direct naar inhoud van Artikel 3 Bedrijventerrein
Plan: bestemmingsplan bedrijvenpark Haardijk
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0160.0000BP00167-VG01

Artikel 3 Bedrijventerrein

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bedrijven genoemd in de categorieën 1 tot en met 3.1 van de bij de regels behorende Staat van bedrijven ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.1';
  • b. bedrijven genoemd in de categorieën 1 tot en met 3.2 van de bij de regels behorende Staat van bedrijven ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.2';
  • c. bestaande bedrijven, voor zover deze niet vallen onder a en b;
  • d. perifere detailhandel uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel perifeer';
  • e. verkooppunt motorbrandstoffen exclusief lpg, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg';
  • f. horeca categorie I, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'horeca van categorie 1';
  • g. horeca categorie I en II, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'horeca tot en met horecacategorie 2';
  • h. zend-/ontvangstinstallatie, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'zend-/ontvangstinstallatie';
  • i. productiegebonden detailhandel;
  • j. internetwinkels;
  • k. kantoren;
  • l. dienstverlening, zoals een crèche;
  • m. wonen ten behoeve van het bedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning', met dien verstande dat per bedrijf maximaal één bedrijfswoning is toegestaan;
  • n. verkeer en verblijfsvoorzieningen;
  • o. parkeervoorzieningen;
  • p. groenvoorzieningen en water;
  • q. openbare nutsvoorzieningen.

Onder de bedrijfsactiviteiten zijn het vervaardigen en/of de opslag van vuurwerk, anders dan ten behoeve van consumentenverkoop, niet begrepen.

In de bestemming zijn niet toegestaan:

  • risicovolle inrichtingen;
  • geluidzoneringsplichtige inrichtingen op grond van de Wet geluidhinder;
  • m.e.r.-plichtige en m.e.r.-beoordelingsplichtige inrichtingen, anders dan bestaande bedrijven als bedoeld in lid 3.1, sub c.
3.2 Bouwregels
  • a. Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
  • 1. de gebouwen mogen de rooilijn niet overschrijden;
  • 2. de afstand tot de zijdelingse perceelgrens bedraagt ten minste 5 m, dan wel ten minste de afstand van het bestaande gebouw tot de zijdelingse perceelgrens indien deze minder bedraagt;
  • 3. op ieder bouwperceel dient voldoende ruimte voor het parkeren of stallen van auto's te zijn aangebracht ten behoeve van de bedrijfsvoering ter plekke;
  • 4. de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen bedraagt niet meer dan 12 m;
  • 5. in afwijking van het bepaalde in lid 4 mogen de goot- en bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte' niet meer bedragen dan daar is aangegeven;
  • 6. de goot- en bouwhoogte van niet-inpandige bedrijfswoningen bedragen niet meer dan respectievelijk 6 m en 11 m.

  • b. Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen voor openbare nutsvoorzieningen en verkeer en verblijf gelden de volgende regels:
  • 1. de inhoud bedraagt per gebouwtje niet meer dan 30 m³, dan wel niet meer dan de bestaande inhoud indien deze meer bedraagt;
  • 2. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 3 m, dan wel niet meer dan de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt.

  • c. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
  • 1. de bouwhoogte van de zend-/ontvangstinstallatie bedraagt niet meer dan de bestaande bouwhoogte;
  • 2. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 3 m;
  • 3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, bedraagt niet meer dan 12 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van de bestaande reclamemasten die deze hoogte overschrijden niet meer mag bedragen dan de bestaande bouwhoogte.
3.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • parkeervoorzieningen;

bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

a. lid 3.2, sub a, onder 1:

met dien verstande dat de afstand tot de perceelgrens ten minste 1 m bedraagt;

b. lid 3.2, sub a, onder 2:

met dien verstande dat de afstand tot naast liggende bebouwing ten minste 1 m bedraagt;

c. lid 3.2, sub a, onder 3:

en toestaan dat de parkeer- of stallingsruimte beperkt wordt, indien in alternatieve ruimte in de nabijheid is of wordt voorzien. Het bevoegd gezag kan bij verlening van de omgevingsvergunning voorwaarden stellen ten aanzien van het realiseren en onderhoud van de alternatieve parkeer- en/of stallingsruimte;

d. lid 3.2, sub a, onder 4, 5 en 6:

voor het verhogen van de toegestane goot- en/of bouwhoogte met maximaal 15%;

e. lid 3.2, sub c:

voor het verhogen van de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen met maximaal 15 % en voor het verhogen van de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 15 m.

3.4 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:

  • 1. opslag voor de voorgevel van het hoofdgebouw;
  • 2. detailhandel anders dan de detailhandel als genoemd in de bestemmingsomschrijving.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
  • a. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
  • 1. lid 3.4 en lid 3.1, sub a:

voor het toestaan van bedrijven die niet zijn genoemd in categorie 1 tot en met 3.1 van de Staat van bedrijven, maar die naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van aangrenzende woongebieden wat betreft geur, stof, geluid en gevaar met de in categorie 1 tot en met 3.1 genoemde bedrijven kunnen worden gelijkgesteld;

  • 2. lid 3.4 en lid 3.1, sub a:

voor het toestaan van bedrijven genoemd in categorie 3.2 van de Staat van bedrijven, die naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van aangrenzende woongebieden wat betreft geur, stof, geluid en gevaar met categorie 3.1 kunnen worden gelijkgesteld;

  • 3. lid 3.4 en lid 3.1, sub b:

voor het toestaan van bedrijven die niet zijn genoemd in categorie 1 tot en met 3.2 van de Staat van bedrijven, maar die naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van aangrenzende woongebieden wat betreft geur, stof, geluid en gevaar met de in categorie 1 tot en met 3.2 genoemde bedrijven kunnen worden gelijkgesteld;

  • 4. lid 3.4 en lid 3.1, sub b:

voor het toestaan van bedrijven genoemd in categorie 4.1 van de Staat van bedrijven, die naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van aangrenzende woongebieden wat betreft geur, stof, geluid en gevaar met categorie 3.2 kunnen worden gelijkgesteld;

  • 5. lid 3.4 en 3.1, sub c:

voor het toestaan van een bedrijf ter plaatse van een bestaand bedrijf als bedoeld in lid 3.1, sub c dat naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van aangrenzende woongebieden wat betreft geur, stof, geluid en gevaar minder effecten sorteert dan, dan wel gelijkwaardig is aan het bestaande bedrijf;

en met dien verstande dat voor zover een bedrijf in een hogere categorie van de Staat van bedrijven voorkomt dan volgens het gestelde in lid 3.1 is toegestaan, de aanvrager van de omgevingsvergunning dient aan te tonen dat het betreffende bedrijf, naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van de aangrenzende woongebieden, kan worden gelijkgesteld met de bedrijven die volgens lid 3.1 zijn toegestaan.

  • b. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.4 en 3.1 voor het toestaan van risicovolle inrichtingen en vuurwerkopslag, indien is aangetoond dat er geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten binnen de plaatsgebonden risicocontour (op grond van het Bevi of Vuurwerkbesluit) ligt of deze ook daarbinnen niet zijn te verwachten alsmede het groepsrisico niet in belangrijke mate worden verhoogd.

  • c. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.4 en 3.1, sub d voor het toestaan van perifere detailhandel buiten de ter plaatste aangegeven aanduiding 'detailhandel perifeer' indien het een aanvulling betreft op het reeds aanwezige assortiment waarin niet binnen het winkelcentrum van Hardenberg of andere daarvoor bestemde gebieden in Hardenberg en directe omgeving, kan worden voorzien.
  • d. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.4 en 3.1, sub f voor het toestaan van horeca categorie I buiten de ter plaatste aangegeven aanduiding 'horeca van categorie I' of 'horeca tot en met categorie 2' mits de bedrijfsvoering van andere bedrijven hierdoor niet wordt onevenredig wordt belemmerd.
  • e. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.4 en 3.1, sub m voor de bouw van bedrijfswoningen in andere gebieden mits er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan omliggende bedrijven.

Bij aanvraag van een omgevingsvergunning als bedoeld onder a tot en met e dient te worden aangetoond dat op het bouwperceel voldoende ruimte voor het parkeren of stallen van auto's wordt aangebracht, dan wel in alternatieve ruimte in de nabijheid is of wordt voorzien. Het bevoegd gezag kan bij verlening van de omgevingsvergunning voorwaarden stellen ten aanzien van het realiseren en onderhoud van de alternatieve parkeer- en/of stallingsruimte.