direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied Hardenberg, Sluis Rheezerweg, omgeving Diffelen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0160.0000BP00244-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding tot bestemmingsplan

De provincie Overijssel heeft samen met verschillende partners, waaronder waterschappen en gemeenten de ambitie om de Vecht bovenstrooms van Ommen weer bevaarbaar te maken. Hierdoor wordt een doorgaande vaarroute gerealiseerd tot het kanaal Almelo - Coevorden. Bevaarbaar betekent in dit geval bevaarbaar voor scheepjes en/of boten die qua dimensie aantallen en uitstraling passen bij een halfnatuurlijke laaglandrivier.

Het inrichten van de Vecht als laaglandrivier en het mogelijk maken deze rivier te bevaren met passende scheepjes en/of boten is één van de onderdelen van het grotere plan “Masterplan ruimte voor de Vecht”, opgesteld in 2009. In dit masterplan wordt de ambitie uitgesproken dat de Vecht geschikt is voor avontuurlijke waterrecreatie. Concreet worden in het masterplan mogelijkheden aangereikt voor het varen met sloepen en zompen met een stille motor, kanoën en vlotvaren.

De stuwen ter hoogte van Junne, Mariënberg en Hardenberg (en De Haandrik) belemmeren een doorgaande vaarroute van Ommen tot en met het kanaal Almelo - Coevorden. Om vaarrecreatie te realiseren moeten op deze locaties stuwpassages worden aangelegd. Ter hoogte van Diffelen (ten noorden van Mariënberg) wordt in dat kader een sluis gerealiseerd.

Omdat de realisatie van een sluis niet mogelijk is binnen het geldende bestemmingsplan wordt een nieuw bestemmingsplan opgesteld.

1.2 Plangebied

Het plangebied is gelegen ten zuidoosten van het buurtschap Diffelen ter hoogte van de Rheezerweg aan de zuidkant van de Vecht (zie figuur 1.1). Het plangebied en haar omgeving bestaat uit agrarisch gebied (weilanden) en bosschages. Ten noorden van het plan loopt de Vecht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00244-VG01_0001.jpg"

Figuur 1.1 Luchtfoto huidige situatie

1.3 Geldende bestemmingsplannen

Op dit moment geldt binnen het plangebied het bestemmingsplan Buitengebied Hardenberg (vastgesteld 2 december, 2014). Het plangebied heeft de volgende bestemmingen (zie figuur 1.2):

  • Verkeer (V)
  • Natuur - Beekdallandschap (N-BD)

En de dubbelbestemming:

  • Waarde - archeologie (4) (aangeduid met +)

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00244-VG01_0002.png"

Figuur 1.2 Vigerende bestemmingen binnen het plangebied

Op grond van het vigerende bestemmingsplan zijn de voorgenomen ontwikkelingen binnen het plangebied niet toegestaan (binnen bestemmingen Verkeer en Natuur). Voor de dubbelbestemming Archeologie geldt een omgevingsvergunningplicht, welke onderzoek naar de archeologische verwachting verplicht. Om de sluis en nevengeul mogelijk te maken, is er voor gekozen een nieuw bestemmingsplan op te stellen.

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 van deze ruimtelijke onderbouwing beschrijft in het kort de voor dit project relevante beleidskaders. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de huidige situatie van de locatie Sluis Mariënberg en omgeving en wordt het project en de ruimtelijke inpassing daarvan beschreven. In hoofdstuk 4 worden de relevante milieuaspecten belicht. Vervolgens wordt in hoofdstuk 5 een toelichting op de regels bij het bestemmingsplan gegeven, om in hoofdstuk 6 in te gaan op de economische uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Europees beleid

2.1.1 Natura 2000

Natura 2000 is een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. De belangrijkste natuurgebieden in Europa zijn aangewezen en moeten uiteindelijk een netwerk gaan vormen. Een eenmaal aangewezen Natura 2000-gebied blijft in principe altijd als natuurgebied bestaan. Twee Europese richtlijnen beschermen het netwerk, namelijk de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn.

Middels de Vogelrichtlijn moeten de Europese lidstaten zorgen voor de bescherming, instandhouding en herstel van de leefgebieden van zeldzame vogels. Hiervoor worden 'speciale beschermingszones' ingesteld. Via de Habitatrichtlijn worden natuurlijke leefgemeenschappen van zeldzame plant- en diersoorten beschermd. Ook hiervoor worden ''speciale beschermzones' aangewezen.

In Nederland vallen de Natura 2000-gebieden onder de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet. Er wordt één aanwijzingsbesluit gehanteerd, dat de diverse vormen van bescherming van het gebied regelt. In dit besluit zijn de instandhoudingsdoelstellingen geformuleerd, de doelen van de natuurbescherming in dit gebied.

Voor elke ruimtelijke ontwikkeling die kan leiden tot gevolgen voor een of meer van deze instandhoudingsdoelstellingen, is een 'passende beoordeling’ van de gevolgen van de ontwikkeling verplicht. In de passende beoordeling wordt inzichtelijk gemaakt welke gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen worden verwacht en hoe die schade wordt geminimaliseerd door het treffen van bepaalde maatregelen.

Het plangebied ligt niet in, maar wel nabij de Natura 2000-gebieden. Het dichtstbij gelegen Natura 2000-gebied bij stuw bij Diffelen betreft het gebied 'Vecht- en Beneden-Reggegebied'. In paragraaf 4.2 wordt hier nader op ingegaan.

2.1.2 Europese Kaderrichtlijn Water

Sinds 2000 is de Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht. De Europese Richtlijn Water (KRW) ziet erop toe dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in Europa in 2015 op orde is. Belangrijk instrumenten hierbij zijn de 'KRW-stroomgebiedsbeheerplannen'. Hierin staan afspraken over de te behalen kwantitatieve en kwalitatieve waterdoelen en de weg daar naartoe. De KRW beschermt landoppervlaktewater, overgangswater, kustwateren en grondwater. De richtlijn heeft tot doel:

  • de kwaliteit van de aquatische ecosystemen te beschermen en te verbeteren;
  • bevorderen van duurzaam gebruik van water, voor bescherming van de beschikbare waterbronnen op lange termijn;
  • verschaffen van een verhoogde bescherming en verbetering van het aquatische milieu. Maatregelen als stopzetten of geleidelijk beëindigen van lozingen, emissies of verliezen van prioritaire gevaarlijke stoffen worden genomen;
  • vermindering van de verontreiniging van grondwater en voorkoming van verdere verontreiniging;
  • verkleinen van de gevolgen van overstromingen en perioden van droogte.

Bij de ontwikkeling van het plangebied wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de doelen uit de richtlijn water.

2.1.3 Conclusie

In het bestemmingsplan worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt die de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied significant aantasten. Aantasting van watersystemen wordt voorkomen en waar mogelijk wordt het watersysteem versterkt (duurzaam waterbeheer).

2.2 Rijksbeleid

2.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

Het ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft een nieuwe structuurvisie opgesteld, de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) "Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig". Deze is in samenhang met het Besluit Algemene Regels Ruimtelijke Ordening (Barro / AmvB Ruimte) opgesteld.

Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Daar streeft het Rijk naar met een aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Een actualisatie van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid is daarvoor nodig. De verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit zijn gedateerd door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen onder andere omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028) en de ambities tot 2040:

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijke economische structuur van Nederland
  • Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn

De AmvB ruimte bevat algemene regels voor bestemmingsplannen. Zo bepaalt het Barro onder meer dat bestemmingsplannen de doorvaart voor schepen niet mogen belemmeren als in het plan zich een vrijwaringszone van een rijksvaarweg bevindt. Verder staat eveneens in dit besluit dat bestemmingsplannen binnen reserveringsgebieden geen plannen mogen bevatten die uitbreidingen van het spoor belemmeren. Een bestemmingsplanwijziging mag ook geen belemmering bevatten voor het gebruik en geschikt maken van elektriciteitsproductieinstallaties, kernenergiecentrales, hoogspanningsverbindingen, buisleidingen, de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), primaire waterkeringen (buiten het kustgebied) en het IJsselmeergebied.

Conclusie

Deze structuurvisie en AmvB ruimte hebben geen directe betrekking op onderhavige ontwikkeling, wel dient rekening gehouden te worden met de natuurwaarden in de omgeving. Zo is het planvoornemen gelegen binnen de EHS en nabij Natura2000 gebied Vecht- en Beneden-Reggegebied.

2.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. Deze vorm van normstelling sluit aan op de vroegere planologische kernbeslissing (pkb) met concrete beleidsbeslissingen en beslissingen van wezenlijk belang die ook van betekenis waren voor de lagere overheden. Het besluit is op 30 december 2011 in werking getreden.

In de SVIR wordt een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau gegeven. In het SVIR wordt bepaald welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Barro bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.

De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.

2.2.3 Nationaal Waterplan 2009-2015

Op basis van de Waterwet is in 2009 het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan heeft de status van een structuurvisie en bevat in hoofdlijnen het nationale waterbeleid voor de periode 2009-2015. Het waterplan richt zich op waterkwantiteit, waterkwaliteit, gebruik van water en een duurzaam waterbeheer dat bescherming biedt tegen overstromingen. Met het Nationaal Waterplan wordt invulling gegeven aan de voornoemde Europese Kaderrichtlijn Water en het Waterbeleid 21e eeuw. Met het Waterbeleid 21e eeuw wordt de stroomgebiedbenadering ook toegepast, maar staat de waterkwantiteit centraal. De Commissie Waterbeheer 21e eeuw (2000) stelde in haar rapport dat door klimaatverandering, zeespiegelstijging, bodemdaling en verstedelijking er een andere benadering van het waterbeleid moest komen. Het water zal meer ruimte moeten krijgen. Het kabinet nam destijds het advies over en stelde het Waterbeleid 21e eeuw vast. Standpunten uit dit beleid zijn:

1. de ‘trits’: water vasthouden, water bergen en ten slotte afvoeren;

2. meer ruimte voor water;

3. creëren van gebieden voor waterberging;

4. de watertoets.

Het nationale beleid omvat een visie die door lagere overheden gebiedsspecifiek geïmplementeerd dient te worden. Het Rijk zet in op grensoverschrijdende samenwerkingsverbanden om de kwaliteit en kwantiteit van water en natuur te verhogen. Dit nationale beleid werkt door in de voorgenomen ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt met dit bestemmingsplan.

Crisis- en herstelwet

April 2011 (tweede tranche) is het overkoepelende project waarbinnen de sluisjes worden gerealiseerd, het project Ruimte voor de Vecht, toegevoegd aan het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet. Het project is aangemerkt als gebiedsontwikkeling met nationale uitstraling. Binnen de integrale gebiedsontwikkeling Overijssels Vechtdal staan toekomstvast garanderen van de waterveiligheid, realisatie van de natuuropgaven en versterking van de sociaal-economische infrastructuur in het Vechtdal centraal. Rust en ruimte zijn het visitekaartje van het Vechtdal. Tegelijk moet het gebied leefbaar en aantrekkelijk blijven voor wie hier woont, werkt en recreëert. Dat vraagt om investeringen, met aandacht voor de bijzondere waarden voor veiligheid en natuur, recreatie en voor wonen en werken.

Doordat het project is opgenomen in de Crisis- en herstelwet, moet onder meer bij beroep binnen 6 maanden uitspraak worden gedaan door de Raad van State.

2.2.4 Ladder voor duurzame verstedelijking

Op grond van artikel 3.1.6, tweede lid van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet in de toelichting van een bestemmingsplan dat een stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, de ladder voor duurzame verstedelijking worden doorlopen. De ladder voor duurzame verstedelijking geeft aan welke stappen moet worden doorlopen om de behoefte van de stedelijke ontwikkeling op de voorgenomen locatie te onderbouwen.

Om de ladder toe te passen moet er dus sprake zijn van een stedelijke ontwikkeling. In artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro wordt in het Bro en de daarop berustende bepalingen onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

In dit bestemmingsplan wordt de bouw van een sluis mogelijk gemaakt. Deze ontwikkeling is niet aan te merken als een stedelijke ontwikkeling op grond van artikel 3.1.6, tweede lid Bro. De ladder voor duurzame ontwikkeling hoeft dan ook niet te worden doorlopen.

2.2.5 Conclusie

Het merendeel van het hiervoor genoemde rijksbeleid is gericht op nationale belangen, welke in dit plan niet in het geding zijn. Er worden geen ontwikkelingen in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt die in strijd zijn met het rijksbeleid. De Crisis- en herstelwet is wel direct van toepassing op onderliggend plan. Als gevolg hiervan kan het planproces versneld worden.

2.3 Provinciaal en regionaal beleid

2.3.1 Ruimte voor de Vecht

Al sinds 1994 spreken verschillende partijen langs de Vecht de wens uit om te werken aan een ‘levende rivier’. Deze wens kwam tot uitdrukking in het gebiedsgerichte beleid Vecht-Regge. Dit samenwerkingsproject richtte zich op een duurzame ontwikkeling van het Vecht-Regge-gebied. Voor het Nederlandse gedeelte van de Vecht werd in 1997 een ‘Vechtvisie’ opgesteld. De combinatie van de Vechtvisie en samenwerkingsproject Vecht-Regge bood goede aanknopingspunten voor de Vecht als drager voor een brede gebiedsontwikkeling van het Vechtdal (Provincie Overijssel et al., 2009).

De provincie Overijssel gaf in 2005 een opdracht aan het Atelier Overijssel om een onderzoek te doen naar de mogelijkheden van deze gebiedsontwikkeling van het Vechtdal. Naar aanleiding van dit onderzoek werd enkele jaren later ‘De levende Vecht’ gepresenteerd. Tien jaar na de eerste Vechtvisie werd een nieuwe visie opgesteld. Nu werden echter niet alleen Nederlandse, maar ook Duitse overheden bij de ontwikkeling betrokken. Zo ontstond een grensoverschrijdende Vechtvisie. Uiteindelijk hebben de talrijke initiatieven geleid tot het samenwerkingsprogramma ‘Ruimte voor de Vecht’, waarin gemeenten, waterschappen, het Overijssels Particulier Grondbezit, het Regionaal Bureau voor Toerisme, Staatsbosbeheer en de provincie Overijssel zijn vertegenwoordigd.

In 2008 is het Startdocument ‘Masterplan Ruimte voor de Vecht’ door de betrokken overheden vastgesteld. In het startdocument is de gezamenlijke visie uitgewerkt in vijf statements:

1. ga voor de volle winst van de levende rivier;

2. maak en behoud het winterbed als grote open ruimte voor landbouw, natuur, recreatie en landschap;

3. maak de rivier de voorkant van het Vechtdal;

4. organiseer de bezoekersstromen;

5. maak de Vecht manifest (Provincie Overijssel et al., 2009).

Deze statements zijn richtinggevend voor de planvorming en uitvoering van de gebiedsontwikkeling Ruimte voor de Vecht. Met de vaststelling van het startdocument werd tevens de opdracht gegeven voor het uitwerken van een masterplan Ruimte voor de Vecht. Dit masterplan is in 2009 door verschillende overheden vastgesteld en bevat de visie en uitvoeringsstrategie om deze visie te realiseren. Ook is er een uitvoeringsprogramma opgesteld, waarin de uitvoeringsprojecten vanaf 2009 beschreven zijn. Ten slotte is aan het masterplan Ruimte voor de Vecht een beeldmanifest toegevoegd waarin de visie is gevisualiseerd.

Het plan voor de sluis Rheezerweg voorziet nadrukkelijk in de aspecten 'maak de rivier de voorkant' en 'organiseer de bezoekersstromen'. Zowel overheden als groene partijen zien een oversteek als die bij Rheezerweg als een druk punt waar je bezoekersstromen ziet samenkomen. Ter plaatse lopen al LAW-routes en provinciale fietsroutes langs, daarnaast is er een uitkijkpunt aanwezig. Het initiatief voor een sluis sluit dan ook aan bij de uitvoering van de Ruimte voor de Vecht gedachte.

Reeds voor de vaststelling van het masterplan is de realisatieovereenkomst Ruimte voor de Vecht 2009 ondertekend. Het besluit voor de realisatieovereenkomst laat zien dat de samenwerkende partijen daadkrachtig willen werken aan de gezamenlijke doelen.

Conclusie

Het uitgangspunt van het programma Ruimte voor de Vecht is meer (ruimtelijke) kwaliteit in het Vechtdal. De vijf statements geven richting aan die kwaliteit. Het samenwerkingsprogramma en de vijf statements zijn daarom leidend voor de ontwikkelingen rond de sluis bij Diffelen. De ontwikkelingen die binnen dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt worden, sluiten aan bij het programma Ruimte voor de Vecht.

2.3.2 Vaarbesluit voor de Vecht

Voormalige Waterschap Velt en Vecht en Waterschap Groot Salland hebben in 2012 een vaarbesluit voor varen op de Vecht vastgesteld. Door het besluit van waterschap Velt en Vecht is het nu officieel toegestaan om te varen op de Vecht bovenstrooms van Ommen. Hierbij is een maximale vaardiepte van 0,50 meter toegestaan. Het vaarbesluit van het waterschap sluit aan bij de ambitie van realisatie van passende bevaarbaarheid op de Vecht.

2.3.3 Waterbeheerplan (2010-2015)

Het Waterbeheerplan van het voormalige waterschap Velt & Vecht is in samenwerking met vier omliggende waterschappen opgesteld en is in 2010 in werking getreden. In het beheerplan zijn de missie, visie en strategie overgenomen die in 2007 door de Nederlandse waterschappen gezamenlijk geformuleerd zijn in het document Water Wegen. In Water Wegen beschrijven de waterschappen hoe zij omgaan met de toekomstige wateropgaven in een steeds veranderlijker omgeving. De vijf samenwerkende waterschappen (Velt & Vecht (nu Vechtstromen), Reest & Wieden, Groot Salland, Regge & Dinkel (nu Vechtstromen) en Rijn & IJssel) maken deel uit van het deelstroomgebied Rijn-Oost. Dit deelstroomgebied heeft de opgave om te zorgen voor voldoende water, schoon water en veilig wonen en werken. De klimaatverandering heeft echter gevolgen voor de waterveiligheid, waterberging en waterbeheer. Het is daarom van belang om water in het stedelijk en landelijk gebied meer ruimte te geven. Bovendien moet steeds vaker gezocht worden naar meervoudig ruimtegebruik, waarbij een integrale benadering van water en ruimte van belang is. Hierbij is een goede samenwerking tussen Rijkswaterstaat, provincie, gemeenten, maatschappelijke organisaties en burgers onontbeerlijk. Niet alleen de waterveiligheid staat in het waterbeheerplan centraal, ook wordt rekening gehouden met de economische, ecologische en recreatieve belangen. Samen met andere partijen worden middelen ingezet om te werken aan een duurzame en integrale ontwikkeling van het stedelijke en landelijke gebied.

Het programma Ruimte voor de Vecht is ook in het waterbeheerplan opgenomen en sluit aan op de opgave waarvoor de gezamenlijke waterschappen zich gesteld zien. De Vecht moet een halfnatuurlijke laaglandrivier worden. Hierdoor ontstaan dynamische processen die voor een grotere variatie aan leefmilieus voor planten en dieren zorgen. Een andere belangrijke opgave is de vergroting van de ecologische waterkwaliteit vanwege de Kaderrichtlijn Water. De Vecht zal een ecologisch waardevolle rivier worden die voldoet aan de Europese Kaderrichtlijn water. Een halfnatuurlijke rivier biedt een grotere belevingswaarde met meer kansen voor recreatie. Waterveiligheid blijft echter gewaarborgd (Velt & Vecht, 2010).

Conclusie 

De ontwikkelingen die binnen dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt worden, sluiten aan bij het Waterbeheerplan.

2.3.4 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie provincie Overijssel is de visie van de provincie op de fysieke leefomgeving. Hierin worden de ambities nader uitgewerkt om samen met andere partijen te komen tot een verbeterde ruimtelijke kwaliteit, waarin wonen, natuur, landbouw en water elkaar versterken. De omgevingsvisie is in 2009 vastgesteld en gaat uit van een integrale benadering. De visie heeft de status van een regionaal waterplan, provinciale verkeers- en vervoersplan, milieubeleidsplan en bodemvisie. Belangrijke onderdelen van de Omgevingsvisie zijn ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid (Provincie Overijssel, 2009). De provincie Overijssel wil met de Omgevingsvisie Overijssel 2009 nadrukkelijker sturen op ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid.

Ruimtelijke kwaliteit wordt gedefinieerd als het – bedoeld en onbedoeld – resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen dat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is. Ruimtelijke kwaliteit is de optelsom van toekomstwaarden, gebruikswaarden en belevingswaarden. Ruimtelijke kwaliteit is niet alleen de waarden die objecten en gebieden hebben, maar ook de potenties die gebieden en objecten hebben om waarden tot ontwikkeling te brengen. Het zijn waarden die te maken hebben met eigenheid, identiteit, herkenbaarheid, bruikbaarheid en continuïteit. Ruimtelijke kwaliteit is niet alleen wat gebieden en objecten hebben, maar vooral hoe dit beleefd wordt.

Duurzaamheid is in de Omgevingsvisie Overijssel gedefinieerd als een duurzame ontwikkeling die voorziet in de behoefte van de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien. Duurzaamheid vraagt om een afweging van ecologische, economische en sociaal-culturele beleidsambities.

Uitvoeringsmodel
De omgevingsvisie neemt een nieuwe werkwijze met zich mee, welke de provincie heeft vastgelegd in het uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • Generieke beleidskeuzes
  • Ontwikkelingsperspectief
  • Gebiedskenmerken

Deze sturingsfilosofie wordt hieronder nader toegelicht.

Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase de zogenaamde 'SER-ladder' gehanteerd. Deze komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden. Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwater- beschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Ecologische Hoofdstructuur en verbindingszones. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.

Ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities. De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.

Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisure-laag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Beoordeling plangebied

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden. Hieronder wordt nader ingegaan op de generieke beleidskeuzes, de ontwikkelingsperspectieven en de gebiedskenmerken in relatie tot onderliggend bestemmingsplan.

Generieke beleidskeuze

Bij de afwegingen in de eerste fase "generieke beleidskeuzes" zijn er geen aspecten die bijzondere aandacht verdienen. Grote belemmeringen zijn niet naar voren gekomen. Een en ander blijkt ook uit hoofdstuk 4 van deze plantoelichting waarin uitgebreid op de diverse omgevingsaspecten wordt ingegaan.

Ontwikkelingsperspectief

Voor het plangebied gelden op basis van de Omgevingsvisie het ontwikkelingsperspectief "Zone ondernemen met Natuur en Water" (zie figuur 2.1). Dit perspectief is nog weer onderverdeeld in een aantal deelgebieden. Het plangebied maakt onderdeel uit van het deelgebied "Natuur."

Voor gebieden binnen de Zone ondernemen met Natuur en Water geldt dat ruimtelijke ontwikkelingen bij moeten dragen aan een kwaliteitsimpuls voor natuur, landschap en water, waarmee tevens het samenhangend stelsel van natuurgebieden en de regionale economie wordt versterkt. Ontwikkelingen worden gekoppeld aan de Kwaliteitsimpuls Groene omgeving met betrekking tot natuur, water en landschap. Ondernemerschap, waaronder landbouw, staat hier centraal. In deze gebieden wordt gefocust op de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving, de hoogte van de investering in vergelijking tot andere gebieden buiten de EHS is gelijk.

De nieuw te realiseren sluis sluit aan bij het ontwikkelingsperspectief "Ondernemen met natuur en water". Door de aanleg van de sluis wordt het recreatief gebruik van de Vecht versterkt en krijgt de regionale economie een impuls.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00244-VG01_0003.jpg"

Figuur 2.2 Uitsnede omgevingsvisiekaart (Bron: provincie Overijssel), in oranje een indicatie van de ligging van het plangebied.

Gebiedskenmerken  

Op de gebiedskenmerkenkaart van de provincie is zien dat het plangebied binnen de natuurlijke laag bestempeld wordt als "beekdalen en natte laagtes" en binnen de laag van het agrarisch cultuurlandschap aangemerkt is als laagveenontginning. De laagveenontginning wordt gekenmerkt door opstrekkende verkaveling en een rechtlijnige ontginningsstructuur. Het is een open, laag en nat landschap ontstaan door occupatie vanuit de bewoonde hogere randen. Deels door vervening, deels door alleen ontwatering. Kenmerkende zonering van intensief gebruik langs de bewoonde randen en extensief gebruik naar het achterland. Boerderijen langs vaarten en wegen.

Het plangebied is niet opgenomen in de stedelijke laag. In de lust- en leisurelaag is de ervaring "donkerte" gekoppeld aan het plangebied. Gebieden met de ervaring "donkerte" zijn relatief luwe en dunbevolkte gebieden met een lage gebruiksdruk. De ambitie is gericht op het koesteren van donkerte als kwaliteit. Het streven is gericht op het handhaven van de donkerte en, waar mogelijk, de gebieden bij ontwikkelingen nog donkerder te maken.

Met de realisatie van de sluis wordt de donkerte in het gebied niet aangetast. De sluis wordt in de avonduren namelijk niet gebruikt. Eventuele verlichting voor de veiligheid wordt zo aangebracht dat deze zo min mogelijk uitstraalt naar de omgeving.

Conclusie

De in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkeling voldoet aan de ambities die verwoord zijn in de Omgevingsvisie van Overijssel.

2.3.5 Omgevingsverordening Overijssel

De Omgevingsverordening is een van de juridische instrumenten die door de provincie wordt ingezet om de doorwerking van ambities uit de Omgevingsvisie af te dwingen. De inzet van de verordening blijft beperkt tot onderdelen die de provinciale belangen waarborgen of om uitvoering te geven aan wet- en regelgeving.

Voor onderliggend project zijn de volgende artikelen uit de omgevingsverordening van belang.

  • 2.1.5
  • 2.7
  • 2.17

Hieronder is per artikel beschreven hoe hier mee wordt omgegaan in onderliggend bestemmingsplan.

2.1.5 (Ruimtelijke kwaliteit)

In de Omgevingsvisie Overijssel is het programma Ruimte voor de Vecht als voorbeeldprogramma omschreven. De vijf statements zoals die in het Masterplan Ruimte voor de Vecht zijn verwoord vormen, samen met de bestaande ruimtelijke kwaliteiten, de basis voor de omgevingsvisie voor het Vechtdal. Hiermee voldoet de met dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkeling aan dit beleidskader.

2.7 (EHS)

Zie beschrijving in paragraaf 4.2 in deze toelichting.

2.17 Fiets- en wandelroutestructuren

Op kaart Recreatie is te zien dat zich in het plangebied recreatieve routes bevinden. In de verordening is de Rheezerweg aangewezen als onderdeel van Bovenlokale fiets- en wandelstructuren. De ontwikkeling van de sluis draagt bij aan de aantrekkelijkheid van de recreatieve route.


Conclusie

Het bestemmingsplan sluit aan bij en voldoet aan hetgeen is gesteld in de provinciale omgevingsverordening.

2.4 Gemeentelijk beleid

2.4.1 Waterplan Hardenberg (2008)

Het Waterplan Hardenberg is door de gemeente opgesteld in samenwerking met de provincie en de waterschappen Velt en Vecht (nu Vechtstromen), Reest en Wieden, Groot Salland en Regge en Dinkel (nu Vechtstromen). Het plan geeft een toekomstvisie tot 2020 waarin is vastgelegd hoe de gemeente en waterschappen met het water om willen gaan. Het doel van het plan is:

  • Afstemmen van beleid en verdiepen samenwerking;
  • Oplossen van knelpunten en benutten van kansen;
  • Voldoen aan nieuw beleid en wetgeving;
  • Vastleggen wateropgave voor het stedelijk en het landelijk gebied.

Visie 2020 De Vecht

De Vecht is een groene half natuurlijke laaglandrivier met een robuust watersysteem. Veiligheid van de burgers is de eerste prioriteit. Waar mogelijk zijn herstelprojecten uitgevoerd, hierbij gaan natuurontwikkeling en waterhuishouding hand in hand. Er is volop ruimte voor recreatie in het Vechtdal, zowel op het water als op het land. Hierbij wordt rekening gehouden dat de recreatieve ontwikkelingen niet ten koste gaan van de natuurontwikkeling en de waterhuishouding. De relatie van de Vecht met de steden Gramsbergen en Hardenberg is versterkt.

Visie 2020 Buitengebied

In het buitengebied is het waterbergend vermogen sterk vergroot en zijn de natuurwaarden langs watergangen versterkt, passend binnen de huidige functies van de gebieden. Waar mogelijk worden de gronden van particuliere terreinbeheerders ingezet voor waterretentie. Gestreefd wordt naar het zoveel mogelijk vasthouden en bergen van water in het watersysteem. Streven is een verdubbeling van de ruimte voor waterberging in het buitengebied, bijvoorbeeld middels het verbreden van watergangen. Naast ruimte voor water ontstaan hierdoor kansen voor natuur in de oevers en dit heeft een positief effect op de waterkwaliteit. De waterberging moet passen binnen de huidige landbouwfunctie, het waterpeil is niet verhoogd.

Ter verbetering van de transportmogelijkheden over water en tevens ter bevordering van de recreatievaart zal het kanaal Almelo-De Haandrik worden verruimd.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkelingen sluiten aan bij bovenstaande visies.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Bestaande situatie

Het plangebied bestaat in de huidige situatie grotendeels uit grasland. Aan de westkant ligt een vistrap verscholen. Ten noorden hiervan ligt een stuw in de Vecht. Het plangebied wordt doorsneden door de Rheezerweg. In de omgeving van het plangebied liggen enkele woningen en agrarische bedrijven.

De foto's in figuur 3.2 geven een impressie van het plangebied. In figuur 3.1 zijn de richtingen weergegeven van waaruit de foto's zijn gemaakt. De foto linksboven is in noordelijke richting genomen en geeft het aanzicht op de stuw in de Vecht en Rheezerweg. De foto rechtsboven is in oostelijke richting genomen vanaf de Rheezerweg. Aan de linkerzijde is de vistrap in de Vecht zichtbaar. De foto linksonder is genomen in de zuidelijke richting. Op deze foto is in de verte de brug over de stuw in de Vecht te zien. De foto rechtsonder tenslotte is genomen in zuidwestelijke richting vanaf de Rheezerweg en laat een van de agrarische percelen zien aan de overzijde van waar de sluis zal komen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00244-VG01_0004.jpg"

Figuur 3.1 Fotorichtingen

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00244-VG01_0005.jpg"

Figuur 3.1 Impressie plangebied in de huidige situatie

3.2 Achtergrond van het plan

De ambitie is om een passende bevaarbaarheid voor de Vecht te realiseren waarbij de bootjes / scheepjes passen bij de dimensie en uitstraling van een halfnatuurlijke laaglandrivier. De huidige stuwen bij Junne, Mariënberg, Hardenberg en De Haandrik vormen op dit moment een hindernis / blokkade om vanaf Ommen een doorgaande vaarroute te realiseren tot het kanaal Almelo - Coevorden. De wijze waarop de stuwpassages worden ingericht, is sturend in het type vaarrecreatie dat gebruik kan maken van de Vecht.

Om tot geschikte stuwpassages te komen is een afweging gemaakt tussen verschillende technieken. Randvoorwaarden voor passende bevaarbaarheid waren daarbij:

  • De Vecht wordt ingericht als halfnatuurlijke laaglandrivier. Dit betekent onder meer dat in de Vecht ondiepten, stroomgeulen en zandbanken voor (gaan) komen. Daardoor is de Vecht alleen bevaarbaar voor boten / scheepjes met een beperkte diepgang. De waterdiepte van de scheepjes / bootjes is daarom beperkt tot 0,5 meter
  • De Vecht stroomt door waardevolle natuur. De aard en omvang van de vaarrecreatie moet afgestemd zijn op de bestaande (en beoogde) natuurwaarden
  • De bestaande bruggen (doorvaarthoogte 1,7 tot 2 meter gebaseerd op gemiddeld zomerpeil) worden niet aangepast. Dit beperkt de doorvaarthoogte van de scheepjes / boten tot circa 1,5 meter
  • De veiligheid voor recreanten moet zijn gewaarborgd
  • De vormgeving van de stuwpassage moet passen bij het karakter en de uitstraling van de Vecht.

De technieken voor de stuwpassages die vervolgens afgewogen zijn, zijn:

  • 1. Scheepslift

Het principe van een scheepslift is dat een schip in een “bak met water” vaart die via een hellingbaan en/of portaalkraan over een helling / hoogste punt wordt getrokken / gehesen.

  • 2. Overtoom, handmatig of automatisch bediend

Bij een overtoom wordt een boot via een kabel over een helling getrokken. Dit kan via een lorry (boten met een hoog gewicht, bijvoorbeeld elektrisch aangedreven sloep) of een rollenbaan (lichte roeiboot met een platte bodem).

  • 3. Sluis

Een waterbouwkundig kunstwerk dat door een beweegbaar mechanisme ook water of schepen kan laten passeren.

Vervolgens is de keuze gemaakt voor het inzetten van de sluis techniek. De sluis is een bewezen techniek en is niet storingsgevoelig. Hierdoor zijn de kosten voor beheer en onderhoud laag. De investering is hoger dan van een handbediende overtoom, maar de sluis is wel geschikt voor alle type boten.

3.3 Nieuwe situatie

In figuur 3.2 is een bovenaanzicht te zien van het ontwerp van de sluis en nevengeul bij Diffelen. In de tekening is de ligging van de afvaarten te zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00244-VG01_0006.png"

Figuur 3.2 Tekening sluis ten oosten van de Vecht

De sluis is gesitueerd in de nabijheid van de stuw. Om te voorkomen dat recreanten in de stuw terecht komen worden de volgende maatregelen genomen:

  • Honderd meter voor en na de stuw wordt een afvaart aangelegd die leidt naar de stuwpassage
  • De toegang naar de afvaart wordt uniform ontworpen en voorzien van een “baken/markeringspunt” zodat de afvaart herkenbaar is voor de vaarrecreant
  • Bij de ingang van de afvaart wordt bebording en een kabel over het water aangebracht

Hoofdstuk 4 Planologische randvoorwaarden

4.1 Archeologie

In 1992 is het Verdrag van Malta door de landen van de Europese Unie, waaronder Nederland, ondertekend. Dit verdrag verplicht de Europese overheden tot het beschermen van archeologisch erfgoed. Hierbij wordt als uitgangspunt gehanteerd dat archeologische waarden in situ (ter plekke) bewaard moeten blijven. Er dient te worden nagestreefd de waarden op de locatie te behouden. Als dit niet mogelijk blijkt, bijvoorbeeld bij bouwplannen, dat moeten de waarden worden opgegraven en ex situ (elders) worden bewaard.

Ter implementatie van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving is in 2007 de Wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. Dit is een aanpassingswet waarmee de Monumentenwet 1988 gewijzigd is op het onderdeel archeologie. Door middel van de gewijzigde Monumentenwet moet het archeologisch erfgoed in de bodem bescherming krijgen in het ruimtelijke ordeningsbeleid.

Plangebied

Archeologische beleidskaart gemeente Hardenberg

Het gehele plangebied sluis Diffelen valt onder archeologie 4 op de archeologische beleidskaart van de gemeente Hardenberg. Dit gedeelte heeft dan ook een dubbelbestemming archeologie gekregen in het vigerende bestemmingsplan Buitengebied Hardenberg. Waarde archeologie 4 betekent dat onderzoek noodzakelijk is bij bodemingrepen die groter zijn dan 500 m2 en dieper dan 0,5 m. De realisatie van de sluis en de nevengeul betreffen een bodemingreep welke groter is dan de gestelde hoeveelheden. Om die reden is het noodzakelijk dat een onderzoek uitgevoerd wordt waarin de archeologische waarden van de gronden, die worden verstoord, worden vastgelegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00244-VG01_0007.png"

Figuur 4.1 Archeologische beleidskaart gemeente Hardenberg

Archeologisch vooronderzoek

Archeologisch adviesbureau Transect heeft in november 2014 een verkennend archeologisch onderzoek uitgevoerd aan de Rheezerweg nabij Diffelen (gemeente Hardenberg) (zie bijlage 1). Dit in verband met de geplande werkzaamheden rondom de realisering van de sluis en nevengeul. Een verkennend onderzoek houdt in dat door middel van boringen vastgesteld wordt of het plangebied in het verleden geschikt is geweest voor bewoning en of er diepe bodemverstoringen aanwezig zijn. Op grond van de resultaten van het bureauonderzoek en de veldverkenning is geconcludeerd dat het plangebied voornamelijk uit gelaagde geulafzettingen bestaat. Er zijn geen hogere delen aangetroffen die aantrekkelijk waren voor bewoning, zoals rivierduinen, oude meanderruggen of oeverafzettingen. Er zijn in het verkennend onderzoek geen archeologische indicatoren aangetroffen.

Gezien de resultaten van het vooronderzoek worden geen archeologische vervolgmaatregelen geadviseerd. De aanwezigheid van archeologische resten is met het uitgevoerde onderzoek evenwel niet volledig uit te sluiten, omdat het een steekproef betreft. In de voormalige geul van de Vecht is het nog steeds mogelijk om archeologische waarden aan te treffen, maar deze zijn niet systematisch op te sporen en vallen derhalve onder de categorie toevalsvondsten. Op het moment dat tijdens graafwerkzaamheden onverhoopt toch archeologische sporen of vondsten worden aangetroffen, dan dienen deze op grond van de Monumentenwet te worden gemeld. Om praktische redenen adviseren wij deze melding bij de gemeente Hardenberg te doen.

Conclusie

Vanuit het aspect archeologie bezien, is het bestemmingsplan uitvoerbaar.

4.2 Ecologie

In Nederland is de wetgeving omtrent de bescherming van natuurwaarden gesplitst in soortbescherming en gebiedsbescherming. De bescherming is geregeld in respectievelijk de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet en Wro.

Flora- en faunawet

De bescherming van dier- en plantensoorten in Nederland is geregeld via de Flora- en faunawet. De doelstelling van de wet is de bescherming en het behoud van de gunstige staat van instandhouding van in het wild levende planten- en diersoorten. Het uitgangspunt van de wet is 'nee, tenzij'. Dit betekent dat activiteiten met een schadelijk effect op beschermde soorten in principe verboden zijn. Van het verbod op schadelijke handelingen kan op grond van artikel 75 van de Flora- en faunawet worden afgeweken, met een ontheffing of vrijstelling. Een ontheffingsaanvraag wordt beoordeeld door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland van het Ministerie van Economische Zaken.

Natuurbeschermingswet en Wro

Voor de gebiedsbescherming zijn in het kader van de Europese richtlijnen in Nederland speciale beschermingszones aangewezen met een hoge wettelijke bescherming. Vanuit de Natuurbeschermingswet (NB-wet) zijn dat Natura 2000-gebieden. Daarnaast zijn er gebieden aangewezen die behoren tot de ecologische hoofdstructuur (EHS), deze zijn beschermd via regelgeving onder de Wet ruimtelijke ordening.

Plangebied

Adviesbureau Tauw heeft onderzoek gedaan naar de consequenties van natuurwetgeving voor de realisatie van de sluis bij Mariënberg (R001-1226950VJW-evp-V02-NL, 12 december 2014) (zie bijlage 2).

Natura2000

Sluis Rheezerweg ligt niet in of nabij een Natura 2000-gebied. Het dichtstbij gelegen Natura 2000-gebied bij de stuw betreft het gebied 'Vecht- en Beneden-Reggegebied' en ligt op meer dan 500 meter afstand. Gezien het lokale karakter en locatie van de beoogde werkzaamheden worden effecten op het Natura 2000-gebied 'Vecht- en Beneden-Reggegebied' niet verwacht. Dit wordt mede bevestigd door onderzoek dat in 2012 is uitgevoerd in het kader van de uitvoering van het project 'Doorgaande en passende recreatievaart in de Overijsselse Vecht'. Daarbij was het doel zo veel mogelijk voorkomen van effecten op natuur. In dit kader zijn in het door het waterschap Velt en Vecht vastgestelde Verkeersbesluit voor de Vecht randvoorwaarden opgenomen ten aanzien van de natuur en veiligheid. Ervan uitgaande dat deze randvoorwaarden uit het verkeersbesluit worden nageleefd, worden er geen negatieve effecten verwacht op de Natura 2000-doelen en de doelen van de beschermde natuurmonumenten, met uitzondering van de (broed)vogels. Dit is vastgelegd in de beschikking Natuurbeschermingswet voor doorgaande en passende recreatievaart in de Overijsselse Vecht van 4 juli 2012.

De voornaamste conclusies van het onderzoek dat voorafging aan het verlenen van de Nbwet-vergunning zijn:

  • Er treden geen negatieve effecten op op de kwalificerende habitattypen van het Natura 2000-gebied, omdat deze voor een groot deel niet nabij de oevers van de Vecht voorkomen. Daarnaast is betreding van aanwezige kwetsbare habitattypen in de oevers van de Vecht niet aan de orde. In Natura 2000-gebied mag namelijk niet worden aangelegd en de oevers mogen hier ook niet worden betreden (artikel 7 en 8 van het Verkeersbesluit);
  • De Kamsalamander komt niet langs de oevers van de Vecht voor, waardoor negatieve effecten op deze soort zijn uitgesloten;
  • De Meervleermuis komt uitsluitend na zonsondergang langs de Vecht foeragerend voor. Omdat op grond van artikel 2 van het verkeersbesluit tussen zonsondergang en zonsopgang niet op de Vecht mag worden gevaren, zijn negatieve effecten door lichtverstoring uitgesloten.
  • Negatieve effecten op de Grote modderkruiper en Bittervoorn worden niet verwacht, omdat ze niet tot nauwelijks langs de oevers van de Vecht voorkomen. Omdat er binnen Natura 2000-gebied een aanlegverbod voor boten geldt en een verbod om oevers te betreden, zullen eventuele kwetsbare oevers langs de Vecht met paailocaties en eiafzetlocaties van Kleine modderkruiper en Rivierdonderpad ook niet worden verstoord.

Flora- en faunawet

Op basis van het onderzoek van Tauw zijn permanente negatieve effecten op de waterspitsmuis en otter (beide tabel 3) bij de uitvoering van de werkzaamheden niet uitgesloten. Het waterschap heeft op basis van haar informatie aangegeven dat effecten op de otter kunnen worden uitgesloten. Van de waterspitsmuis is vastgesteld dat deze aanwezig is, hiervoor wordt een ontheffing aangevraagd en wordt gewerkt middels een werkprotocol.

Door uitvoering van het voornemen worden de groeiplaatsen van de rietorchis en in potentie ook die van lange ereprijs en steenanjer permanent aangetast. Wat betreft vissen zijn negatieve effecten niet uitgesloten op kleine modderkruiper en rivierdonderpad. Omdat het voor beide soortgroepen uitsluitend tabel 2-soorten betreft, kunnen de werkzaamheden worden uitgevoerd volgens een door het bevoegd gezag goedgekeurde gedragscode, zoals de gedragscode van de Unie van Waterschappen. Een ontheffing is in dit geval niet nodig, maar wel dienen voorafgaande aan de werkzaamheden de standplaatsen van de beschermde vaatplanten in kaart te worden gebracht

EHS

Het plangebied ligt nagenoeg geheel binnen de EHS. Het voornemen leidt tot aantasting van de EHS in de vorm van oppervlakteverlies en verstoring. Om de ontwikkeling toch mogelijk te maken, is de gemeenteraad bevoegd om bij de vaststelling van een bestemmingsplan voor relatief kleinschalige ontwikkelingen binnen de EHS af te wijken van het beschermingsregime zoals vastgelegd in artikel 2.7.3 mits is aangetoond en verzekerd dat deze wijziging:

  • a. de wezenlijke kenmerken en waarden slechts in beperkte mate aantast,
  • b. per saldo gepaard gaat met een versterking van de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS, of een vergroting van de oppervlakte van de EHS,
  • c. plaatsvindt na een zorgvuldige afweging van alternatieve locaties.

Aan de hierboven gestelde voorwaarden a, b en c wordt voldaan.

  • a. Door de aanleg van de recreatiesluizen kan de kernwaarde 'rust en stilte' tijdelijk worden verstoord. Hiermee kan dit ook een tijdelijke verstoring op aanwezige fauna hebben. De tijdelijke effecten op fauna worden zoveel mogelijk beperkt door te werken buiten kritische perioden (voortplanting en winterrust). Na inrichting van het gebied zullen deze kernwaarden weer ongestoord aanwezig zijn. Gezien het feit dat het een zeer lokale ingreep betreft, dat de effecten tijdelijk van aard zijn en dat de tijdelijke effecten zoveel mogelijk worden voorkomen, worden effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS uitgesloten.
  • b. De sluis krijgt in het bestemmingsplan de bestemming water. Deze bestemming komt nu ook al binnen de EHS voor. Ten opzichte van het huidige natuurdoel (kruiden en faunarijk grasland) gaat de natuurkwaliteit achteruit. Omdat reeds gezorgd is voor voldoende compensatie aan de andere kant van de Vecht ziet de provincie de ontwikkeling van de sluis als een kleinschalige wijziging welke per saldo zorgt voor een vergroting van het oppervlakte EHS (aan de overzijde van de EHS). Waterschap Vechtstromen heeft de plannen voor deze compensatie reeds vastgelegd met de provincie Overijssel. Compensatie ter grootte van 1 hectare vindt plaats in een nabij gelegen perceel (perceelnummer HDB01 AE 1300). De uitwerking van de compensatie is vastgelegd in de vorm van een inrichtingsplan voor het nabij gelegen perceel (zie bijlage 3). De huidige aanduiding binnen de EHS wijzigt daarbij van “bestaande natuur” in “bestaande natuur, water”. Het perceel waar de compensatie plaats vindt, heeft al de bestemming natuur.
  • c. Ten behoeve van het plan heeft een afweging plaats gevonden tussen twee locaties voor de sluis. Meer locaties zijn niet denkbaar aangezien de stuw die gepasseerd moet worden maar via twee zijden gepasseerd kan worden. Via een locatie aan de noordzijde van de Vecht en via een locatie aan de zuidzijde. Vanwege technische overwegingen is de noordelijke variant niet geschikt bevonden is dus gekozen voor de zuidelijke variant.

Conclusie

Vanuit het aspect ecologie bezien, is dit bestemmingsplan uitvoerbaar. Daarbij moet wel rekening gehouden met de aan te vragen ontheffing voor de waterspitsmuis en het werken conform ecologische werkprotocollen.

4.3 Bodem

In het kader van de vaststelling van een nieuw bestemmingsplan moet op basis van artikel 3.1.6. Besluit ruimtelijke ordening worden onderzocht of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de bodem. In de Wet bodembescherming is bepaald dat als de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig moet worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt voor de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen, in dit geval de bestemming Water (sluis), moeten bij voorkeur op schone grond worden gerealiseerd.

Plangebied

In opdracht van Waterschap Vechtstromen heeft adviesbureau Mos Milieu een milieutechnisch verkennend bodem- en asfaltonderzoek uitgevoerd op de planlocatie (zie bijlage 4). Doel van het onderzoek is enerzijds het vaststellen van de milieuhygienische kwaliteit van de bodem en het tijdens de veldinspectie aangetroffen aanwezige puinpad (inclusief asbest) op de locatie en anderzijds het vaststellen van de herbruikbaarheid van het vrijkomende asfalt. Conclusie van het onderzoek is dat er op basis van het vooronderzoek, de zintuiglijke beoordeling van de grondmonsters en de resultaten van het chemisch-analytisch onderzoek, met de huidige milieuhygienische kwaliteit van de bodem geen belemmeringen te verwachten zijn voor de realisatie van sluis.

Conclusie

Vanuit het aspect bodem bezien, is het bestemmingplan uitvoerbaar

4.4 Geluid

De Wet geluidhinder is in werking gesteld om geluidshinder als gevolg van wegverkeer, railverkeer en industrie te voorkomen of te beperken. De wet stelt voorschriften aan het geluidsniveau dat geldt in een bepaald gebied. Deze voorschriften zijn echter niet van toepassing op het plangebied sluis Diffelen. De Wet geluidhinder stelt eisen indien er geluidsgevoelige functies in een gebied worden gerealiseerd.

Plangebied

Dit bestemmingsplan biedt geen ruimte voor een geluidsgevoelige functies, zoals woningen en scholen gebouwd. Hiermee is het aspect geluid voldoende verantwoord in dit bestemmingsplan.

Conclusie

Vanuit het aspect Geluid bezien, is het bestemmingsplan uitvoerbaar.

4.5 Luchtkwaliteit

De 'Wet luchtkwaliteit' is op 15 november 2007 in werking getreden (Stb. 2007, 434) en vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005. Met de 'Wet luchtkwaliteit' wordt de wijziging van de Wet milieubeheer (m.n. hoofdstuk 5, onder titel 5.2) op het gebied van luchtkwaliteitseisen bedoeld. De aanleiding hiervan is de maatschappelijke discussie die ontstaan is als gevolg van de directe koppeling tussen ruimtelijke ordeningsprojecten en luchtkwaliteit. De directe koppeling had tot gevolg dat veel geplande (en als noodzakelijk of gewenst ervaren) projecten doorgang konden vinden in overschrijdingsgebieden. Bovendien moest voor ieder klein project met betrekking tot luchtkwaliteit een uitgebreide toets gedaan worden. Met de nieuwe 'Wel luchtkwaliteit' en bijbehorende bepalingen en hulpmiddelen, wil de overheid zowel de verbetering van de luchtkwaliteit bewerkstelligen als ook de gewenste ontwikkelingen in ruimtelijke ordening doorgang laten vinden.

In artikel 4 van het 'Besluit niet in betekende maten bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekende maten bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is voor bepaalde categorieën projecten met getalsmatige grenzen vastgesteld dat deze 'niet in betekende mate' (NIBM)'' bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Dit geldt onder andere voor woningbouwlocaties die ingeval van één ontsluitingsweg niet meer dan 500 nieuwe woningen omvatten. Bij twee ontsluitingswegen mogen de uitbreidingslocaties 1.000 woningen bevatten. Voor kantoorlocaties gelegen aan één ontsluitingsweg geldt een drempel van 33.333 m2. Wanneer projecten wel in betekende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit dient luchtonderzoek uitgevoerd te worden, waarbij getoetst wordt aan de normen.

Plangebied

De ontwikkelingen die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt dragen niet in betekende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit en luchtonderzoek dient dan ook niet uitgevoerd te worden.

Conclusie

Vanuit het aspect Luchtkwaliteit bezien, is het bestemmingsplan uitvoerbaar.

4.6 Externe veiligheid

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten een inrichting. Hierin wordt gesteld dat er geen kwetsbaar object binnen de 10-6 per jaar veiligheidscontour mag liggen. Dit betekent bijvoorbeeld dat woningen op een bepaalde afstand moeten staan van een bedrijf dat werkt met gevaarlijke stoffen. Met kwetsbare objecten worden onder andere bedoeld, verspreid liggende woningen van derden met een dichtheid van twee woningen per hectare.

Plaatsgebonden risico

Plaatsgebonden risico is de kans, dat zich op een bepaalde plaats over een periode van één jaar een dodelijk ongeluk voordoet, als direct gevolg van een incident in een bedrijf, indien zich op die plaats iemand bevindt. Hierbij is het dus niet van belang of op die plaats daadwerkelijk een persoon aanwezig is. In Nederland heeft de overheid bepaald dat het plaatsgebonden risico in principe nergens groter mag zijn dan 10-6, oftewel de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een bedrijfs- of transportongeval, mag niet groter zijn dan eens in de miljoen jaar.

Groepsrisico

Het groepsrisico geeft de kans op het aantal mogelijke slachtoffers ten gevolge van een incident bij een inrichting. Het groepsrisico wordt bepaald op basis van het eerder berekende plaatsgebonden risico (PR) en de aanwezigheid van mensen binnen het invloedsgebied. De bevolkingsgegevens geven een gemiddelde dichtheid van mensen in het gebied voor zowel de dag- als nachtsituatie.

Plangebied

Binnen het plangebied worden geen Bevi-inrichtingen toegestaan en ook geen gevoelige bestemmingen. Buiten het plangebied zijn er geen Bevi-inrichtingen die van invloed kunnen zijn op de het plangebied. Dit is geverifieerd via de risicokaart van de provincie Overijssel. Hiermee is het aspect externe veiligheid voldoende verantwoord.

Conclusie

Vanuit het aspect Externe Veiligheid bezien, is het bestemmingsplan uitvoerbaar.

4.7 Watertoets

Inleiding

De provincie Overijssel heeft samen met verschillende partners, waaronder waterschappen en gemeenten de ambitie om de Vecht bovenstrooms van Ommen weer bevaarbaar te maken. Hierdoor wordt een doorgaande vaarroute gerealiseerd tot het kanaal Almelo - Coevorden. Bevaarbaar betekent in dit geval bevaarbaar voor scheepjes en/of boten die qua dimensie aantallen en uitstraling passen bij een halfnatuurlijke laaglandrivier.

Het inrichten van de Vecht als laaglandrivier en het mogelijk maken deze rivier te bevaren met passende scheepjes en/of boten is één van de onderdelen van het grotere plan ‘Masterplan ruimte voor de Vecht’, opgesteld in 2009. In dit masterplan wordt de ambitie uitgesproken dat de Vecht geschikt is voor avontuurlijke waterrecreatie. Concreet worden in het masterplan mogelijkheden aangereikt voor het varen met sloepen en zompen met een stille motor, kanoën en vlotvaren.

De stuwen ter hoogte van Junne, Mariënberg (en De Haandrik) belemmeren een doorgaande vaarroute van Ommen tot en met het kanaal Almelo - Coevorden. Om vaarrecreatie te realiseren moeten op deze locaties stuwpassages worden aangelegd. Ter hoogte van Mariënberg wordt in dat kader een sluis gerealiseerd. Omdat de realisatie van een sluis niet mogelijk is binnen het geldende bestemmingsplan wordt een nieuw bestemmingsplan opgesteld.

Bestaande situatie

Het plangebied is gelegen ten zuidoosten van het buurtschap Diffelen ter hoogte van de Rheezerweg aan de zuidkant van de Vecht. Het plangebied en haar omgeving bestaat uit agrarisch gebied (weilanden) en bosschages. Ten noorden van het plan loopt de Vecht. Het plangebied is volledig gelegen in het winterbed van de Vecht. In figuur 4.2 is het plangebied rood omlijnd weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00244-VG01_0008.png"

Figuur 4.2 Ligging plangebied

De huidige maaiveldhoogten zijn weergegeven in figuur 4.3. De Rheezerweg met een hoogte van circa NAP + 9,5 meter doorsnijd het plangebied. De locatie van de toekomstige sluis is lager gelegen. De maaiveldhoogte ten noorden van de Rheezerweg varieert tussen de NAP + 5,7 en 5,9 meter, ten zuiden van de Rheezerweg varieert de maaiveldhoogte tussen de NAP + 6,5 en 6,3 meter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00244-VG01_0009.png"

Figuur 4.3 Huidige maaiveldhoogten

Het plangebied is buitendijks gelegen in het winterbed van de Vecht. In onderstaande afbeelding is het blauw gearceerde deel het winterbed. De paarse lijn is de regionale waterkering. Deze keringen vallen onder de verantwoordelijkheid van de provincie en worden beheerd door Waterschap Vechtstromen. Voor deze kering is een norm vastgesteld die uitgaat van een overstromingskans van eens in de 200 jaar. De huidige, wettelijke maatgevende hoogwaterstand in het plangebied is NAP + 7,63 meter.

Nieuwe situatie

Sluis in de Vecht

De ambitie is om een passende bevaarbaarheid voor de Vecht te realiseren waarbij de bootjes /scheepjes passen bij de dimensie en uitstraling van een halfnatuurlijke laaglandrivier. De huidige stuw bij Mariënberg vormt op dit moment blokkade. Om deze blokkade op te heffen wordt een nevengeul met een sluis op de linkeroever van de Vecht gerealiseerd. De nevengeul en de sluis komen volledig buitendijks in het winterbed van de Vecht te liggen. Ter plaatse van de kruising van de nevengeul met de Rheezerweg komt een brugconstructie. In figuur 4.4 is de situatie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00244-VG01_0010.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00244-VG01_0011.png"Figuur 4.4 Nieuwe situatie sluis en brug in nevengeul

Beleidslijn winterbed Overijsselse Vecht

Waterschap Vechtstromen is beheerder van de Overijsselse Vecht. In het kader van het beheer van de Overijsselse Vecht is de beleidslijn Ruimte voor de Rivier gedeeltelijk van toepassing verklaard op de Vecht. Ontwikkelingen die rivierverruiming nu en in de toekomst onmogelijk maken moeten worden tegengaan. Dat houdt in dat alle activiteiten in het watervoerend deel van het winterbed aan de beleidslijn moeten worden getoetst. Te noemen activiteiten zijn,

  • onderhoud van vegetatie in stroomvoerende delen van het winterbed
  • agrarische en bouw activiteiten in stroomvoerende en bergende delen van het winterbed
  • Ruimte voor de Rivier maatregelen (nevengeulen, hermeanderen, etc.)

Een belangrijke functie van het winterbed is het afvoeren en bergen van water tijdens hoge rivierafvoeren. De hoofdgeul en het winterbed bepalen samen de afvoercapaciteit van de rivier. Voor het op veilige wijze verwerken van hoge rivierafvoeren is een obstakelvrije ruimte nodig die, vanuit hydraulisch perspectief, een tweeledige functie heeft:

  • stroomvoering (afvoeren van water) en
  • berging (tijdelijk opslaan van water).

Beide functies zijn essentieel bij het beperken van de hoogst optredende waterstand tijdens het passeren van een afvoergolf.

In het stroomvoerend gedeelte van het winterbed kunnen obstakels stromingsweerstand opleveren. In het bergend gedeelte van het winterbed kunnen obstakels het bergend volume beperken. In alle gevallen waarbij één of beide functies dreigen te worden beperkt, moet aan de Beleidslijn worden getoetst en is mogelijk compensatie vereist.

Toetsing van de ontwikkeling

De ontwikkeling van de sluis in de Vecht bij Mariënberg valt conform de beleidslijn onder de activiteit ‘bouw activiteiten’. De sluis inclusief de nevengeul bevinden zich hoofdzakelijk in het ‘stroomvoerende’ gedeelte van het winterbed en voor een klein gedeelte in het ‘bergende’ gedeelte. In figuur 4.5 is de locatie van de ontwikkeling op de kaart behorend bij de beleidsregels van de Overijsselse Vecht weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00244-VG01_0012.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00244-VG01_0013.png"

Figuur 4.5 Kaart bij beleidsregels Overijsselse Vecht (in rood het plangebied)

Het stroomvoerende gedeelte van het winterbed voert tijdens hoogwatersituaties water af. Het water stroomt in die gebieden mee. Het bergende gedeelte in het winterbed inundeert tijdens hoogwatersituaties. Het water stroomt het gebied in tijdens het hoogwater en naderhand eruit. Het gebied ligt buiten de stroombaan van het stroomvoerend gedeelte en bergt slechts tijdelijk water.

Met de aanleg van de nevengeul in het winterbed van de Vecht wordt de doorstroom capaciteit tijdens hoge afvoeren vergoot. De sluis constructie bevindt zich onder het huidige maaiveld van het winterbed. Tijdens hoog water overstroomd de sluis volledig en vormt de sluis geen obstakel voor de water afvoer. De ontwikkeling heeft ook geen negatief effect op

4.8 Kabels en Leidingen

Plangebied

Binnen het plangebied en in de directe omgeving van het plangebied liggen geen planologisch relevante leidingen. Ook liggen er geen hoogspanningslijnen, straalpaden of telecomverbindingen in de directe omgeving van het plangebied. Het aspect kabels en leidingen levert derhalve geen ruimtelijke belemmering op voor de beoogde ontwikkeling. Voorafgaand aan de uitvoering dient wel een KLIC-melding (Kabels en Leidingen Informatie Centrum, onderdeel Kadaster) gedaan te worden.

Conclusie

Vanuit het aspect kabels en leidingen bezien is het bestemmingsplan uitvoerbaar.

Hoofdstuk 5 Toelichting op de regels

5.1 Inleiding

Dit hoofdstuk gaat in op de regels van het bestemmingsplan. De regels vormen samen met de verbeelding (plankaart) het juridische deel van het bestemmingsplan. De regels sluiten zo veel mogelijk aan op het moederplan, zijnde het bestemmingsplan Buitengebied Hardenberg welke op 2 december 2014 is vastgesteld door de raad van de gemeente Hardenberg.

5.2 Inleidende regels

Artikel 1 - Begrippen

In dit artikel is de omschrijving opgenomen van een aantal begrippen, die in de regels zijn gebruikt, zoals bebouwing, eenvoudige dagrecreatieve voorziening en extensieve openluchtrecreatie.

Artikel 2 - Wijze van meten

Dit artikel geeft aan hoe bij de toepassing van de regels metingen en berekeningen plaatsvinden.

5.3 Bestemmingsregels

Artikel 3 - Bestemming: Verkeer

Het bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente Hardenberg kent twee verkeersbestemmingen, 'Verkeer-1' en 'Verkeer-2'. Onderhavig bestemmingsplan sluit zo veel mogelijk aan op het bestemmingsplan Buitengebied, waardoor ook hier is gekozen voor de bestemming 'Verkeer-2''. De bestemming Verkeer-2' is bedoeld voor lokale wegen met maximaal 2 rijstroken.

Artikel 4 - Bestemming: Water

Dit artikel beschermt de aanwezige watergangen en -partijen, inclusief de taluds en schouwpaden. Hier mogen alleen bouwwerken ten dienste van de bestemming worden opgericht met een maximale hoogte van 6 m.

Ten opzichte van de regels uit het moederplan is met name deze bestemming gewijzigd. De bestemmingsomschrijving is breder dan in het moederplan, waardoor in dit bestemmingsplan een kanopassage en voorzieningen ten behoeve van watergerelateerde energieopwekking (waterkrachtcentrale) tevens mogelijk zijn gemaakt. Beide zijn nodig om de sluis te laten functioneren.

Het bestemmingsplan staat tevens de aanleg van een sluis bij recht toe. Er worden geen gebouwen bij deze sluis toegestaan. Bovendien worden er geen eisen gesteld ten aanzien van oppervlakte van het bouwwerk, maar alleen eisen ten aan zien van de hoogte.

5.4 Algemene regels

Artikel 5 - Anti-dubbeltelbepaling 

Dit artikel voorkomt dat er dubbel gebruik gemaakt wordt van bouw- en gebruiksmogelijkheden.

Artikel 6- Algemene afwijkingsregels

Deze artikelen geven aan onder welke voorwaarden burgemeester en wethouders van de planregels kunnen afwijken. Het gaat om een aantal algemene afwijkingsmogelijkheden, waaronder een afwijking van de maatvoering tot maximaal 10%.

Artikel 7 - Algemene gebruiksregels

Onder strijdig gebruik met de bestemmingen van het bestemmingsplan wordt in ieder geval begrepen: het gebruik van de gronden als stort- en/of opslagplaats.

5.5 Overgangs- en slotregels

Artikel 8 en 9 - Overgangsrecht en slotregel

Deze artikelen bevatten een aantal standaard bepalingen, onder meer met betrekking tot het overgangsrecht en de naamgeving van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Op de bestemmingsplanprocedure is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. Ter voldoening hieraan heeft het ontwerpbestemmingsplan vanaf woensdag 30 maart 2016 gedurende 6 weken ter inzage gelegen. De laatste dag van de termijn was dinsdag 10 mei 2016. Er zijn geen zienswijzen ontvangen.

Ter voorbereiding zijn de plannen voor de sluis eerder uitgebreid voorgelegd aan verschillende stakeholders in de omgeving. In meerdere werksessies in 2012, 2013 en 2014 hebben zij hun visie gegeven op de plannen voor de sluis. Bij deze sessies waren de volgende partijen uitgenodigd:

  • Staatsbosbeheer
  • Natuur en Milieu Vechtstreek
  • Plaatselijk belang Stegeren Junne
  • Plaatselijk belang Beerze/Mariënberg
  • Rederij Peters
  • Total Outdoor

Met de standpunten van de verschillende stakeholders is rekening gehouden bij het bepalen van de positie van de sluis. Ook bij het uiteindelijke ontwerp van de sluis is de input uit de werksessies medebepalend.

Gedurende de zienswijzenperiode is het ontwerpbestemmingsplan tevens voorgelegd aan de betrokken diensten en instanties, in het kader van het Vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Vooroverleg is gevoerd met de volgende betrokken diensten en instanties:

• provincie Overijssel

• waterschap Vechtstromen

Zowel de provincie als het waterschap (mede-initiatiefnemer) stemmen in met het bestemmingsplan. De provincie geeft daarbij aan dat zij akkoord is met het toepassen van de afwijkingsmogelijkheid voor kleinschalige ontwikkelingen in de EHS ten behoeve van het realiseren van de sluis. Daarbij geeft zij tevens aan dat zij zich kan vinden in de geplande compensatie te noorden van de Vecht welke nodig is vanwege het verlies van het oppervlakte kruiden- en faunarijk grasland.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Bij de economische uitvoerbaarheid gaat het om de kosten en andere economische aspecten die met de verwezenlijking van het plan samenhangen. Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan een onderzoek te worden in gesteld naar de uitvoerbaarheid van het plan.

Het Waterschap Vechtstromen draagt de kosten voor uitvoering van de herinrichting. Het project wordt uitgevoerd in samenwerking met de gemeente Hardenberg en de provincie Overijssel.