direct naar inhoud van Artikel 6 Gemengd
Plan: Bestemmingsplan Dedemsvaart Centrum
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0160.0000BP00170-VG01

Artikel 6 Gemengd

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen, met dien verstande dat het aantal (dienst)woningen per bouwperceel niet meer mag bedragen dan het bestaande aantal;
  • b. dienstverlening;
  • c. bedrijven en instellingen behorende tot de categorieën 1 tot en met 2 van de bij deze regels behorende Staat van bedrijven;
  • d. bestaande bedrijven, voor zover deze niet vallen onder d;
  • e. detailhandel, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel';
  • f. horeca, categorie I, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'horeca van horecacategorie 1';
  • g. horeca, categorie I en II, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'horeca tot en met horecacategorie 2';
  • h. verkeer en verblijfsvoorzieningen;
  • i. openbare nutsvoorzieningen;
  • j. groenvoorzieningen;
  • k. speelvoorzieningen;
  • l. water;
  • m. parkeervoorzieningen.

Onder detailhandel en bedrijfsactiviteiten is niet begrepen:

  • detailhandel in volumineuze goederen dan wel in brand- en/of explosiegevaarlijke stoffen;
  • het vervaardigen en/of de opslag van vuurwerk, anders dan ten behoeve van consumentenverkoop;
  • supermarkten;
  • risicovolle inrichtingen;
  • geluidzoneringsplichtige inrichtingen op grond van de Wet geluidhinder;
  • m.e.r.-plichtige en m.e.r.-beoordelingsplichtige inrichtingen.
6.2 Bouwregels
  • a. Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen, met uitzondering van gebouwen en overkappingen voor openbare nutsvoorzieningen en verkeer en verblijf, gelden de volgende regels:
  • 1. de gebouwen en overkappingen mogen de rooilijn niet overschrijden;
  • 2. de goot- en bouwhoogte bedragen niet meer dan 115% van de goot- en bouwhoogte van het bestaande hoofdgebouw op het bouwperceel;
  • 3. het bebouwingspercentage bedraagt niet meer dan 70% van het bouwperceel, dan wel ten hoogste het bestaande percentage indien dat meer bedraagt.

  • b. Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen voor openbare nutsvoorzieningen en verkeer en verblijf gelden de volgende regels:
  • 1. de inhoud bedraagt per gebouwtje niet meer dan 30 m³;
  • 2. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 3 m.

  • c. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
  • 1. er zijn uitsluitend vergunningsvrije erf- en perceelafscheidingen toegestaan overeenkomstig artikel 2 van bijlage 2 van het Besluit omgevingsrecht (zoals dat geldt op het moment van vaststelling van dit bestemmingsplan), met dien verstande dat bestaande erf- en perceelafscheidingen eveneens zijn toegestaan;
  • 2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt niet meer dan 5 m.
6.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de parkeervoorzieningen;

bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 6.2, sub a, onder 2:

voor het verhogen van de toegestane goot- en/of bouwhoogte met maximaal 15%;

  • b. lid 6.2, sub a, onder 3:

voor het verhogen van de het percentage met dien verstande dat op ieder bouwperceel voldoende ruimte voor het parkeren of stallen van auto's is aangebracht ten behoeve van de bedrijfsvoering ter plekke dan wel in alternatieve ruimte in de nabijheid is of wordt voorzien. Het bevoegd gezag kan bij verlening van de omgevingsvergunning voorwaarden stellen ten aanzien van het realiseren en onderhoud van de alternatieve parkeer- en/of stallingsruimte;

  • c. lid 6.2, sub c:

tot een bouwhoogte van 3 m voor erf- en terreinafscheidingen en 15 m voor overige bouwwerken.

6.4 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen opslag voor de voorgevel van het hoofdgebouw.

6.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 6.1, onder a en lid 6.4:

voor het vergroten van het aantal woningen indien dit in overeenstemming is met het gemeentelijk woonbeleid of er aanleiding is om het aantal woningen in een pand te wijzigen/verhogen vanwege andere marktomstandigheden en/of het voorkomen van leegstand;

  • b. lid 6.1, onder d en lid 6.4:

voor het toestaan van bedrijven die niet zijn genoemd in categorie 1 tot en met 2 van de Staat van bedrijven, maar die naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van aangrenzende woongebieden wat betreft geur, stof, geluid en gevaar met de in categorie 1 tot en met 2 genoemde bedrijven kunnen worden gelijkgesteld;

  • c. lid 6.1 en lid 6.4:

voor het toestaan van de functies die zijn genoemd in lid 6.1 maar die niet ter plaatse zijn toegestaan, dan wel voor het toestaan van bedrijven die zijn genoemd in categorie 3.1 van de Staat van bedrijven of die naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat wat betreft geur, stof, geluid en gevaar met de in categorie 1 tot en met 2 genoemde bedrijven kunnen worden gelijkgesteld, mits de betreffende nieuwe functie:

  • geen oneveredige hinder oplevert voor de omgeving;
  • geen onevenredige afbreuk doet aan het ruimtelijk karakter van het gebied;
  • de bebouwings- en gebruiksmogelijkheden van de nabijgelegen gronden niet onevenredig aantast;
  • geen onevenredige nadelige invloed heeft op de afwikkeling van het verkeer en niet leidt tot onaanvaardbare parkeerdruk;
  • d. lid 6.4:

voor het in één of meerdere woningen wonen in groepsverband voor speciale doelgroepen, zoals hulpbehoevenden met daarbij behorende speciale woonzorgfuncties, dan wel het toevoegen van zorgfuncties, zoals centrale verblijfsruimten, centrale keukens en dergelijke aan de woonfunctie met dien verstande dat de vestiging geen onevenredige afbreuk ten aanzien van het woon- en leefklimaat (waaronder geluidhinder) voor omwonenden zal opleveren. De aanvraag om een omgevingsvergunning dient in te gaan op de mogelijkheid van verstoring van het woon- en leefklimaat en eventueel noodzakelijke maatregelen die nodig zijn om hinder voor omwonenden te voorkomen.