direct naar inhoud van 5.9 Vormvrije m.e.r.-beoordeling
Plan: Buitengebied Hardenberg, Elfde wijk 13a Heemserveen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0160.0000BP00163-VG01

5.9 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

5.9.1 Kader

Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'.

Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst die beneden de drempelwaarden vallen een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets, die dus een nieuw element is in de m.e.r.-regelgeving, wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor m.e.r.

De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. In deze bijlage staan drie hoofdcriteria centraal:

  • de kenmerken van het project;
  • de plaats van het project;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.
5.9.2 Onderzoek

De uitbreiding van het bestemmingsvlak van het agrarisch bedrijf aan de Elfde Wijk 13/ 13a ten behoeve van de kippenuitlopen wordt niet genoemd als activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage. Een activiteit die wel is opgenomen in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage is: "De oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie voor het fokken, mesten of houden van dieren." 

Hier is in het voorliggende geval echter geen sprake van. Er zal geen sprake zijn van een toename van het aantal dieren of een wijziging van diersoort ten opzichte van de vergunde situatie. Dit is verzekerd door het maximum aantal dieren en diersoort vast te leggen in de regels van voorliggend bestemmingsplan. Desondanks is een toets uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten.

Zoals reeds gesteld is er geen sprake van een m.e.r.-plichtige activiteit. In het kader van de voorbereiding is geconstateerd dat het plan niet binnen een kwetsbaar of waardevol gebied ligt. Dit wordt bekrachtigd in dit (Hoofdstuk 5) en het hierna volgende Hoofdstuk 6.

Het plangebied is gelegen op een afstand van circa 8 kilometer van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Vecht- en Beneden-Reggegebied'. Dit gebied is aangemeld onder de Habitatrichtlijn. Gezien de afstand tot dit Natura 2000-gebied, de aard van de ontwikkeling en het feit dat er geen toename is van de emissie (door het vastleggen van het maximum aantal dieren en diersoort) t.o.v. de vergunde situatie zijn geen negatieve effecten te verwachten op de natuurwaarden van het Natura 2000-gebied 'Vecht- en Beneden-Reggegebied'.

Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat het milieubelang van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling in voldoende mate is afgewogen en dat er geen nadelige effecten zijn te verwachten.

5.9.3 Conclusie

De in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling is niet m.e.r.-plichtig. Het plan is niet binnen een kwetsbaar of waardevol gebied gelegen en heeft ook geen belangrijke nadelige milieugevolgen voor de omgeving.

Hierbij wordt tevens opgemerkt dat ten gevolge van een bestemmingsplanherziening de mogelijkheid zou kunnen ontstaan dat de drempelwaarde wordt overschreden waardoor het plan plan-m.e.r.-plichtig zou kunnen zijn. Dit omdat men in principe op het gehele bouwvlak mag bouwen wat kan betekenen dat het bedrijf qua dierbezetting ook kan uitbreiden. Om te voorkomen dat ten gevolge van voorliggend plan een plan-MER moet worden uitgevoerd is het maximum aantal dieren en diersoort vastgelegd in de regels van voorliggend bestemmingsplan. Hiermee is verzekerd dat de dierbezetting niet toeneemt of dat het diersoort op het bedrijf wijzigt waardoor het uitvoeren van een plan-MER niet noodzakelijk is.

Als er in een bestemmingsplan niet het soort en het aantal dieren wordt opgenomen, is niet uitgesloten dat er een significant effect kan optreden en is dus het uitvoeren van een plan-m.e.r. verplicht.