direct naar inhoud van Artikel 3 Agrarisch met waarden - Open veenontginningslandschap
Plan: Buitengebied Hardenberg, Elfde wijk 13a Heemserveen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0160.0000BP00163-VG01

Artikel 3 Agrarisch met waarden - Open veenontginningslandschap

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden - Open veenontginningslandschap' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. een grondgebonden agrarisch bedrijf, uitgezonderd glastuinbouw;
  • b. intensieve veehouderij, ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij', met dien verstande dat het bedrijf uitsluitend legkippen mag houden waarbij het aantal legkippen, zoals ook ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal legkippen' op de verbeelding is aangegeven, niet meer mag bedragen dan 89.000;
  • c. instandhouding van de aldaar voorkomende danwel daaraan eigen landschaps- en natuurwaarden, zoals sloten- wijkenstructuur, slagenverkaveling, open landschap, rechtlijnigheid;
  • d. co-vergisting van mest;
  • e. niet-agrarische nevenactiviteiten;
  • f. voorzieningen voor extensieve openluchtrecreatie, zoals fiets- en voetpaden en picknickplaatsen,
  • g. watergangen en waterpartijen, en
  • h. bij een en ander behorende voorzieningen, waaronder begrepen nutsvoorzieningen.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Toegestane bouwwerken binnen bouwvlakken

Binnen elk bouwvlak op de gronden als bedoeld in lid 3.1 , mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. de bij één agrarisch bedrijf behorende bedrijfsgebouwen;
  • b. binnen elk bouwvlak één bedrijfswoning, met dien verstande dat binnen een bouwvlak ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' het aantal bedrijfswoningen niet meer mag bedragen dan is aangegeven;
  • c. andere bouwwerken, waaronder begrepen mestplaten, mestsilo's en kuilvoeropslag.

3.2.2 Toegestane bouwwerken buiten bouwvlakken

Buiten bouwvlakken mogen uitsluitend:

  • a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet zijnde mestplaten en kuilvoeropslag, en tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen, worden gebouwd;
  • b. mestplaten en bouwwerken voor kuilvoeropslag worden gebouwd, mits op een niet grotere afstand dan 75 meter van het bouwvlak, als onder 3.2.1 bedoeld.

3.2.3 Bouwen

Voor het bouwen van bouwwerken als bedoeld in de subleden 3.2.1 en 3.2.2, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de inhoud van een bedrijfswoning, althans het hoofdgebouw, mag niet meer bedragen dan 750 m³ of niet meer dan de bestaande inhoud indien die meer dan 750 m³ bedraagt,
  • b. de goothoogte van gebouwen en de bouwhoogte van bouwwerken mogen niet meer bedragen dan daarbij hierna is aangegeven of niet meer dan de bestaande goothoogte en bouwhoogte indien die meer bedragen dan hierna is aangegeven:
Bouwwerken   Max. goothoogte   Max. bouwhoogte  
Bedrijfsgebouwen   6 m   12 m  
Bedrijfswoningen   3,5 m   10 m  
Bouwwerken voor mestopslag   -   12 m  
Silo's   -   20 m  
Erf- of perceelafscheidingen op tenminste 1 m achter de voorgevelrooilijn binnen bouwvlakken   -   2 m  
Overige erf- of perceelafscheidingen   -   1 m  
Overige andere bouwwerken binnen bouwvlakken   -   12 m  
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, buiten bouwvlakken (niet zijnde mestplaten en bouwwerken voor kuilvoeropslag)   -   2,5 m  
Tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen buiten bouwvlakken   -   2 m  
Mestplaten en bouwwerken voor kuilvoeropslag buiten bouwvlakken     1,5 m  
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Verschuiving bouwvlak

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sublid 3.2.1 voor een verschuiving van het bouwvlak, mits:

  • a. de naar de weg gekeerde bouwgrens niet wordt overschreden;
  • b. de verschuiving ten hoogste 20 m bedraagt;
  • c. de oppervlakte van het bouwvlak niet wordt vergroot;
  • d. de noodzaak voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering is aangetoond;
  • e. inpassing van de gebouwen in het landschap op zorgvuldige wijze plaatsvindt, aan de hand van een erfinrichtingsplan, waarbij onevenredige aantasting van in de directe omgeving voorkomende landschaps- en natuurwaarden en van de waterhuishouding en waterkwaliteit ter plaatse zoveel mogelijk wordt voorkomen; de uitvoering van het erfinrichtingsplan wordt als voorschrift aan de omgevingsvergunning verbonden;
  • f. het bepaalde in sublid 3.2.3 in acht wordt genomen.

3.3.2 Vergroten inhoud woning

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sublid 3.2.3 onder a, voor het vergroten van de inhoud van de woning tot:

  • a. 1.200 m³, of
  • b. 2.000 m³ voorzover het betreft een (voormalige) ontginningsboerderij;

mits de inpassing van de gebouwen in het landschap op zorgvuldige wijze plaatsvindt, aan de hand van een erfinrichtingsplan, waarbij de uitvoering van het erfinrichtingsplan als voorschrift aan de omgevingsvergunning wordt verbonden.

3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Co-vergisting van mest

Het gebruik van de gronden en gebouwen voor co-vergisting van mest, zoals bedoeld in lid 3.1 onder d is alleen toegestaan met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. de co-vergisting vindt plaats binnen het bouwvlak, met inbegrip van de opslag van co-producten en de vergiste fractie;
  • b. het bedrijf verwerkt alleen eigen geproduceerde mest met toevoeging van eigen en/of van derden afkomstige co-substraten;
  • c. de co-vergiste mest wordt in hoofdzaak op de tot het bedrijf behorende gronden gebruikt;
  • d. de doorzet bedraagt minder dan 50 ton per dag;
  • e. de totale biogasopslagcapaciteit is niet groter dan 2.000 m³;
  • f. de verkeersaantrekkende werking door vervoer van co-substraten en verwerking van het digestaat blijft beperkt.

3.4.2 Niet-agrarische nevenactiviteiten

Het gebruik van de gronden en gebouwen voor niet-agrarische nevenactiviteiten, zoals bedoeld in lid 3.1 onder e heeft betrekking op nevenactiviteiten in de vorm van ambachtelijke bedrijvigheid, zakelijke dienstverlening en recreatieve activiteiten of daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid en met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. de nevenactiviteit vindt plaats binnen de bestaande bebouwing, mits bedrijfsactiviteiten (niet zijnde buitenopslag) kunnen worden uitgeoefend op het bijbehorende erf;
  • b. detailhandel is alleen mogelijk voor zover het ter plaatse voortgebrachte of streekeigen producten betreft;
  • c. een bed and breakfast in bestaande hoofdgebouwen is toegestaan;
  • d. opslag en stalling in bestaande bedrijfsbebouwing is toegestaan;
  • e. er is geen sprake van buitenopslag van (afval)materialen en goederen behorende bij de nevenactiviteit;
  • f. de bedrijfsvloeroppervlakte bedraagt niet meer dan 100 m²;
  • g. het parkeren dient binnen het erf op eigen terrein plaats te vinden;
  • h. niet toegestaan is kleinschalige verblijfsrecreatie in de vom van kleinschalig kamperen, en/of boerderijkamers;

3.4.3 Voorwaardelijke verplichting
  • a. Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken overeenkomstig de in lid 3.1 opgenomen bestemmingsomschrijving zonder de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform het in Bijlage 1 opgenomen erfinrichtingsplan, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a mogen gronden en bouwwerken overeenkomstig de in lid 3.1 opgenomen bestemmingsomschrijving worden gebruikt onder de voorwaarde dat binnen een jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan uitvoering wordt gegeven aan de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform het in Bijlage 1 opgenomen erfinrichtingsplan, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing.

 

3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.5.1 Kleinschalig kamperen

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.1 ten behoeve van het:

  • a. gebruiken van gronden in of nabij het bouwvlak als standplaats voor ten hoogste 15 kampeermiddelen, en
  • b. bouwen van daarbij behorende, niet voor bewoning bestemde gebouwen, zoals sanitaire ruimten, en andere bouwwerken, tot een goothoogte van 3,5 m en een bouwhoogte van 5 m mits, is of wordt voorzien in een goede inpassing van een en ander in het landschap, door middel van streekeigen afschermende erfbeplanting van ten minste 3 rijen .

3.5.2 Niet-agrarische nevenactiviteiten

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde lid 3.1, voor het toevoegen van een niet-agrarische bedrijfstak aan een agrarisch bedrijf, onder voorwaarde dat:

  • a. de toegevoegde tak uitsluitend betrekking heeft op:
    • 1. sociale, culturele,maatschappelijke, recreatieve en educatieve functies, waaronder begrepen expositieruimten, kinderboerderij, kampeerboerderij en pensions;
    • 2. zorgfuncties, waarbij de zorgfunctie plaatsvindt binnen de bestaande bebouwing, er sprake is van een levensvatbaar agrarisch bedrijf en er sprake is van een verwevenheid tussen de zorgfunctie en het (grondgebonden) agrarisch bedrijf;
    • 3. detailhandel in ter plaatse voortgebrachte of streekeigen producten;
    • 4. bedrijven van categorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, ofwel hiermee, wat betreft het leefklimaat, vergelijkbare bedrijven;

met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • b. de gezamenlijke brutovloeroppervlakte van de gebouwen voor de niet-agrarische bedrijfstak mag binnen eenzelfde bouwvlak niet meer dan 300 m² bedragen;
  • c. de agrarische functie van aangrenzende, niet bij het bedrijf behorende gronden en bebouwing mag niet onevenredig worden belemmerd,
  • d. in vergelijking met het agrarisch gebruik mag geen onevenredig grotere verkeersbelasting op aangrenzende wegen en paden plaatsvinden,
  • e. het parkeren dient binnen het erf op eigen terrein plaats te vinden,
  • f. er mag geen opslag van goederen in de open lucht plaatsvinden, en
  • g. het gebruik dient qua aard en schaal te passen bij de specifieke kwaliteiten en schaal van de omgeving, met name op het gebied van visuele aspecten, zoals reclame-uitingen en technische installaties.
3.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan zodanig te wijzigen, dat het bouwvlak van de gronden als bedoeld in lid 3.1 wordt vergroot, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. per geval dient de noodzaak voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering te zijn aangetoond;
  • b. de oppervlakte van een bouwvlak mag door het wijzigen tot 125% van het bestaande bouwvlak worden vergroot;
  • c. geen gebouw mag door het wijzigen buiten het bouwvlak komen te liggen;
  • d. de emissie van stikstof mag door de vergroting van het bouwvlak niet groter worden dan in de bestaande situatie is toegestaan;
  • e. de vergroting van het bouwvlak mag niet plaatsvinden ten behoeve van een m.e.r.-(beoordelings-)plichtige activiteit;
  • f. het wijzigen dient zo te geschieden dat de inpassing van de gebouwen in het landschap op zorgvuldige wijze kan plaatsvinden, aan de hand van een erfinrichtingsplan, waarbij onevenredige aantasting van in de directe omgeving voorkomende landschaps- en natuurwaarden en van de waterhuishouding en waterkwaliteit ter plaatse zoveel mogelijk wordt voorkomen.