direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Bruchterveld, woongebied De Kuilen III
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0160.0000BP00198-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De gemeente Hardenberg is van plan om aan de noordzijde van het dorp Bruchterveld de bouw van enige woningen mogelijk te maken. In het plangebied, genaamd 'De Kuilen III' is plaats voor 10 tot 20 woningen. Om de ontwikkeling in het plangebied mogelijk te maken is een herziening van het geldende bestemmingsplan noodzakelijk. Het onderhavige bestemmingsplan heeft tot doel het juridische kader te vormen voor de ontwikkeling van de betreffende woonbuurt.

1.2 Ligging plangebied

Het gebied waar de nieuwe woonwijk is gepland ligt aan de noordzijde van Bruchterveld. De woonbuurt wordt aan de zuidzijde begrensd door de woonbebouwing van de Juffrouw Schefferstraat en de Meester van Engberinkstraat, aan de westzijde door een fietsroute en enige grote erven die zijn omzoomd door forse groenbeplanting en aan de noord- en oostzijde door landelijk gebied. De onderstaande afbeelding laat het plangebied zien. Het plangebied heeft betrekking op de 'witte vlek' ten noorden van de bestaande woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00198-VG01_0001.png"

Afbeelding 1.2: plangebied

1.3 Geldende bestemmingsplan

Het plangebied ligt in het nog geldende deel van het oude bestemmingsplan 'Buitengebied Hardenberg'. Het plangebied wordt niet meegenomen in het (naar verwachting) in september 2013 vast te stellen nieuwe bestemmingsplan voor het gehele buitengebied van Hardenberg (daarom ook de witte vlek op afbeelding 1, de ingekleurde gebieden zitten in het nieuwe bestemmingsplan 'Buitengebied Hardenberg'). In het geldende bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming 'agrarisch gebied'. De voorgenomen realisatie van een woningbouwplan is op basis van deze bestemming niet toegestaan.

Het nu voorliggende bestemmingsplan is opgesteld conform het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP 2012). Het plan sluit aan op de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

1.4 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan is vervat in een verbeelding en regels en gaat vergezeld van een toelichting. Op de verbeelding, met nummer NL.IMRO.0160.00198-OW01, is onder meer de bestemming van de in het plan begrepen gronden aangegeven. De regels bevatten de regeling voor het gebruik en de bebouwing van de gronden in het plangebied. In de toelichting wordt de opzet van het plan beschreven en zijn de aan het plan ten grondslag liggende gedachten en onderzoeken vermeld.

1.5 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 van deze toelichting zijn de bestaande en de gewenste toekomstige situatie beschreven. In hoofdstuk 3 wordt het relevante rijksbeleid, het provinciale beleid en gemeentelijke beleid behandeld. In Hoofdstuk 4 komen de verschillende voor dit bestemmingsplan uitgevoerde onderzoeken aan de orde. Hoofdstuk 5 gaat in op de juridische vormgeving. In het laatste hoofdstuk wordt ingegaan op de economische en de maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Cultuurhistorie

Aan de hand van topografische kaartjes uit verschillende jaren wordt de ruimtelijke ontwikkeling van Bruchterveld in beeld gebracht. Het gaat om vier momentopnames, namelijk: 1850, 1900, 1950 en 2010.

1850

In het uitgestrekte veengebied loopt langs de Bruchterbeek de Broekdijk, die overgaat in de Hongerdijk. Van de nederzetting Bruchterveld is nog geen sprake.

1900

Tussen 1850 en 1900 wordt het veengebied op kleinschalige wijze ontgonnen. Het vervoer en de afwatering gaat via de Bruchterwijk en de Boksloot. Bewoning komt verspreid langs de wijk en wegen voor. Opvallend is de situering van de boerderijen aan de oostzijde van het huidige dorp, die een hoger gelegen zandrug in het terrein volgt.

1950

De Broekdijk is verhard en verlengd via de verspreid gelegen bebouwing op de hoger gelegen zandrug aan de oostzijde van het dorp. Er ontstaat enige concentratie van bebouwing. Er is een kerk en een school. De Bruchterbeek is geheel verdwenen en de Bruchterwijk en Boksloot hebben aan betekenis verloren.

2010

Door een aantal uitbreidingen, deels langs de Broekdijk en deels daarachter gelegen, manifesteert Bruchterveld zich als een kleine kern. Veen en heide zijn volledig ontgonnen en de oorspronkelijk kleinschalige verkaveling heeft plaatsgemaakt voor grotere percelen. De voormalige Bruchterwijk (Hoopsteeweg) en Boksloot vormen nog steeds kenmerkende lijnen in het landschap.

Planmatige woningbouw heeft aan weerzijden van de Broekdijk plaatsgevonden. De meest recente planmatige uitbreidingen hebben plaatsgevonden aan de noordzijde van deze weg. Door deze uitbreidingen manifesteert Bruchterveld zich nu als en kleine kern in het landelijke gebied ten zuidoosten van de kern Hardenberg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00198-VG01_0002.png"

2.2 Het plangebied

De eerste planmatige uitbreidingen na de tweede wereldoorlog zijn tot stand gekomen aan de zuidzijde van de Broekdijk, tussen de Geert Arendsweg en de Holtropstraat. De voormalige Bruchterwijk/Hoopsteeweg vormde hierbij een natuurlijke belemmering die niet werd overschreden. Met de aanleg van sportvelden aan de westzijde van deze uitbreiding kreeg de begrenzing van het dorp aan de zuidzijde van de Broekdijk zijn afronding.

Daarna is het dorp verder uitgebreid aan de noordzijde van de Broekdijk. Aan de dorpsuitbreiding aan de noordzijde van de Broekdijk werd destijds de voorkeur gegeven boven een eventuele uitbreiding op een locatie ten oosten van de Geert Arendsweg. De reden hiervoor was het streven naar een compacte dorpskern.

De structuur van de uitbreiding aan de noordzijde van de Broekdijk werd afgestemd op en ingepast in het langgerekte, noord-zuid gerichte landschapspatroon. De nu aan de orde zijnde nieuwe locatie sluit aan bij deze structuur. Ook op de zeer lange termijn kan binnen deze structuur worden voorzien in een passende dorpsontwikkeling. Daarom heeft de voorgestelde locatie aan de noordzijde van de Broekdijk de voorkeur.

Het plangebied ligt in het voormalige heide- en veenontginningslandschap en kenmerkt zich door 'openheid' en een langgerekte noord/zuid gerichte verkaveling: rechtlijnig en open. De nieuwe woonbuurt vormt na de realisatie de noordelijke dorpsrand van Bruchterveld. Op de plek van het plangebied ligt nu nog een tijdelijk speelveld voor de oudere jeugd. Aan de zuidzijde grenst het plangebied aan de bestaande dorpsbebouwing. Deze bestaat uit vrijstaande - en twee onder één kapwoningen. Aan de westzijde ligt een fietsroute van het dorp naar de Kuilenweg en vervolgens naar de stad Hardenberg. Daarnaast liggen enkele grotere erven met royale woningen. Deze erven zijn omzoomd met hoog opgaand groen.

De keuze voor deze locatie als nieuwe woonbuurt is dan ook gebaseerd op de volgende aspecten:

  • voortzetting van, c.q. het aansluiten op, de locaties van de meest recente dorpsuitbreidingen;
  • de mogelijkheid om een 'getrapte' noordelijke dorpsrand te realiseren die zich voegt in het rechthoekige verkavelingspatroon van het landschap;
  • de ligging van de locatie aansluitend op bestaande groene erven waardoor de woonbuurt min of meer op natuurlijke wijze in het landschap wordt opgenomen;
  • de ligging aan de fietsroute naar de Kuilenweg en de kern Hardenberg. Goede en min of meer directe langzaamverkeersverbindingen naar grotere kernen (in dit geval Hardenberg) met meer voorzieningen zijn belangrijk;
  • door woningen met de voorzijde naar de fietsroute te situeren, kan de nieuwe woonbuurt bijdragen aan de gewenste sociale controle op de fietsroute;
  • de mogelijkheid om binnen deze uitbreidingsstructuur op langere termijn (langer dan 10 jaar) en ook op zeer lange termijn te kunnen voorzien in een stedenbouwkundig passende dorpsontwikkeling.

2.3 Bestaande kwaliteiten

Identiteit van het plangebied

Het voormalige heide- en veenontginningslandschap heeft een eigen identiteit. Het is een gebied met een rechtlijnig en open karakter. De stedenbouwkundige structuur van het dorp Bruchterveld kenmerkt zich door de oorspronkelijke lintbebouwing van de bochtige Broekdijk die het rechtlijnige landschap en bebouwingspatroon doorsnijdt. De Broekdijk vormt hierdoor ter plaatse van Bruchterveld een bijzondere ruimtelijke (historische) structuur binnen het dorp.

De structuur van de uitbreiding aan de noordzijde van de Broekdijk werd afgestemd op en ingepast in het langgerekte, noord-zuid gerichte landschapspatroon. De nu aan de orde zijnde nieuwe locatie sluit aan bij deze structuur. Ook op de zeer lange termijn kan binnen deze structuur worden voorzien in een passende dorpsontwikkeling. Daarom heeft de voorgestelde locatie aan de noordzijde van de Broekdijk de voorkeur.

De forse bosgordel aan de westzijde van de locatie vormt een waardevolle ruimtelijke kwaliteit. Tezamen met het fietspad vormt deze bosgordel een natuurlijke begrenzing van het plangebied.

Zichtlijnen

Vanuit de bestaande woonstraten zijn er zichtlijnen aanwezig op het ten noorden gelegen landelijk gebied. Deze zichtlijnen verhogen de kwaliteit van het woonmilieu. Nieuwe woonstraten dienen deze zichtlijnen te respecteren. Daardoor is de structuur van de nieuwe woonbuurt min of meer bepaald.

De bestaande fietsroute

De bestaande fietsroute sluit haaks aan op de Meester van Engberinkstraat. Deze fietsroute zal worden geintegreerd in de aan te leggen woonstraat voor het plangebied. De nieuwe woonstraat kan eenvoudig en sober worden geprofileerd. Bij eenzijdige bebouwing is een profiel van 5 meter voldoende.

Trapveld

Het bestaande trapveld kan, als gevolg van de realisering van de woonbuurt, niet op de huidige plek blijven bestaan. Het trapveld kan in noordelijke richting opgeschoven worden. De definitieve plek wordt dan op langere termijn bepaald. Met de realisering van de 1e fase van de woonbuurt (een plan voor de eerste 10 jaar) is de noordelijke dorpsrand nog niet afgerond. Na de 1e fase volgt op termijn nog een geringe uitbreiding in noordelijke richting, waarna het trapveld op zijn definitieve plek kan worden aangelegd.

De onderstaande afbeeldingen laten zien hoe het plangebied en de directe omgeving er in de huidige situatie uit zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00198-VG01_0003.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00198-VG01_0004.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00198-VG01_0005.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00198-VG01_0006.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00198-VG01_0007.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00198-VG01_0008.jpg"

Afbeelding 2.3: foto's plangebied en omgeving

2.4 Stedenbouwkundig plan

Het stedenbouwkundige plan is gebaseerd op de volgende uitgangspunten:

  • orthogonale structuur;
  • woningen met voorgevel oriënteren op het 'open' landschap';
  • relatie (zicht) en fietsroute vanuit het bestaande dorpsgebied en plangebied op het 'open' landelijk gebied;
  • het plangebied krijgt eerst (planperiode 10 jaar) twee doodlopende woonstraatjes met eenzijdige bebouwing. Deze sluiten aan op de Meester van Engberinkstraat en de Juffrouw Schefferstraat;
  • er wordt een tijdelijk trapveld aangelegd van circa 40 x 60 m, direct ten noorden van de nieuwe woningen;
  • de fietsroute wordt deels opgenomen in een nieuwe aan te leggen woonstraat en zal voor het overige in zijn bestaande vorm blijven bestaan;
  • bij een volgende dorpsuitbreiding (op langere termijn, in een nieuw bestemmingsplan) wordt de woonbuurt in noordelijke richting afgebouwd. De twee doodlopende straatjes kunnen dan met elkaar worden verbonden;
  • de bouwmassa en korrelgroote bestaat uit vrijstaande woningen, twee-onder-een-kapwoningen, rijenwoningen of duplexwoningen in maximaal twee bouwlagen met een kap. Indien rijenwoningen bestaan uit 4 of 5 aan één is geleding in gevel en/of afwisseling van nokrichting nodig;
  • voorgevels van woningen mogen tussen de 3 en 6 meter afstand van de voorste perceelsgrens worden gesitueerd;
  • straten hebben geen boomstructuren in het openbare gebied. Solitaire bomen in voortuinen bepalen het beeld.

De onderstaande afbeelding laat een beeld zien van hoe het plangebied er in de toekomst uit zou kunnen gaan zien. De getekende typen woningen zijn indicatief. De concrete invulling hiervan wordt nog nader bepaald (zie paragraaf 2.5).

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00198-VG01_0009.png"

Afbeelding 2.4: Stedenbouwkundig plan woongebied De Kuilen III

2.5 Woningbouwprogramma

De ontwikkeling in Bruchterveld draagt bij aan het gemeentelijke woonbeleid (zie par. 3.3.2). Belangrijk uitgangspunt is namelijk het vraaggestuurd huisvesten en daarmee ook het bouwen naar behoefte. Het aanbod van woningen is niet langer het uitgangspunt, maar de (toekomstige) bewoners. Middels bijeenkomsten wordt de woningbehoefte achterhaald, alvorens een locatie daadwerkelijk wordt ontwikkeld. Aanleiding voor deze ontwikkeling is de gepeilde woningbehoefte in Bruchterveld, tijdens een tweetal bijeenkomsten. Om het mogelijk te kunnen maken dat er gebouwd kan worden naar behoefte (ook gaande het proces), is gekozen voor een zo flexibel mogelijk bestemmingsplan waarin de toekomstige bewoner de invulling van de locatie kan bepalen. Dit betekent een differentiatie aan woningbouw in verschillende segmenten, waarbij de toekomstige bewoner invulling kan geven aan de locatie qua kavelgrootte en woningtypologie. Ook het aantal woningen is daarom niet vooraf vastgelegd, in die zin dat enkel de totale locatie is vastgelegd. Deze locatie biedt ruimte aan ca. 10 - 20 woningen, afhankelijk van de typologie. Kortom de woningbehoefte bepaalt de daadwerkelijke invulling van het plan, hetgeen aansluit bij de uitgangspunten van het gemeentelijk woonbeleid.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijk

De Nota Ruimte, in werking getreden op 27 februari 2006, bevat de strategische visie van het Rijk op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2020. Daarbij wordt tevens een doorkijk gegeven voor de periode tot 2030. In de Nota worden de hoofdlijnen van het beleid aangegeven. Het accent ligt daarbij op de ontwikkeling van de ruimte en veel minder, zoals in eerdere rijksvisies, op de beperkingen. De Nota Ruimte gaat uit van het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet'.

Hoofddoel van het nationaal ruimtelijk beleid is het scheppen van voldoende ruimte voor de ruimtevragende functies. De Nota Ruimte heeft vier algemene doelen:

  • versterken van de economie (oplossen van ruimtelijke knelpunten);
  • krachtige steden en een vitaal platteland (bevordering leefbaarheid en economische vitaliteit in stad en land);
  • waarborging van waardevolle groengebieden (behouden en versterken natuurlijke, landschappelijke en culturele waarden);
  • veiligheid (voorkoming van rampen).

De nieuwe bebouwing in het plangebied zal geconcentreerd en direct aansluitend aan bestaand bebouwd gebied tot stand komen. Het plan past daarmee in de Nota Ruimte.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie van de provincie Overijssel is in juli 2009 vastgesteld als structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening. De Omgevingsvisie is het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. De belangrijkste uitgangspunten van de Omgevingsvisie zijn ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid. Om de provinciale ambities te bereiken wordt gebruik gemaakt van het uitvoeringsmodel. Dit uitvoeringsmodel is in onderstaande afbeelding weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00198-VG01_0010.jpg"

Afbeelding 3.2: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Het uitvoeringsmodel is gebaseerd op de bestuursfilosofie van vitale coalities: met partners een gezamenlijke visie of doel delen en dan ieder in eigen verantwoordelijkheidssfeer in actie komen. Alle uitvoeringsacties zijn te plaatsen in de samenhang van:

  • generieke beleidskeuzes;
  • ontwikkelings- en beleidsperspectieven;
  • gebiedskenmerken.

Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes vloeien voort uit keuze van EU, rijk of provincie. Het zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig, dan wel mogelijk zijn. Daarbij wordt onder andere gebruik gemaakt van de SER-ladder. Deze komt er, kort gezegd, op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering moet worden benut voordat er uitbreiding kan plaatsvinden.

Momenteel is er in de bebouwde kom van Bruchterveld geen locatie meer voorhanden voor de bouw van woningen. Om de continuïteit in de woningbouw te kunnen waarborgen is, op korte termijn, beschikbare capaciteit wenselijk. De uitbreiding vindt plaats aansluitend aan het al bebouwde gebied.

Ontwikkelings- en beleidsperspectieven

De beleidsambities van de provincie voor dit gebied zijn verwoord in in de ontwikkelingsperspectieven. Voor het plangebied geld het ontwikkelingsperspectief 'buitengebied accent productie (schoonheid van de moderne landbouw)'. Van dit ontwikkelingsperspectief wordt afgeweken voor de woningbouw vanwege het feit dat de gemeente wil voldoen aan haar volkshuisvestelijke belangen. Bij het stedenbouwkundige ontwerp is aandacht geschonken aan landschappelijke inpassing.

Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het plangebied kent op basis van de catalogus Gebiedskenmerken de volgende kenmerken:

  • 1. Natuurlijke laag

Het plangebied ligt in het in cultuur gebrachte hoogveengebied. Op waterhuishoudkundig geïsoleerde plekken (waar het regenwater wordt vastgehouden) ontwikkelde zich in het zandgebied op kleine en grote schaal hoogveen. Onder invloed van regenwater ontstonden veenmoerassen. Deze groeiden als een dikke spons van veenmossen steeds verder omhoog, los van het grondwater. Deze extreme zure en voedselarme omstandigheden leidden tot natte, slecht toegankelijke moerasgebieden, waar vrijwel geen boom kon groeien. De hoogveenrestanten worden gekenmerkt door een hoge waterkwaliteit, een hoge waterstand en een hoge natuurkwaliteit. Voor de waterhuishouding wordt voor dit plan rekening gehouden met de waterkwaliteit.

  • 2. Laag van het agrarisch cultuurlandschap

Het plangebied ligt in een gebied dat is aangeduid als 'hoogveenontginningen'. Waar het hoogveen slechts beperkt is ontgonnen ontstond het hoogveenontginningslandschap met een afwisseling in de mate van openheid, elzensingels, reliëf en verkavelingspatroon met een relatief grillig patroon van wegen en paden. Het aanwezige veenpakket wordt met een hoge waterstand zoveel mogelijk in stand gehouden. Karakteristiek is het kleinschalige karakter en de kenmerkende weg- en kavelgrensbeplanting en de diverse iets grillige bebouwingslinten. De hoogveenrestanten die ook al in de natuurlijke laag herkenbaar zijn, worden gekenmerkt door hun reliëf. Het inrichtingsplan heeft wat betreft deze laag geen gevolgen. Het plangebied is nu al vlak. Het in de omgeving aanwezig patroon in wegen en paden verandert niet.

  • 3. Stedelijke laag

Het plangebied maakt nog geen onderdeel uit van de stedelijke laag. Het ligt wel naast bebouwing van een 'woonwijk vanaf 1955 tot nu'. In de Omgevingsvisie is als richtinggevende uitspraak opgenomen dat in dergelijke gebieden de nieuwe bebouwing zich voegt in aard, maat en karakter van het grotere geheel, maar als onderdeel daarvan wel herkenbaar is. De stedenbouwkundige uitgangspunten voor de beoogde ontwikkeling van het plangebied houden rekening met de eisen uit deze stedelijke laag.

  • 4. Lust- en leisurelaag

Het plangebied wordt aangeduid met 'donkerte'. In de gebiedsvisie geldt hierbij de ambitie om de donkerte te koesteren als kwaliteit. De ambitie is om de huidige donkere gebieden ten minste zo donker te houden, maar bij ontwikkelingen ze liever nog wat donkerder te maken. De beoogde ontwikkeling kan deze donkerte niet versterken, maar bij de inrichting van het plangebied wordt aandacht besteed aan diffuse niet naar boven uitstralende straatverlichting die voldoende sociale veiligheid garandeert. Opgemerkt wordt ook nog dat direct langs het plangebied een fietspad loopt dat al verlicht is.

Conclusie voor het plangebied

Het plangebied verschuift met de beoogde ontwikkeling van de agrarische laag naar de stedelijke laag. De stedenbouwkundige opzet voor het plangebied houdt rekening met de structuur van de kern en de aansluiting op het landelijke gebied. Ook wat betreft de waterhuishouding wordt rekening gehouden met de kenmerken en de kwaliteiten van het gebied. Bij de verlichting zal rekening worden gehouden met de te koesteren donkerte.

3.2.2 Omgevingsverordening

Om het beleid dat is verwoord in de provinciale Omgevingsvisie door te laten werken is de Omgevingsverordening opgesteld. Meer dan in de voorgaande verordeningen is het uitgangspunt van de Omgevingsverordening dat er niet meer geregeld wordt dan nodig is voor het beleid, zoals dat in de Omgevingsvisie is verwoord. Gemeenten krijgen zoveel mogelijk ruimte om daaraan een nadere invulling te geven. Wat elders geregeld wordt (bijvoorbeeld door het rijk) wordt niet nog eens dubbel geregeld in de verordening. Daarmee voorkomt de provincie extra regeldruk.

Het uitgangspunt 'decentraal wat kan, centraal wat moet' is ook toegepast bij de flexibiliteitsbepalingen in deze verordening. Waar mogelijk zijn afwijkingsmogelijkheden toegepast in plaats van ontheffingsbepalingen. Ook heeft de provincie zoveel mogelijk gekozen voor positief geformuleerde voorwaarden.

De Omgevingsverordening geeft regels voor:

  • de provinciale adviescommissie (regelt instelling, taken en werkwijze van de Provinciale Commissie voor de Fysieke Leefomgeving);
  • gemeentelijke ruimtelijke plannen (geeft instructies aan gemeenteraden over de inhoud van en de toelichting op bestemmingsplannen, projectomgevingsvergunningen en beheersverordeningen);
  • grondwaterbescherming, bodemsanering en ontgrondigen (gericht op burgers, bedrijven en instellingen);
  • kwantitatief en kwalitatief waterbeheer (geeft instructies aan Waterschappen);
  • verkeer (regeling voor provinciale wegen en scheepvaart).

Voor het onderhavige plangebied is de regeling voor gemeentelijke ruimtelijke plannen van toepassing.

Voor stedelijke ontwikkelingen, zoals nieuwe woningbouwlocaties, worden verschillende eisen gesteld in de verordening. Bestemmingsplannen kunnen uitsluitend voorzien in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de groene omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt dat:

  • er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwde gebied;
  • de ruimte binnen het bestaande bebouwde gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
  • de mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaande bebouwde gebied optimaal zijn benut.

Daarnaast geldt voor nieuwe woningbouwlocaties dat deze naar aard, omvang en locatie in overeenstemming moeten zijn met een woonvisie waarover overeenstemming is bereikt met de buurgemeenten en met Gedeputeerde Staten van Overijssel.

Het stedenbouwkundige plan voor de woonbuurt 'De Kuilen III' houdt rekening met de natuurlijke laag en de specifieke afwatering. Ten aanzien van de agrarische laag kan worden gesteld dat hiervan weliswaar een relatief klein deel wordt afgenomen, maar dat de stedenbouwkundige opzet van het plan leidt tot een voor deze laag passende begrenzing. Binnen de stedelijke laag van Bruchterveld is het plangebied door de opzet, situering en stijl een duidelijk herkenbare locatie waarbij rekening is gehouden met een correcte aansluiting op bestaande structuren.

 

Conclusie voor het plangebied

Het onderhavige bestemmingsplan sluit aan op de Omgevingsverordening. In de kern Bruchterveld is geen ruimte meer beschikbaar voor herstructurering en transformatie.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Verkenning inbreidingslocaties

In 2009 heeft de gemeenteraad de nota 'Verkenning Inbreidingslocaties in kernen en linten' vastgesteld. Deze nota geeft aan op welke plekken binnen de kernen inbreidingsruimte voor woningbouw aanwezig is. Voor Bruchterveld wordt opgemerkt: “De woningbouwuitbreidingen aan weerszijden van de Broekdijk, in het veenkoloniale landschap, zijn planmatig ontwikkeld. Ruimte voor inbreiding is hier zeer beperkt aanwezig. Het weglint langs de Broekdijk is bijna geheel volgebouwd. Op een enkele plaats is opvulling mogelijk.” Ruimte voor een woonbuurt met maximaal 18 woningen is er niet.

3.3.2 Woonbeleid

Woonbeleid

De hoofdlijnen van het gemeentelijke woon- en huisvestingsbeleid zijn vervat in de toekomstvisie 2004-2019 van de gemeente Hardenberg en het gemeentelijke woonplan. Daarnaast beschikt de gemeente over een woningbouwprogramma voor alle kernen, welke gebaseerd is op het woonplan alsmede de provinciale prestatieafspraken en is verankerd in de grondexploitaties. Omdat de woningmarkt aanzienlijk is veranderd wordt gewerkt aan een nieuwe woonvisie. Aangezien de woningmarkt momenteel in onzekere tijden verkeerd - waarin voorspellen onmogelijk is - wordt voor de nieuwe woonvisie gebruik gemaakt van scenarioplanning, op basis van de scenario's spiraal omhoog-, spiraal omlaag- en het japanscenario. Deze scenario's zullen elk een mogelijke toekomst schetsen, waarbij uitgegaan wordt van verschillende onzekerheden, om zo de verschillende toekomsten te verkennen.

Uitgangspunten

De gemeente Hardenberg wil aan de eigen inwoners voldoende mogelijkheden bieden om zich te huisvesten. Belangrijke uitgangspunten voor het huidige en toekomstig gemeentelijk woonbeleid zijn het bouwen op basis van de woonbehoefte, het behouden van de (hoge) kwaliteit van de woon- en leefomgeving, zorgvuldig ruimtegebruik vanuit het streven naar ruimtelijke kwaliteit, het bieden van mogelijkheden aan ouderen om zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving te blijven wonen, het bieden van mogelijkheden voor vrije kavels, particulier opdrachtgeverschap en zelfbouw en het voorkomen van verpaupering en bevorderen van investeren in oudere wijken. De gemeente wil daarbij een aantrekkelijke gemeente blijven voor haar inwoners en naar behoefte bouwen in de kernen. Dit is nodig om de leefbaarheid en het hoge voorzieningenniveau op het terrein van onderwijs, sport en cultuur vast te kunnen houden. Initiatief en betrokkenheid van de inwoners is daarbij essentieel.

3.3.3 Welstandsnota

De gemeenteraad heeft op 29 november 2011 de Welstandsnota 'Hardenberg Visie op beeldkwaliteit' vastgesteld. Deze nota zet in op “het leggen van verbindingen tussen bestaande gebiedskwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen, tussen oud en nieuw, tussen snel en traag, tussen stad en land, tussen rood en groen, tussen opbrengsten en kosten.” De ambitie is een kwaliteitsontwikkeling in gang te zetten waarbij elk project bijdraagt aan de versterking van de beeldkwaliteit van de leefomgeving. Daarmee zullen de verschillende kernen zich meer onderscheiden en krijgt elke kern haar eigen kleur (terug).

De gemeente wil meer vrijheid voor burgers creëren. Dit wordt bereikt door kaders te stellen 'waar het er toe doet' en andere delen van de gemeente regelvrij te maken. Een en ander komt tot uiting in de toekenning van drie niveaus (zie hierna). Op de meest waardevolle plekken wordt door middel van welstand en bestemmingsplan of beheersverordening gestuurd. De laag gewaardeerde plekken zijn welstandsvrij. Voor deze gebieden is het bestemmingsplan of de beheersverordening maatgevend.

De Welstandsnota maakt onderscheid naar de volgende niveaus:

  • Niveau 0 (laag): Geen eisen ten aanzien van welstand. Beeldkwaliteit wordt geregeld in het bestemmingsplan (of de beheersverordening).
  • Niveau 1 (midden): Specifieke ambitie ten aanzien van beeldkwaliteit, gericht op behoud van belangrijkste gebiedskenmerken van architectonische of stedenbouwkundige aard. Inzet van een globale vorm van welstand met planbegeleiding naast het bestemmingsplan of de beheersverordening.
  • Niveau 2 (hoog): Hoge ambitie ten aanzien van beeldkwaliteit, bij gebieden en/of locaties met een hoge architectonische en stedenbouwkundige waarde. Inzet van welstand met een intensieve vorm van planbegeleiding naast het bestemmingsplan of de beheersverordening.

Aan Bruchterveld zijn twee beschermingsniveaus toegekend. Het oudste en meest karakteristieke deel van de Broekdijk valt onder niveau 1. Voor het overige kerngebied geldt niveau 0 (welstandsvrij). Het plangebied ligt in het gebied dat is aangemerkt als niveau 0. De onderstaande afbeelding toont de welstandskaart van Bruchterveld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00198-VG01_0011.png"

Afbeelding 3.3.3: Kaart welstandsniveaus Bruchterveld

3.3.4 Duurzaam Hardenberg

De gemeente Hardenberg streeft naar energieneutraliteit. Hiermee wordt bedoeld dat alle energie die binnen de gemeentegrenzen wordt gebruikt in de gemeente zelf of in de regio duurzaam wordt opgewekt. Concreet wil de gemeente in 2014 minimaal 10% energie hebben bespaard en 10% meer duurzame energie per jaar hebben gerealiseerd. Dit doet de gemeente Hardenberg in stappen van 2,5% per jaar. Onderdeel van dit duurzaamheidsbeleid is een maatregelenpakket voor bestaande bouwwerken en nieuwbouw. Zo krijgen woningeigenaren bijvoorbeeld een energieadvies van de gemeente of van een adviseur om thuis energie te besparen. Ook bij de gesprekken die de gemeente voert over de uitgifte van kavels is duurzaamheid een vast onderdeel. Voor overige maatregelen op dit beleidsterrein wordt verwezen naar de gemeentelijke website.

3.3.5 Collegeprogramma

In het Collegeprogramma 2010-2014 (subtitel: 'Meer met Minder', 9 april 2010) is aangegeven dat de gemeente vanwege de economische crisis en de bezuinigingstaakstelling van het Rijk over onvoldoende middelen beschikt om het beleid uit de voorgaande collegeperiode ongewijzigd voort te zetten. De volgende speerpunten uit het collegeprogramma zijn (indirect) van belang voor de kern Bruchterveld:

  • Voor de leefbaarheid van dorp, buurt of wijk is sociale samenhang van groot belang, ook om eenzaamheid en isolement te voorkomen. Voorzieningen die sociale samenhang bevorderen of verbeteren worden gestimuleerd.
  • Een belangrijke voorwaarde voor leefbaarheid is veiligheid. Dit blijft ook de komende jaren een belangrijk thema, onder het motto: de openbare ruimte blijft schoon, heel en veilig.

Het voorliggende plan draagt bij aan de leefbaarheid van het dorp Bruchterveld. Bij het ontwerpen van het stedenbouwkundige plan is rekening gehouden met de gewenste veiligheid.

3.3.6 Toekomstvisie

In de Toekomstvisie gemeente Hardenberg 2004-2019 (subtitel: 'Hardenberg stapt stevig op de toekomst af', vastgesteld 27 mei 2004) en de uitwerking daarvan in het Meerjarenprogramma (10 november 2005) wordt ingezet op versterking van vier gemeentelijke kwaliteiten: "de onderlinge betrokkenheid, de prettige woonomgeving, de ondernemerszin en de groene ruimte." De belangrijkste uitgangspunten voor kleine kernen kunnen als volgt worden samengevat:

  • één ontmoetingsplek is de ondergrens van het voorzieningenniveau;
  • dorps- en buurthuizen moeten multifunctioneel te gebruiken zijn door de gemeenschap;
  • bij woningbouw wordt rekening gehouden met de behoefte van de eigen bevolking;
  • leefbaarheid is leidend bij de beoordeling van nieuwe (economische) initiatieven;
  • verminderen van regelgeving.

Dit bestemmingsplan komt tegemoet aan het 3e en 5e aandachtspuntje. Er wordt rekening gehouden met de behoefte van de eigen bevolking en het bestemmingsplan wordt zo globaal en flexibel gehouden als mogelijk is.

3.3.7 Overig beleid

Het gemeentelijk beleid inzake archeologie en externe veiligheid komt bij de toets aan wet- en regelgeving in hoofdstuk 4 aan bod.

Hoofdstuk 4 Toets aan wet- en regelgeving

4.1 Wet geluidhinder

In het kader van de Wet geluidhinder bevinden zich langs alle wegen zones, met uitzondering van wegen waar een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt en wegen die zijn aangeduid als 'woonerf'. In geval van geluidgevoelige bebouwing binnen een zone dient akoestisch onderzoek plaats te vinden.

Behoudens situaties waarbij door burgemeester en wethouders een hogere waarde is vastgesteld, geldt voor woningen binnen een zone als hoogst toelaatbare geluidsbelasting van de gevel 48 dB (artikel 82, lid 1 van de Wet geluidhinder). Voor de straten nabij het plangebied en de nieuw aan te leggen straten geldt c.q. zal een maximum snelheid gaan gelden van 30 km. per uur. Het is daarom niet noodzakelijk om een onderzoek uit te laten voeren naar de geluidsbelasting op de gevels van de te bouwen woningen.

4.2 Milieuzonering

Milieuaspecten worden in principe geregeld via de daartoe geëigende wetgeving, maar daar waar het ruimtelijke ordening raakt dient met deze aspecten rekening te worden gehouden. Het gaat dan met name om de situering van woningen ten opzichte van milieuhinderlijke inrichtingen. Om te bepalen welke afstanden dienen te worden aangehouden is de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' gehanteerd. In deze handreiking zijn richtafstanden van bedrijven tot bebouwing aangegeven. Deze richtafstanden hebben betrekking op de aspecten geluid, stof, geur en gevaar. De gegeven afstanden zijn richtafstanden en geen harde eisen. Dit betekent dat het afwijken van de afstanden, mits goed gemotiveerd, is toegestaan.

In de directe omgeving van het plangebied is geen bedrijf aanwezig. Dit betekent dat voor de te bouwen woningen op dit punt een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd kan worden.

4.3 Bodem

Voordat met de bouwwerkzaamheden in het plangebied kan worden begonnen moet onderzoek naar eventuele bodem- grondwaterverontreiniging zijn uitgevoerd. Als hieruit blijkt dat er geen bodemverontreiniging is aangetroffen is er voor wat betreft de bodemgesteldheid geen beletsel voor de uitvoering van de werkzaamheden. Als er wel een bodemverontreiniging aanwezig is, kunnen saneringsmaatregelen noodzakelijk zijn.

Ten tijde van de aankoop van de grond in 2006 is door Tauw een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (verkennend bodemonderzoek Meester van Engbrinkstraat te Bruchterveld; Tauw, projectnr. 4459687, 28 juni 2006). De conclusie van dat onderzoek was dat er geen bodemkundige beletselen waren voor het beoogde gebruik in de toekomst (wonen). Het gebruik van de gronden in de periode tussen 2006 en heden is niet nauwelijks veranderd. Er was sprake van agrarisch gebruik en nu wordt het terrein gebruik als sport- en speelveld. Op basis daarvan mag er vanuit worden gegaan dat de gesteldheid van de bodem niet is veranderd en dat de kwaliteit van de bodem nog steeds voldoende is voor het gebruik als woonlocatie.

Het bodemonderzoek uit 2006 is als bijlage aan dit bestemmingsplan toegevoegd.

4.4 Geur

In de Nota Uitwerking van de Wet geurhinder en veehouderij in de gemeente Hardenberg (geurverordening) is het beleid ten aanzien van geurhinder en geurgehinderden in kaart gebracht. Voor nieuwe woningbouwprojecten moet er een goed woon- en leefklimaat voor bewoners gegarandeerd worden.

In de directe omgeving van het plangebied is geen agrarisch bedrijf aanwezig dat geurhinder zal veroorzaken op het plangebied.

4.5 Water

In het kader van de watertoets is met Waterschap velt en Vecht overleg gevoerd over de waterhuishouding in de nieuwe woonbuurt De Kuilen III. Doel is om goed en zorgvuldig met water om te gaan, zodat in de toekomst geen wateroverlast ontstaat.

Het plangebied is gelegen ten noorden van de kern Bruchterveld. Tussen de landbouwpercelen liggen watergangen met een afvoer richting de leggerwatergang langs de Kuilenweg. Gezien de kleinschaligheid en de ligging tussen watergangen wordt het hemelwater van het plangebied bovengronds via een bermpassage afgevoerd naar deze omliggende watergangen. Deze wijze van afvoeren ligt in lijn met de waterhuishoudkundige oplossing van de voorgaande uitbreiding De Kuilen II. In de watergangen zit voldoende berging om een Velt en Vecht bui te bergen.

Voor de woningen wordt een aanleghoogte van 30 cm boven het wegpeil aangehouden, om te voorkomen dat in noodsituaties het water de woning in kan stromen. Bij verdiepte garages dient rekening gehouden te worden met water dat hier naar toe wil stromen.

Het afvalwater wordt ingezameld in een dwa-stelsel en afgevoerd naar een nieuw gemaal ten noorden van het plangebied.

Het 'Waterhuishoudings- en rioleringsplan De Kuilen III' is als bijlage aan dit bestemmingsplan toegevoegd. In dit plan wordt een nadere toelichting gegeven op de waterhuishoudkundige aspecten.

4.6 Luchtkwaliteit

Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing). Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is bepaald dat een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.

Voor woningbouw is in de AMvB vastgelegd wanneer ze 'nibm' zijn. Het gaat daarbij om woningbouwontwikkelingen met één ontsluitingsweg en niet meer dan 1500 nieuwe woningen of twee ontsluitingswegen en niet meer dan 3000 nieuwe woningen. In het plangebied worden 10-20 woningen gerealiseerd. De ontwikkeling draagt daarmee in niet betekende mate bij aan de luchtverontreiniging.

4.7 Ecologie

Ter bescherming van ecologische waarden dient bij ruimtelijke ingrepen een afweging te worden gemaakt in het kader van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), de Natuurbeschermingswet (1998) en de Flora- en faunawet. Daartoe is door BugelHajema Adviseurs een ecologische inventarisatie uitgevoerd. In het onderstaande worden de resultaten van deze invenstarisatie verwoord.

4.7.1 Soortbescherming

Flora- en faunawet

Met ingang van 1 april 2002 is de Flora- en faunawet in werking getreden. Het soortenbeleid uit de Vogelrichtlijn (1979) en de Habitatrichtlijn van de Europse Unie is hiermee in de nationale wetgeving verwerkt.

Achter de Flora- en faunawet staat het idee van de zorgplicht voor in het wild levende beschermde dieren en planten en hun leefomgeving. Beschermde soorten worden opgesomd in de 'lijsten beschermde inheemse planten- en diersoorten'. De Algemene maatregel van Bestuur ex artikel 75 van de Flora- en faunawet van 23 februari 2005, kent een driedeling voor het beschermingsniveau van planten- en diersoorten, namelijk: licht beschermd, middelzwaar beschermd en strend beschermd. De inheemse vogelsoorten hebben een eigen afwijkend beschermingsregime. Ze vallen zowel onder het middelzware als strenge beschermingsregime.

Inventarisatie

Het projectgebied bestaat uit een kort gehouden grasveld met tussen het gras soorten als paardenbloem, madeliefje, grote weegbree en kruipende boterbloem. Tijdens het veldbezoek op 18 maart 2013 zijn in de sloot sterrenkroos en restanten van de grote lisdodde aangetroffen. De waargenomen plantensoorten duiden op relatief voedselrijke omstandigheden.

Uit de informatie van het NDFF uitvoerportaal (geraadpleegd op 27 maart 2013) blijkt dat in de directe omgeving van het projectgebied naast enkele in het kader van de Flora- en faunawet licht beschermde diersoorten ook enkele streng beschermde diersoorten zijn waargenomen. Het betreft enkele vogelsoorten. In het projectgebied zelf zullen geen vogels tot broeden komen. In bomen in nabij gelegen tuinen zullen vogels als vink, merel en houtduif tot broeden komen. Nesten van vogels met een jaarrond beschermde nestplaats zijn nabij het projectgebied niet aangetroffen. Tijdens het veldbezoek werden onder andere foeragerende spreeuwen aangetroffen in het projectgebied en werden enkele koolmezen gezien in naastgelegen struiken. Alle inheemse vogelsoorten zijn in het kader van de Flora- en faunawet zwaar beschermd.

In het projectgebied zijn geen potentiële verblijfplaatsen (gebouwen/bomen) voor vleermuizen aanwezig. Ook worden er geen belangrijke lijnvormige landschapselementen doorkruist. Het projectgebied kan wel een klein deel uit maken van het foerageergebied van de laatvlieger en in mindere mate van de ruige en gewone dwergvleermuis. Op basis van het veldbezoek blijkt dat het projectgebied een zeer beperkte natuurwaarde kent. Gezien de inrichting en het gebruik van het projectgebied worden verder alleen enkele algemene, licht beschermde soorten (zoals spitsmuizen) in en direct rond het projectgebied verwacht.

Effecten

Als gevolg van de werkzaamheden kunnen verblijfplaatsen van enkele licht beschermde soorten worden vernietigd en verstoord. Ook kunnen hierbij enkele exemplaren worden gedood. Licht beschermde soorten worden niet in hun voortbestaan bedreigd en vallen in de vrijstellingsregeling bij ruimtelijke ontwikkelingen. Voor deze soorten hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd. Wel geldt voor deze soorten de zorgplicht van de Flora- en faunawet.

Als gevolg van de ontwikkeling zal de waarde van het plangebied als foerageergebied voor vleermuizen veranderen, maar niet verloren gaan. Mede gezien de ruime aanwezigheid van soortgelijk terrein in de omgeving worden negatieve effecten op vleermuizen niet verwacht.

Het is verboden nesten van vogels (indien nog in functie) te vernietigen of te verstoren. Met betrekking tot de uitvoering van de werkzaamheden dient derhalve rekening te worden gehouden met het broedseizoen. De Flora- en faunawet kent geen standaardperiode voor het broedseizoen. Het is van belang of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Voor de meeste vogels geldt dat het broedseizoen ongeveer van 15 maart tot 15 juli duurt.

4.7.2 Gebiedsbescherming

Natuurbeschermingswet 1998

Op 1 oktober 2005 is de Natuurbeschermingswet 1998 van kracht geworden. Deze wet bundelt de gebiedsbescherming van nationaal begrensde natuurgebieden. In de natuurbeschermingswet zijn ook de bepalingen vanuit de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn verwerkt.

Onder de Natuurbeschermingswet worden drie typen gebieden aangewezen en beschermd: Natura 2000-gebieden, Staats- en Beschermde Natuurmonumenten en Wetlands. Verder is deze wet de basis voor het nationale Natuurbeleidsplan waarin de Ecologische Hoofdstructuur is geregeld.

Ecologische Hoofdstructuur (EHS)

De Ecologische Hoofdstructuur is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het natuurbeleid. De Ecologische hoofdstructuur is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De begrenzing en bescherming van de provinciale EHS is uitgewerkt in de Omgevingsvisie Overijssel en de Omgevingsverordening Overijssel 2009.

Natuurwaarden buiten de EHS

Vanuit de Omgevingsvisie Overijssel en de Omgevingsverordening Overijssel 2009 (provinciaal ruimtelijk natuurbeleid) wordt specifiek ingezet op de bescherming van bestaande bos- en natuurgebieden en belangrijke weidevogel- en ganzengebieden, die buiten de Ecologische hoofdstructuur vallen.

Inventarisatie

Het projectgebied ligt niet in of grenst niet aan een beschermd gebied in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998. Het meest nabijgelegen gebied uit de Natuurbeschermingswet 1998 betreft het Natura 2000-gebied Engbertsdijksvenen, dat is gelegen op een afstand van ongeveer 5 kilometer. Op ongeveer 4 kilometer ten noordwesten van het projectgebied ligt het meest nabijgelegen gebied uit de Ecologische Hoofdstructuur. De meest nabij gelegen ganzenfourageergebieden en weidevogelleefgebieden liggen op een afstand van respectievelijk ruim 2 en ruim 6 kilometer van het projectgebied. Gezien de terreinomstandigheden heeft het onderzoeksgebied geen belangrijke ecologische relaties met de beschermde gebieden.

Effecten

Gezien de terreinomstandigheden en ligging van het plangebied en de aard van de ontwikkelingen, worden met betrekking tot het voorgenomen plan geen negatieve effecten op beschermde natuurwaarden in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 en de Omgevingsvisie Overijssel verwacht.

4.7.3 Conclusie

Gezien de terreinomstandigheden en ligging van het plangebied en de aard van de plannen, is op basis van de ecologische inventarisatie een voldoende beeld ontstaan. Uit de ecologische inventarisatie is naar voren gekomen dat een vooronderzoek in het kader van de Flora- en faunawet, een voortoets in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 of een analyse van de Ecologische Hoofdstructuur niet noodzakelijk is.

Met in acht name van het broedseizoen is een ontheffing van de Flora- en faunawet op voorhand niet nodig. Voor het plan is verder geen vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 nodig en het plan is op het punt van de Ecologische Hoofdstructuur niet in strijd met de Omgevingsvisie Overijssel.

Het plan is wat betreft de natuurwet- en regelgeving uitvoerbaar.

4.8 Externe veiligheid

Wet- en regelgeving

Externe veiligheid is een beleidsveld dat gericht is op het beheersen van risico's vanwege de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Sinds 1 januari 2010 moet worden voldaan aan strikte voorwaarden. Een en ander brengt met zich mee dat bij nieuwe ruimtelijke plannen een toets aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid moet plaatsvinden. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, het vervoer van gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en het transport van gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Voor risicovolle bedrijven is onder meer van toepassing:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's Zware Ongevallen (Brzo);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs). Op het transport van gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.

Gemeentelijk beleid

In het rapport 'Hardenberg: bewust veilig' heeft de gemeente Hardenberg haar externe veiligheidsbeleid voor de periode 2011-2014 uitgewerkt. Daarin zijn onder meer hindercontouren van Bevi-inrichtingen aangegeven. Op 31 mei 2011 heeft de gemeente de (herziene versie van de) Opleg-Notitie externe veiligheid vastgesteld. Hierin is aangegeven hoe in bestemmingsplannen met externe veiligheid moet worden omgegaan. Het onderhavige bestemmingsplan volgt de systematiek van de opleg-notitie. Dit betekent: het vastleggen van de externe veiligheidssituatie en het, daar waar noodzakelijk, opnemen van regels die de ontwikkelingsmogelijkheden vastleggen.

Inrichtingen

In de nabijheid van het plangebied zijn geen inrichtingen gelegen die onder de werking van het Besluit externe veiligheid inrichtingen vallen (bron: Risicokaart Overijssel).

Buisleidingen

Het plangebied valt buiten de effectafstand van buisleidingen waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd (bron: Risicokaart Overijssel).

Transport gevaarlijke stoffen

Op korte afstand van het plangebied liggen geen (spoor)wegen waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt (bron: Risicokaart Overijssel).

De onderstaande afbeelding laat een fragment van de Risicokaart Overijssel zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00198-VG01_0012.png"

Afbeelding 4.8: Fragment Risicokaart Overijssel

4.9 Archeologie

Het archeologiebeleid van de gemeente Hardenberg is verwoord in het Beleidsplan Archeologie (Past2Present, vastgesteld d.d. 30 juni 2009). Hierin is aangegeven hoe bij ruimtelijke ingrepen met het bodemarchief moet worden omgegaan. Belangrijk onderdeel van het beleidsplan is de Archeologische waarden- en verwachtingenkaart. Op basis van deze kaart kan bijvoorbeeld worden vastgesteld of belangrijke waarden binnen een bepaald gebied aanwezig zijn en/of archeologisch onderzoek is gewenst. Ook geeft het beleidsplan enkele aanwijzingen voor de wijze waarop archeologie binnen ruimtelijke plannen kan worden meegenomen.

De archeologische beleidskaart laat zien dat aan het plangebied een lage archeologische verwachtingswaarde toegekend. Dit betekent dat er geen archeologisch onderzoek uitgevoerd hoeft te worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00198-VG01_0013.png"

Afbeelding 4.9: Fragment kaart archeologiebeleid

Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving

5.1 Algemeen

In dit onderdeel van de toelichting wordt nader ingegaan op de vormgeving van de verbeelding en de regels. De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bevat de regeling voor de opzet en de inhoud van een bestemmingsplan. In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is deze regeling verder uitgewerkt.

Het bestemmingsplan bestaat uit:

  • 1. een verbeelding van het plangebied waarin alle bestemmingen van de gronden worden aangewezen;
  • 2. de regels waarin de bestemmingen worden beschreven en waarbij per bestemming het doel wordt of de doeleinden worden genoemd;

Bij het bestemmingsplan hoort een toelichting.

Ook zijn de regels van de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP 2012) toegepast. Met deze standaard worden de regels en de verbeelding zodanig opgebouwd en ingericht dat bestemmingsplannen goed met elkaar kunnen worden vergeleken.

Per 1 oktober 2010 zijn onder andere de bouwvergunning, de aanlegvergunning, de sloopvergunning en de binnenplanse ontheffing als instrument van het bestemmingsplan onderdeel geworden van de omgevingsvergunning (Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, Wabo). In het bestemmingsplan onder de Wabo wordt bijvoorbeeld niet meer gesproken over een ontheffing, maar over een afwijking. Een bouwvergunning wordt een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk en een aanlegvergunning wordt een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden. In het voorliggende bestemmingsplan worden de nieuwe begrippen uit de Wabo gehanteerd.

Het bestemmingsplan met de daarbij behorende toelichting wordt langs elektronische weg vastgesteld, tegelijk met een verbeelding van het bestemmingsplan op papier. Als de digitale en papieren verbeelding tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale verbeelding leidend.

5.2 Bestemmingsregels

5.2.1 Inleidende regels

Dit hoofdstuk bevat 2 artikelen:

Artikel 1: Begrippen. In dit artikel zijn de noodzakelijke begripsomschrijvingen opgenomen die worden gebruikt in de regels. Het bevat definities om misverstanden te voorkomen.

Artikel 2: Wijze van meten. Dit artikel regelt hoe er gemeten moet worden.

5.2.2 Bestemmingsregels

In dit hoofdstuk is de bestemming opgenomen waaraan diverse regels zijn verbonden:

Artikel 3: Woongebied. Deze bestemming geldt voor het gehele plangebied. Binnen de bestemming kunnen woningen worden gebouw, kan groen worden aangelegd en kunnen straten, parkeerplaatsen, voetpaden, etc. aangelegd worden. Vanwege de wens om op een flexibele manier het plangebied in te kunnen richten is er voor gekozen om dit allemaal binnen één bestemming op te nemen. De regels zijn globaal en flexibel gehouden om in te kunnen spelen op eventuele veranderingen in de behoefte.

5.2.3 Algemene regels

In dit hoofdstuk zijn algemene regels opgenomen die gelden voor alle bestemmingen. Het gaat daarbij om de anti-dubbeltelbepaling, algemene afwijkingsregels en overige regels.

5.2.4 Overgang- en slotregels

In dit hoofdstuk is het overgangsrecht geregeld en is de slotregel vastgelegd.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

De ontwikkeling van het plangebied berust op publiek initiatief. De initiatiefnemer (gemeente Hardenberg) draagt daarbij de kosten voor de planvorming (stedenbouwkundig ontwerp, bestemmingsplan, noodzakelijke onderzoeken, etc.). De gemeente heeft de gronden in eigendom, maakt de grond bouw- en woonrijp en geeft de kavels vervolgens uit. De nieuwe eigenaren kunnen hun woningen bouwen conform het bestemmingsplan.

De gemeentelijke exploitatieopzet levert, op basis van de genoemde werkwijze, een gunstig resultaat op. Op grond hiervan wordt geconcludeerd dat het beoogde plan economisch uitvoerbaar is.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het ontwerp van het bestemmingsplan 'Bruchterveld, De Kuilen III' zal gedurende zes weken ter inzage worden gelegd. Tijdens deze termijn kan iedereen zijn of haar zienswijze kenbaar maken aan hde gemeenteraad. Ook zal gedurende de periode dat het plan ter inzage ligt een inloopbijeenkomst worden georganiseerd.

Het college van burgemeester en wethouders zal het ontwerp van het bestemmingsplan verzenden aan diverse instanties voor het overleg op grond van artikel 3.1.1. Bro (Besluit ruimtelijke ordening).