direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied Hardenberg, Zwartedijk 46 Slagharen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0160.0000BP00210-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Algemeen

De initiatiefnemer is voornemens om op het perceel Zwartedijk 46 te Lutten een paardenhouderij op te richten ten behoeve van het fokken, trainen en verhandelen van Arabieren. De inititiafnemer heeft rond Slagharen en binnen het plangebied al activiteiten met deze paardensoort ontplooid. De wens van de ondernemer is echter deze activiteiten verder te kunnen professionaliseren.

Het planvoornemen heeft naast het faciliteren van de bovenstaande activiteiten ook betrekking op de realisatie van aanrakende functies zoals bedrijfswoningen en buitenbakken/-ruimte.

Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkelingen is een agrarisch bouwblok van 2,5 ha benodigd.

Het planvoornemen is in strijd met zowel het vigerende bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente Hardenberg als met het nieuwe bestemmingsplan 'Buitengebied Hardenberg'. Het ontwerp van dit bestemmingsplan heeft vanaf 9 januari 2013 ter inzage gelegen.

Om deze reden is het voorliggende bestemmingsplan opgesteld die voorziet in een toegesneden juridisch/planologische regeling voor het planvoornemen.

1.2 Begrenzing plangebied

Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente Hardenberg, ten noorden van de kern Lutten en nabij Attractiepark Slagharen. De navolgende afbeelding geeft de ligging van het plangebied en zijn omgeving weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00210-VG01_0001.jpg"

Afbeelding 1: Overzichtskaart

1.3 Opzet bestemmingsplan

Het bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, regels en verbeelding.

  • In de toelichting worden de overwegingen gegeven die hebben geleid tot het geven van een bepaalde bestemming aan een stuk grond (onder andere met betrekking tot het vigerend (overheids)beleid en milieuaspecten), evenals een uitleg van de gebruikte bestemmingen.
  • In de regels is per bestemming een omschrijving gegeven van de toegestane functies van de gronden en de zich daarop bevindende gebouwen en bouwwerken. Daarnaast wordt ook aangeven waar wel of niet mag worden gebouwd met bijbehorende maximale bouwmaten.
  • Op de verbeelding worden de verschillende bestemmingen van de gronden aangegeven. De verbeelding is in overeenstemming met de verplichte landelijke standaarden voor digitaal uitwisselbare en vergelijkbare bestemmingsplannen (IMRO2012, SVBP2012 en STRI2012).

Wat er in de regels en op de verbeelding van het bestemmingsplan staat, is voor iedereen juridisch bindend (burgers, bedrijven, instellingen en overheden).

1.4 Leeswijzer

De toelichting is als volgt opgebouwd.

  • in hoofdstuk 2 is de huidige situatie van plangebied omschreven, alsmede het planvoornemen;
  • in hoofdstuk 3 is een samenvatting opgenomen van het beleid van de verschillende overheden dat van toepassing is op het onderhavig plangebied en planvoornemen;
  • hoofdstuk 4 gaat in op de geldende milieukwaliteitseisen en overige ruimtelijke aspecten;
  • hoofdstuk 5 geeft artikelsgewijs een toelichting op de planregels;
  • in hoofdstuk 6 ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het planvoornemen.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Ligging

Het plangebied ligt aan de Zwarte Dijk, de weg tussen de kernen Lutten en Slagharen. Het gebied bestaat uit meerdere percelen waarvan de noordzijde grenst aan de parkeerplaatsen van Attractiepark Slagharen. Aan de overzijde van de Zwarte Dijk (oostzijde van het plangebied) liggen sportvelden met daarachter het attractiepark zelf. De overige zijden van het plangebied grenzen direct aan het 'open' buitengebied.

Omgeving en gebiedskenmerken

Het plangebied ligt in het open, groene tussengebied tussen Slagharen en Lutten. Het gebied maakt deel uit van het open veenontginningslandschap. Een kenmerk van dit landschap is de lange strokenverkaveling in noord-zuidrichting haaks op de Dedemsvaart. Overige kenmerken van het landschap zijn de rechte, beplante wegen, de doorzichten en openheid, de grote erven met heldere opzet en transparante beplanting en de agrarische functie van het gebied.

Door de ontwikkeling van Attractiepark Slagharen is de directe omgeving van het plangebied in de afgelopen decennia echter sterk veranderd. Het gebied kenmerkt zich nu door veel opgaande, afschermende beplanting die de parkeerterreinen, het attractiepark en de sportaccommodatie aan het zicht onttrekt.

Functies

Het plangebied heeft in de huidige situatie een agrarische functie. Dit komt voornamelijk tot uiting in de aanwezige weilanden waar nu reeds paarden staan van de initiatiefnemer.

Het gebied wordt ontsloten vanaf de Zwarte Dijk via een smalle toegangsweg. De vervallen bebouwing op het perceel is al gesloopt, waardoor er geen bebouwing in het plangebied meer aanwezig is.

Naast de weidegronden zijn in het gebied enkele perceelssloten en opgaande beplantingselementen aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00210-VG01_0002.png"

Afbeelding 2: Luchtfoto met plangebied

2.2 Toekomstige situatie

Functies

Het planvoornemen bestaat uit volgende activiteiten:

  • een fokkerij van Arabieren (maximaal 80 paarden);
  • een handelsstal;
  • een opleidingslocatie voor beroepsonderwijs (MBO en HBO) en werkplek voor mensen met een beperking;
  • een paardenveiling en -stalling;
  • het geven van demonstraties;
  • het bieden van ruimte voor evenementen (enkele keren per jaar);
  • twee personeelsverblijven en drie logieswoningen.

De hoofdfuncties zijn het fokken en verhandelen van Arabieren. De daarbij horende voorzieningen als stallen en buitenruimte, rijhal en bedrijfswoningen nemen de belangrijkste plek in. De overige functies (logieswoningen, leer- en werkbedrijf, demonstraties en evenementen verzorgen) zijn daaraan ondergeschikt. Mede gelet hierop is het planvoornemen ook niet als publieksaantrekkend te beschouwen.

Planontwerp

De inrichting van het plangebied dat circa 9 hectare beslaat, wordt uitgevoerd in een Amerikaanse Nantucket-stijl. Gekozen is voor het navolgende planontwerp.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00210-VG01_0003.png"

Afbeelding 3: Planontwerp

Het ontwerp gaat uit van een groot middenterrein in de vorm van de cirkel waarbinnen en waaraan de belangrijkste functies zijn gelegen, de Arena (rijhal) en de stallen.

Centraal op het terrein staat de Arena, een overdekte rijhal met tribune. De entree en oprijlaan van het terrein leiden naar de Arena. In het verlengde van de Arena ligt een buitenbak.

Aan de zuidzijde van de Arena staan de stallen in een halve cirkel met onder andere paardenstallen, een wasplaats, zadelkamer en personeelsruimte.

De Arena en de stallen worden in een Nantucket-stijl vormgegeven. De navolgende afbeeldingen geven een impressie van de uitstraling van de bebouwing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00210-VG01_0004.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00210-VG01_0005.png"

Afbeelding 4: Impressie bebouwing (voorzijde en zijkant)

Rond het middenterrein liggen de weilanden. Door radiaal lopende sloten en (halfverharde) wegen worden deze weilanden van elkaar gescheiden. Per twee weilanden is een overdekte voerplaats van 10 bij 10 m voorzien. Bij elk weiland hoort daarnaast een paddock. Naast afscheiding hebben de watergangen ook een waterbergende functie.

Aan de voorzijde van het terrein, de zijde aan de Zwarte Dijk, is ruimte gereserveerd voor een springtuin. Deze ruimte kan worden gebruikt, bijvoorbeeld door de lokale ruitervereniging, voor het organiseren van evenementen (enkele keren per jaar).

Ook zijn aan de voorzijde van het terrein twee bedrijfswoningen en drie logieswoningen (bedoeld voor klanten van het bedrijf) geprojecteerd. Deze bebouwing wordt sober en eenvoudig vormgegeven, ondergeschikt aan de stallen en de Arena.

Landschappelijke inpassing

Bij de landschappelijke inpassing van het plan is uitgegaan van een aantal randvoorwaarden, te weten:

  • de inrichting van het terrein staat ten dienste van het totaalbeeld; de interne opzet is aan de initiatiefnemer, de inpassing richt zich op de overgang tussen het erf en de omgeving;
  • het terrein wordt ingepast in een groene omlijsting, die voldoende afschermend werkt richting omgeving;
  • de groene omlijsting moet ruimte bieden voor een rondwandeling met paard;
  • de te gebruiken beplanting mag niet giftig zijn voor paarden;
  • de beplanting bestaat uit inheemse soorten (streekeigen en waar mogelijk groenblijvende beplanting).

Gelet op de directe omgeving, waarbij de parkeerplaatsen, sportvelden en het attractiepark zijn omsloten door brede groensingels en gelet op het totaalconcept en de daaruit voortvloeiende randvoorwaarden van Bembom Arabians, is ervoor gekozen het initiatief als eigenstandige ontwikkeling te benaderen. Dat betekent dat bij de inpassing niet is gezocht naar een afstemming op de landschappelijke kenmerken, maar net als bij het attractiepark als nieuwe eigenstandige entiteit wordt gezien die met een beplanting rondom het gehele erf in het landschap wordt ontwikkeld. Hierbij zijn de eerder genoemde randvoorwaarden in acht gehouden.

Gekozen is voor de opzet van een voor- en achtererf, wat kenmerkend is voor agrarische erven. Het voorerf vormt het representatieve deel, het achtererf is het bedrijfsdeel.

Aan de voorzijde van het perceel, aan de zijde van de Zwarte Dijk, zijn de bedrijfswoningen en de logieswoningen geprojecteerd met een beukenhaag aan de straatzijde en daarachter een afwisseling van bomen en heesters.

De bedrijfsbebouwing, de meer grootschalige bebouwing, is geprojecteerd op het achtererf. Bij de inpassing van het achtererf is rekening gehouden met de wens van de initiatiefnemer om een singelbeplanting rondom het erf te realiseren waar tevens een ruiterpad in is voorzien. De singelbeplanting bestaat zowel uit bomen als ondergroei (heesters en struiken).

Het gehele ruimtelijke kwaliteitsplan is opgenomen in de bijlagen van dit bestemmingsplan (Bijlage 1 Ruimtelijk kwaliteitsplan).

Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (KGO)

De realisatie van de paardenhouderij gaat gepaard met een forse vergroting van het bouwvlak tot 2,5 ha. Naast de landschappelijke inpassing van de paardenhouderij vraagt de provincie met haar KGO een extra kwaliteitsinvestering.

Gemeentelijk beleid

De gemeente Hardenberg heeft geen 'eigen' beleid over de concrete toepassing van de KGO. In Hardenberg wordt per geval bekeken wat de hoogte van de investering zou moeten zijn. Daarbij wordt onder andere gekeken naar beleid dat in vergelijkbare gemeenten wordt toegepast. In dit geval is nadrukkelijk gekeken naar het 'beleidskader voor de toepassing van de kwaliteitsimpuls groene omgeving' van de gemeenten Tubbergen en Dinkelland. In deze beleidsnotitie zijn onder andere vaste bedragen opgenomen ten behoeve van de waardebepaling van gronden. De gemeente Hardenberg is van mening dat het in dit geval gaat om reële bedragen die ook in Hardenberg van toepassing kunnen worden verklaard.

Kernrandzone

Het voorliggende plangebied ligt aan de rand van de kern Slagharen, in een gebied dat zich kenmerkt door de menging van verschillende functies (sportvelden, attractiepark met recreatiewoningen, groot parkeerterrein). Bovendien ligt de locatie op relatief korte afstand van de kern Lutten. Rijdend van Slagharen naar Lutten zie je vrijwel niet dat hier sprake is van gebied buiten de bebouwde kom. In dit geval is het daarmee gerechtvaardigd om te spreken over een kernrandzone (gebied aansluitend aan een kern waar sprake is van menging van functies; waar de kern het buitengebied treft). De onderstaande afbeelding laat dit zien. Bij de bepaling van de financiële investering is daarom de kernrandzone als uitgangspunt genomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00210-VG01_0006.png"

Investering in de ruimtelijke kwaliteit

Met de initiatiefnemer is overeen gekomen dat er een bijdrage wordt geleverd aan de landschappelijke ontwikkeling van het gebied Collendoorn. Deze investeringsafspraken worden contractueel vastgelegd.

Voor het gebied Collendoorn is recent een gebiedsvisie opgesteld door de gemeente Hardenberg. Aangezien Collendoorn gelegen is in de omgeving van de te realiseren paardenhouderij, worden enkele maatregelen om Collendoorn te versterken, betaald uit de investering van initiatiefnemer in de ruimtelijke kwaliteit.

Vergroten van de toegankelijkheid van natuurgebieden in Collendoorn

Circa 20% van de investering wordt besteed aan toegankelijkheidsvoorzieningen in Collendoorn. Het gaat hierbij om de aansluiting van de ruiterroute van het Collendoornerbos naar Collendoornerbroek, hiervoor is de realisatie van een dam ten hoogte van de Kerkdijk noodzakelijk. Hierdoor wordt de toegankelijkheid en de recreatieve waarde van Collendoorn als belangrijk uitloopgebied van de stad Hardenberg vergroot. Het uitgangspunt is dat investeringen in de toegankelijkheid en recreatieve waarde bijdraagt aan de belevings- en gebruikswaarde van een gebied.

Verhogen van de natuurwaarde in het Engelandsche Bos

Circa 20% wordt er besteed aan maatregelen ter verhoging van de natuurwaarde in het Engelandsche Bos. Hierdoor worden de natuurlijke waarden van een bosgebied met een hoge biodiversiteit in Collendoorn versterkt.

Aanleg en herstel van beplantingselementen in Collendoorn

Ongeveer 60% van de investering wordt besteed aan de aanplant en het herstel van beplantingselementen in Collendoorn. Door deze maatregel wordt het oorspronkelijke karakter van Collendoorn hersteld en verbeterd. Bovendien wordt hierdoor tevens de natuurlijke waarde van Collendoorn vergroot.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00210-VG01_0007.png"

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

Het Europese, nationale en provinciale beleid voor ruimtelijke ordening is neergelegd in onder meer beleidsnota's, verordeningen en structuurvisies. Het beleid van hogere overheden werkt meestal door in verschillende gemeentelijke en provinciale uitwerkingsnota's, beleidsplannen en bestemmingsplannen. Ook binnen de gemeente Hardenberg is dit het geval.

Met het beleid van hogere overheden gaan over het algemeen andere belangen gepaard en is sprake van een ander schaalniveau. In dit hoofdstuk wordt daarom alleen ingegaan op de beleidsdocumenten van het Rijk, de provincie en de gemeente die voor deze ontwikkeling van belang zijn.

3.2 Rijk

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden.

In de SVIR geeft het Rijk haar visie aan op de ruimtelijke- en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040. Dit betreft een nieuw, integraal kader dat de basis vormt voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

Voor de periode tot 2028 zijn de ambities van het Rijk in drie rijksdoelen uitgewerkt:

  • vergroten van de concurrentiekracht door versterking van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • verbeteren van de bereikbaarheid;
  • zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

Met deze rijksdoelen zijn 13 nationale belangen aan de orde die in het SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse gebieden. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn voor deze rijksbelangen regels opgenomen die bij ruimtelijke plannen in acht dienen te worden gehouden.

Afweging bestemmingsplan

Uit de vigerende wet- en regelgeving blijkt dat het plangebied binnen de zone 'laagvliegroute voor jacht- en transportvliegtuigen' ligt. Op grond van het Barro (artikel 2.6.10) mag een ruimtelijk plan niet voorzien in de oprichting van bouwwerken van meer dan 40 m gemeten vanaf maaiveld.

De regels van dit bestemmingsplan voorzien niet in de mogelijkheid voor de oprichting van bouwwerken van meer dan 40 m. Gelet hierop zijn geen fricties met het rijksbeleid aanwezig.

Voor het overige legt het rijksbeleid geen beperkingen op het plangebied.

3.3 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie Overijssel

De provincie Overijssel heeft haar beleid vastgelegd in de Omgevingsvisie. De Omgevingsvisie is op 1 juli 2009 vastgesteld door Provinciale Staten en op 1 september 2009 in werking getreden.

Leidende thema's voor de Omgevingsvisie zijn:

  • Duurzaamheid;
  • Ruimtelijke kwaliteit.

De definitie van duurzaamheid luidt: 'duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte van de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoefte te voorzien'. Duurzaamheid vraagt om een transparante afweging van ecologische, economische en sociaal- culturele beleidsambities.

De definitie van ruimtelijke kwaliteit luidt: 'het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen dat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat mens, plant en dier belangrijk is'. Ruimtelijke kwaliteit is het resultaat (bedoeld en onbedoeld) van menselijk handelen en natuurlijke processen. De provincie wil ruimtelijke kwaliteit realiseren door naast bescherming, ook vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen. De essentiële gebiedskenmerken zijn daarbij uitgangspunt.

De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele belangrijke beleidskeuzes waarmee de provincie haar ambities wil realiseren zijn:

  • door meer aandacht voor herstructurering wordt ingezet op een breed spectrum aan woon-, werk- en mixmilieus. Dorpen en steden worden gestimuleerd hun eigen kleur te ontwikkelen;
  • investeren in een hoofdinfrastructuur voor wegverkeer, trein, en fiets waarbij veiligheid en doorstroming centraal staan;
  • zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik bij bebouwing door hantering van de zogenaamde SER-ladder'. Deze methode gaat ervan uit dat eerst het gebruik van de ruimte wordt geoptimaliseerd, dan de mogelijkheid van meervoudig ruimtegebruik wordt onderzocht en dan pas de mogelijkheid om het ruimtegebruik uit te breiden, wordt bekeken. Hierbij is afstemming tussen gemeenten over woningbouwprogramma's en bedrijfslocaties noodzakelijk;
  • ruimtelijke plannen ontwikkelen aan de hand van gebiedskenmerken en keuzes voor duurzaamheid.

Kwaliteitsimpuls Groene omgeving

De provincie wil ontwikkelingen in de groene omgeving samen laten gaan met een impuls in kwaliteit. Daarom is de 'Kwaliteitsimpuls Groene omgeving' ontwikkeld als een eenduidige bundeling van diverse bestaande regelingen als rood voor rood, rood voor groen, vab's, landgoederen, et cetera. Deze regelingen blijven daarin overigens wel herkenbaar.

Er is een eenvoudige werkwijze ontwikkeld om principes van ontwikkelingsplanologie toepasbaar te maken voor sociaal-economische ontwikkelingen in de Groene omgeving. De basis ligt in de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik, de ontwikkelingsperspectieven en 'Catalogus Gebiedskenmerken'.

Ontwikkelingen in de groene omgeving worden als volgt benaderd:

Er wordt ruimte voor sociaal-economische ontwikkelingen geboden als deze ontwikkeling vanuit zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik verantwoord is, in het ontwikkelingsperspectief ter plekke past en volgens de 'Catalogus Gebiedskenmerken' wordt uitgevoerd.

Aan de geboden ontwikkelruimte worden dus voorwaarden verbonden om ruimtelijke kwaliteit te handhaven, dan wel in voorkomende gevallen de gewenste ruimtelijke kwaliteit te kunnen realiseren. Het gaat hierbij in alle gevallen in ieder geval om een goede ruimtelijke inpassing van de ontwikkeling. Op deze manier wordt aantasting van de omgevingskwaliteit en een verlies aan ecologisch en landschappelijk kapitaal als gevolg van de nieuwe ontwikkeling voorkomen, dan wel in voldoende mate gecompenseerd. Een en ander moet nader worden onderbouwd in een bij het ruimtelijke plan behorende toelichting.

Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. Om de ambities van de provincie waar te maken bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus:

  • 1. generieke beleidskeuzes;
  • 2. ontwikkelperspectieven;
  • 3. gebiedskenmerken.

De begrippen worden hieronder nader toegelicht.

  • 1. Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuze zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of de ontwikkelingen nodig, dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase de SER-ladder gehanteerd. Deze komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering wordt benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden.

Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Ecologische Hoofdstructuur en verbindingszones et cetera. De generieke beleidskeuze zijn veelal normstellend.

  • 2. Ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en de stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.

  • 3. Gebiedskenmerken

Op basis van de gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en -opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag hoe een ontwikkeling invulling krijgt.

Afweging bestemmingsplan

Allereerst wordt opgemerkt dat het plangebied een bestaand (agrarisch) erf betreft met enkele omliggende gronden. Gelet hierop is geen sprake van nieuwbouw op een onbebouwde locatie, maar van herontwikkeling van een bestaande locatie. Hiermee wordt voldaan aan het principe van de SER-Ladder.

Vervolgens is gekeken naar het ontwikkelingsperspectief dat de provincie voor ogen heeft voor het onderhavig plangebied. Het plangebied maakt deel uit van het gebied dat is aangewezen als landbouwgebied ('schoonheid van de moderne landbouw'). In deze gebieden geldt dat het accent moet liggen op agrarische functies en de kwaliteiten van het grootschalige landschap. De gebiedskenmerken die hierbij horen (zie Catalogus Gebiedskenmerken), zijn:

  • laag van de natuurlijke ondergrond: ontgonnen hoogveengebieden;
  • laag van het agrarisch cultuurlandschap: veenkoloniaal landschap. De rechtlijnige kanalenstructuur met haaks daarop staand slotenpatroon is leidend. De openheid is waardevol in contrast met meer beplante zones.
  • stedelijke laag: n.v.t.;
  • lust- en leisurelaag: naast de aanduiding van Attractiepark Slagharen is het gebied bestempeld voor donkerte.

Met betrekking tot deze aspecten wordt verwezen naar paragraaf 2.2 Toekomstige situatie waarin de landschappelijke inpassing en uitstraling van het planvoornemen is beschreven.

Daarnaast wordt door de provincie aangegeven dat bij grootschalige uitbreidingen ook moet worden gezorgd voor een kwaliteitsinvestering in de omgeving.

In het voorliggend planvoornemen is deze investering voorzien in een maatschappelijke functie door (vanwege de unieke aard van het planvoornemen) te dienen als opleidingslocatie voor diverse, paardengerelateerde opleidingen. Ook worden werkplekken gecreëerd voor mensen met een beperking.

Al met al kan worden geconcludeerd dat het planvoornemen in overeenstemming is met het provinciaal beleid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00210-VG01_0008.png"

Uitsnede gebiedskenmerken provinciale omgevingsvisie met:

in rood: het plangebied

in roze: veenkoloniaal landschap

Arcering: donkerte

3.4 Gemeentelijk beleid

Ontwikkelingsvisie Slagharen - De Krim - (Oud) Lutten

Voor het gebied Slagharen - De Krim - (Oud) Lutten is een Landschap-Identiteit-Kaart (LIK) opgesteld waarin de kenmerken van het gebied zijn beschreven. Deze kenmerken zijn bepalend voor de manier waarop nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen worden ingepast. In de ontwikkelingsvisie (december 2011) is vervolgens het wensbeeld van toekomstige ontwikkelingen in het gebied weergegeven waarbij rekening is gehouden met de gebiedskenmerken uit het LIK. De ontwikkelingsvisie is vervolgens vertaald in het bestemmingsplan Buitengebied waarbij de ontwikkelruimte voor een functie afhankelijk is van hetgeen in de ontwikkelingsvisie is gesteld.

De identiteitskaart beschrijft de landschappelijke kenmerken van het gebied:

  • goed zichtbare, rationele lange strokenverkaveling;
  • wegbeplanting langs lange rechte wegen;
  • erven liggen aan de weg;
  • grote huiskavels, met rationele opzet en transparante beplanting;
  • doorzichten naar open gebieden;
  • hoofdfunctie is agrarisch.

In de ontwikkelingsvisie is vervolgens het ontwikkelingsperspectief van het gebied uiteengezet. Daarbij ligt het accent op de landbouw en het verbeteren van de bestaande landbouwstructuur. Opschaling van erven en beperkte nieuwvestiging behoren tot de mogelijkheden. Ook in de visienota voor het (bestemmingsplan) buitengebied is het gebied aangewezen als landbouwontwikkelingsgebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00210-VG01_0009.png"

Bestemmingsplan Buitengebied

Het bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente Hardenberg vormt de basis voor deze partiële herziening. De bestemmingen die aan de diverse gebieden in het bestemmingsplan Buitengebied zijn gegeven, zijn gebaseerd op de identiteit van het gebied. De identiteit van het plangebied blijkt uit de gebiedskenmerken uit de Landschap-Identiteit-Kaarten (LIK's).

Het plangebied heeft in het nieuwe bestemmingsplan voor het buitengebied een agrarische bestemming met bouwblok. Het planvoornemen past echter niet binnen de juridisch/planologische regels die van toepassing zijn op de gronden (onder andere ten aanzien van de omvang van het bouwblok en het aantal bedrijfswoningen).

Afweging bestemmingsplan

Landschappelijk inpassing bij nieuwe ontwikkelingen is een belangrijk onderdeel van het gemeentelijk beleid. In het geval van het onderhavig planvoornemen is hiervoor een inrichtingsplan opgesteld waarbij de uitgangspunten van het gebied in acht zijn gehouden.

Daarnaast wordt ten aanzien van het bestemmingsplan opgemerkt dat door de vervaardiging van het voorliggend bestemmingsplan wordt voorzien in een passende juridisch/planologische regeling voor het planvoornemen.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Inleiding

De uitvoerbaarheid van het planvoornemen dient niet alleen te worden getoetst op het vigerende ruimtelijke beleid en wet- en regelgeving, maar ook milieuaspecten en andere ruimtelijke aspecten spelen hierbij een rol.

In de navolgende paragrafen staan de resultaten van de onderzoeken naar de invloed van deze aspecten op het planvoornemen en omgekeerd (de invloed van het planvoornemen op deze aspecten) beschreven. Hierbij is aangetoond of het planvoornemen uitvoerbaar is of niet.

4.2 Bodem

Inleiding

Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie.

Onderzoek

In het kader van het onderhavig planvoornemen is een bodemonderzoek uitgevoerd (MOS Grondmechanica B.V.; Milieutechnisch verkennend bodemonderzoek aan de Zwarte Dijk 46 te Lutten; kenmerk R1203182-HE_1; 16 november 2012).

Uit dit verkennend bodem- en asbestonderzoek is naar voren gekomen dat de (stof)parameters in de grondmengmonsters en grondwatermonsters de normen voor nader onderzoek niet overschrijden. Dit is wel het geval voor de parameter asbest. Om deze reden is een deel van het gebied (erf rondom de voormalige boerderij) aangemerkt als 'asbestverdacht' en wordt een aanvullend asbestonderzoek aanbevolen.

Het asbestonderzoek is uitgevoerd in 2013 (Mos Grondmechanica; Nader asbestonderzoek op een locatie aan de Zwarte Dijk 46 te Lutten; kenmerk R1301706-RH_1; 3 september 2013). Uit de resultaten blijkt dat er geen sprake is van een ernstige bodemverontreiniging en sanerende maatregelen achterwege kunnen blijven.

Het gehele bodemonderzoek en asbestonderzoek zijn opgenomen in de bijlagen van dit bestemmingsplan (Bijlage 2 Verkennend bodemonderzoek en Bijlage 3 Asbestonderzoek ).

Conclusie

Vanuit het oogpunt van bodemkwaliteit bestaan geen bezwaren tegen de uitvoering van het planvoornemen.

4.3 Water

Inleiding

In het kader van ruimtelijke plannen dient een watertoets te worden uitgevoerd. De watertoets is het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de gevolgen van de ruimtelijke ontwikkeling op de waterhuishoudkundige aspecten.

Het plangebied ligt in het beheergebied van het Waterschap Velt en Vecht. Het beleid van dit waterschap is neergelegd in het Waterbeheerplan 2010-2015.

Onderzoek

In het kader van het voorliggend planvoornemen is advies gevraagd aan het waterschap. Zij hebben aangegeven dat ten behoeve van de nieuwe ontwikkeling een maatwerkadvies noodzakelijk is (de 'normale procedure'). De samenvatting van de watertoets is opgenomen in de bijlagen van dit bestemmingsplan (Bijlage 4 Watertoets).

In haar advies (d.d. 21 juni 2013, zie Bijlage 4 Watertoets) geeft het waterschap een aantal opmerkingen/aanbevelingen omtrent de omgang met het wateraspect binnen het ruimtelijk plan (onder andere ten aanzien van riolering en watercompensatie door een toename van het verhard oppervlak). Bij de uitvoering van het planvoornemen zal met deze adviezen rekening worden gehouden.

Conclusie

Met de nadere uitwerking van het wateradvies wordt tegemoet gekomen aan een goede waterhuishoudkundige situatie in het plangebied.

4.4 Bedrijvigheid en milieuzonering

Inleiding

Om de kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen wordt een "milieuzonering" gehandhaafd. Deze zonering is gebaseerd op de VNG-lijst waarin voor milieubelastende activiteiten een richtafstand wordt aangehouden (VNG-Brochure 'Bedrijven en Milieuzonering'; 2009). Deze richtafstand dient er zorg voor te dragen dat hinder wordt voorkomen bij milieugevoelige functies (zoals woningen) en dat voldoende ruimte wordt geboden aan bedrijven om hun activiteiten duurzaam voort te kunnen zetten. De richtafstanden houden rekening met geur, stof, geluid en gevaar. Bij de afstanden wordt uitgegaan van het omgevingstype 'rustig (buiten)gebied'.

Naast de voorgenoemde regelgeving is er ook landbouwwetgeving die uitgaat van een zonering tussen agrarische bedrijven en overige objecten. Ten aanzien van aspect geur is de Wet geurhinder en veehouderij (01-01-2007) van toepassing. Volgens deze wet geldt een ruimtelijke scheiding tussen veehouderijen en geurgevoelige objecten (objecten waarin personen aanwezig zijn). Hiervoor zijn normen gesteld voor de geurbelasting.

Bij het aspect ammoniak en veehouderij gaat het erom dat aan de ene kant bronnen met ammoniakemissie (veehouderijen) worden toegelaten en dat aan de andere kant ammoniakgevoelige gebieden aanwezig zijn, waaronder Natura 2000-gebieden (Wet ammoniak en veehouderij).

Onderzoek

In de nabijheid van het plangebied ligt een aantal milieuhinderlijke objecten die een zekere mate van milieuhinder op de op te richten bedrijfswoningen (milieugevoelige objecten) kunnen leggen. Ook het planvoornemen zelf kan als milieuhinderlijk worden beschouwd. Om te bepalen aan welke mate van hinder de milieugevoelige bebouwing in het plangebied en in de omgeving bloot staat, is de VNG-Brochure geraadpleegd.

Functie   SBI code   Afstand in meter   Afstand tot milieugevoelig object in meter  
Attractiepark Slagharen (recreatiecentra, vaste kermis, et cetera)   9321   300 (categorie 4.2)   300  
Parkeerterrein   5221 (1)   30 (categorie 2)   125  
Vakantiepark behorende bij Attractiepark Slagharen   553   50 (categorie 3.1)   260  
Sportcomplex (veldsportcomplex met verlichting)   931 (G)   50 (categorie 3.1)   40  

Opgemerkt wordt dat de omgeving van het plangebied zich kenmerkt door een grote mate van functiemenging en daardoor de afstanden met één stap naar beneden mogen worden bijgesteld (omgevingstype 'gemengd gebied'). Dit betekent voor categorie 4.2 een afstand van 200 m, categorie 3.1 een afstand van 30 m en categorie 2-bedrijven een afstand van 10 m.

De bedrijfswoningen die met dit planvoornemen worden opgericht, zijn buiten de genoemde afstanden geprojecteerd waardoor geen sprake is van een onevenredige milieuhinder. Aanvullend wordt hierbij opgemerkt dat in het kader van geluidhinder vanwege wegverkeer (zie paragraaf 4.5 Geluid) aanvullende juridisch/planologische regels zijn opgenomen. Deze regels borgen dat de bedrijfswoningen buiten een afstand van 32 m uit het hart van de weg worden geprojecteerd. Indirect wordt hiermee ook een grotere afstand tot het sportcomplex en vakantiepark geborgd, wat mede tot gevolg heeft dat wordt voldaan aan de richtafstanden.

Ook wat betreft de paardenhouderij zelf dient rekening te worden gehouden met een milieuafstand tot milieugevoelige objecten in de omgeving (SBI-code 0143, categorie 3.1; afstand 50 m). Wat betreft de woning die direct aan de zuidoostzijde van het plangebied grenst en daarmee binnen de richtafstand valt, wordt opgemerkt dat de dichtstbijzijnde milieuhinderlijke onderdelen van het planvoornemen (de stallen en buitenbak) op meer dan 30 m zijn geprojecteerd waardoor geen onevenredige hinder op de naastgelegen woning wordt gelegd. Binnen de richtafstand liggen geen overige milieugevoelige objecten.

Ten aanzien van het aspect geur wordt opgemerkt dat aan paarden geen geuremissiefactor is toegekend, waardoor een nader onderzoek naar geurhinder achterwege kan blijven.

Wat betreft het aspect ammoniak: paarden produceren een zekere mate van ammoniakemissie. In de huidige situatie worden in het plangebied reeds 60 tot 80 paarden gehouden. In dit bestemmingsplan is het maximum aan te houden paarden vastgelegd op 80. Gelet hierop vindt er geen toename plaats van het aantal paarden en daarmee van de ammoniakemissie.

Conclusie

Uit de onderzoeken naar de milieuzonering, geurhinder en ammoniakemissie die wordt gegenereerd door het planvoornemen of op het plangebied wordt gelegd, blijkt dat er geen belemmeringen aanwezig zijn. Het planvoornemen is op dit punt uitvoerbaar.

4.5 Geluid

Inleiding

In het kader van de Wet geluidhinder bevinden zich langs alle wegen zones, met uitzondering van wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied en wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt. Buiten de bebouwde kom bedraagt de zonebreedte voor tweestrookswegen die aan weerszijden van de weg gerekend vanuit de wegas, in acht moet worden genomen, 250 m. Ingeval van het realiseren van geluidsgevoelige bebouwing binnen deze zone (onder andere woningen) dient een akoestisch onderzoek plaats te vinden.

Behoudens situaties waarbij door Gedeputeerde Staten of burgemeester en wethouders een hogere waarde is vastgesteld, geldt voor geluidsgevoelige bebouwing binnen een zone als hoogst toelaatbare geluidsbelasting van de gevel 48 dB (Wet geluidhinder 2006). Bij het voorbereiden van een ruimtelijk plan dat geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op grond behorende bij een zone dient door burgemeester en wethouders akoestisch onderzoek te worden ingesteld (artikel 77 van de Wet geluidhinder).

Indien het nog niet geprojecteerde geluidsgevoelige bebouwing langs een aanwezige weg betreft, kunnen burgemeester en wethouders in 'buiten-stedelijk' gebied een hogere waarde vaststellen tot 53 dB.

Onderzoek

Het planvoornemen voorziet in de oprichting van bedrijfswoningen die worden aangemerkt als geluidsgevoelige bebouwing. De logieswoningen die zijn bedoeld voor het tijdelijk bedrijf van klanten hebben een meer recreatieve functie en worden daarop gelet niet aangemerkt als geluidsgevoelige bebouwing.

Het plangebied grenst aan de Zwarte Dijk die een snelheidslimiet van 60 km/uur kent en daarmee een zone van 250 m. Het plangebied ligt binnen deze zone waardoor middels een akoestisch onderzoek dient te worden bepaald of wordt voldaan aan de Wet geluidhinder.

Van de Zwarte Dijk zijn recente verkeersintensiteiten beschikbaar. Het betreffende deel van deze weg kent een verkeersintensiteit van ongeveer 2.100 motorvoertuigen (mvt) per etmaal in 2011. De verwachting is dat deze verkeersintensiteit in 2023 gestegen zal zijn tot ongeveer 2.350 mvt/etmaal. Met behulp van Standaard Rekenmethode I zijn de 48 en 53 dB geluidscontouren berekend. Bij de berekening is uitgegaan van 'onder vrijeveldcondities'. Dat wil zeggen dat geen rekening is gehouden met eventuele afscherming tussen de te realiseren woningen en de Zwarte Dijk. Daarnaast heeft op grond van artikel 110g van de Wet geluidhinder een correctie van 5 dB plaatsgevonden.

Uit de berekening is naar voren gekomen dat de 48 en 53 dB geluidscontouren op respectievelijk 32 en 15 m uit de as van de Zwarte Dijk liggen. De dichtstbijzijnde bebouwing in het nieuwbouwplan is binnen de 48 dB-contour geprojecteerd.

Conclusie

Om te borgen dat de bedrijfswoningen (geluidsgevoelige bebouwing) niet binnen de 48 dB-contour worden opgericht, is in de regels een bepaling opgenomen op grond waarvan dit niet mogelijk is. Hiermee wordt voldaan aan de bepalingen uit de Wet geluidhinder en is het planvoornemen op dit punt uitvoerbaar.

4.6 Luchtkwaliteit

Inleiding

Nederland heeft de regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing) en locaties waartoe leden van het publiek gewoonlijk geen toegang hebben'.

Op 15 november 2007 is dit deel van de Wet milieubeheer in werking getreden.

Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de nor-men (grenswaarden) voor luchtkwaliteit.

De ministerraad heeft op voorstel van de minister van VROM ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.

Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm.

In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.

Onderzoek

Het plan biedt de mogelijkheid tot het realiseren van een paardenfokkerij/-handel inclusief twee bedrijfswoningen en drie logieswoningen voor klanten van het bedrijf. Op basis van de CROW-publicatie nr. 272 'Verkeersgeneratie voorzieningen' is de ritproductie van een paardenhouderij in het buitengebied bepaald op vier ritten per etmaal per bezette paardenstal. Het planvoornemen voorziet in 40 paardenstallen waarmee de totale ritproductie komt op 160 ritten per etmaal. Hierbij wordt opgemerkt dat deze aantallen zijn geënt op een paardenhouderij/manege. In het geval van het onderhavig planvoornemen zal de ritgeneratie lager zijn aangezien er onder andere slechts een beperkt vervoer van paarden zal plaatsvinden en ook het aantal ritten gegenereerd door bezoekers lager zal liggen dan bij een manege. Daarmee mag de berekende situatie worden beschouwd als een worst-case scenario.

Naast de voorgenoemde activiteiten zullen incidenteel lokale evenementen worden georganiseerd. Hierdoor is een correctie van 20 ritten toegepast.

De totale toename van het aantal ritten bedraagt 180 ritten per etmaal.

Voor kleinere ruimtelijke plannen en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit heeft VROM in samenwerking met InfoMil de nibm-tool mei 2013 ontwikkeld. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een plan niet in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging. Met behulp van deze rekentool is de toename van de stoffen NO2 en PM10 bepaald.

Uit de berekeningen met de nibm-tool blijkt dat het plan de grens van 3% (een toename van 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) niet overschrijdt. Het project moet derhalve worden beschouwd als een nibm-project. Een nader onderzoek naar luchtkwaliteit kan daarmee achterwege blijven.

Conclusie

De grenzen voor NO2 en PM10 worden niet overschreden met het plan. Vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit is het planvoornemen uitvoerbaar.

4.7 Externe veiligheid

Inleiding

Landelijk beleid

Externe veiligheid gaat over veiligheid van bedrijven en bedrijfsmatige activiteiten voor hun omgeving en over de veiligheidsaspecten van het gebruik van transportinfrastructuur zoals wegen en buisleidingen.

Ten aanzien van externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt in inrichtingen (Besluit en Regeling externe veiligheid inrichtingen, 2004 met laatste wijziging in 2009), vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen (thans de Risiconormering vervoer van gevaarlijke stoffen (2004 met laatste wijziging 2012) en binnenkort het Besluit transportroutes externe veiligheid met bijbehorend Basisnet) en vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen (Besluit en Regeling externe veiligheid buisleidingen, 2011).

De belangrijkste risicomaten voortkomend uit de wet- en regelgeving rond externe veiligheid zijn het plaatsgebonden risico, weergegeven in de 10-6 jaar/contour (PR, grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten) en het groepsrisico (GR, ontwikkelingen in het invloedsgebied getoetst aan een oriënterende waarde).

Het plaatsgebonden risico geeft de kans aan dat iemand die zich een jaar lang continu op een plek bevindt, overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico is de kans dat een groep personen door een ongeval bij een risicovolle activiteit overlijdt.

Gemeentelijk beleid

De gemeente Hardenberg heeft een Externe Veiligheidsvisie opgesteld, met daarin een gebiedstypering om een onderscheid in het veiligheidsniveau te kunnen maken. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen:

  • woongebieden;
  • bedrijventerreinen;
  • recreatiegebieden;
  • overige gebieden (met voornaamste bestemming buitengebied en natuurbeschermingsgebied).

Daarnaast wordt een onderscheid gemaakt tussen bestaande situaties en nieuwe situaties.

Bestaand

Voor bestaande situaties geldt voor alle gebiedstyperingen dat aan de wettelijke grenswaarde voor het plaatsgebonden risico PR10-6 moet worden voldaan. Ten aanzien van de richtwaarde voor het plaatsgebonden risico PR10-6 geldt dat een overschrijding alleen wordt geaccepteerd wanneer het een bestaande feitelijke en geprojecteerde situatie betreft.

Voor alle aanwezige risicobronnen geldt een ontmoedigingsbeleid. Wanneer de risicoactiviteit wordt beëindigd, dient de bijbehorende veiligheidscontour uit het bestemmingsplan te worden verwijderd en gaat daarna direct het nieuwe beleid gelden.

Voor het bestaande groepsrisico wordt de oriënterende waarde als richtinggevend gezien. Onafhankelijk hiervan wordt ook de werkelijke veiligheidssituatie beoordeeld, waarbij bijvoorbeeld wordt gekeken naar bereikbaarheid van de locatie, zelfredzaamheid van de aanwezige personen en bestrijdbaarheid van de calamiteit.

Nieuw

Voor nieuwe situaties binnen het gebiedstype 'overige gebieden', waar het onderhavig plangebied onder kan worden gerekend, geldt voor het plaatsgebonden risico (10-6 jaar/contour) dat er geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten aanwezig of geprojecteerd mogen zijn binnen de contour van het plaatsgebonden risico.

Ten aanzien van het groepsrisico geldt dat de introductie van een risicobron is toegestaan, mits invulling wordt gegeven aan de verantwoordingsplicht voor het groepsrisico.

De projectie van objecten binnen het invloedsgebied is toegestaan, wanneer invulling wordt gegeven aan de verantwoordingsplicht.

Ten slotte geldt dat kampeer- en recreatieterreinen niet binnen het invloedsgebied worden geprojecteerd, wanneer in het bestemmingsplan niet is geborgd dat deze objecten niet kunnen uitgroeien tot kwetsbare objecten. Deze bepaling geldt ook wanneer een risicobron in de omgeving van deze objecten wordt geïntroduceerd.

Ingediende aanvragen of meldingen voor overige risicobronnen, die niet gelden als Bevi-inrichting, worden getoetst aan een zogenoemde drempelwaardentabel, die in de Externe Veiligheidsvisie is opgenomen.

Onderzoek

Om te bepalen of in en in de nabijheid van het plangebied risicovolle objecten aanwezig zijn die het planvoornemen kunnen belemmeren, is de risicokaart geraadpleegd. De navolgende afbeelding betreft een uitsnede van deze kaart inclusief de ligging van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00210-VG01_0010.png"

Afbeelding 5: Uitsnede risicokaart

Inrichtingen

Aan de oostzijde van het plangebied ligt Attractiepark Slagharen. Deze inrichting beschikt over een aantal installaties met gevaarlijke stoffen (onder andere een gasstation en een zwembad). De risico's van deze installaties blijven binnen de terreingrenzen van het park, waardoor het plangebied buiten de invloedssfeer valt.

Ook liggen op circa 150-200 m ten zuiden van het plangebied een tweetal overige inrichtingen met gevaarlijke stoffen (garagebedrijf en gasdrooginstallatie). De risico's van deze inrichtingen reiken niet tot over het plangebied.

Vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor

Over de wegen nabij het plangebied vinden geen tot nauwelijks transporten met gevaarlijke stoffen plaats. Hierdoor worden geen belemmeringen op het plangebied gelegd.

Buisleidingen

Aan de zuidoostzijde van het plangebied ligt een aantal aardgastransportleidingen van de Gasunie en de NAM. Het betreft de navolgende leidingen en bijbehorende risicoafstanden:

Leiding   Belemmeringenstrook in meter   Plaatsgebonden risicocontour (10-6) in meter   Invloedsgebied (groepsrisico) in meter  
N-526-13 (Gasunie)   4   -   100  
N-527-40 (Gasunie)   4   -   80  
000650 (NAM)   5   -   130  

De leidingen van de Gasunie liggen in het plangebied. Zowel met de belemmeringenstrook als het invloedsgebied van de leidingen moet daarom rekening worden gehouden. Ten aanzien van de belemmeringenstrook wordt opgemerkt dat hierbinnen geen bebouwing is geprojecteerd.

Bij ieder ruimtelijk besluit binnen het invloedsgebied van een buisleiding waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd, dient het groepsrisico te worden verantwoord. Deze verantwoordingsplicht bestaat grofweg uit de volgende onderdelen:

  • hoogte van het groepsrisico in zowel de huidige als toekomstige situatie;
  • eventuele maatregelen ter beperking van het groepsrisico;
  • beschouwing van de aspecten zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid.

Allereerst wordt opgemerkt dat hoofdzakelijk een aantal stallen en de buitenbak binnen het invloedsgebied zijn geprojecteerd, de verblijfsfuncties (dienstwoningen en logeerwoning) liggen erbuiten. De verwachting is dat per dag circa 5 personen op het bedrijf aanwezig zijn. Gelet op de grootte van het plangebied en de geprojecteerde functies binnen het invloedsgebied, zal de verblijfstijd in het invloedsgebied gering zijn. Het planvoornemen heeft daarmee slechts een zeer geringe invloed op de hoogte van het groepsrisico.

Ten behoeve van nieuwbouw bij Attractiepark Slagharen is in 2010 een risicoberekening uitgevoerd voor de leiding N-526-13 (KEMA; Risicoberekening gastransportleiding N-526-13-KR-012 t/m 016; 3 februari 2010). In deze berekening is ook het onderhavig plangebied meegenomen (situatie van voor het onderhavig planvoornemen). Uit deze berekening komt naar voren dat het groepsrisico ruimschoots beneden de oriëntatiewaarde ligt. De berekening is opgenomen in de bijlagen van dit bestemmingsplan (Bijlage 6 Risicoberekening aardgasleiding N-526-13).

Gelet op het bovenstaande wordt geen verhoging van het groepsrisico c.q. overschrijding van de oriëntatiewaarde verwacht.

Ten aanzien van de leiding N-527-40 wordt opgemerkt dat de situatie rond deze leiding vergelijkbaar is met die van de leiding N-526-13 (gedeeltelijk hetzelfde invloedsgebied).

De leidingen van de NAM liggen op circa 275 m, waarmee het plangebied buiten de invloedssfeer van deze leidingen ligt.

Conclusie

Vanwege de ligging van een tweetal aardgastransportleidingen in het plangebied en de bouwbeperkingen die hiermee samenhangen, is de bestemming Leiding - Gas opgenomen voor de leiding inclusief de bijbehorende belemmeringenstroken.

Vanuit het onderzoek naar de externe veiligheidssituatie in en rond het plangebied zijn voorts geen belemmeringen voor het planvoornemen geconstateerd. Het planvoornemen is daarmee uitvoerbaar.

4.8 Archeologie en cultuurhistorie

4.8.1 Archeologie

Inleiding

In 1992 is het Europese Verdrag van Valetta c.q. het Verdrag van Malta gesloten. De bedoeling van het verdrag is dat archeologische waarden in de bodem zoveel mogelijk beschermd worden door ze in de bodem (in situ) te behouden. Het verdrag heeft in Nederland geleid tot de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) welke in 2007 van kracht is geworden. Deze wet verplicht gemeenten om bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening te houden met belangrijke archeologische waarden die zich in de bodem bevinden. De belangrijkste uitgangspunten van de WAMZ zijn:

  • archeologische waarden moeten zoveel mogelijk in de bodem (in situ) worden bewaard;
  • archeologie moet tijdig worden meegenomen in de ruimtelijke planvorming;
  • de veroorzaker betaalt de kosten van archeologisch onderzoek en noodzakelijke volwaardige opgravingen, voorzover die kosten redelijkerwijs kunnen worden toegerekend aan de verstoorder.

In 2009 heeft de gemeente Hardenberg haar eigen archeologiebeleid vastgesteld. Voor het gehele grondgebied van de gemeente zijn de archeologische verwachtingen op de vondst van archeologische resten in beeld gebracht. Hierbij is gebruikgemaakt van een categorisering waaraan ondergrenzen zijn gekoppeld met betrekking tot het uitvoeren van een archeologisch onderzoek. Als het ruimtelijke project kleiner is dan de ondergrens is geen archeologisch onderzoek noodzakelijk.

Onderzoek

Uit de gemeentelijk archeologiekaart blijkt dat het plangebied valt binnen een viertal archeologische waarden (zie navolgende afbeelding).

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00210-VG01_0011.png"

Afbeelding 6: Gemeentelijke archeologische verwachtingskaart

Op de gronden die zijn voorzien van een archeologische verwachtingswaarde zijn ingrepen in de bodem en oprichting van bebouwing voorzien.

In het gebied dat is aangeduid met de Waarde - Archeologie 4 worden grenzen tot waar een vrijstelling van onderzoek geldt, overschreden. Om te bepalen of door de uitvoering van het planvoornemen archeologische waarden worden verstoord, is een archeologisch onderzoek uitgevoerd (De Steekproef; Een Inventariserend Archeologisch Veldonderzoek; rapport 2013-09-04Z; september 2013).

Uit het onderzoek komt naar voren dat de meest kansrijke plaats voor de aanwezigheid van archeologische resten is aangetast. Een nader onderzoek achterwege kan blijven.

Het gehele rapport is opgenomen in de bijlagen (Bijlage 7 Archeologisch onderzoek).

Conclusie

Vanuit archeologisch oogpunt is het planvoornemen uitvoerbaar.

4.8.2 Cultuurhistorie

Inleiding

Met de invoering van de WAMZ is de monumentenwet 1988 gewijzigd. Deze wet is gericht op het behoud van bouwkundige monumenten, zoals gebouwen en bouwwerken, het behoud van archeologische monumenten en landschappelijke monumenten en de bescherming van beschermde stads- en dorpsgezichten.

Sinds 1 januari 2012 is het verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen over de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden.

Onderzoek

In het plangebied is geen (cultuurhistorische) bebouwing aanwezig. Wel maakt het gebied deel uit van het karakteristieke open veenontginningslandschap. Ten aanzien hiervan wordt opgemerkt dat de kenmerken van dit landschapstype, waaronder openheid en strokenverkaveling, rond het plangebied grotendeels zijn verdwenen door de oprichting van grootschalige functies (Attractiepark Slagharen en het sportcomplex).

In het kader van het voorliggend planvoornemen is een landschappelijk inrichtingsplan opgesteld waarmee is gezorgd voor een in het landschap passende inrichting en uitstraling van het plangebied.

Conclusie

Met de uitvoering van het planvoornemen vindt geen afbreuk plaats aan de aanwezige cultuurhistorische waarden in het gebied.

4.9 Flora en fauna

Inleiding

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het bij een bestemmingsplan noodzakelijk een onderzoek uit te voeren naar effecten van het plan op de natuurwaarden (soortenbescherming en gebiedsbescherming).

Onderzoek

Om te bepalen of en welke effecten het planvoornemen heeft op de in en rondom het plangebied voorkomende natuurwaarden, is een ecologisch onderzoek uitgevoerd (BügelHajema Adviseurs; Advies Natuurwaarden Bembom Arabians; projectnummer 115.00.03.49.04; d.d. 12 juli 2013).

Uit het onderzoek blijkt dat er geen negatieve effecten zijn te verwachten op de aanwezige natuurwaarden in en rond het plangebied.

Het gehele onderzoek is opgenomen in de bijlagen van dit bestemmingsplan.

Conclusie

Vanuit het aspect ecologie bestaan er geen bezwaren tegen de uitvoering van het planvoornemen.

4.10 M.e.r. - beoordeling

Met het planvoornemen worden geen drempelwaarden uit het Besluit m.e.r. overschreden. Daarnaast wordt opgemerkt dat het aantal dieren niet toeneemt ten opzichte van de huidige situatie. De gemeente verwacht dan ook geen negatieve effecten op de omgeving. Uit de verrichte milieuonderzoeken komt dit tevens naar voren.

Gelet op het voorgaande hoeft geen m.e.r.-(beoordelings)procedure te worden doorlopen.

Hoofdstuk 5 Toelichting op de regels

5.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de regels van het bestemmingsplan. De regels vormen samen met de verbeelding (plankaart) het juridische deel van het bestemmingsplan. Zowel verbeelding als regels voldoen aan de verplichte landelijke standaarden voor de uitwisseling en vergelijkbaarheid van digitale bestemmingsplannen (IMRO2012 en SVBP2012).

5.2 Inleidende regels

Artikel 1 - Begrippen

In dit artikel is de omschrijving opgenomen van een aantal begrippen, die in de regels zijn gebruikt.

Artikel 2 - Wijze van meten

Dit artikel geeft aan hoe bij de toepassing van de regels metingen en berekeningen plaatsvinden.

5.3 Bestemmingsregels

Het bestemmingsplan bevat de bestemming Agrarisch. Binnen deze bestemming is het toegestaan de gronden te gebruiken ten behoeve van een productiegerichte, dan wel gebruiksgerichte paardenhouderij. Daarnaast mogen de gronden worden gebruikt voor maximaal twee bedrijfswoningen en drie logieswoningen. Evenementen zijn toegestaan onder de in de specifieke gebruiksregels genoemd voorwaarden.

De gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd. Het bouwen van bouwwerken en gebruik van gronden en bouwwerken overeenkomstig de bestemming is slechts toegestaan indien ter plaatse van de aanduiding 'groen' een houtsingel van ten minste 10 m breed voor, tijdens of direct na de realisatie van het bouwplan wordt gerealiseerd en in stand wordt gehouden.

Ter bescherming van de archeologische verwachtingswaarden en de in het plangebied liggende gasleiding zijn dubbelbestemmingen opgenomen. Binnen deze bestemmingen geldt dat niet zonder meer gebouwd mag worden en ook is een omgevingsvergunningverplichting opgenomen voor het uitvoeren van bepaalde werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.

5.4 Algemene regels

Anti-dubbeltelregel

Dit artikel heeft betrekking op het niet mogelijk maken van dubbele bouw- en gebruiksmogelijkheden.

Algemene afwijkings- en wijzigingsregels

Deze artikelen geven aan onder welke voorwaarden burgemeester en wethouders van de planregels kunnen afwijken. Het gaat om een aantal algemene afwijkingsmogelijkheden, waaronder een afwijking van de maatvoering tot maximaal 10%.

5.5 Overgangs- en slotregels

Overgangsrecht en slotregel

Deze artikelen bevatten een aantal standaard bepalingen, onder meer met betrekking tot het overgangsrecht en de naamgeving van het bestemmingsplan.

5.6 Handhaving

De gemeentelijke overheid is verantwoordelijk voor de handhaving van de beheersverordening. Het doel is om situaties die in strijd zijn met de regels tegen te gaan. Handhaving omvat verschillende activiteiten. Er zal controle en toezicht moeten plaatsvinden om te constateren of overtredingen voorkomen. Vervolgens zal in veel gevallen worden geprobeerd om middels overleg een einde te maken aan de overtreding. Als dit niet lukt, kunnen handhavingsmiddelen worden toegepast, zoals bestuursdwang.

Het legaliseren van een overtreding of het gedogen van een overtreding valt niet onder handhaving.

Hierna wordt ingegaan op de instrumenten waarmee de gemeente handhavend kan optreden.

Preventieve handhaving

Preventieve handhaving heeft als doel op voorhand overtreding van de beheersverordening te voorkomen. Voor een doelmatige handhaving van een actuele beheersverordening dient aan een aantal (algemene) voorwaarden te worden voldaan.

Voorlichting

Duidelijkheid verschaffen over de inhoud en de doelstellingen van de beheersverordening. Hieraan zal in ieder geval via de inspraak over de beheersverordening inhoud worden gegeven. Die duidelijkheid kan verder ook in het vooroverleg over concrete aanvragen (om vergunning, herziening bestemmingsplan) worden gegeven.

Klachtenregistratie

Door toepassing van een (geautomatiseerd) klachtenregistratiesysteem kunnen de binnengekomen klachten worden geregistreerd. Vervolgens kunnen door verbeteracties in de toekomst klachten worden vermeden. Door jaarlijkse verslaglegging ontstaat een beeld van de klachten en eventuele 'trends' daarin.

Toezicht

Structurele controle in het veld heeft consequenties voor de inzet van personeel. Er wordt jaarlijks een handhavingsuitvoeringsprogramma opgesteld, waarin een afweging wordt gemaakt tussen taken en beschikbare middelen/menskracht. Hieruit volgt een prioritering van taken. Het gaat om taken op het gebied van onder andere bouwen, gebruik van gronden en gebouwen, milieu en de Algemene Plaatselijke Verordening.

Financiële maatregelen

Financiële maatregelen zoals de verplichting extra legeskosten te betalen als pas achteraf een vergunning wordt aangevraagd, kunnen bijdragen aan een beter naleefgedrag.

Heldere lijn

Door een eenduidige lijn te brengen in de gedragingen van de gemeente kan het optreden tegen overtredingen gemakkelijker worden gemotiveerd. Er ontstaat meer draagvlak voor de beheersverordening omdat op gelijke wijze tegen gelijke gevallen wordt opgetreden.

Repressieve handhaving

Handhaving kan plaatsvinden door publiekrechtelijk, privaatrechtelijk of strafrechtelijk optreden. Deze vormen van handhaving zijn repressief van karakter. Hiermee wordt bedoeld dat de gemeente middelen heeft waarmee naleving kan worden afgedwongen en tegen normafwijkend gedrag correctief kan worden optreden. De repressieve handhavingsmiddelen worden hierna beschreven.

Publiekrechtelijke handhaving

Deze vorm van handhaving bestaat uit het toepassen van bestuursdwang of het opleggen van een dwangsom. Bestuursdwang omvat het (doen) wegnemen of herstellen van hetgeen in strijd is met de te handhaven regels of verplichtingen die uit die regels volgen.

Dit houdt meestal in dat illegaal gebouwde bouwwerken worden afgebroken en illegaal gebruik van gronden en opstallen wordt beëindigd. Het kan ook gaan om het beletten van een overtreding; in dat geval heeft een aanzegging tot bestuursdwang of dwangsom een preventieve werking. Voordat tot zo'n maatregel wordt overgegaan, moet sprake zijn van een volledige afweging van het belang van de overtreder tegen het openbare belang.

Privaatrechtelijke handhaving

Een overheidsorgaan kan slechts in bepaalde gevallen privaatrechtelijk optreden. Dit kan vrijwel alleen als er sprake is van een privaatrechtelijke relatie tussen de overheid en de burger. Dit kan het geval zijn doordat het overheidsorgaan eigenaar is van grond of gebouwen, als een privaatrechtelijke overeenkomst bestaat bij verkoop of erfpacht of als sprake is van een jegens de overheid onrechtmatige daad. Hierbij moet het belang van een overheidsorgaan zijn geschaad; het enkel overtreden van een voorschrift is niet voldoende.

Strafrechtelijk optreden

De strafbaarstelling van overtreding van de beheersverordening is opgenomen in de Wet op de Economische Delicten. Daarin worden ook de strafmaxima genoemd. Medewerkers van de politie (algemene opsporingsambtenaren) en daartoe door de Minister van Justitie aangewezen (buitengewone) opsporingsambtenaren zijn bevoegd tot opsporing van strafbare feiten.

Het strafrecht wordt als laatste middel in handhaving gezien; bestuursrechtelijk optreden heeft de voorkeur.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Conform artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient de toelichting van een bestemmingsplan inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van het plan. Onderdeel van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is een gemengd stelsel met een publiekrechtelijk en een privaatrechtelijk spoor, dat voorziet in kostenverhaal, binnenplanse verevening en de mogelijkheid tot het stellen van locatie-eisen. Dit stelsel is opgenomen als afdeling 6.4 in de Wro en ook wel bekend als de zogenaamde Grondexploitatiewet.

De Grondexploitatiewet geeft gemeenten de mogelijkheid en verplichting om de kosten van grondexploitaties te verhalen op en te verdelen tussen de grondeigenaren in het plangebied. Daarnaast biedt het stelsel gemeenten de mogelijkheid om eisen te stellen aan de kwaliteit van de inrichting van het gebied en de fasering van de ontwikkeling.

Uitgangspunt daarbij is, dat een grondeigenaar in beginsel de mogelijkheid heeft om zijn eigen perceel te ontwikkelen. Volgens de Wro stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Van een dergelijk bouwplan is in dit geval geen sprake. In dit geval is het verhaal van kosten anderszins verzekerd, namelijk doordat de aanvrager van de bestemmingsplanwijziging de kosten betaald door middel van een legesrekening. De gemeenteraad zal in dit geval geen exploitatieplan vaststellen.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het plan heeft voor een ieder ter visie gelegen en dit heeft geen zienswijzen opgeleverd.