Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Buitengebied Hardenberg, Hongerdijk 16 Bruchterveld
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0160.0000BP00160-VG01
1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
 
In deze regels wordt verstaan onder:
 
1.1 plan:
het bestemmingsplan Buitengebied Hardenberg, Hongerdijk 16 Bruchterveld met identificatienummer NL.IMRO.0160.0000BP00160-VG01 van de gemeente Hardenberg;
 
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
 
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
 
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
 
1.5 ander bouwwerk:
een bouwwerk, geen gebouw en geen windturbine zijnde;
 
1.6 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
 
1.7 bebouwingspercentage:
de oppervlakte van de bebouwing binnen het bouwvlak of het bestemmingsvlak indien daarin geen bouwvlak voorkomt, uitgedrukt in een percentage van de oppervlakte van dat bouwvlak respectievelijk bestemmingsvlak;
 
1.8 bedrijfsgebouw:
een niet voor bewoning bestemd gebouw ten dienste van een bedrijf, instelling of voorziening;
 
1.9 bedrijfsplan:
een beschrijving van de toekomstplannen van een bedrijf, met inbegrip van een organisatorische en financiële onderbouwing voor de eerstkomende vijf jaar;
 
1.10 bedrijfswoning of dienstwoning:
een woning in of bij een gebouw of op of bij een terrein, die hoort bij en functioneel gebonden is aan een bedrijf, instelling of voorziening in dat gebouw of op dat terrein;
 
1.11 beperkt kwetsbaar object:
een object waarvoor volgens het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde voor het risico casu quo een risicoafstand is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden;
 
1.12 bestaande afmetingen en vorm:
de hoogte, afstand en vorm van het bouwwerk of het aantal dat op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan bestaat, wordt gebouwd, dan wel nadien volgens een omgevingsvergunning voor het bouwen, waarvoor de aanvraag omgevingsvergunning voor dat tijdstip is ingediend, kan worden gebouwd;
 
1.13 bestaande bouwwerken, oppervlakte, goothoogte, bouwhoogte, plaats, inhoud, afstand, object:
bouwwerk, oppervlakte, goothoogte, bouwhoogte, plaats, inhoud, afstand, object, zoals dat of die rechtens bestaat of mag bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan;
 
1.14 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
 
1.15 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
 
1.16 Bevi-inrichting:
een in het Besluit externe veiligheid inrichtingen bedoelde inrichting, die in belangrijke mate een verhoging van de veiligheidsrisico's kan veroorzaken vanwege risicobronnen die buiten de perceelsgrens van de betreffende bedrijfslocatie waarop die risicobronnen aanwezig zijn, een plaatsgebonden risico veroorzaken van meer dan 10-6 per jaar;
 
1.17 bijbehorend bouwwerk:
een uitbreiding van een hoofdgebouw, dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of een ander bouwwerk, met een dak;
 
1.18 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
 
1.19 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
 
1.20 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
 
1.21 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, zijn toegestaan;
 
1.22 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
 
1.23 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, het verkopen en leveren van goederen voor gebruik, verbruik of aanwending overwegend anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
 
1.24 erf:
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw;
 
1.25 erfinrichtingsplan:
een plan waaruit blijkt hoe het betreffende erf in het landschap ligt en op welke wijze de kenmerken van het landschapstype zijn doorvertaald in de (nieuw aan te leggen) inrichting van het erf.
 
1.26 gebouw:
elk bouwwerk, met uitzondering van windturbines, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
 
1.27 agrarisch bedrijf:
een bedrijf, dat geheel of overwegend gericht is op het bedrijfsmatig voortbrengen van agrarische producten door het telen van gewassen waaronder begrepen tuinbouw en/of het houden van dieren, waaronder begrepen een productiegerichte paardenhouderij, inclusief pensionstal en productie van zonne-energie waarvan de geproduceerde elektriciteit in hoofdzaak aangewend wordt voor eigen gebruik. Bewerking en vergisting van mest en biomassa zijn activiteiten die onderdeel uitmaken van het agrarisch bedrijf, met dien verstande dat deze activiteiten plaatsvinden binnen het eigen bouwvlak, met bedrijfseigen producten en/of bedrijfseigen mest waarvan de geproduceerde elektriciteit en/of brandstof in hoofdzaak aangewend wordt voor eigen gebruik;
 
1.28 hoofdgebouw:
een gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
 
1.29 hoofdverblijf:
een gebouw of een gedeelte van een gebouw, dat naar constructie en inrichting geschikt is voor de permanente huisvesting van één persoon, een gezin of een hiermee gelijk te stellen groep personen;
 
1.30 intrekgebied
gebied zoals genoemd in artikel 2.13.1 onder d van de Omgevingsverordening Overijssel en dat op de kaart Drinkwatervoorziening nr. 09295053 (vastgesteld door Provinciale Staten op 1 juli 2009) is aangegeven;
 
1.31 kwetsbaar object:
een object waarvoor volgens het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico respectievelijk een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht moet worden genomen;
 
1.32 omgevingsvergunning:
een vergunning als bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo);
 
1.33 overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat dient ter overdekking en niet, of slechts met één wand is omgeven;
 
1.34 paardenbak:
een onverhard, omheind en niet verlicht terrein, niet overdekt en met een andere ondergrond dan gras, ingericht voor het africhten, trainen en berijden van paarden en pony's en het anderszins beoefenen van de paardensport;
 
1.35 peil:
a. voor een gebouw waarvan de hoofdtoegang direct aan een weg grenst:
de hoogte van die weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de gemiddelde hoogte van het aan het bouwwerk aansluitende afgewerkte terrein;
c. het peil zoals door of namens burgemeester en wethouders is bepaald;
 
1.36 ruimtelijk kwaliteitsplan:
een plan dat beschrijft op welke wijze het erf landschappelijk gezien is ingepast in zijn omgeving, hoe de sterke gebiedskenmerken worden doorvertaald in de inrichting van het erf en hoe de nieuwe ontwikkeling op het erf en waar nodig compenserende maatregelen elders, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit in de omgeving; voor het bepalen van de sterke gebiedskenmerken moet gebruik gemaakt worden van de tabellen in de Landschap Identiteit Kaart (LIK), waarin de sterke gebiedskenmerken per (deel)gebied zijn beschreven; de LIK maakt als bijlage onderdeel uit van de regels;
 
1.37 seksinrichting:
een inrichting, bestaande uit een of meer voor publiek toegankelijke, besloten ruimten, waarin bedrijfsmatig of op een daarmee vergelijkbare wijze, seksuele handelingen worden verricht; onder een hiervoor bedoelde inrichting wordt in elk geval verstaan een bordeel en parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
 
1.38 schuilgelegenheid:
een gebouw met maximaal drie gesloten wanden, dat dient voor de beschutting van, al dan niet hobbymatig gehouden, dieren tegen weersinvloeden alsmede voor de opslag van het voor deze dieren bestemde voer;
 
1.39 voorgevel:
de naar de weg gekeerde of aan de voorzijde van een gebouw gelegen gevel of, indien het een gebouw betreft met meerdere zodanige gevels, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt;
 
1.40 voorgevelrooilijn:
de lijn die horizontaal loopt door het buitenwerks vlak van de voorgevel, tot aan de perceelsgrenzen;
 
1.41 windturbine:
een door de wind aangedreven bouwwerk waarmee energie wordt opgewekt, inclusief de bij dit bouwwerk behorende (infrastructurele) voorzieningen;
 
1.42 woning:
een complex van ruimten volgens aard en indeling geschikt en bestemd voor de huisvesting van een afzonderlijk huishouden.
Artikel 2 Wijze van meten
 
Bij de toepassing van de regels wordt als volgt gemeten en berekend:
 
2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
 
2.2 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
 
2.3 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel; ondergeschikte bouwdelen worden hierbij buiten beschouwing gelaten;
 
2.4 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
Ruimten, zoals kelders en kruip- en soortgelijke ruimten, onder de onderzijde van de begane grondvloer - en tussen de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidingsmuren - worden niet meegerekend bij de inhoud van een bouwwerk, tenzij:
a. de onderzijde van de begane grondvloer op meer dan 0,3 meter boven peil is gelegen;
of;
b. de kelder aan de buitenzijde een directe toegang heeft.
In bestaande situaties wordt een kelder waarvan de onderzijde van de begane grondvloer op meer dan 0,3 meter boven peil is gelegen of de kelder aan de buitenzijde een directe toegang heeft, niet meegerekend bij de inhoud van een bouwwerk.
 
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
 
2.6 de tiphoogte van een windturbine:
vanaf het peil tot het maximale hoogste punt dat de wiek kan bereiken;
 
2.7 ondergeschikte bouwdelen:
Bij de toepassing van het bepaalde over het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de bouw- of bestemmingsgrens, dan wel rooilijn met niet meer dan 1 m wordt overschreden.
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch met waarden - besloten veenontginningslandschap
 
3.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Agrarisch met waarden - Besloten veenontginningslandschap' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. een agrarisch bedrijf, uitgezonderd glastuinbouw;
  2. instandhouding van de sterke gebiedskenmerken van het besloten veenontginningslandschap, welke zijn beschreven in de tabellen van de Landschap Identiteit Kaart (LIK) die als bijlage onderdeel uitmaakt van de regels;
  3. voorzieningen voor extensieve openluchtrecreatie, zoals fiets- en voetpaden en picknickplaatsen;
met daaraan ondergeschikt:
  1. niet-agrarische nevenactiviteiten, uitsluitend in de vorm van het hobbymatig houden en berijden van paarden;
en tevens voor:
  1. watergangen en waterpartijen met bijbehorende waterhuishoudkundige voorzieningen;
  2. (aanpassingen aan) bestaande verkeersvoorzieningen en nutsvoorzieningen;
3.2 Bouwregels
 
3.2.1 Toegestane bouwwerken
Op de gronden als bedoeld in lid 3.1 mogen uitsluitend worden gebouwd:
  1. schuilgelegenheden;
  2. paardenbak;
  3. andere (bouw)werken, waaronder tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen.
3.2.2 Bouwen
Voor het bouwen van bouwwerken als bedoeld in de subleden 3.2.1, gelden de volgende bepalingen:
  1. het aantal schuilgelegenheden bedraagt maximaal 1;
  2. de oppervlakte van de schuilgelegenheid mag niet meer dan 12 m² bedragen;
  3. de bouw- en goothoogte en de dakhelling mag niet meer bedragen dan daarbij hierna is aangegeven of niet meer dan de bestaande goothoogte en bouwhoogte indien die meer bedragen dan hierna is aangegeven:
Bouwwerken
Max. goothoogte
Max. bouwhoogte
Min. dakhelling
Erf- of perceelafscheidingen
-
1,0 meter
-
Tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen
-
12,0 meter
-
overige andere bouwwerken buiten bouwvlakken
-
3,0 meter
-
schuilgelegenheden buiten bouwvlakken
2,5 meter
5,0 meter
18o
Paardenbak (omheining)
 
1,5 meter
-
  
  1. de onder c. genoemde bouwwerken dienen op een minimale afstand van 10 meter, loodrecht gemeten uit de as van de weg, te worden gebouwd.
3.2.3 Bepalen inhoud bouwwerk
De inhoud van een bouwwerk waarvoor in artikel 3 een maximale inhoudsmaat is vastgelegd, dient bepaald te worden overeenkomstig het bepaalde in lid 2.4.
 
3.3 Specifieke gebruiksregels
  1. Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken overeenkomstig de in lid 1 opgenomen bestemmingsomschrijving zonder de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen en de sloop van bouwwerken conform het in bijlage 1 opgenomen erfinrichtingsplan, teneinde te komen tot verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en/of een goede landschappelijke inpassing;
  2. In afwijking van het bepaalde onder a. mogen gronden en bouwwerken overeenkomstig de in lid 4.1 opgenomen bestemmingsomschrijving worden gebruikt onder de voorwaarde dat binnen een jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan uitvoering is gegeven aan de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen, de sloop van de bouwwerken en het voor agrarisch gebruik inrichten van het perceel, kadastraal bekend gemeente Hardenberg, sectie AA nummer 1585, conform het in bijlage 1 opgenomen erfinrichtingsplan, teneinde te komen tot verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en/of een goede landschappelijke inpassing.
3.4 Wijzigingsbevoegdheid 3.4.1 Wijzigingsbevoegdheid natuurontwikkeling
 
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan zodanig te wijzigen, dat op de gronden als bedoeld in lid 3.1, de bestemming wordt gewijzigd in:
Natuur - Besloten veenontginningslandschap, Groen – Landschapselement, Water.
Het wijzigen mag uitsluitend geschieden ten aanzien van gronden waarvan vaststaat dat:
  1. daarop de agrarische bedrijvigheid is of zal worden beëindigd;
  2. de functie van aangrenzende, niet bij het bedrijf behorende gronden en bebouwing, niet onevenredig wordt belemmerd;
  3. daar natuurontwikkeling zal plaatsvinden of heeft plaatsgevonden;
  4. de gerechtigden ten aanzien van de betreffende gronden daarmee instemmen.
3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
3.5.1 Vergunningplicht
Behoudens het bepaalde in artikel 3.5.2, is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op en in de hierna aangegeven gronden de daarbij aangegeven werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
  1. aanleggen en verharden van wegen en paden en het aanleggen of aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  2. aanleggen en dempen van water / wijken;
  3. aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- en telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
  4. bebossen of anderszins beplanten met houtopstanden.
3.5.2 Uitzonderingen vergunningplicht
Het in artikel 3.5.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van de volgende werken en werkzaamheden:
  1. werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  2. werken en werkzaamheden, waarmee rechtens is of mag worden begonnen ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
  3. werken en werkzaamheden die worden uitgevoerd ter ontwikkeling van de aan het besloten veenontginningslandschap eigen gebiedskenmerken;
  4. werken en werkzaamheden met minder dan 250 m3 grondverzet;
  5. de aanleg van kavelpaden, in- of uitritten;
  6. werken en werkzaamheden als bedoeld in artikel 3.5.1, onder b, voor zover het betreft het aanleggen van poelen.
3.5.3 Toelaatbaarheid werken en werkzaamheden
Werken en werkzaamheden als bedoeld in artikel 3.5.1, zijn slechts toelaatbaar, indien door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, een of meer waarden of functies van de in dit artikel bedoelde gronden, welke het plan beoogt te beschermen,
- niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel;
- de mogelijkheden voor het herstel van die waarden of functies niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.
 
Artikel 4 Bedrijf - besloten veenontginningslandschap
 
4.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Bedrijf - Besloten veenontginningslandschap' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. bedrijven die in de van deze regels deel uitmakende bijlage 3 'Staat van Bedrijfsactiviteiten', zijn aangeduid als categorie 1 of 2;
  2. bij een en ander behorende voorzieningen waaronder parkeerplaatsen en nutsvoorzieningen;
een en ander met uitzondering van:
  1. detailhandelsbedrijven, tenzij het betreft:
    1. detailhandel die als zodanig volgens het hiervoor bepaalde onder a is toegestaan;
    2. detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit in een bedrijf, met een maximale verkoopvloeroppervlakte van 100 m²;
  2. bevi-inrichtingen, tenzij het een bestaande inrichting betreft;
  3. bedrijven, die zijn aangewezen als inrichtingen die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken, volgens artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht;
4.2 Bouwregels
 
4.2.1 Toegestane bouwwerken
Op de gronden als bedoeld in lid 4.1 mogen uitsluitend worden gebouwd:
  1. bedrijfsgebouwen, uitsluitend binnen het bouwvlak op de verbeelding nader aangeduid als ‘bedrijf (b)’;
  2. één bedrijfswoning, met bijbehorende bouwwerken, uitsluitend binnen het bouwvlak op de verbeelding nader aangeduid als ‘bedrijfswoning (bw)’;
  3. andere bouwwerken.
4.2.2 Bouwen
Voor het bouwen van bouwwerken als bedoeld in sublid 4.2.1, gelden de volgende bepalingen:
  1. de gezamenlijke oppervlakte van bedrijfsgebouwen mag binnen het bestemmingsvlak niet meer bedragen dan 750 m2,deze dient te worden gebouwd binnen het daarvoor op de verbeelding nader aangeduide bouwvlak ‘bedrijf (b)’, met dien verstande dat, ter bescherming van het intrekgebied Bruchterveld, de omgevingsvergunning uitsluitend wordt verleend indien uit de aanvraag duidelijk blijkt dat de bedrijfsgebouwen worden voorzien van een vloeistofdichte vloer;
  2. een bedrijfswoning mag uitsluitend worden gebouwd, indien vaststaat dat binnen hetzelfde bestemmingsvlak ten minste één ander gebouw voor de betreffende instelling of voorziening is of wordt gebouwd, deze dient te worden gebouwd binnen het daarvoor op de verbeelding nader aangeduide bouwvlak ‘bedrijfswoning (bw)’;
  3. de inhoud van een bedrijfswoning, althans het hoofdgebouw, mag niet meer bedragen dan 750 m³ of niet meer dan de bestaande inhoud, indien die meer bedraagt;
  4. de goothoogte van bedrijfswoningen mag niet meer dan 3,5 m bedragen en de bouwhoogte niet meer dan 10 m of niet meer dan de bestaande goothoogte en bouwhoogte, indien die meer dan 3,5 m en 10 m bedragen;
  5. de dakhelling van bedrijfswoningen dient minimaal 30 graden te zijn of niet minder dan de bestaande dakhelling, indien de dakhelling minder dan 30 graden is;
  6. de gezamenlijke oppervlakte van de bij de bedrijfswoning behorende bijgebouwen en overkappingen mag niet meer dan 100 m2 bedragen of niet meer dan de bestaande oppervlakte, indien deze meer dan 100 m2 bedraagt;
  7. de goothoogte van bedrijfsgebouwen mag niet meer dan 4,0 m bedragen en de bouwhoogte niet meer dan 12,0 m of niet meer dan de bestaande goothoogte en bouwhoogte, indien die meer bedragen;
  8. de dakhelling van bedrijfsgebouwen dient minimaal 18 graden te zijn of niet minder dan de bestaande dakhelling, indien de dakhelling minder dan 18 graden is;
  9. de bouwhoogte van andere bouwwerken mag niet meer bedragen, met dien verstande, dat de maximale goothoogte en minimale dakhelling niet gelden voor technische installaties die verbonden zijn met en onderdeel uitmaken van bedrijfsgebouwen; dan hierna is aangegeven of niet meer dan de bestaande bouwhoogte indien die meer bedraagt dan hierna is aangegeven:
 
Bouwwerken
Max. goothoogte
Max. bouwhoogte
Min. dakhelling
erf- of perceelafscheidingen op ten minste 1 m achter de voorgevelrooilijn.
-
2,0 meter
-
overige erf- of perceelafscheidingen
-
1,0 meter
-
palen, masten, technische installaties en overige andere bouwwerken
-
10 meter
-
bijgebouwen
3,0 meter
6,0 meter
18o
 
4.3 Afwijken van de bouwregels
 
4.3.1 Bouwen buiten bouwvlak bedrijfswoning
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sublid 4.2.2 onder b. voor het geheel of gedeeltelijk (terug)bouwen van de bedrijfswoning buiten het aangeduide bouwvlak ‘bedrijfswoning (bw)’, mits de inpassing van de bedrijfswoning in het landschap op zorgvuldige wijze plaatsvindt, aan de hand van een erfinrichtingsplan, waarbij de uitvoering van het erfinrichtingsplan als voorschrift aan de omgevingsvergunning wordt verbonden.
 
4.3.2 Vergroten inhoud bedrijfswoning
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sublid 4.2.2 onder c, voor het vergroten van de inhoud van de bedrijfswoning tot 1.200 m³, mits de inpassing van de gebouwen in het landschap op zorgvuldige wijze plaatsvindt, aan de hand van een erfinrichtingsplan, waarbij de uitvoering van het erfinrichtingsplan als voorschrift aan de omgevingsvergunning wordt verbonden.
 
4.3.3 Hogere goot- en bouwhoogte bedrijfsgebouwen
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 4.2.2 onder d, voor een hogere maximale goot- en bouwhoogte voor bedrijfsgebouwen tot respectievelijk maximaal 6 meter en 12 meter, mits:
  1. het bedrijfsgebouw past binnen de aard, schaal en het beeld van het perceel;
  2. het bedrijfsgebouw niet leidt tot een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en/of het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden.
4.3.4 Kleinere dakhelling gebouwen
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sublid 4.2.2 onder h, voor het toestaan van een kleinere dakhelling van gebouwen, mits:
  1. het oppervlak waarvoor een kleinere dakhelling voor bedrijfs- en bijgebouwen wordt toegestaan niet groter is dan 15% van het totale oppervlak van het gebouw;
  2. een kleinere dakhelling past binnen de aard, schaal en het beeld van het perceel.
4.4 Specifieke gebruiksregels
 
4.4.1 Strijdig gebruik en inwoning
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
  1. wonen in een woning, anders dan ten behoeve van een huishouding, met dien verstande dat een huishouden wel mag worden aangevuld met een huishouding ten behoeve van dringende sociale, verzorgings- of sociaal-economische redenen;
  2. het gebruik van gronden en bouwwerken voor detailhandel, anders dan de detailhandel genoemd in de bestemmingsomschrijving.
4.4.2 Voorwaardelijke verplichting
  1. Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken overeenkomstig de in lid 4.1 opgenomen bestemmingsomschrijving zonder de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen en de sloop van bouwwerken conform het in bijlage 1 van de regels opgenomen erfkwaliteitsplan, teneinde te komen tot verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en/of een goede landschappelijke inpassing;
  2. In afwijking van het bepaalde onder a. mogen gronden en bouwwerken overeenkomstig de in lid 4.1 opgenomen bestemmingsomschrijving worden gebruikt onder de voorwaarde dat binnen een jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan uitvoering is gegeven aan de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen, de sloop van de bouwwerken en het voor agrarisch gebruik inrichten van het perceel, kadastraal bekend gemeente Hardenberg, sectie AA nummer 626, conform het in bijlage 1 van de regels opgenomen erfkwaliteitsplan, teneinde te komen tot verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en/of een goede landschappelijke inpassing;
4.4.3 Afwijken van de gebruiksregels
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 4,1 voor het toestaan van bedrijven die:
  1. in de bijlage 3 van de regels Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn aangeduid als categorie 3.1;
  2. niet zijn genoemd in categorie 1 of 2 van de bijlage 3 van de regels Staat van Bedrijfsactiviteiten, maar die naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van aangrenzende woningen wat betreft geur, stof, geluid en gevaar met de in categorie 1 en 2 genoemde bedrijven kunnen worden gelijkgesteld.
 
4.5 Wijzigingsbevoegdheid wonen
 
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, indien is komen vast te staan dat binnen de bestemming Bedrijf - Besloten veenontginningslandschap geen bedrijf meer is gevestigd, de bestemming te wijzigen in de bestemming Wonen - Besloten veenontginningslandschap), met inachtneming van de volgende bepalingen;
  1. het bestemmingsvlak met de bestemming Bedrijf - Besloten veenontginninglandschap wordt verwijderd;
  2. alle bestaande gebouwen, met het bijbehorende erf, worden begrepen in één bestemmingsvlak met de bestemming 'Wonen - Besloten veenontginningslandschap';
  3. de overige gronden binnen het betreffende bestemmingsvlak worden bestemd overeenkomstig een aangrenzende bestemming;
  4. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bebouwing mogen door de wijziging niet onevenredig worden aangetast;
  5. de wijziging vanuit milieuoogpunt toelaatbaar is;
  6. het aantal woningen mag niet meer bedragen dan het bestaande aantal bedrijfswoningen.
3 Algemene regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
 
Artikel 6 Algemene gebruiksregels
 
6.1 Vormen van verboden gebruik
 
Onder strijdig gebruik wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijvingen, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
  1. het gebruik van bebouwde en onbebouwde gronden voor een seksinrichting, behoudens in het geval dat gebruik uitdrukkelijk is toegestaan;
  2. het gebruik van onbebouwde gronden:
    1. als stand- of ligplaats van onderkomens, tenzij dit gebruik verband houdt met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden;
    2. als opslag-, stort- of bergplaats van machines, voer- en vaartuigen en andere al of niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten, tenzij dit gebruik verband houdt met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden.
Artikel 7 Algemene aanduidingsregels
 
Milieuzone - intrekgebied
Ter plaatse van de aanduiding 'Milieuzone - intrekgebied' geldt dat die gronden - naast de andere voor die gronden aangewezen bestemming(en) en aanduidingen - tevens bestemd zijn voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de kwaliteit van het grondwaterbeschermingsgebied; voor zover nieuwe activiteiten plaatsvinden in een intrekgebied, mag er geen verslechtering optreden van de grondwaterkwaliteit en mag er geen vergroting van het risico op verontreiniging van het grondwater plaatsvinden.
Artikel 8 Algemene afwijkingsregels
 
8.1 Algemene afwijkingsregels
 
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het plan, mits de maximale (bouw)hoogte niet meer is dan 118 meter:
  1. voor het bouwen van niet voor bewoning bestemde bouwwerken voor nutsvoorzieningen, zoals gasdrukregelstations, wachthuisjes, fietsenstallingen, telefooncellen en transformatorhuisjes, uitgezonderd verkooppunten voor motorbrandstoffen, waarvan de oppervlakte niet meer dan 25 m², de goothoogte niet meer dan 3 m en de bouwhoogte niet meer dan 5 m mag bedragen;
  2. voor het bouwen van niet voor bewoning bestemde bouwwerken voor ecologische voorzieningen, zoals uitkijkpunten en observatiehutten, waarvan de oppervlakte niet meer dan 25 m² en de bouwhoogte niet meer dan 12 m mag bedragen;
  3. indien en voor zover afwijkingen ten aanzien van de ligging van bestemmings-, bouw- en aanduidingsgrenzen noodzakelijk zijn ter aanpassing van het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein, of uit oogpunt van doelmatig gebruik van gronden en bebouwing, mits die afwijkingen ten opzichte van hetgeen is aangegeven niet meer dan 5 m bedragen;
  4. voor afwijkingen van bepalingen, gesteld ten aanzien van maten en percentages, tot ten hoogste 10% van de in het plan aangegeven maten en percentages met dien verstande dat deze afwijking niet geldt voor het bedrijfsgebouw, waarvoor een maximale oppervlakte geldt van 750 m2.
Een vergunning wordt niet verleend indien:
  1. daardoor op enig aangrenzend terrein de realisering van het bestemmingsplan wordt belemmerd;
  2. daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende erven.
8.2 Windturbines
 
Bij omgevingsvergunning kan binnen de bestemming Bedrijf worden afgeweken van de regels voor het toestaan van één of meerdere windturbines, met inachtneming van de volgende bepalingen:
  1. windturbines zijn niet toegestaan binnen 20 meter van de bestemmingen Leiding - Gas en de bestemming Leiding - Hoogspanning;
  2. windturbines zijn niet toegestaan in de gebieden zoals bepaald en begrensd in respectievelijk de artikelen 2.7.1 sub a en 2.7.2 onder 1 van de Omgevingsverordening Overijssel;
  3. de maximale tiphoogte van windturbines bedraagt 25 meter;
  4. de windturbines moeten vanuit milieuoogpunt toelaatbaar zijn en niet leiden tot een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden;
  5. de inpassing van windturbines op het erf en in het landschap moet op zorgvuldige wijze plaatsvinden.
Artikel 9 Algemene wijzigingsregels
 
9.1 Algemene wijzigingen
 
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de ligging van bestemmings-, bouw- en aanduidingsgrenzen te wijzigen, met inachtneming van de volgende bepalingen:
  1. de bij wijziging betrokken grenzen mogen ten hoogste 25 m worden verschoven;
  2. de oppervlakte van de bij wijziging betrokken bestemmings- en bouwvlakken en aanduidingen mag ten hoogste 10% worden verkleind of vergroot ten opzichte van de oppervlakte vóór wijziging;
  3. door een wijziging mogen de belangen en waarden die het plan beoogt te beschermen niet onevenredig worden aangetast.
9.2 Intrekgebied
 
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat een aanduiding 'Milieuzone - intrekgebied' op de verbeelding wordt aangebracht voor de (potentiële) waterwinning Bruchterveld.
 
9.3 Archeologische waarden
 
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door aan gronden alsnog de bestemming 'Waarde - Archeologie 1, 2, 3, 4 of 5' toe te kennen, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de bestemming van deze gronden, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.
Artikel 10 Overige regels
 
10.1 Werking wettelijke regeling
 
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het tijdstip van terinzagelegging van het vastgesteld van het plan.
 
10.2 Afstemming welstandstoets
 
Voorzover de regels in het bestemmingsplan met betrekking tot:
  1. de voorgeschreven maximale goothoogte en maximale bouwhoogte;
  2. de plaatsing op het bouwperceel;
ruimte bieden voor verschillende mogelijkheden van het realiseren van gebouwen, is deze ruimte tevens bedoeld voor het kunnen stellen van voorwaarden op basis van de in artikel 12a van de Woningwet voorgeschreven welstandscriteria (voor zover die binnen het betreffende gebied van toepassing zijn) mits:
  1. de vermindering van de goot- en bouwhoogte niet meer bedraagt dan 15% van de maximaal toegestane goot- en bouwhoogte;
  2. de binnen de regels te realiseren oppervlakte niet wordt verminderd.
10.3 Afstemming APV en evenementen
 
Dit bestemmingsplan verzet zich niet tegen het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van evenementen en andere meerdaagse of regelmatig terugkerende activiteiten met een maximum van drie evenementen per jaar met een duur van ten hoogste 15 dagen per evenement, mits, voor zover noodzakelijk, een omgevingsvergunning op basis van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) is
verleend.
 
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
 
11.1 Overgangsrecht bouwwerken
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig afwijken van het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
11.2 Overgangsrecht gebruik
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
 
Artikel 12 Slotregel
 
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Buitengebied Hardenberg, Hongerdijk 16 Bruchterveld.