direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Dedemsvaart Centrum, Markt 17-19-21 te Dedemsvaart
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0160.0000BP00219-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Algemeen

De nieuwe eigenaar van de voormalige brandweergarage op het perceel Markt 17-19-21 te Dedemsvaart is voornemens om dit pand te verbouwen tot een complex met daarin 8 tot 12 appartementen geschikt voor jongeren met eventueel in de plint ruimte voor detailhandelsfuncties. Dit toekomstige gebruik is in strijd met de regels behorende bij het geldende bestemmingsplan 'Dedemsvaart - Centrum'.

1.2 Begrenzing plangebied

Het pand ligt in het centrum van Dedemsvaart, naast een ander wooncomplex met winkelruimten op de begane grond (zuidzijde) en een café (noordzijde). Tegenover het pand ligt het complex 't Olde Postkantoor. Dit pand wordt op dit moment verbouwd.

1.3 Opzet bestemmingsplan

Het bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, regels en verbeelding (plankaart).

  • In de toelichting worden de overwegingen gegeven die hebben geleid tot het geven van een bepaalde bestemming aan een stuk grond, evenals een uitleg van de gebruikte bestemmingen.
  • In de regels wordt per bestemming een omschrijving gegeven van de toegestane functies van de gronden en de zich daarop bevindende gebouwen en bouwwerken. Per bestemming wordt ook aangeven waar wel of niet mag worden gebouwd met bijbehorende maximale bouwmaten.
  • Op de verbeelding (plankaart) worden de verschillende bestemmingen van de gronden aangegeven. De verbeelding is in overeenstemming met de verplichte landelijke standaarden voor digitaal uitwisselbare en vergelijkbare bestemmingsplannen (IMRO2012, SVBP2012 en STRI2012).

Wat er in de regels en op de verbeelding van het bestemmingsplan staat, is voor iedereen juridisch bindend (burgers, bedrijven, instellingen en overheden).

1.4 Leeswijzer

De toelichting is als volgt opgebouwd.

  • In hoofdstuk 2 is een toelichting opgenomen op het plan en de locatie.
  • In hoofdstuk 3 is een samenvatting opgenomen over het beleid van de verschillende overheden over het plangebied.
  • Hoofdstuk 4 gaat in op de geldende milieukwaliteitseisen.
  • Hoofdstuk 5 geeft artikelsgewijs een toelichting op de planregels.
  • Ten slotte wordt in hoofdstuk 6 ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Het plan

2.1 Het initiatief

De nieuwe eigenaar van de voormalige brandweergarage in Dedemsvaart, gelegen aan de Markt 17-19-21, is voornemens om dit pand te verbouwen en geschikt te maken voor 8 tot 12 appartementen bedoeld voor jongeren. Daarbij wordt de mogelijkheid open gehouden om op de begane grond winkelruimte te creëren. Als er winkels komen worden er op de verdiepingen 8 appartementen gerealiseerd. Komen er geen winkel dan worden er ook op de begane grond appartementen gerealiseerd. Het totaal aantal appartementen komt dan op 12.

2.2 Het plangebied

Het betreffende pand ligt aan de zuidkant van het centrum van Dedemsvaart. Onderstaande afbeelding toont de voorgevel van het pand. In het geldende bestemmingsplan 'Dedemsvaart Centrum' heeft het pand de bestemming 'centrum'. Op basis van de regels behorende bij deze bestemming is detailhandel toegestaan (met uitzondering van een supermarkt). Wonen is eveneens toegestaan, met dien verstande dat het aantal woningen niet meer mag bedragen dan het bestaande aantal. Op dit punt is het plan van de eigenaar in strijd met de geldende bestemming.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00219-VG01_0001.jpg"

Afbeelding 2.1: het bestaande pand

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

Het Europese, nationale en provinciale beleid voor ruimtelijke ordening is neergelegd in ondermeer beleidsnota's, verordeningen en structuurvisies. Het beleid van hogere overheden werkt meestal door in verschillende gemeentelijke en provinciale uitwerkingsnota's, beleidsplannen en bestemmingsplannen. Ook binnen de gemeente Hardenberg is dit het geval.

Met het beleid van hogere overheden gaan over het algemeen andere belangen gepaard en is sprake van een ander schaalniveau. In dit hoofdstuk wordt daarom alleen ingegaan op de beleidsdocumenten van het rijk, de provincie en de gemeente die voor deze ontwikkeling van belang zijn.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Nota Ruimte

De Nota Ruimte bevat de visie van het kabinet op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland en de belangrijkste bijbehorende doelstellingen voor de komende decennia. Op 27 februari 2006 is de Nota Ruimte formeel in werking getreden. Het accent verschuift van toelatingsplanologie naar ontwikkelingsplanologie. Ruimte voor ontwikkeling betekent ook dat het Rijk voor ruimtelijke waarden van nationaal belang waarborgen creëert om die te kunnen behouden en ontwikkelen.

De nationale belangen omvatten globaal genomen:

  • Nationale planologische principes zoals gebundelde verstedelijking en versterking van de kwaliteiten van het landschap;
  • De ontwikkeling van de Randstad, de mainports en een aantal grote bouwlocaties;
  • De bescherming en ontwikkeling van een aantal groene en blauwe gebiedscategorieën;
  • Ruimtelijke garanties voor de nationale grondstoffen- en energieproductie.

De inwerkingtreding van de nieuwe Wro heeft ook gevolgen voor de doorwerking van het nationale ruimtelijke beleid. Per 1 juli 2008 zijn pkb's, waaronder de Nota Ruimte, alleen nog bindend voor het rijk zelf en niet meer voor andere overheden.

In verband daarmee zijn de nationale ruimtelijke belangen opgenomen en uitgewerkt in de 'Realisatieparagraaf nationaal ruimtelijk beleid'. Hierin wordt ook aangegeven op welke wijze het Rijk deze belangen wil verwezenlijken. Het resultaat is een duidelijk overzicht van de kaders die het Rijk stelt aan het handelen van medeoverheden. De Realisatie paragraaf is in juni 2008 door het kabinet vastgesteld en heeft de status van een structuurvisie. De uitgangspunten uit de Realisatie paragraaf zijn overgenomen in de AMvB Ruimte.

3.2.2 Toetsing initiatief aan rijksbeleid

De wijziging van de bestemming van de brandweergarage in een bestemming die het mogelijk maakt om appartementen in het complex te realiseren raakt geen rijksbelang. Het plan voldoet dan ook aan de uitgangspunten van de Nota Ruimte en de AMvB Ruimte.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel 2009 betreft een integrale visie die het voorheen geldende Streekplan Overijssel 2000+, het Verkeer- en vervoersplan, het Waterhuishoudingsplan en het Milieubeleidsplan samen brengt in één document. Hiermee is de Omgevingsvisie het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. De Omgevingsvisie is op 1 juli 2009 vastgesteld door Provinciale Staten en op 1 september 2009 in werking getreden.

Leidende thema's voor de Omgevingsvisie zijn:

  • Duurzaamheid;
  • Ruimtelijke kwaliteit.

De definitie van duurzaamheid luidt: 'duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte van de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoefte te voorzien'. Duurzaamheid vraagt om een transparante afweging van ecologische, economische en sociaal- culturele beleidsambities.

De definitie van ruimtelijke kwaliteit luidt: 'het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen dat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat mens, plant en dier belangrijk is'. Ruimtelijke kwaliteit is het resultaat (bedoeld en onbedoeld) van menselijk handelen en natuurlijke processen. De provincie wil ruimtelijke kwaliteit realiseren door, naast bescherming, ook vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen. De essentiële gebiedskenmerken zijn daarbij uitgangspunt.

De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele belangrijke beleidskeuzes waarmee de provincie haar ambities wil realiseren zijn:

  • door meer aandacht voor herstructurering wordt ingezet op een breed spectrum aan woon-, werk- en mixmilieu's. Dorpen en steden worden gestimuleerd hun eigen kleur te ontwikkelen;
  • investeren in een hoofdinfrastructuur voor wegverkeer, trein, en fiets waarbij veiligheid en doorstroming centraal staan;
  • zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik bij bebouwing door hantering van de zogenaamde 'SER-ladder'. Deze methode gaat ervan uit dat eerst het gebruik van de ruimte wordt geoptimaliseerd, dan de mogelijkheid van meervoudig ruimtegebruik wordt onderzocht en dan pas de mogelijkheid om het ruimtegebruik uit te breiden, wordt bekeken. Hierbij is afstemming tussen gemeenten over woningbouwprogramma's en bedrijfslocaties noodzakelijk;
  • ruimtelijke plannen ontwikkelen aan de hand van gebiedskenmerken en keuzes voor duurzaamheid.

3.3.2 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. Om de ambities van de provincie waar te maken bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dot model is gebaseerd op drie niveaus:

  • 1. generieke beleidskeuzes;
  • 2. ontwikkelperspectieven;
  • 3. gebiedskenmerken

De begrippen worden hieronder nader toegelicht.

3.3.2.1 generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuze zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of de ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase de SER-ladder gehanteerd. Deze komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering wordt benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden.

Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Ecologische Hoofdstructuur en verbindingszones etc. De generieke beleidskeuze zijn veelal normstellend.

3.3.2.2 Ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en de stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld kan zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.

3.3.2.3 Gebiedskenmerken

Op basis van de gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en -opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag hoe een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden. De onderstaande figuur geeft dit schematisch weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00219-VG01_0002.png"

Afbeelding 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

3.3.3 Toetsing initiatief aan provinciaal beleid

In deze paragraaf wordt het plan om de voormalige brandweergarage aan de Markt 17-19-21 in Dedemsvaart te verbouwen tot appartementen en eventueel winkelruimten getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel.

3.3.3.1 Generieke beleidskeuzes

Bij de onderhave ontwikkeling is geen sprake van extra ruimtegebruik, maar van het hergebruik van de bestaande bebouwing voor een andere functie.

3.3.3.2 Ontwikkelingsperspectieven

Op basis van de kaart met de ontwikkelingsperspectieven heeft het te ontwikkelen gebied het ontwikkelingsperspectieven 'steden als motor' en 'dorpen en kernen als veelzijdige leefmilieus'. Aangezien het gaat om een bestaande situatie met bebouwing en er geen sprake is van nieuwe bouwwerkzaamheden, is er geen sprake van strijdigheid met de ontwikkelingsperspectieven. De realisatie van appartementen in het centrum van de kern past zelf uitstekend in het ontwikkelingsperspectief.

3.3.3.3 Gebiedskenmerken

Op basis van gebeidskenmerken in vier lagen gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en -opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen.

Natuurlijke laag

Het plangebied valt onder de natuurlijke laag 'hoogveengebieden (in cultuur gebracht)'. De de ambitie voor deze laag is de hoogveenrestanten in stand te houden en op een aantal plekken het hoogveen opnieuw tot groei te brengen. Het open en natte karakter is hierbij een belangrijke kwaliteit.

De gronden in het plangebied zijn ooit al in cultuur gebracht. Hoogveenrestanten zijn niet meer zichtbaar. In het plangebied is geen sprake van nieuwe bouwactiviteiten. De bestaande waarden worden door deze herbestemming niet aangetast.

Laag van het agrarische cultuurlandschap

In de laag van het agrarische cultuurlandschap valt het plangebied onder het 'veenkoloniaal landschap'. Veenkoloniale landschappen zijn grootschalige open landschappen met een lineaire bebouwings-, verkavelings- en ontwateringsstructuur. Het plangebied is ooit op basis van de gebiedskenmerken in cultuur gebracht. De functieverandering die nu aan de orde is tast de landschappelijke waarden van de omgeving niet aan.

Stedelijke laag

De locatie heeft op de gebiedskenmerkenkaart de aanduiding 'historische centra, binnensteden'. De ambtitie voor deze gebieden is dat er vitale stads- en dorpscentra met een gevarieerd functioneel en ruimtelijk beeld ontstaan. he tis daarbijd e bedoeling dat het bestaande historische patroon van wegen en bebouwing in stand blijft. Het wijzigen van de gebruiksfunctie van het pand waarop dit bestemmingsplan betrekking heeft, heeft geen invloed op dit patroon. Het plan past in de geschetste ambitie voor de stedelijke laag.

Lust- en leisurelaag

Ook in deze laag heeft het plangebied geen bijzondere aanduiding gekregen. Daarmee kunnen ook deze gebiedskenmerken buiten beschouwing worden gelaten.

3.3.4 Toetsing initiatief aan provinciaal beleid

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Woonvisie

Woonbeleid

De hoofdlijnen van het gemeentelijke woon- en huisvestingsbeleid zijn vervat in de toekomstvisie 2013-2013 van de gemeente Hardenberg en het gemeentelijke woonplan. Daarnaast beschikt de gemeente over een woningbouwprogramma voor alle kernen, welke gebaseerd is op het woonplan alsmede de provinciale prestatieafspraken en is verankerd in de grondexploitaties. Omdat de woningmarkt aanzienlijk is veranderd wordt gewerkt aan een nieuwe woonvisie. Aangezien de woningmarkt momenteel in onzekere tijden verkeerd - waarin voorspellen onmogelijk is - wordt voor de nieuwe woonvisie gebruik gemaakt van scenarioplanning. De scenario's zullen elk een mogelijke toekomst schetsen, waarbij uitgegaan wordt verschillende onzekerheden, om zo de verschillende toekomsten te verkennen.


Uitgangspunten

De gemeente Hardenberg wil aan de eigen inwoners voldoende mogelijkheden bieden om zich te huisvesten. Belangrijke uitgangspunten voor het huidige en toekomstig gemeentelijk woonbeleid zijn het bouwen op basis van de woonbehoefte, het behouden van de (hoge) kwaliteit van de woon- en leefomgeving, zorgvuldig ruimtegebruik vanuit het streven naar ruimtelijke kwaliteit, het bieden van mogelijkheden aan ouderen om zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving te blijven wonen; het bieden van mogelijkheden voor vrije kavels, particulier opdrachtgeverschap en zelfbouw en het voorkomen van verpaupering en bevorderen van investeren in oudere wijken. De gemeente wil daarbij een aantrekkelijke gemeente blijven voor haar inwoners en naar behoefte bouwen in de kernen, met speciale aandacht voor starters en senioren. Dit is nodig om de leefbaarheid en het hoge voorzieningenniveau vast te kunnen houden. Initiatief en betrokkenheid van de inwoners is daarin essentieel.

Ontwikkeling

De ontwikkeling in Dedemsvaart draagt bij aan ons gemeentelijk woonbeleid. Belangrijke uitgangspunten zijn hierin het vraaggestuurd huisvesten in de zin van het bouwen naar behoefte en het bouwen voor de doelgroepen, waarbij speciale aandacht uitgaat naar de starters en senioren. Om jeugd te behouden in Dedemsvaart is het van belang dat er woningen gerealiseerd worden voor deze doelgroep. Juist in deze tijden is de behoefte aan goedkope huurwoningen groot, zowel onder jongeren als alleenstaanden. Met de toevoeging van de onderhavige huurappartementen wordt in deze behoefte voorzien. Daarnaast wordt met dit initiatief leegstand weggewerkt en de binnenstedelijke kwaliteit verhoogd. Dit ligt in lijn met de door ons gehanteerde SER-ladder, waarbij bestaande ruimte door middel van herstructurering beschikbaar kan worden gemaakt.

3.4.2 Parkeren

De functie van de brandweerkazerne aan de Markt vervalt. De voormalige activiteiten worden omgezet naar de functie wonen en detailhandel. De herontwikkeling van de brandweerkazerne bestaat uit 8 tot 12 jongerenappartementen en eventueel op de begane grond detailhandel. De deze herontwikkeling veranderd de parkeervraag.


De parkeernorm wordt bepaald op basis van de 'Nota parkeernormering', zoals door het college burgemeester en wethouders vastgesteld. In de 'Nota parkeernormering' wordt de parkeernorm gehanteerd zoals beschreven in CROW publicatie 182 'parkeerkencijfers, basis voor de parkeernormering'. Voor de markt en omgeving is de vastgestelde Parkeerbalans Centrumplan Dedemsvaart 2020 van belang. Deze is de onderlegger voor de Strategische Visie Masterplan Dedemsvaart en het bestemmingsplan 'Dedemsvaart Centrum'.


De vraag naar parkeerplaatsen wordt bepaald door de locatie van de functie en het aanbod en de kwaliteit van alternatieve vervoerwijzen. Het blijkt dat functies in centra een lagere parkeervraag hebben dan dezelfde functies elders in de bebouwde kom. Wanneer de afstand tot het centrum afneemt, neemt ook de behoefte aan parkeerplaatsen af.


In de 'Nota parkeernormering' wordt bij woningen onderscheid gemaakt tussen dure woningen, woningen in de middenklassen en goedkope woningen. Bij dure woningen is de parkeerbehoefte in het algemeen groter dan bij goedkopere woningen. Dit hangt samen met het toenemend autobezit in de hogere inkomensklassen. Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen koop of huurwoningen. Voor kleine woningen (woning tot 80 m2) of jongerenappartementen/studentenwoningen is geen parkeernorm in de 'Nota parkeernormering' opgenomen. Deze is wel opgenomen in CROW publicatie 182. De bijbehorende parkeernorm is 0,3 parkeerplaats per jongerenappartement.


Op basis van het aantal vierkante meters voor de functie detailhandel zijn 5,31 parkeerplaatsen (3 parkeerplaatsen per 100 vierkante meter) nodig. Voor de 12 jongerenappartementen zijn 3,6 parkeerplaatsen(0,3 parkeerplaatsen per jongerenappartement) nodig. Omdat de brandweerkazerne als een arbeidsextensief/bezoekersextensief bedrijf kan worden aangemerkt is het aantal parkeerplaatsen wat bij deze voormalige functie hoorde met een totaal aantal van 2 parkeerplaatsen zeer laag.


Rekening houdend met de aanwezigheidspercentages per functie is er een goede uitwisseling mogelijk tussen de parkeerplaatsen van de jongerenappartementen en de functie detailhandel. Dit betreft niet alleen de uitwisseling van de functie die in het pand zelf opgenomen worden, maar ook de ca. 4.800 vierkante meter dagelijks en niet dagelijkse detailhandel die aan de Markt is gevestigd.


Detailhandel is 's avonds grotendeels gesloten en heeft dan geen benodigd parkeeraanbod. Voor woningen is juist in de avond en nacht het benodigde parkeeraanbod hoger dan overdag. Per functie zijn hiervoor aanwezigheidspercentages gehanteerd. In de CROW-publicatie 182 is hiervoor een tabel opgenomen. De gehanteerde aanwezigheidspercentages zijn in onderstaande weergegeven.


Aanwezigheidspercentages (percentage en aantallen parkeerplaatsen)


Functie ochtend middag avond zaterdagmiddag



detailhandel (5,31) 30% (1,6) 75% (4) 5% (0,3) 100% (5,3)


jongerenappartement (3,6) 50% (1,8) 60% (2,16) 100%(3,6) 60% (2,16)



Kijkend alleen naar de functies in de voormalige brandweerkazerne dan blijkt uit de tabel dat op het maatgevend moment (zaterdagmiddag) 4 parkeerplaatsen nodig zijn. In het maatgevend moment zijn de 4 parkeerplaatsen voor de nieuwe functies niet volledig inwisselbaar met de 2 parkeerplaatsen die vanuit de voormalige brandweerkazerne functie bij het pand behoorden.


Er dienen 2 parkeerplaatsen extra te worden aangelegd.


De parkeerplaatsen kunnen niet op het eigen terrein gerealiseerd worden.


Middels een realisatie overeenkomst tussen de gemeente Hardenberg en aanvrager is aangegeven dat het parkeren afgewikkeld zal worden in het openbare gebied. Hierdoor is aangetoond dat er op een andere wijze in de nodige parkeervoorziening wordt voorzien.

3.4.3 Toetsing initiatief aan gemeentelijk beleid

Het wijzigen van de bestemming van de brandweergarage waardoor er appartementen gerealiseerd kunnen worden is in overeenstemming met de gemeentelijke woonvisie.

Hoofdstuk 4 Milieukwaliteitseisen

4.1 Inleiding

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Dit deel van de toelichting gaat in op de afstemming tussen ruimtelijke ordening en de milieuaspecten.

4.2 Bodem

Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie.

In dit plan wordt uitsluitend de gebruiksfunctie van een bestaand pand gewijzigd. Het aspect bodem vormt geen belemmering voor deze functiewijziging.

4.3 Water

In het kader van ruimtelijke plannen dient een watertoets uitgevoerd te worden. De watertoets is het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de gevolgen van de ruimtelijke ontwikkeling op de waterhuishoudkundige aspecten. De belangrijkste beleidsdocumenten waarin de waterhuishoudkundige doelstellingen zijn beschreven in de 4e Nota Waterhuishouding, waterbeleid 21e eeuw: Anders omgaan met water, de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW), Beleidslijn Grote Rivieren en de Nota Ruimte.

De ontwikkeling op het perceel Markt 17-19-21 in Hardenberg zorgt niet voor een toename van het verharde oppervlakte. Ook voor het overige verandert er niets in de waterhuishouding. Het uitvoeren van een watertoets is dan ook niet noodzakelijk.

4.4 Bedrijvigheid en milieuzonering

Om de kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen wordt een "milieuzonering"gehandhaafd. Deze zonering is gebaseerd op de VNG-lijst waarin voor milieubelastende activiteiten een richtafstand wordt aangehouden. Deze richtafstand dient er zorg voor te dragen dat hinder wordt voorkomen bij milieugevoelige functies (zoals woningen) en dat voldoende ruimte wordt geboden aan bedrijven om hun activiteiten duurzaam voort te kunnen zetten. De richtafstanden houden rekening met geur, stof, geluid en gevaar.

Voor landelijke gebieden gelden de volgende richtafstanden:

Milieucategorie   Richtafstand (in m)  
1   10  
2   30  
3.1   50  
3.2   100  
4.1   200  
4.2   300  

Afbeelding 4.1: Milieuzonering

Naast het plangebied ligt een café. Een cafe behoort tot horeca, categorie II. Deze horecacategorie wordt beschouwd als passend in het centrum van het dorp (een gemengd gebied). Bij recht zijn dergelijke horecabedrijven toegestaan in het hele centrum van Dedemsvaart, waar ook woningen zijn toegestaan. In het gemengde centrum passen horeca en woningen naast elkaar.

4.5 Geluidhinder

Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidbronnen waar bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeer, railverkeer en industrielawaai. Railverkeer en industrielaawaai is in dit geval niet aan de orde.

Wegverkeer

In het bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met de geluidsbelasting vanwege de aanwezige verkeerswegen. Alle wegen nabij het plangebied, waarvoor op basis van de Wet geluidhinder een zone geldt, zijn opgenomen op de gemeentelijke geluidsniveaukaart. Bij ruimtelijke ontwikkelingen binnen deze zones is akoestisch onderzoek noodzakelijk zodat toekomstige saneringssituaties worden voorkomen. In dit geval krijgt een bestaande woning een andere gebruiksfunctie. Het plangebied ligt in het centrum van Dedemsvaart. Voor dit gebied geldt een snelheidsregime van maximaal 30 km per uur. Voor degelijke gebieden hoeft geen onderzoek naar geluidhidner door wegverkeer uitgevoerd te worden.

4.6 Luchtkwaliteit

De eisen voor de kwaliteit van de buitenlucht zijn sinds november 2007 vastgelegd in de Wet milieubeheer. De Wet milieubeheer kent grenswaarden en voor enkele stoffen ook plandrempels. Bij overschrijding van de plandrempel moet een plan worden opgesteld ter verbetering van de luchtkwaliteit. De plandrempel ligt boven het niveau van de grenswaarde en wordt jaarlijks aangescherpt tot de grenswaarde. In 2010 zijn de plandrempels gelijk aan de grenswaarden. De wet heeft tot doel het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging, onder andere als gevolg van het verkeer.

Indien het uitoefenen van bevoegdheden (zoals het vaststellen van een bestemmingsplan) gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, kunnen bestuursorganen die bevoegdheden uitoefenen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:

  • het bestemmingsplan niet leidt tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden;
  • de luchtkwaliteit als gevolg van het bestemmingsplan per saldo verbetert of tenminste gelijk blijft;
  • het bestemmingsplan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen.

Ruimtelijk-economische besluiten die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de concentraties in de buitenlucht van stoffen waarvoor bijlage 2 van de Wet milieubeheer een grenswaarde bevat worden niet langer, zoals voorheen, individueel getoetst aan die grenswaarden. Als gevolg daarvan kunnen tal van kleinere projecten doorgang vinden, ook in situaties waar nog niet aan de grenswaarden wordt voldaan. De effecten van deze projecten op de luchtkwaliteit worden verdisconteerd in de trendmatige ontwikkeling van de luchtkwaliteit, zoals beschreven in het Nationaal Samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL).

Bij besluitvorming is het dus van belang op te bepalen of een initiatief 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit. In de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM zijn uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM.

Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

Vooralsnog geldt dat:

  • voor woningbouwlocaties met minder dan 1.500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) of 3.000 woningen (in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling) geen beoordeling op luchtkwaliteit hoeft plaats te vinden;
  • voor infractructuur bij minder dan dan 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie) ook geen beoordeling op luchtwaliteit meer hoeft plaats te vinden;
  • voor kantoorlocaties is dat bij minder dan 100.000 m2 brutovloeroppervlak bij 1 ontsluitende weg, of 200.000 m2 brutovloeroppervlak bij 2 ontsluitende wegen ook geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden.

Dit bestemmingsplan maakt een ontwikkeling mogelijk welke niet van invloed is op de luchtkwaliteit. De luchtkwaliteit zal daar niet 'in betekenende mate' verslechteren. Het aspect luchtkwaliteit vormt daarmee geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.7 Externe veiligheid

Inleiding

Externe veiligheid gaat over veiligheid van bedrijven en bedrijfsmatige activiteiten voor hun omgeving en over de veiligheidsaspecten van het gebruik van transportinfrastructuur zoals wegen en spoorwegen. In bestemmingsplannen dient rekening te worden gehouden met de veiligheidsnormen uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Het besluit regelt hoe een gemeente moet omgaan met risico's voor mensen buiten een bedrijf, als gevolg van de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen in een bedrijf. Daartoe legt het besluit het plaatsgebonden risico (PR) vast en geeft het besluit een verantwoordingsplicht voor het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risico geeft de kans aan dat iemand die zich een jaar lang continu op een plek bevindt, overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico is de kans dat een groep personen door een ongeval bij een risicovolle activiteit overlijdt.

Landelijk beleid

Op landelijk niveau is afgesproken dat iedere gemeente zijn eigen externe veiligheidsbeleid dient te voeren. Voor het opstellen van het externe veiligheidsbeleid is de situatie in de gemeente Hardenberg geïnventariseerd en in kaart gebracht. Uit deze inventarisatie is gebleken dat binnen de gemeente een aantal risicobronnen aanwezig is, waarop het externe veiligheidsbeleid betrekking heeft. Het gaat om een aantal inrichtingen, onderverdeeld in Bevi-inrichtingen en overige risicobronnen, waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn. Naast de stationaire bronnen zijn ook de transporten van gevaarlijke stoffen van belang, met name gaat de aandacht uit naar het transport van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor en via buisleidingen ((zuur) aardgas). Het externe veiligheidsbeleid is op zodanige wijze geformuleerd dat het beleid geen belemmeringen moet opleveren, maar juist kansen moet bieden bij de uitvoering van de externe veiligheidstaak.

Op grond van het PR en GR kan een gemeente veiligheidsafstanden rond risicobedrijven bepalen. Wanneer bedrijven te dicht bij bijvoorbeeld woningen staan, zijn maatregelen nodig om toch aan de veiligheidsafstanden te voldoen. Zo kan bijvoorbeeld in het uiterste geval het bedrijf worden verplaatst of de woningen worden afgebroken.

Gemeentelijk beleid

De gemeente Hardenberg heeft een Externe Veiligheidsvisie opgesteld, met daarin een gebiedstypering om een onderscheid in het veiligheidsniveau te kunnen maken. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen:

  • woongebieden;
  • bedrijventerreinen;
  • recreatiegebieden;
  • en overige gebieden (met voornaamste bestemming buitengebied en natuurbeschermingsgebied).

Daarnaast wordt een onderscheid gemaakt tussen bestaande situaties en nieuwe situaties.

Voor bestaande situaties geldt voor alle gebiedstyperingen dat aan de wettelijke grenswaarde voor het plaatsgebonden risico PR10-6 moet worden voldaan. Ten aanzien van de richtwaarde voor het plaatsgebonden risico PR10-6 geldt dat een overschrijding alleen wordt geaccepteerd wanneer het een bestaande feitelijke en geprojecteerde situatie betreft.

Voor alle aanwezige risicobronnen geldt een ontmoedigingsbeleid. Wanneer de risicoactiviteit wordt beëindigd, dient de bijbehorende veiligheidscontour uit het bestemmingsplan te worden verwijderd en gaat daarna direct het nieuwe beleid gelden.

Voor het bestaande groepsrisico wordt de oriënterende waarde als richtinggevend gezien. Onafhankelijk hiervan wordt ook de werkelijke veiligheidssituatie beoordeeld, waarbij bijvoorbeeld wordt gekeken naar bereikbaarheid van de locatie, zelfredzaamheid van de aanwezige personen en bestrijdbaarheid van de calamiteit.

Voor nieuwe situaties binnen het gebiedstype 'overige gebieden' geldt voor het plaatsgebonden risico PR10-6 dat er geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten aanwezig of geprojecteerd mogen zijn binnen de contour van het plaatsgebonden risico.

Ten aanzien van het groepsrisico geldt dat de introductie van een risicobron is toegestaan, mits invulling wordt gegeven aan de verantwoordingsplicht voor het groepsrisico. Ook is projectie van objecten binnen het invloedsgebied toegestaan, wanneer invulling wordt gegeven aan de verantwoordingsplicht.

Ten slotte geldt dat kampeer- en recreatieterreinen niet binnen het invloedsgebied worden geprojecteerd, wanneer in het bestemmingsplan niet is geborgd dat deze objecten niet kunnen uitgroeien tot kwetsbare objecten. Deze bepaling geldt ook wanneer een risicobron in de omgeving van deze objecten wordt geïntroduceerd.

Ingediende aanvragen of meldingen voor overige risicobronnen, die niet gelden als BEVI-inrichting, worden getoetst aan een zogenoemde drempelwaardentabel, die in de Externe Veiligheidsvisie is opgenomen.

Inrichtingen

In de directe nabijheid van het plangebied liggen geen Bevi-inrichtingen. Er zijn in dit kader dan ook geen geen externe veiligheidseffecten waarmee rekening moet worden gehouden.

Buisleidingen

In de directe nabijheid van het plangebied liggen geen buisleidingen waardoor vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals aardgas, plaatsvindt. Er zijn in dit kader dan ook geen externe veiligheidsaspecten waarmee rekening moet worden gehouden.

Vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor

In de directe nabijheid van het plangebied vindt geen transport van gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor plaats. Er zijn in dit kader dan ook geen externe veiligheidseffecten waarmee rekening moet worden gehouden.

4.8 Archeologie en cultuurhistorie

4.8.1 Archeologie

In 1992 is het Europose Verdrag van Valletta c.q. het Verdrag van Malta gesloten. De bedoeling van het verdrag is dat archeologische waarden in de bodem zoveel mogelijk beschermd worden door ze in de bodem (in situ) te behouden. Het verdrag heeft in Nederland geleid tot de Wet op de archeologische monumentenzorg (WAMZ) welke in 2007 van kracht is geworden. Deze wet verplicht gemeenten om bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening te houden met belangrijke archeologische waarden die zich in de bodem bevinden. De belangrijkste uitgangspunten van de WAMZ zijn:

  • archeologische waarden moeten zoveel mogelijk in de bodem (in situ) worden bewaard;
  • archeologie moet tijdig worden meegenomen in de ruimtelijke planvorming;
  • de veroorzaker betaalt de kosten van archeologisch onderzoek en noodzakelijke volwaardige opgravingen, voorzover die kosten redelijkerwijs kunnen worden toegerekend aan de verstoorder.

De gemeente dient daarom bij ruimtelijke planvorming te toetsen op archeologische waarden. In dit geval gaat het om een plan waarbij uitsluitend de functie van een bestaand gebouw wijzigt. De bodem wordt daarbij niet geroerd. Het uitvoeren van een archeologisch onderzoek kan daarom achterwege worden gelaten.

4.8.2 Cultuurhistorie

Met de invoering van de WAMZ is de monumentenwet 1988 gewijzigd. Deze wet is gericht op het behoud van bouwkundige monumenten, zoals gebouwen en bouwwerken, het behoud van archeologische monumenten en landschappelijke monumenten en de bescherming van beschermde stads- en dorpsgezichten.

Het pand op het perceel markt 17-19-21 is geen rijks- of gemeentelijk monument.

Hoofdstuk 5 Toelichting op de planregels

5.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de regels van het bestemmingsplan. De regels vormen samen met de verbeelding (plankaart) het juridische deel van het bestemmingsplan. Zowel verbeelding als regels voldoen aan de verplichte landelijke standaarden voor de uitwisseling en vergelijkbaarheid van digitale bestemmingsplannen (IMRO2012 en SVBP2012).

5.2 Inleidende regels

Artikel 1 - Begrippen

In dit artikel is de omschrijving opgenomen van een aantal begrippen, die in de regels zijn gebruikt.

Artikel 2 - Wijze van meten

Dit artikel geeft aan hoe bij de toepassing van de regels metingen en berekeningen plaatsvinden.

5.3 Bestemmingsregels

Artikel 3 - Centrum

Het pand krijgt vrijwel dezelfde regels als de overige panden in de omgeving. De regels van de bestemming 'centrum' uit het bestemmingsplan 'Dedemsvaart Centrum' zijn vrijwel integraal overgenomen, met uitzondering van de regel dat het aantal (dienst)woningen per bouwperceel niet meer mag bedragen dan het bestaande aantal. Ook zijn enkele voor dit pand niet relevante regels achterwege gelaten.

5.4 Algemene regels

Artikel 5 - Anti-dubbeltelbepaling

Dit artikel heeft betrekking op het niet mogelijk maken van dubbele bouw- en gebruiksmogelijkheden.

Artikel 6- Algemene bouwregels

Dit artikel bevat een aantal algemene uitgangspunten voor bouwen, zoals bestaande afmetingen, afstanden en bebouwingspercentages, en afstanden tot wegen en water.

Artikel 7 - Algemene gebruiksregels

Het betreft algemene bepalingen voor wat onder een verboden gebruik moet worden verstaan.

Artikel 8 - 9 Algemene afwijkings- en wijzigingsregels

Deze artikelen geven aan onder welke voorwaarden burgemeester en wethouders van de planregels kunnen afwijken. Het gaat om een aantal algemene afwijkingsmogelijkheden, waaronder een afwijking van de maatvoering tot maximaal 10%.

Artikel 10 - Afstemmen APV en evenementen

Het bestemmingsplan verzet zich niet tegen het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van evenementen, als bedoeld in de Algemene Plaatselijke Verordening. Wel moet men over een evenementenvergunning beschikken.

5.5 Overgangs- en slotregels

Artikel 10-11 Overgangsrecht en slotregel

Deze artikelen bevatten een aantal standaard bepalingen, onder meer met betrekking tot het overgangsrecht en de naamgeving van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Inspraak en vooroverleg

Inspraak

Gelet op de relatief geringe planologische betekenis is afgezien van het ter inzage leggen van een voorontwerpbestemmingsplan.

Vooroverleg

Op 7 januari 2013 heeft de gemeente Hardenberg een convenant gesloten met de provincie Overijssel. Daarin is afgesproken dat plannen welke niet in strijd zijn met het provinciale ruimtelijke beleid niet meer aan de provincie worden voorgelegd in het kader van het vooroverleg. Het ontwerpbestemmingsplan zal wel aan de provincie kenbaar worden gemaakt.

Gelet op het feit dat sprake is van een plan welke geen impact heeft op de omgeving is besloten om af te zien van het voeren van vooroverleg met het Waterschap. Het ontwerpbestemmingsplan zal wel aan het waterschap kenbaar worden gemaakt.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Conform artikel 3.1.6. van het Besluit ruimtelijke ordening dient de toelichting van een
bestemmingsplan inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van het plan. Onderdeel van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is een gemengd stelsel met een publiekrechtelijk en een privaatrechtelijk spoor, dat voorziet in kostenverhaal, binnenplanse verevening en de mogelijkheid tot het stellen van locatie-eisen. Dit stelsel is opgenomen als afdeling 6.4 in de Wro en ook wel bekend als de zogenaamde
Grondexploitatiewet.


De Grondexploitatiewet geeft gemeenten de mogelijkheid en verplichting om de kosten van grondexploitaties te verhalen op en te verdelen tussen de grondeigenaren in het plangebied. Daarnaast biedt het stelsel gemeenten de mogelijkheid om eisen te stellen aan de kwaliteit van de inrichting van het gebied en de fasering van de ontwikkeling.


Uitgangspunt daarbij is, dat een grondeigenaar in beginsel de mogelijkheid heeft om zijn eigen perceel te ontwikkelen. Volgens de Wro stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Van een dergelijk bouwplan is in dit geval geen sprake. In dit geval is het verhaal van kosten anderszins verzekerd omdat deze kosten in de verkoop meegenomen zijn. De gemeenteraad zal in dit geval geen exploitatieplan vaststellen.