelijke ontwikkeling in het ontwikkelingsperspectief ter plekke en wordt het plan volgens de 'Catalogus Gebiedskenmerken' uitgevoerd. Hiermee wordt voldaan aan de wens van de provincie Overijssel met betrekking tot de impuls aan de groene omgeving.

4.2.5.2 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. Ook wordt in deze fase de zogenaamde 'SER-ladder' gehanteerd.

Bij de afwegingen in de eerste fase “generieke beleidskeuzes” wordt het volgende opgemerkt. Voor woningbouw, bedrijfslocaties en voorzieningen in zowel de groene als stedelijke omgeving wordt de SER-ladder gehanteerd. Dit betekent dat eerst bestaande bebouwing en herstructureringslocaties moeten worden benut, alvorens uitbreiding kan plaatsvinden. Het uitgangspunt van de Omgevingsverordening en Omgevingsvisie is dat woningbouw zich primair moet ontwikkelen in bebouwd gebied. De Omgevingsverordening definieert 'bestaand bebouwd gebied' als:

de gronden die benut kunnen worden voor stedelijke functies op grond van geldende bestemmingsplannen en op grond van voorontwerp-bestemmingsplannen voor zover de provinciale diensten daarover schriftelijk een positief advies hebben uitgebracht in het kader van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro.

Betreffend plangebied is gelegen in de groene omgeving. In beginsel is de toevoeging van een woonfunctie hier niet mogelijk. Met de regeling 'Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving' wil de provincie ontwikkelingen in de Groene omgeving samen laten gaan met een impuls in kwaliteit. Aan de geboden ontwikkelruimte worden voorwaarden verbonden om ruimtelijke kwaliteit te handhaven danwel in voorkomende gevallen de gewenste ruimtelijke kwaliteit te kunnen realiseren. Van belang is, dat er een balans dient te zijn tussen de geboden ontwikkelingsruimte die gegenereerd wordt en de investering in de ruimtelijke kwaliteit.

Door het geheel op deze wijze in te passen in het landschap en extra (kwaliteits)investeringen te doen wordt een goede balans gevonden in de investering in de ruimtelijke kwaliteit en de nieuw geboden ontwikkelingsruimte. Derhalve kan gesteld worden dat er sprake is van een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit: het leggen van nieuwe verbindingen tussen bestaande gebiedskwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen waarbij bestaande kwaliteiten worden benut en waar mogelijk nieuwe kwaliteiten worden toegevoegd.

Krachtens de Omgevingsverordening moet in het kader van de toelichting op het bestemmingsplan gemotiveerd dat de nieuwe ontwikkeling past binnen het ontwikkelingsperspectief dat in de Omgevingsvisie Overijssel voor het gebied is neergelegd. Hieronder wordt onder het kopje 'ontwikkelingsperspectief' uitgebreid op dit aspect ingegaan. Kortheidshalve wordt hiernaar verwezen. Op deze plaats wordt geconcludeerd dat het vermelde ontwikkelingsperspectief zich niet tegen de voorgenomen ontwikkeling verzet.

Ontwikkelingsperspectieven

Het plangebied kent op basis van de ontwikkelingsperspectievenkaart van de provincie Overijssel het ontwikkelingsperspectief 'buitengebied accent productie' met de aanduiding 'schoonheid van de moderne landbouw'. In afbeelding 4.3. is een uitsnede van de perspectievenkaart behorende bij de Omgevingsvisie opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00256-VG01_0012.jpg"

Afbeelding 4.3: Uitsnede ontwikkelperspectievenkaart Omgevingsvisie Overijssel 2009 (Bron: Provincie Overijssel)

'Buitengebied accent productie'

Het plangebied behoort tot het ontwikkelingsperspectief 'buitengebied accent productie' met de aanduiding 'schoonheid van de moderne landbouw'. Deze gebieden zijn primair gebieden voor de landbouw die bijdragen aan de kwaliteit van de open cultuurlandschappen. Het omvat de gebieden waar het ruimtelijk raamwerk van lanen, waterlopen, bebouwingslinten en bosstroken optimaal in harmonie is met de schaalvergroting van de landbouw. De beleidsambitie is gericht op het behoud van de herkenbaarheid van deze verschillende landschappen ten opzichte van elkaar en het accentueren van de verschillen en contrasten binnen deze landschappen.

Daarnaast geldt voor het plangebied tevens de aanduiding "Kansrijk zoekgebied windenergie".

Toetsing van het initiatief aan de “Ontwikkelingsperspectieven”

Het karakter van het gebied met een menging van meerdere functies, waarbij de functie 'agrarisch' niet de hoofdfunctie is, maakt dat een nuancering ter zake van de begrenzing van het ontwikkelingsperspectief noodzakelijk is. Het omliggende gebied wordt gekenmerkt door lintbebouwing waarin de functie ‘wonen’ de hoofdfunctie is.

Gesteld kan worden dat de nieuwe functie ‘wonen’ naadloos aansluit bij de omliggende functionele structuur.

Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en -opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen.

De “Natuurlijke laag”

Overijssel bestaat uit een rijk en gevarieerd spectrum aan natuurlijke landschappen. Deze vormen de basis voor het gehele grondgebied van Overijssel. Het beter afstemmen van ruimtelijke ontwikkelingen op de natuurlijke laag kan ervoor zorgen dat de natuurlijke kwaliteiten van de provincie weer mede beeldbepalend worden. De locatie is op de gebiedskenmerkenkaart ‘de natuurlijke laag’ aangeduid met het gebiedstype
“Hoogveengebieden (in cultuur gebracht)”. In afbeelding 4.4. is dat aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00256-VG01_0013.jpg"

Afbeelding 4.4: De natuurlijke laag: Hoogveengebieden (in cultuur gebracht) (Bron: Provincie Overijssel)

“Hoogveengebieden (in cultuur gebracht)”

Op waterhuishoudkundig geïsoleerde plekken (waar het regenwater wordt vastgehouden) ontwikkelde zich in het zandgebied op kleine en grote schaal hoogveen; onder invloed van regenwater ontstonden veenmoerassen. Deze groeiden als een dikke spons van veenmossen steeds verder omhoog, los van het grondwater. De extreme zure en voedselarme omstandigheden leidden tot natte, slecht toegankelijke moerasgebieden, waar vrijwel geen boom kon groeien. De hoogveenrestanten worden gekenmerkt door een hoge waterkwaliteit, een hoge waterstand en een hoge natuurkwaliteit. Lokaal is sprake van “levend hoogveen” (veenaangroei).

De ambitie is de hoogveenrestanten in stand te houden en op een aantal plekken het hoogveen opnieuw tot groei te brengen. Het open natte karakter is hierbij een belangrijke kwaliteit. De inzet is op de randen tussen de hoogveenrestanten en de hoogveenontginningsgebieden landschappelijk leesbaar te maken als ontgonnen deel van het oorspronkelijk veenlandschap. Zo ontstaat een samenhangend en leesbaar landschap in de hoogveengebieden en een overgang naar heide en schaalgraslanden eromheen.

Toetsing van het initiatief aan de “Natuurlijke laag”

Middels een ruimtelijk kwaliteitsplan wordt de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkelingen op een landschappelijk verantwoorde wijze ingepast in het landschap. Hiermee sluit het toekomstige woonperceel goed aan bij de gebiedskenmerken van omliggend landschap en wordt het initiatief op een passende wijze ingepast in het landschap.

De “Laag van het agrarisch cultuurlandschap”

In het agrarisch cultuurlandschap gaat het er altijd om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Hierbij hebben nooit ideeën over schoonheid een rol gespeeld. Wel zijn we ze in de loop van de tijd gaan waarderen om hun ruimtelijke kwaliteiten. Vooral herkenbaarheid, contrast en afwisseling worden gewaardeerd. De ambitie is gericht op het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen door óf versterking óf behoud óf ontwikkeling of een combinatie hiervan.

De locatie is op de gebiedskenmerkenkaart de “Laag van het agrarisch cultuurlandschap” aangeduid met het gebiedstype “Veenkoloniaal landschap”. In afbeelding 4.5. is dat aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00256-VG01_0014.jpg"

Afbeelding 4.5: De laag van het agrarisch cultuurlandschap: Veenkoloniaal landschap (Bron: Provincie Overijssel)

“Veenkoloniaal landschap”

Kenmerkend voor het veenkoloniaal landschap zijn de grootschalige open landschappen met een lineaire bebouwings-, verkavelings- en ontwateringsstructuur die zijn ontstaan door grootschalige ontginning van de hoogveengebieden. Het Overijssels veenkoloniaal landschap is deel van een groter geheel dat zich uitstrekt over Groningen en Drenthe. Het is gevormd door ontginners en boeren uit met name het noorden. Typische Groningse boerderijen staan hier doorgaans naast de Overijsselse boerderijen.

De ambitie is gericht op de versterking van de aantrekkelijkheid, de leefbaarheid en de kwaliteit van dit landschap. Het gaat dan met name om de grote maat en de vergezichten. De norm is een beschermende bestemmingsregeling gericht op instandhouding van de grote open ruimtes, de vergezichten en het contrast tussen deze ruimtes en bestaande verdichte zones. Als ontwikkelingen plaatsvinden in het veenkoloniaal landschap dan dragen deze bij aan het behoud en de versterking van bijzondere architectuur, de linten in het landschap en de open ruimtes.

Toetsing van het initiatief aan de “Laag van het agrarisch cultuurlandschap”

In het inrichtingsplan is weergegeven dat de nieuwe bebouwing op een zorgvuldige wijze in het landschap wordt ingepast. De voor gebied kenmerkende landschapselementen waren hierbij leidend en bij de inpassing is ingestoken op een versterking van de voorkomende waarden. De aanleg van nieuwe streekeigen beplanting zorgt voor behoud en versterking van de lineaire lijnen in het veenkoloniaal landschap. De keuze van het materiaal zal worden afgestemd op de landschappelijke kenmerken en bebouwingskenmerken in de directe omgeving.

De “Stedelijke laag”

De locatie heeft op de gebiedskenmerkenkaart ‘de stedelijke laag’ geen bijzondere eigenschappen. Deze gebiedskenmerken kunnen derhalve feitelijk buiten beschouwing worden gelaten.

De “Lust en Leisurelaag”

Met de natuurlijke laag, de laag van het agrarische cultuurlandschap en de stedelijke laag is het spectrum van de ruimtelijke kwaliteit nog niet compleet. De lust & leisurelaag is het domein van de belevenis, de betekenis en identiteit. Het voegt kenmerken toe als landgoederen, recreatieparken, recreatieve routes maar benut ook vooral de kwaliteit van de andere drie lagen.

De locatie is op de gebiedskenmerkenkaart de “lust- en leisurelaag” aangeduid met “donkerte” In afbeelding 4.6. is dat aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00256-VG01_0015.jpg"

Afbeelding 4.6: Lust- en Leisurelaag: Donkerte (Bron: Provincie Overijssel)

“Donkerte” 

Lichte gebieden geven een beeld van economische dynamiek; zoals de steden en dorpen, de snelwegen, de kassengebieden, attractieparken en grote bedrijventerreinen. De donkere gebieden geven daarentegen een indicatie van het rustige buitengebied van Overijssel. Het zijn relatief luwe en dunbevolkte gebieden met een lage gebruiksdruk. De ambitie is gericht op het koesteren van donkerte als kwaliteit. Het streven is gericht op het handhaven van de donkerte en, waar mogelijk, de gebieden bij ontwikkelingen nog donkerder te maken.

De richting van de sturing is gericht op het minimaal toelaten van kunstlicht. Het vereist het selectief inzetten en ‘richten’ van kunstlicht en het vermijden van onnodig kunstlicht bij ontwikkelingen. De kansen hiervoor doen zich met name voor bij ontwikkelingen die een grote invloed hebben op het aspect donkerte, zoals grotere woon- en werklocaties en wegen. Ook de projectering van passages van auto(snel)wegen en regionale wegen speelt daarbij een grote rol vanwege het feit dat op- en afritten veelal leiden tot stedelijke ontwikkelingen.

Toetsing van het initiatief aan het de “Lust- en leisurelaag”

De toevoeging van een nieuwe woonfunctie en daarmee de toevoeging van extra kunstlicht is relatief beperkt. De nieuwe woonfunctie sluit aan bij de lintbebouwing van Rheezerveen, waar al sprake is van lichtuitstraling. Gezien deze omliggende functies en het gegeven dat de uitstraling van kunstlicht in de avonduren zeer beperkt zal zijn, is het effect op de lust- en leisurelaag “donkerte” beperkt.

Dit brengt met zich mee dat de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling voldoet aan de “lust en leisurelaag”.

4.2.6 Conclusie toetsing aan het provinciaal beleid

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel 2009 en Omgevingsverordening verankerde ruimtelijk beleid.

4.3 Gemeentelijk beleid

Het gemeentelijk beleid is verwoord in tal van plannen. Hieronder zullen de belangrijkste gemeentelijke beleidsstukken worden behandeld en getoetst.

4.3.1 Visienota Buitengebied gemeente Hardenberg
4.3.1.1 Inleiding

De gemeente Hardenberg heeft de hoofdlijnen van het nieuwe ruimtelijke beleid voor het totale buitengebied van de gemeente Hardenberg geformuleerd in de 'Visienota Buitengebied Gemeente Hardenberg'. De nota richt zich vooral op de realisatie van ruimtelijke kwaliteiten in het buitengebied. De ruimtelijke visie zoals vastgelegd in de visienota moet de basis gaan vormen voor een nieuw bestemmingsplan voor het buitengebied in de gemeente Hardenberg. De hoofddoelen van het ruimtelijk beleid zoals verwoord in de 'Visienota Buitengebied' zijn:

  • Op een duurzame en efficiënte wijze ruimte scheppen voor de verschillende ruimtevragende functies;
  • Het vergroten van de leefbaarheid van het platteland;
  • Het vergroten van de ruimtelijke kwaliteit.

Deze hoofddoelen zijn in de visienota als volgt vertaald:

  • 1. een thematische benadering van het buitengebied (8 thema’s);
  • 2. een gebiedsgerichte benadering van het buitengebied;
  • 3. uitgangspunt hierbij: de landschapstypen en de visuele landschapskenmerken;
  • 4. een ontwikkelingsgerichte wijze van bestemmen.

De keuze voor een gebiedsgerichte benadering houdt verband met het feit dat het buitengebied van Hardenberg geen gebied is met een uniform karakter. De gebiedsgerichte benadering maakt het mogelijk om per gebied te kijken welke kwaliteiten minimaal moeten worden behouden en zo mogelijk versterkt. Per gebied zijn er ook verschillende ontwikkelingsmogelijkheden, die het best bijdragen aan de gebiedskwaliteiten.

Bij de gebiedsindeling wordt uitgegaan van de huidige landschapskenmerken. Deze keuze is onder andere gebaseerd op de nota ruimte, waarin wordt aangegeven dat de kwaliteit van het landschap een volwaardige plaats verdient bij ruimtelijke afwegingen. Het gaat daarbij om algemene landschappelijke, natuurlijke, culturele en cultuurhistorische waarden.

Ook de keuze voor een ontwikkelingsgerichte wijze van bestemmen is gebaseerd op de nota ruimte, waarin het accent in de ruimtelijke ordening is verschoven van ‘ordening’ naar ‘ontwikkeling’. Voor de gemeente houdt dat in, dat zij een andere rol in de ruimtelijke ordening zal gaan vervullen: minder toetsend achteraf en meer richtinggevend vooraf, gericht op de realisatie van ruimtelijke kwaliteit. De gemeente schept in haar ruimtelijke plannen de kaders/randvoorwaarden waarbinnen ontwikkelingen kunnen plaatsvinden.

4.3.1.2 Deelgebied 3

Deelgebied 3 behelst het gebied Dedemsvaart-Zuid, Colenbranderbos, Slagharen-Oost/West, De Krim en Bergentheim-Zuid. Het landschapstype is een veenontginningslandschap met veel openheid/regelmatigheid, vlakke ligging, openstrekkende strokenverkaveling, herkenbare wijkenstructuur en bebouwing langs de ontginningsassen. Het gebied is nu vooral bedoeld voor de landbouw en als foerageergebied voor vogels. De ontwikkelingsrichting is met name gericht op ontwikkeling van de landbouw. Rond de N34 en N343 is er ruimte voor de ontwikkeling van een economische zone.

In afbeelding 4.7 is een uitsnede van de kaart behorende bij de "Visie Buitengebied" opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00256-VG01_0016.jpg"

Afbeelding 4.7: Ligging plangebied in deelgebied 3 van de Visienota Buitengebied (Bron: Gemeente Hardenberg)

4.3.1.3 Toetsing

Zoals hiervoor beschreven richt de ontwikkelingsrichting in dit deelgebied zich vooral op de ontwikkeling van de landbouw. Het karakter van de omgeving van het plan gebied met menging van meerdere functies, waarbij de functie 'agrarisch' niet de hoofdfunctie is, maakt een nuancering ter zake van deze ontwikkelingsrichting noodzakelijk.

De omgeving van het plangebied wordt gekenmerkt door meerdere functies, waarvan lintbebouwing in de vorm van woningen langs de Rheezerveenseweg de hoofdfunctie is in dit gebied. De ontwikkeling van de landbouw langs de Rheezerveenseweg is, door de aanwezigheid van lintbebouwing, niet mogelijk.

De in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling betreft de realisatie van een woning
op grond van de gemeentelijke buurtschappennota. Deze ontwikkeling gaat gepaard met forse investeringen in de ruimtelijke kwaliteit. Kortheidshalve wordt hiervoor verwezen naar hoofdstuk 3, waarin het gewenste plan inclusief de investeringen in de ruimtelijke kwaliteit beschreven worden. In dit bestemmingsplan zal worden aangetoond dat de uitbreiding geen belemmeringen met zich meebrengt ten aanzien van nabijgelegen functies.

4.3.2 Toekomstvisie Hardenberg 2004-2019
4.3.2.1 Inleiding

De toekomstvisie voor de gemeente Hardenberg is vastgesteld door de gemeenteraad van Hardenberg op 27 mei 2004. Dit plan kent drie doelstellingen:

  • 1. samenhang in diverse gemeentelijke beleidsvelden ondersteunen;
  • 2. een helder profiel naar buiten toe creëren;
  • 3. strategische politieke keuzes maken.

De toekomstvisie is opgebouwd uit zeven programmalijnen waarin de doelstellingen, werkwijze en de rol van de gemeente zijn uitgewerkt. In het kader van dit bestemmingsplan zijn de programmalijnen ‘Voorzieningen’, ‘Wonen’, en ‘De Groene ruimte’ van belang.

4.3.2.2 Programmalijn 1: Voorzieningen

Voorzieningen zijn belangrijk voor de inwoners. Voorzieningen leveren een bijdrage aan het met plezier wonen, werken en recreëren. Voorzieningen zijn zaken als een school, een dorpshuis, een theater en een ziekenhuis. Maar ook een voetbalvereniging, de harmonie en een kinderboerderij.

Doelstelling:

  • Bieden van een ontmoetingsplek en versterken sociale cohesie.
  • Zorg voor kwetsbare groepen en onderlinge hulp.
  • Verbeteren kwaliteit van onderwijs en zorg.
  • Verbeteren woon- en ondernemersklimaat.
  • Binden van jongeren aan de gemeente Hardenberg.

Voorzieningen ontstaan vanuit een behoefte vanuit de bevolking (particulier initiatief), maar soms kan de gemeentelijke overheid een algemeen, publiek belang hebben om een voorziening te ondersteunen of te behouden. In de ‘Toekomstvisie 2004 -2019’ is gebruik gemaakt van een gelaagd model, om zoveel mogelijk recht te doen aan alle doelstellingen. Per laag spelen andere doelstellingen en is het publieke belang van een voorziening en daarmee de inspanning van de gemeente verschillend. In het gelaagde model worden kleine kernen, grote kernen en twee centrale kernen onderscheiden. Rheezerveen wordt als een kleine kern aangemerkt.

Kleine kernen

In de gemeente Hardenberg kennen en helpen mensen elkaar. Een ontmoetingsplek, die op vele manieren gebruikt kan worden, ondersteunt de sociale vitaliteit en de onderlinge hulp het best. Het zijn de mensen die de identiteit van een kern maken en dragen. Het gaat om dorpshuizen in de kleine kernen, maar ook een buurthuis in de kern Hardenberg of een trapveldje in Rheezerveen. Een ontmoetingsplek is de ondergrens voor het voorzieningenniveau in kleine kernen. Actieve inwoners en een stimulerend Plaatselijk Belang zijn van onschatbare waarde. De liefde en betrokkenheid bij de eigen kern en eigen ontmoetingsplek is de beste drager om deze voorzieningen in stand te houden.

4.3.2.3 Programmalijn 2: Wonen

De mensen waarderen de leefbare woonomgeving van de gemeente Hardenberg. Om vitale kernen te houden, is het nodig dat alle leeftijdsgroepen kunnen blijven wonen. Vanwege demografische ontwikkelingen (kleinere huishoudens, vergrijzing) moet er anders gebouwd worden. Daarnaast zijn extra starterswoningen nodig om jongeren te binden. De gemeente wil naar behoefte via het duurste segment mensen met hoge inkomens aan de gemeente Hardenberg binden, aangezien het gemiddeld gezinsinkomen hier lager is dan het landelijke en provinciale gemiddelde.

Doelstelling:

  • Bouwen op basis van behoefte inwoners;
  • Bouwen voor starters en senioren.
4.3.2.4 Programmalijn 6: De Groene ruimte

De functie van het buitengebied verandert. Was het voorheen vooral agrarische ruimte waarbij de agrariërs zowel voor de exploitatie als het onderhoud zorgden, nu is het veel meer een collectief goed geworden. Deze verandering heeft te maken met de teruglopende rol van de landbouw, maar ook met andere behoeftes van mensen. Inwoners, bezoekers en toeristen zijn graag in de groene ruimte. De open ruimte wordt steeds meer een belevingsruimte. De landbouw zal een belangrijke functie blijven behouden in het buitengebied, maar zal niet meer de enige en primaire functie zijn.

De gemeente wil de kwaliteit van deze openbare groene ruimte behouden en verbeteren. Degroene ruimte is het kapitaal van onze gemeente, een schaars goed. Het publieke karakter bestaat voor de inwoners van de gemeente Hardenberg die de rust en ruimte van de woonomgeving hoog waarderen. Het publieke karakter gaat ook over het toerisme, het is een vestigingsfactor voor bedrijvigheid en een drager van de biodiversiteit. De kwaliteit van de groene ruimte van Hardenberg is van groot belang voor het woon- en ondernemersklimaat.

Doelstelling:

  • het behouden en verbeteren kwaliteit groene ruimte.
4.3.2.5 Toetsing

De realisatie van de woning op de gewenste locatie draagt bij aan behoud van een vitale kern waar alle leeftijdsgroepen kunnen blijven wonen. Hierbij wordt voldaan aan de lokale vraag om in Rheezerveen te blijven wonen. Hierbij is ruimschoots aandacht voor de architectuur van de woning. Tevens draagt de toevoeging van een woning bij aan het draagvlak van voorzieningen. Door de aanplant van 15-20 berken langs de Rheerzerveenseweg wordt tevens een bijdrage geleverd aan de versterking van de landschappelijke kwaliteit van de omgeving. Tot slot draagt het initiatief bij aan een versterking van de vitaliteit van het buitengebied c.q. ‘groene ruimte’.

4.3.3 Buurtschappennota
4.3.3.1 Inleiding

De Buurtschappennota geeft een visie op bouwmogelijkheden in Schuinesloot (inclusief De Belt), Rheezerveen, Hoogenweg, Radewijk en Ane. Deze visie is gewenst omdat de gemeenteraad in april 2009 heeft gevraagd om onderzoek te doen naar mogelijkheden voor woningbouw in deze vijf buurtschappen om zo te kunnen voldoen aan de aanhoudende lokale vraag.

4.3.3.2 Ruimtelijke kwaliteit

De vijf buurtschappen bezitten elk afzonderlijke kenmerken, kwaliteiten en identiteiten. Deze komen voort uit de ontstaansgeschiedenis van de oorspronkelijke nederzettingen. De ruimtelijke kwaliteiten bepalen hoe in dit verband met buurtschappen moet worden omgegaan. Verbetering van ruimtelijke kwaliteit is het criterium, om eventuele bebouwing wel of juist niet toe te staan.

Ontwikkelingruimte en kwaliteitsprestaties moeten in evenwicht zijn. De balans tussen geboden ontwikkelingruimte en ruimtelijke kwaliteitsprestaties moet blijken uit de ruimtelijke onderbouwing van een ruimtelijk plan. Concreet betekent dit dat een landschapsinpassingsplan met beplantingsplan moet worden opgesteld voor het gehele perceel.

Omdat door een bestemmingsplanherziening de bouw van een nieuwe woning in het buitengebied mogelijk wordt gemaakt, is ook de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving van toepassing. Dat houdt in dat er, naast de normale landschappelijke inpassing, extra geïnvesteerd moet worden in ruimtelijke kwaliteit.

4.3.3.3 Rheezerveen

Het buurtschap Rheezerveen kenmerkt zich als weglint. Het belangrijkste kenmerk van lintbebouwing is de informele bebouwingsstructuur die gericht is op de ontginningsas, de variatie in bebouwing en de doorzichten naar achterliggend landelijk gebied. Het betreft een weglint dat aan de zuidzijde gelegen is in het veldontginningslandschap. De kavelstructuur in deze landschappen wordt onder andere bepaald door gemiddelde afstanden van 70 meter tussen de verkavelingslagen. De structuur van dit weglint heeft dan ook kenmerken van een veenkoloniaal lint.

In de nota wordt onderscheid gemaakt in bouwlocaties in ruimtes smaller dan 70 meter en breder dan 70 meter. In het geval van het plangebied is er sprake van een doorzicht dat breder is dan 70 meter. In dat geval gelden de volgende voorwaarden:

  • De bredere doorzichten mogen worden opgevuld (bebouwd), mits er maar meer dan 70 meter onbebouwd landelijk gebied resteert. Er blijft dan immers nog steeds een waardevol doorzicht van 70 meter bestaan.
  • Een bouwperceel moet minimaal 20 meter breed zijn om voor bebouwing in aanmerking te kunnen komen;
  • De zijdelingse perceels afstand bedraagt minimaal 5 meter. De voorgevelrooilijn wordt nader bepaald;
  • Percelen aan zijwegen van een weglint komen niet in aanmerking voor bebouwing, om het begin van kernvorming te voorkomen.
4.3.3.4 Toetsing

Het ontwerp zoals verwoord in het ruimtelijk kwaliteitsplan (bijgevoegd in bijlage 1 van deze plantoelichting) voorziet in de realisatie van een nieuw erf en blijft een waardevol doorzicht naar het open landschap ten zuiden van de Rheezerveenseweg behouden. Op navolgende afbeelding is dit weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00256-VG01_0017.png"
Afbeelding 4.8: Weergave uitgangspunten inrichtingsplan (Bron: Ruimtelijk kwaliteitsplan Witteveen + Bos)

4.3.4 Landschap Identiteit Kaart (LIK)
4.3.4.1 Inleiding

De gemeente heeft voor het gebied een Landschap-Identiteit-Kaart (LIK) gemaakt. In de LIK wordt de identiteit van het gebied bepaald zoals de specifieke kenmerken en kwaliteiten. Op deze wijze wil de gemeente de ruimtelijke kwaliteit van het gebied versterken.

4.3.4.2 Kenmerken

Enkele kenmerken van het besloten heideontginningslandschap zijn:

  • Rechthoekige verkaveling: kleinschaliger dan veenkoloniaal landschap, vanaf ontginningsassen;
  • Strak, rechtlijnig wegenpatroon;
  • Beplantingspatronen o.a. Klimbergbos, verspreide bossen heideterreintjes, naald- en loofbos, berk als typerende boomsoort;
  • Rechthoekige erven met kopgevel naar weg;
  • Verspreidde ligging erven;
  • Erven met erfbeplanting;
  • Halfopen tot besloten landschap;
  • Kleinschalig gebied.

Als kans voor het gebied wordt de landschappelijke inpassing van bestaande en nieuwe bebouwing aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00256-VG01_0018.jpg"

Afbeelding 4.9: Fotoblad heideontginningslandschap (Bron: Gemeente Hardenberg)

4.3.4.3 Toetsing

Het nieuwe erf zoals vertaald in het ruimtelijk kwaliteitsplan (zie ook hoofdstuk 3, Planbeschrijving) voorziet in de realisatie van een nieuw erf en in het behoud van een waardevol doorzicht naar het open landschap ten zuiden van de Rheezerveenseweg. Het erf wordt ingepast in het landschap door middel van inheemse beplanting. Op deze wijze sluit de erfinrichting aan op de kenmerken van het landschap zoals genoemd in het gemeentelijke beleidsdocument LIK.

4.3.5 Welstandsnota
4.3.5.1 Inleiding

De gemeenteraad van Hardenberg heeft bij besluit van 3 december 2013 de nieuwe welstandsnota voor het buitengebied vastgesteld. De 'Welstandsnota Buitengebied' heeft betrekking op het buitengebied van de gemeente Hardenberg.

In de welstandsnota is de omgeving van het plangebied aangemerkt als "Heide-ontginningen" met de nadere aanduiding "besloten". De Rheerzerveenseweg is aangeduid als 'bebouwingsstructuur'.

Hiervoor geldt een 'algemeen' welstandsniveua (niveau 1).

4.3.5.2 Waardering

In de welstandsnota worden de volgende waarden aan het besloten heideontginningslandschap in het algemeen, en aan de bebouwingstructuren in het bijzonder, toegekend:

Besloten heideontginningslandschap

  • Besloten erven, volumes gaan op in groene mantel;
  • Zeer eenvoudige bebouwing met zadelkap;
  • Nokrichting haaks of evenwijdig aan de weg;
  • Zeer eenvoudige detaillering;
  • Recenter zijn er (ondergeschikte) nieuwe woningen in diverse architectuurstijlen toegevoegd.

Bebouwingstructuur

  • Jongere bebouwingsstructuren in de gemeente;
  • Structuur is kenmerkend, bebouwing is ondergeschikt;
  • Grote variatie aan bebouwingskenmerken en architectuurstijlen met rijkere materialen, kleuren en details.
4.3.5.3 Ambitie

In de welstandsnota zijn de volgende ambities opgenomen voor het besloten heideontginningslandschap in het algemeen, en voor de bebouwingstructuren in het bijzonder:

Besloten heideontginningslandschap

  • Behoud van groene mantels om erven, daarbinnen meer vrijheid in situering architectuur, materiaal, kleur en detail;
  • Sturen op eenvoud in stijl en detail bij zichtgevels.

Bebouwingstructuur

  • Versterken kenmerkende bebouwingsstructuren;
  • Behoud van hoofdbebouwing gesitueerd richting structuur, overige bebouwing ondergeschikt;
  • Sturen op voorhuizen: goed materiaalgebruik en detail;
  • Aandacht voor bijzondere architectuur en vormgeving van nieuwe bruggen en kunstwerken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00256-VG01_0019.jpg"

Afbeelding 4.10: Uitsnede welstandskaart (Bron: Gemeente Hardenberg)

4.3.5.4 Toetsing

Zoals reeds eerder is aangegeven, is voor de onderhavige ontwikkelingen een ruimtelijk kwaliteitsplan opgesteld. Hierin is rekening gehouden met de samenhang van bouwwerken op het erf, de verschijningsvorm, de afstemming op de bestaande bouwwerken en de relatie tot het hoofdgebouw en materiaal en kleurgebruik. Bij het uiteindelijke bouwplan zal het ontwerp getoetst worden aan de redelijke eisen van welstand. De welstandscommissie dient het plan tezijnertijd goed te keuren.

Hoofdstuk 5 Milieu-aspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven.

5.1 Akoestiek

5.1.1 Wettelijk kader

In het kader van de Wet geluidhinder (Wgh) moet voor het oprichten van geluidsgevoelige
bestemmingen (woningen, scholen, ziekenhuizen, etc.), die binnen de onderzoekszone van
(spoor)wegen liggen, een toets aan de geluidsnormen plaatsvinden.

In de Wgh worden eisen gesteld aan de toelaatbare geluidsbelasting op de gevels van nog niet geprojecteerde woningen langs een bestaande weg of spoor in stedelijk en buitenstedelijk gebied. Voor woningen binnen een onderzoekszone is een maximaal toelaatbare geluidsbelasting (Lden) op de gevel ten gevolge van verkeerslawaai vastgesteld op 48 dB (voorkeursgrenswaarde) en een maximaal te verlenen ontheffingswaarde van 63 dB voor het binnenstedelijk gebied.

5.1.2 Situatie plangebied

Het plangebied is gelegen in de nabijheid van zowel de Rheezerveenseweg als de Bosrandweg. Beide wegen zijn ter hoogte van het plangbied ingericht als een 30 km/uur weg, waardoor geen sprake is van een wettelijke geluidzone. Uit akoestische onderzoeken voor in de nabijheid gelegen locaties (daar waar de Rheezerveenseweg een snelheidsregime heeft van 60 km/uur) blijkt dat de 48 dB grens op ca. 3 meter uit de wegas te liggen.

De Bosrandweg heeft na ongeveer 25 meter (vanaf het kruispunt met de Rheezerveenseweg) een snelheidsregime van 60 km/uur. Aangezien de Bosrandweg een zeer geringe verkeersintensiteit kent (< 200 mvb/etmaal) kan worden geconcludeerd dat de voorkeursgrenswaarde ter plaatse van het plangebied vanwege de Bosrandweg niet wordt overschreden.

5.1.3 Conclusie

Aangezien de in de omgeving van het plangebied aanwezige wegen ingericht zijn als 30 km/uur wegen en/of een zeer geringe verkeersintensiteit kennen, kan worden geconcludeerd dat ter plaatsen van de nieuw te bouw woningen de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder niet wordt overschreden en dat een goed woon- en leefklimaat aanwezig is.

5.2 Bodemkwaliteit

5.2.1 Wettelijk kader

Bij het opstellen of wijzigen van de planologische situatie dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de bodem en/ of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hier inzicht in te verkrijgen dient een milieukundig bodemonderzoek te worden uitgevoerd.

Het is wettelijk geregeld dat bouw pas kan plaatsvinden als de bodem geschikt is (of geschikt is gemaakt) voor het beoogde doel. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen, als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is.

5.2.2 Toetsing plangebied

Vanwege de toekomstig uit te voeren bodemingrepen, is er door Aveco de Bondt een verkennend bodemonderzoek (zie bijlage 2) ter plaatse van het plangebied uitgevoerd. Uit dit onderzoek is het volgende naar voren gekomen:

Zintuiglijke waarnemingen

In de boven- en ondergrond zijn geen bijmengingen met bodemvreemde materialen aangetroffen. Tevens zijn op het maaiveld of in de opgeboorde grond zintuiglijk geen asbestverdachte materialen aangetroffen.

Grond

Uit het uitgevoerde bodemonderzoek is gebleken dat zowel in de bovengrond als in de ondergrond van de onderzoekslocatie geen verontreinigingen zijn aangetoond.

Grondwater

In het ondiepe grondwater van de onderzoekslocatie zijn geen verontreinigingen aangetoond.

5.2.3 Conclusie

Gezien de vastgestelde bodemkwaliteit zijn er geen risico's voor de volksgezondheid en/of het
milieu. Voor geen van de gemeten stoffen wordt de interventiewaarde overschreden. Gegeven de in het bodemonderzoek beschreven onderzoeksresultaten, wordt de grond vanuit milieuhygiënisch oogpunt geschikt geacht voor het toekomstige gebruik.

5.3 Luchtkwaliteit

5.3.1 Wettelijk kader

De luchtkwaliteitseisen staan gegeven in de Wet luchtkwaliteit (Wet milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2). Als kan worden aangetoond dat aan één of een combinatie van voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid. Deze voorwaarden zijn:

  • a. er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van de grenswaarde;
  • b. een project leidt - al dan niet per saldo - niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • c. een project draagt 'niet in betekenende mate' bij aan de concentratie van fijn stof en stikstofdioxide;
  • d. een project is genoemd of past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een regionaal programma van maatregelen.

Besluiten en Regelingen welke gekoppeld zijn aan de Wet luchtkwaliteit zijn ondermeer de
Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 en het Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen).

Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)

Deze algemene maatregel van bestuur, verder te noemen het "Besluit nibm", geeft aan wanneer een project niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Dat is het geval als de toename van fijn stof of stikstof niet meer bedraagt dan 3% van de jaargemiddelde concentratie (maximaal 1,2 µg/m3 ). Concreet betekent dit dat de toevoeging van 1.500 woningen of 100.000 m2 kantoorruimte aan een enkele ontsluitingsweg) als niet relevant wordt bestempeld.

Bij ieder (ruimtelijk) project moet toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit plaatsvinden, met andere woorden het moet duidelijk zijn welke gevolgen het project heeft voor de luchtkwaliteit. Uitgangspunt is dat de luchtkwaliteit niet verslechtert c.q. dat het project 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdraagt aan de luchtverontreiniging.

5.3.2 Toetsing plangebied

Wet luchtkwaliteit

De NIBM-grens voor woningbouwlocaties (3% criterium) is maximaal 1.500 woningen (netto) bij minimaal één ontsluitingsweg. Aangezien onderhavige ontwikkeling de realisatie van één woning betreft, kan geconcludeerd worden dat het project in niet betekende mate zal bijdragen aan de luchtkwaliteit.

Goede ruimtelijke ordening

Naast de effecten van de voorgenomen ontwikkeling op de luchtkwaliteit, moet worden bezien of er voor de te realiseren woningen voldaan kan worden aan een goed woon- en leefklimaat ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit. Om te bepalen of de plaatselijke luchtkwaliteit voldoet aan de normen voor een goed woon- en leefklimaat is gebruik gemaakt van de NSL-monitoringstool. Sinds 2010 vindt jaarlijks een monitoring plaats van het NSL. Daarin wordt de ontwikkeling van de luchtkwaliteit gevolgd en wordt de uitvoering van de maatregelen en projecten, die zijn opgenomen in het NSL, bijgehouden. Ten behoeve van deze monitoring worden berekeningen uitgevoerd met de Monitoringstool. Indien uit de monitoring blijkt dat de doelstellingen van het NSL niet worden gehaald, kunnen extra maatregelen worden getroffen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00256-VG01_0020.jpg" Afbeelding 5.1: Concentraties luchtkwaliteit ter plaatse van plangebied (bron: www.nsl-monitor.nl/viewer)

Op basis van de NSL-monitoringstool blijkt dat de achtergrondconcentraties fijn stof en stikstofdioxide in de omgeving van het plangebied (nabij de provinciale weg N36 gelegen dus ‘worst case’) in 2015 respectievelijk 19,0 µg/m3 en 16,4 µg/m3 bedragen. Hiermee wordt ruim voldaan aan de wettelijke norm van 40 µg/m3. Voor ultrafijn stof bedraag de achtergrondconcentratie 11,8 µg/m3. Hiermee wordt voldaan aan de hiervoor geldende grenswaarde van 25 µg/m3.

5.3.3 Conclusie

Op basis van de toetsing van de voorgenomen ontwikkeling en de situatie ter plaatse van het plangebied kan geconcludeerd worden dat:

  • ten aanzien van luchtkwaliteit het Besluit 'niet in betekende mate' van toepassing is. Daarnaast is er geen sprake van een feitelijke of een dreigende overschrijding van de grenswaarden. De luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het te realiseren plan;
  • de luchtkwaliteit ter plaatse ruimschoots onder de gestelde grenswaarden uit de Wet milieubeheer blijft. Hiermee wordt voldaan aan een goede leef/luchtkwaliteit voor huidige en toekomstige bewoners rondom en in het plangebied.

5.4 Externe veiligheid

5.4.1 Wettelijk kader

Externe veiligheid betreft de beheersing van de risico's en richt zich op het gebruik, de opslag, de productie en het transport van gevaarlijke stoffen. De normen voor externe veiligheid worden uitgedrukt in plaatsgebonden risico (PR) en groepsrisico (GR). Om de risico's bij een mogelijke calamiteit te beperken dient er bij nieuwbouw een fysieke afstand te worden gehouden tussen (beperkt) kwetsbare objecten en risicobronnen.

Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans per jaar dat een persoon, die zich continu en
onbeschermd op een bepaalde plaats in de omgeving van een risicobron bevindt, overlijdt door een ongeval met de risicobron. Het PR is daarmee de risicomaat om het beschermingsniveau voor de individuele burger uit te drukken. Het toetsingcriterium is in veel gevallen een PR van 10-6. PR wordt inzichtelijk gemaakt door vaste contouren rondom een risicobron.

Het groepsrisico (GR) geeft aan wat de kans is op een ongeval met 10 of meer dodelijke
slachtoffers in de omgeving van de beschouwde risicobron. Voor het GR geldt geen harde norm, maar een oriëntatiewaarde. De effecten van de ontwikkeling worden in een curve weergegeven en vergeleken met de curve van de oriëntatiewaarde. Bij overschrijding van de oriëntatiewaarde of een significante toename van het groepsrisico moet het bevoegd gezag het groepsrisico betrekken bij de vaststelling van het besluit (bijv. ruimtelijk besluit of milieuvergunningsbesluit). Voor deze groepsrisico verantwoording is de hoogte van het groepsrisico of de toename ervan onderdeel van de afweging. Daarnaast worden factoren meegenomen als mogelijkheden van de bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval en de zelfredzaamheid van personen. Daarvoor wordt door het bevoegd gezag advies gevraagd aan de brandweer.

Voor inrichtingen (bedrijven) is het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen, (Bevi)' van belang. In dit besluit wordt externe veiligheid omschreven als 'de kans om buiten een inrichting te overlijden als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen de inrichting waar een gevaarlijke stof bij betrokken is'.

Voor transport is de 'Wet vervoer gevaarlijke stoffen' van belang. Daarnaast zijn er een aantal
besluiten en regelingen vastgesteld waarin het beleid verder uitgewerkt is.

5.4.2 Toetsing plangebied

Onder meer uit informatie van de provinciale risicokaart blijkt dat in de omgeving van het plangebied geen risicobronnen aanwezig zijn die een belemmering vormen voor onderhavige ontwikkeling. Er zijn geen buisleidingen en/of transportverbindingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen in de omgeving van het plangebied gesitueerd. Daarnaast zijn er ook geen inrichtingen aanwezig met een significantie risicocontour.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00256-VG01_0021.jpg"
Afbeelding 5.2: U itsnede plangebied (rood omcirkeld) risicokaart (bron: www.risicokaart.nl)

5.4.3 Conclusie

In de omgeving van het plangebied zijn geen risicobronnen aanwezig die ten aanzien van het aspect 'externe veiligheid' een belemmering vormen voor onderhavige ontwikkeling.

5.5 Milieuzonering

5.5.1 Wettelijk kader

Bedrijven welke zijn gelegen in de nabijheid van het plangebied kunnen een beperking opleveren voor de (gewijzigde) invulling van dat gebied. Hiervan is sprake indien de invulling plaatsvindt met milieugevoelige functies, zoals woningen. Ook kan de realisatie van een bedrijf binnen een plangebied van nadelige invloed zijn op woningen buiten het plangebied. In de VNG- publicatie "Bedrijven en milieuzonering (2009)" zijn voor een scala aan milieubelastende activiteiten richtafstanden gegeven waarbinnen mogelijk hinder voor woningen kan ontstaan.

In de publicatie wordt onderscheidt gemaakt tussen de milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. Het milieuaspect dat de grootste richtafstand met zich meebrengt is bepalend voor de
milieucategorie waarin de betreffende milieubelastende activiteit is ingedeeld. De richtafstanden zijn afgestemd op de omgevingskwaliteit die wordt nagestreefd in een rustige woonwijk. Indien de aard van de omgeving dat rechtvaardigt kan een lagere omgevingskwaliteit worden nagestreefd dan die in een rustige woonwijk. In dat geval kunnen de kleinere richtafstanden voor een gemengd gebied worden aangehouden.

5.5.2 Toetsing plangebied

In de nabijheid van het plangebied zijn geen bedrijven, anders dan een basisschool aan de Bouwmansweg 3, gesitueerd. Een basisschool heeft op grond van de VNG-publicatie een richtafstand van 30 meter. Aangezien het plangebied op meer dan 100 meter tot de school is gelegen, zijn belemmeringen niet te verwachten.

In het plangebied worden geen milieubelemmerende functies gerealiseerd. De realisatie van een woning levert geen milieubelemmeringen op voor omliggende woningen.

5.5.3 Conclusie

Binnen en buiten het plangebied zijn geen milieubelemmerende functies aanwezig en/of voorzien die een belemmering voor de woningen in het plangebied en de omgeving vormen.

5.6 Geur

5.6.1 Wettelijk kader

De Wet geurhinder en veehouderij ( Wgv) vormt bij verlening van een omgevingsvergunning voor vergunningplichtige inrichtingen op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht het exclusieve toetsingskader voor de geurbelasting die afkomstig is van dierenverblijven bij veehouderijen.

De Wet geurhinder en veehouderij maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten.

5.6.2 Gemeentelijke geurverordening

Het plangebied ligt op basis van de gemeentelijke geurverordening in een gebied waar een geurnorm van 5 Ou(E)/m3 geldt. Met deze norm wordt nog een goed woon- en leefklimaat gewaarborgd. Een uitsnede van de geurcontourenkaart behorende bij de geurverordening is opgenomen in figuur 5.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00256-VG01_0022.jpg"

Figuur 5.3: Uitsnede Geurverordening Hardenberg (Bron: gemeente Hardenberg)

5.6.3 Toetsing plangebied

Onderhavig object wordt aangemerkt als een geurgevoelige object. In het voorliggende geval geldt de geurnorm van 14 Ou(E)/m3. Voor wat betreft het meest nabijgelegen agrarische bedrijf (Wittepaalweg 1), geldt dat de nieuwe woning niet het dichtstbijzijnde geurgevoelige object vormt voor dit bedrijf. Op een kortere afstand zijn al geurgevoelige objecten gelegen welke eventueel belemmerend werken voor dit agrarische bedrijf. Voorliggende ontwikkeling heeft derhalve geen invloed op dit bedrijf. Daarnaast wordt binnen het plangebied de geurnorm van 14 Ou(E)/m3 niet overschreden. Wat betreft de geurnorm van 14 Ou(E)/m3 kan gesteld worden dat hier aan wordt voldaan.

Dit betekent dat de toevoeging van de woningen enerzijds geen belemmeringen oplevert voor agrarische bedrijvigheid en anderzijds ter plaatse van het nieuwe woonperceel een aanvaardbaar woon- en leefklimaat wordt gegarandeerd.

5.6.4 Conclusie

Het aspect 'geur' vormt geen belemmering voor ten aanzien van onderhavige ontwikkeling.

5.7 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

5.7.1 Wettelijk kader

Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'.

Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst die beneden de drempelwaarden vallen een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets, die dus een nieuw element is in de m.e.r.-regelgeving, wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor m.e.r.

De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. In deze bijlage staan drie hoofdcriteria centraal:

  • de kenmerken van het project;
  • de plaats van het project;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.
5.7.2 Toetsing plangebied

Het plan betreft de realisatie van één woning op een thans onbebouwd perceel aan de
Rheezerveenseweg te Rheezerveen. De in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling wordt in het algemeen niet gezien als een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit, omdat deze pas
geldt bij 2.000 woningen of meer.

In het kader van de voorbereiding is geconstateerd dat het plan niet binnen een kwetsbaar of waardevol gebied ligt. Dit is bekrachtigd in de uitgevoerde (milieu)onderzoeken. Gebleken is dat het plan geen effecten oplevert ten aanzien van beschermde natuurgebieden (Natura 2000-gebied en/of Ecologische Hoofdstructuur). Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat het milieubelang van de ontwikkeling op het perceel Rheezerveenseweg ongenummerd te Rheezerveen in voldoende mate is afgewogen en dat er geen nadelige effecten zijn te verwachten.

Programmatische Aanpak Stikstof (PAS)

Op 1 juli 2015 is de Programmatische Aanpak Stikstof in werking getreden. De landelijke Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) heeft tot doel om de doelen van het Europese natuurbeleid te realiseren terwijl vergunningplichtige activiteiten toch kunnen doorgaan.

Enerzijds door herstellende maatregelen uit te voeren in een Natura 2000-gebied, zolang dit nog overbelast is. Anderzijds door het blijvend laten dalen van de neerslag van stikstof, bijvoorbeeld door de inzet van schonere productietechnieken.

Onderhavige ontwikkeling betreft de realisatie van één woning. Het dichtstbij gelegen Natura 2000-gebied is op ca. 4,5 km van het plangebied gelegen. Gelet hierop kan worden geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling geen significant effect heeft ten aanzien van de stikstofdepositie op natuurgebieden.

5.7.3 Conclusie

Belangrijke nadelige milieugevolgen ten gevolge van onderhavige ontwikkeling zijn uitgesloten. Het uitvoeren van een m.e.r.(-beoordeling) is dan ook niet benodigd.

Hoofdstuk 6 Flora & Fauna, Archeologie & Cultuurhistorie en Water

6.1 Flora & Fauna

6.1.1 Wettelijk kader

De bescherming van de Nederlandse natuur is geregeld in de Natuurbeschermingswet 1998 -gebiedsbescherming - en de Flora en Faunawet - soortenbescherming. De Natuurbeschermingswet 1998 stelt dat activiteiten (zoals ruimtelijke ontwikkelingen, die van
invloed kunnen zijn op de instandhoudingdoelstellingen van een Natura 2000-gebied), door
Gedeputeerde Staten beoordeeld moeten worden alvorens een vergunning voor de activiteit kan worden verleend. Dit geldt dus ook voor activiteiten die plaatsvinden buiten de beschermde
gebieden. Van deze activiteiten moet worden bepaald of er sprake is van externe werking of
cumulatie. Bij een vergunningsaanvraag is een zogenaamde passende beoordeling gewenst.

Daarnaast kunnen gebieden bescherming genieten indien de gebieden onderdeel uitmaken van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS).

De Flora- en Faunawet regelt de bescherming van planten- en diersoorten en is op 1 april 2002 in werking getreden. Een aantal zeldzame en/ of kwetsbare plant- en diersoorten wordt door de Flora- en Faunawet beschermd. De doelstelling van de wet is de bescherming en het behoud van de gunstige staat van instandhouding van de in het wild levende plant- en diersoorten. Het uitgangspunt van de wet is 'nee, tenzij'. Dit betekent dat activiteiten met een schadelijk effect op beschermde soorten in principe verboden zijn. Van het verbod op schadelijke handelingen ('nee') kan onder voorwaarden ('tenzij') worden afgeweken, met een ontheffing of vrijstelling. Het verlenen hiervan is de bevoegdheid van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV).

6.1.2 Toetsing plangebied

Door Tuitert Natuuronderzoek is een quickscan uitgevoerd naar de effecten van de voorgenomen ontwikkeling op eventueel aanwezige of te verwachten beschermde flora en fauna. De quickscan is als bijlage 3 bijgevoegd.

Uit het onderzoek zijn de volgende resultaten naar voren gekomen:

Natuurbeschermingswet

Het voorgenomen plan leidt niet tot een overtreding van de verbodsbepalingen uit de Natuurbeschermingswet 1998 ten aanzien van Natura 2000-gebieden en/of Beschermde natuurmonumenten. Verdere toetsing in de vorm van een verslechteringstoets of een passende beoordeling of het aanvragen van een vergunning op grond van de Natuurbe-schermingswet 1998 is niet aan de orde. Het plan is uitvoerbaar in het licht van de Natuurbeschermingswet 1998.

Natuurnetwerk Nederland

Het voorgenomen plan leidt niet tot een overtreding van de verbodsbepalingen uit de vigerende Omgevingsverordening van de provincie Overijssel ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland. Verdere toetsing in de vorm van een "Nee, tenzij-toets" is niet aan de orde.

Flora- en faunawet

Het plangebied vormt geen geschikt leefgebied voor zwaarder beschermde (tabel 2 en/of 3 Ffwet) soorten planten en dieren. Wel kunnen enkele algemeen beschermde zoogdiersoorten zoals diverse muizensoorten, mol, egel en haas in het plangebied voorkomen. Het betreft algemeen beschermde soorten (tabel 1 Ffwet) waarvoor een vrijstelling van de verbodsbepalingen uit de Flora- en faunawet geldt bij ruimtelijke ingrepen. Nader onderzoek of het aanvragen van een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet is niet aan de orde.

De bomen en het struweel rondom het plangebied zijn geschikt als broedgebied voor algemeen voorkomende (zang)vogels. Het plangebied zelf kan dienen als broedgebied voor weidevogels zoals kievit en graspieper. Nesten van vogels met een jaarrond beschermde nestplaats zoals roofvogels, uilen, roek en huismus zijn niet aanwezig in het plangebied. Nesten van vogelsoorten zonder jaarrond beschermde nestplaats zijn alleen beschermd als ze in gebruik zijn tijdens het broedseizoen. Om verstoring van broedende vogels te voorkomen wordt aanbevolen om werkzaamheden buiten het broedseizoen van vogels uit te voeren of vooraf te (laten) controleren of er op dat moment vogels in het plangebied broeden. Het broedseizoen van vogels loopt globaal van half maart tot begin augustus.

De bomen en het struweel rondom het plangebied vormen geschikt foerageergebied voor vleermuizen. Ook kan sprake zijn van een vliegroute van vleermuizen langs de bomen aan de Rheezerveenseweg. De bomen en het struweel blijven behouden. Wanneer lichtverstoring tussen zonsondergang en zonsopkomst tijdens de aanlegfase wordt voorkomen, is geen sprake van een aantasting van foerageergebied of een vliegroute van vleermuizen.

6.1.3 Conclusie

Op basis van het uitgevoerde onderzoek wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van aantasting van beschermde natuurgebieden en/of beschermde soorten. Het uitvoeren van nader onderzoek en/of het aanvragen van een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet is niet benodigd.

6.2 Archeologie & Cultuurhistorie

6.2.1 Archeologie
6.2.1.1 Wettelijk kader

Met de ondertekening van het Verdrag van Valletta (Malta) in 1992 is in Nederland de beleidsmatige zorg voor het archeologisch bodemarchief aanzienlijk toegenomen. In het verdrag staat: Archeologische waarden dienen als onvervangbaar onderdeel van het culturele erfgoed te worden meegenomen en te worden ontzien bij de ontwikkeling en besluitvorming van ruimtelijke plannen.

Met het in werking treden van de Wet op de archeologische monumentenzorg in september 2007 is het verdrag wettelijk verankerd en is de Monumentenwet 1988 herzien. Het belangrijkste doel van deze wet is het behoud van het archeologisch erfgoed ter plekke. Het is verplicht om in het proces van ruimtelijke ordening tijdig rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden en een afweging te maken. Vroegtijdig onderzoek maakt ruimte voor de overweging om archeologievriendelijke alternatieven toe te passen. Wie dan ondanks de aanwezigheid van archeologische waarden toch de grond in wil, moet archeologisch (voor)onderzoek doen en de kosten daarvan op zich nemen. Ook als het onderzoek uiteindelijk tot een opgraving leidt.

6.2.1.2 Toetsing plangebied

Op basis van de Archeologische Waarden- en Verwachtingskaart van de gemeente Hardenberg ligt het grootste deel van het projectgebied binnen een laag die wordt getypeerd als ‘Dekzandwelvingen’. De archeologische verwachting voor dit gebied is middelmatig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00256-VG01_0023.jpg"

Afbeelding 6.1: Uitsnede Archeologische Waarden- en Verwachtingskaart (Bron: Gemeente Hardenberg)

De gemeente Hardenberg heeft op 30 juni 2009 de archeologische beleidskaart vastgesteld. In afbeelding 6.2 is een uitsnede te zien van de archeologische beleidskaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00256-VG01_0024.jpg"

Afbeelding 6.2: Uitsnede Archeologische beleidskaart (Bron: Gemeente Hardenberg)

6.2.1.3 Toetsing plangebied

Het perceel is gelegen binnen de Waarde-archeologie 5 (onderzoeksgebied C). Vrijstelling geldt voor werkzaamheden tot een diepte van 40 cm en een oppervlakte tot 2.500 m2. Aan voorgaande wordt voldaan. Derhalve is een archeologisch onderzoek niet vereist.

6.2.2 Cultuurhistorie
6.2.2.1 Wettelijk kader

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten
en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988. Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.

6.2.2.2 Toetsing plangebied

Het plangebied zelf kent geen bijzondere cultuurhistorische waarden. In de nabijheid van het plangebied bevinden zich tevens geen rijks-of gemeentelijke monumenten.

6.2.3 Conclusie

Het uitvoeren van een archeologisch onderzoek is in het kader van dit bestemmingsplan niet noodzakelijk. Tevens bevinden er zich in het plangebied geen cultuurhistorische waarden.

6.3 Water

6.3.1 Wettelijk kader
6.3.1.1 Europees beleid

In 2000 is de Kaderrichtlijn water vastgesteld waarin communautaire maatregelen zijn opgenomen betreffende water. Het doel van deze richtlijn is een integrale benadering van het waterbeheer. Dit betekent dat de interne samenhang tussen oppervlaktewater en grondwater, zowel waar de kwaliteits- als kwantiteitsaspecten betreft, als uitgangspunten worden genomen. Daarnaast betekent de integrale benadering dat diverse beleidsterreinen, waaronder de ruimtelijke ordening, door de richtlijn worden bestreken. Met de bestaande Nederlandse regelgeving kan het merendeel van de richtlijnverplichtingen worden uitgevoerd.

6.3.1.2 Rijksbeleid

Het rijksbeleid voor Water wordt gevormd door het Nationaal Waterplan. In december 2009 is het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen.

Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet die met ingang van 22 december 2009 van kracht is. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.

Het waterbeleid voor de 21e eeuw is voorts geformuleerd in het kabinetsstandpunt ´Anders omgaan met water´ en is voortgekomen uit het ´Advies Waterbeheer 21e eeuw van de Commissie Waterbeheer 21e eeuw´ (cie-Tielrooy, 2000). Het gaat hierin alleen om de aanpak voor veiligheid en wateroverlast en niet om watertekort, kwaliteit of verdroging. In het advies van de Commissie Waterbeheer 21e eeuw is een afwegingsprincipe opgenomen. Maar ook het bekende afwegingsprincipe met de trits is hier opgenomen (Dit afwegingsprincipe is overgenomen in het Nationaal Bestuursakkoord Water):

  • Vasthouden: overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms vasthouden in bodemen oppervlaktewater.
  • Bergen: zonodig water tijdelijk bergen in retentiegebieden langs de waterlopen.
    Daarvoor moet ruimte worden gecreëerd.
  • Afvoeren: pas als 1 en 2 te weinig opleveren, water afvoeren naar elders. Of,
    als dat niet kan, het water bij zeer extreme omstandigheden gecontroleerd opvangen
    in daarvoor aangewezen gebieden.
6.3.1.3 Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Overijssel 2009 wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.

6.3.1.4 Waterschap Vechtstromen

Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2010-2015. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn de Kaderrichtlijn Water en retentiecompensatie. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.

6.3.2 Waterparagraaf
6.3.2.1 Algemeen

Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

6.3.2.2 Watertoets

Het waterschap Vechtstromen is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets is toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding. De bij de korte procedure behorende ‘Standaard waterparagraaf’ is opgenomen in bijlage 4 van deze toelichting.

Het waterschap Vechtstromen geeft een positief wateradvies.

Hoofdstuk 7 Juridische aspecten en planverantwoording

7.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het wijzigingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.

7.2 Opzet van de regels

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van
toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden. De bestaande situatie is hier bij het uitgangspunt. Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd.

7.2.1 Algemeen

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. Ook de Standaard voor vergelijkbare bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012) is vanaf deze datum verplicht. De Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 maakt het mogelijk bestemmingsplannen te
maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid.

Met de SVBP2012 is in dit plan rekening gehouden, evenals met de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) die op 1 oktober 2010 in werking is getreden. Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels (begripsbepalingen en wijze van meten);
  • 2. Bestemmingsregels;
  • 3. Algemene regels (o.a. afwijkingsregels);
  • 4. Overgangs- en slotregels.
7.2.2 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:

  • Begrippen (Artikel 1)

In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.

  • Wijze van meten (Artikel 2)

Dit artikel geeft onder meer bepalingen waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.

7.2.3 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen “Wonen - Besloten heideontginningslandschap” (Artikel 3) en "Waarde - Archeologie 5" (Artikel 4). De regels zijn onderverdeeld in o.a.:

  • Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan;
  • Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (bebouwingshoogte,
    bebouwingspercentage, etc.);
  • Afwijken van de gebruiksregels en specifieke gebruiksregels: in een aantal gevallen kan worden afgeweken van de bestemmingsomschrijving. Deze gevallen worden beschreven in het lid ’Afwijken van de gebruiksregels’. Tevens wordt in de specifieke gebruiksregels geregeld wat onder strijdig gebruik wordt verstaan. Hierin is onder andere een zogenaamd ‘voorwaardelijke verplichting’ opgenomen. Deze wordt in de paragraaf ‘verantwoording van de regels’ behandeld.
7.2.4 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:

  • Anti-dubbeltelregel (Artikel 5)
    Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich met name voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage.
  • Algemene bouwregels (Artikel 6)
    Dit artikel bevat een aantal algemene uitgangspunten voor bouwen, zoals bestaande afmetingen, afstanden en bebouwingspercentages, en afstanden tot wegen en water.
  • Algemene gebruiksregels (Artikel 7)
    In dit artikel worden de gebruiksregels beschreven. Deze gelden voor het hele plangebied.
  • Algemene afwijkingsregels (Artikel 8)
    In dit artikel worden de afwijkingsregels beschreven. Deze afwijkingsregels gelden voor het hele plangebied.
  • Algemene wijzigingsregels (Artikel )
    In dit artikel worden de algemene wijzigingsregels beschreven. Deze wijzigingsregels gelden voor het hele plangebied.
7.2.5 Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels (Artikel 10) is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel (Artikel 11) wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.

7.3 Verantwoording van de regels

In onderhavig bestemmingsplan komen de volgende bestemmingen voor: "Wonen - Besloten heideontginningslandschap".

7.3.1 Wonen - Besloten heideontginningslandschap (Artikel 3)

De bestemming van het plangebied komt overeen met de toekomstige functie: wonen. Conform de systematiek van Hardenberg kent de bestemming ook een benoeming van het landschapstype waarin het plangebied is gelegen. In dit geval het ‘besloten heideontginnings
landschap’. De overige systematiek van het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan sluit aan bij de systematiek van het toekomstige bestemmingsplan voor het buitengebied van Hardenberg. Hierna wordt uiteengezet welke functies binnen de tot ‘Wonen -
Besloten heideontginningslandschap’ bestemde gronden zijn toegestaan. Daarnaast wordt
ingegaan op de bebbouwingsmogelijkheden.

Gebruiksmogelijkheden

De gronden in het plangebied zijn bestemd als ‘Wonen - Besloten heideontginningslandschap’. Gronden met deze bestemming zijn voornamelijk bedoeld voor het wonen. Daarnaast is het mogelijk om binnen deze bestemming een aan huis gebonden beroep uit te oefenen en wordt bijvoorbeeld ook bed and breakfast binnen deze bestemming toegestaan. Tevens zijn deze gronden bedoeld voor tuinen en erven.

Bebouwingsmogelijkheden

Bij de benadering van de woonfunctie is uitgegaan van een maximale inhoud van 750 m3 
voor een vrijstaande woning. De goot- en bouwhoogte van de woning mag respectievelijk niet meer dan 3,5 en 10 meter bedragen. Ten aanzien van het toegestane aantal woningen zijn de regels zodanig vormgegeven dat per bestemmingsvlak één wooneenheid is toegestaan. De oppervlakte aan bijbehorende bouwwerkenbij een woning mag bij recht niet meer
bedragen 100 m2.

Tot slot mogen binnen deze bestemming bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgericht als erf- of perceelafscheidingen, overkappingen en overige andere bouwwerken. Eén en ander is uiteraard verbonden aan maximale bouw- en goothoogten.

Voorwaardelijke verplichting

De voorwaardelijke verplichting voorziet in een borging van de maatregelen om te komen tot een ruimtelijke kwaliteitsimpuls in de groene omgeving. Deze maatregelen zijn (mits ruimtelijk relevant, niet geheel geborgd middels sectorale wetgeving of middels de privaatrechtelijke overeenkomst welke is gesloten) als voorwaardelijke verplichting in de regels van het plan opgenomen.Concreet betekend dit dat het gebruik van, en het in gebruik (laten) nemen van gronden en bouwwerken overeenkomstig de bestemmingsomschrijving pas is toegestaan nadat de landschapsmaatregelen als opgenomen in het inrichtingsplan (opgenomen in Bijlage 1 bij de regels) zijn gerealiseerd. Dit teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing van het gehele erf.

7.3.2 Waarde - Archeologie 5 (Artikel 4)

De gemeente Hardenberg kent een eigen archeologiebeleid, waarin een indeling is gemaakt in categorie 1 tot en met 5. Dit archeologiebeleid is in dit bestemmingsplan overgenomen. Voor onderhavig plangebied geldt de bestemming "Waarde - Archeologie 5". Afhankelijk van de oppervlakte en de diepte van de ingreep, kunnen een archeologisch onderzoek en omgevingsvergunning vereist zijn. Als aangetoond kan worden dat de betreffende gronden geroerd zijn en de trefkans op archeologische waarden gering is, dan kan afgezien worden van een archeologisch (veld)onderzoek en is geen omgevingsvergunning nodig voor het uitvoeren van werken.

Hoofdstuk 8 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

De gemeentelijke kosten zijn beperkt tot de ambtelijke kosten, welke worden verhaald middels de gemeentelijke legesverordening. Eventuele planschade komt voor rekening van de initiatiefnemer. Hiermee is het kostenverhaal anderszins verzekerd en is op grond van artikel 6.12 Wro geen exploitatieplan nodig.

Hoofdstuk 9 Inspraak en Overleg

9.1 Vooroverleg

Op grond van artikel 3.1.1 Bro is vooroverleg vereist met het waterschap en met de diensten van de provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Het vooroverleg heeft wel geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan.

9.2 Inspraak

Bij dit plan wordt afgezien van een inspraakprocedure. Het plan wordt direct als ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd.

9.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 6 januari 2016 tot en met 16 februari 2016 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode is een ieder in de gelegenheid gesteld een zienswijzen in te dienen. Er zijn geen zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan ingediend.