direct naar inhoud van 3.2 Provinciaal beleid
Plan: Bestemmingsplan Buitengebied, Broekdijk 64-66
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0160.0000BP00058-VG01

3.2 Provinciaal beleid

Het provinciaal beleid is verwoord in tal van plannen. Het belangrijkste plan betreft de Omgevingsvisie Overijssel 2009.

3.2.1 Uitgangspunten van de Omgevingsvisie Overijssel 2009

De Omgevingsvisie Overijssel 2009 betreft een integrale visie die het voorheen geldende Streekplan Overijssel 2000+, het Verkeer- en vervoerplan, het Waterhuishoudingsplan en het Milieubeleidsplan samen brengt in één document. Hiermee is de Omgevingsvisie het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. De Omgevingsvisie is op 1 juli 2009 vastgesteld door Provinciale Staten en op 1 september 2009 in werking getreden.

Leidende thema's voor de Omgevingsvisie zijn:

  • Duurzaamheid;
  • Ruimtelijke kwaliteit.

De definitie van duurzaamheid luidt: “duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte aan de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien”. Duurzaamheid vraagt om een transparante afweging van ecologische, economische en sociaal-culturele beleidsambities.

De definitie van ruimtelijke kwaliteit luidt: “het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen dat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is". Ruimtelijke kwaliteit is het resultaat (bedoeld en onbedoeld) van menselijk handelen en natuurlijke processen. De provincie wil ruimtelijke kwaliteit realiseren door, naast bescherming, ook vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen. De essentiële gebiedskenmerken zijn daarbij uitgangspunt.

De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele belangrijke beleidskeuzes waarmee de provincie haar ambities wil realiseren zijn:

  • door meer aandacht voor herstructurering wordt ingezet op een breed spectrum aan woon-, werk- en mixmilieu’s; dorpen en steden worden gestimuleerd hun eigen kleur te ontwikkelen;
  • investeren in een hoofdinfrastructuur voor wegverkeer, trein, fiets en waarbij veiligheid en doorstroming centraal staan;
  • zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik bij bebouwing door hantering van de zogenaamde ‘SER-ladder’; deze methode gaat ervan uit dat eerst het gebruik van de ruimte wordt geoptimaliseerd, dan de mogelijkheid van meervoudig ruimtegebruik wordt onderzocht en dan pas de mogelijkheid om het ruimtegebruik uit te breiden, wordt bekeken; hierbij is afstemming tussen gemeenten over woningbouwprogramma’s en bedrijfslocaties noodzakelijk;
  • ruimtelijke plannen ontwikkelen aan de hand van gebiedskenmerken en keuzes voor duurzaamheid.

3.2.2 Kwaliteitsimpuls Groene omgeving: een ontwikkelingsgerichte aanpak

De provincie wil ontwikkelingen in de Groene omgeving samen laten gaan met een impuls in kwaliteit. Daarom is de 'Kwaliteitsimpuls Groene omgeving' ontwikkelt als een eenduidige bundeling van diverse bestaande regelingen als rood voor rood, rood voor groen, vab's, landgoederen etc. Deze regelingen blijven daarin overigens wel herkenbaar.

Er is een eenvoudige werkwijze ontwikkeld om principes van ontwikkelingsplanologie toepasbaar te maken voor sociaal-economische ontwikkelingen in de Groene omgeving. De basis ligt in de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik, de ontwikkelingsperspectieven en 'Catalogus Gebiedskenmerken'.

Ontwikkelingen in de Groene omgeving worden als volgt benaderd:

Er wordt ruimte voor sociaal-economische ontwikkeling geboden als deze ontwikkeling vanuit zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik verantwoord is en in het ontwikkelingsperspectief ter plekke past en volgens de 'Catalogus Gebiedskenmerken' wordt uitgevoerd.

Aan de geboden ontwikkelruimte worden dus voorwaarden verbonden om ruimtelijke kwaliteit te handhaven danwel in voorkomende gevallen de gewenste ruimtelijke kwaliteit te kunnen realiseren. Het gaat hierbij in alle gevallen in ieder geval om een goede ruimtelijke inpassing van de ontwikkeling. Op deze manier wordt aantasting van de omgevingskwaliteit en een verlies aan ecologisch en landschappelijk kapitaal als gevolg van de nieuwe ontwikkeling voorkomen danwel in voldoende mate gecompenseerd. Een en ander moet nader worden onderbouwd in een bij het ruimtelijk plan behorende toelichting.

3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel 2009

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel 2009 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • 1. generieke beleidskeuzes;
  • 2. ontwikkelperspectieven;
  • 3. gebiedskenmerken.

Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

Generieke beleidskeuzes.

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase de zgn. ‘SER-ladder’ gehanteerd. Deze komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden.

Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Ecologische Hoofdstructuur en verbindingszones etc. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.

Ontwikkelingsperspectieven.

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

De ontwikkelperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.

Gebiedskenmerken.

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisure-laag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag ‘hoe’ een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

Figuur 3.1. geeft dit schematisch weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00058-VG01_0006.png"

Afbeelding 3.1. Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel.

3.2.4 Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten van de Omgevingsvisie Overijssel 2009

Indien het concrete initiatief, de bouw van twee vrijstaande woningen, wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

3.2.4.1 Kwaliteitsimpuls groene omgeving

Door de bouw van een tweede (losstaande)woning ontstaat er meer bouwvolume. Niettemin blijft er sprake van een ervenstructuur met verspreid liggende gebouwen. Het inrichtingsplan is afgestemd op de kenmerken van de omgeving. De omgeving van Bruchterveld kenmerkt zich als een veenontginningsgebied. In het inrichtingsplan is dit verwerkt doordat de inrichting vrij sober is gehouden en zijn er enkele doorzichten opgenomen, alsmede door de positionering van de gebouwen. Daarbij geldt dat een tweede woning in de omgeving past gezien het feit dat er al verschillende verspreid liggende woningen zijn. Een tweede woning past ook in het kader van het leefbaar c.q. vitaal houden van het platteland. Een sociaal maatschappelijk aspect is namelijk dat er plannen zijn voor een Robuuste Verbindingszone in Bruchterveld waardoor er verschillende agrarische bedrijven dreigen te verdwijnen. In dat opzicht is de extra woning zeker verdedigbaar. Alles overziend voldoet het plan aan de definitie van ruimtelijke kwaliteit: de goede functie (wonen) op de goede manier ingepast (rekening houdend met de kenmerken van het landschap) in de omgeving (wonen past in deze omgeving).

Investering in ruimtelijke kwaliteit

Door de sloop en vervanging van landschapontsierende gebouwen is er reeds sprake van een kwaliteitsimpuls in het landschap. Ook het erf wordt aanmerkelijk verfraaid met het nieuwe inrichtingsplan. Is er daarmee voldoende geïnvesteerd? Dat is lastig om te bepalen. Maar om hierop een antwoord te formuleren sluiten wij bij aan de Rood voor Rood systematiek. Uitgangspunt daarbij is dat door verandering van de bestemming er een waardevermeerdering ontstaat van de grond c.q. bouwkavel. Blijkens het bestemmingsplan mogen er op het huidige bouwvlak 2 woningen "aaneen" gebouwd worden. Volgens de provincie ontstaat er door de bouw van twee woningen ruim 1000 m2 extra woonbestemming en ruim 700 m3 extra volume.

Uitgaande van een 1000 m2 extra woonbestemming is deze waardevermeerdering als volgt te kwantificeren:

Volgens opgave van de afdeling grondzaken van de gemeente Hardenberg is er thans in Bruchterveld geen bouwgrond voor een vrijstaande woning of een twee ondereenkap woning te koop, maar doet zich dat wel voor in Radewijk. Hiervan heeft de medewerker van Grondzaken aangegeven dat de prijzen van de bouwgronden in Radewijk vergelijkbaar zullen zijn met bouwgronden in Bruchterveld.

De waarde van bouwgrond voor een vrijstaande woning in Radewijk varieert van € 155-€ 180 per m2. De waarde van bouwgrond van een twee onder één kap woning in Radewijk bedraagt € 145 per m2. Het verschil bedraagt ongeveer € 30 per m2. Of te wel, de waardevermeerdering door het toekennen van een vrijstaande woning ten opzicht van twee aaneengebouwde woningen bedraagt bij deze uitgangspunten:

1000 m2 à € 30 per m2= € 30.000. Dit is aan te merken als de bruto waardevermeerdering. Hierop dient (naar analogie van de Rood voor Roodregeling) een aantal kostenposten in mindering te worden gebracht. Daarbij gaat het ondermeer om (met de bedragen als stelposten):

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00058-VG01_0007.png"

Het budget voor investeringen in ruimtelijke kwaliteit bedraagt als dan (€ 30.000 -/- € 19.500 =) €10.500.

Dit bedrag nog aanvullend aanwenden op de bestaande kavel geeft minder toegevoegde waarde. Vandaar dat het idee is om dit bedrag aan te wenden ten behoeve van het landschap in de omgeving. Het feit doet zich namelijk voor dat Bruchterveld (Mariënberg en Brucht) is aangewezen als tweede pilotgebied in de gemeente Hardenberg voor het afsluiten van Groene diensten.

Groene diensten

Groene (en blauwe) diensten zij gericht op het beheer van natuur en landschap(elementen) in het agrarisch cultuurlandschap. Groene diensten spelen in op de maatschappelijke vraag naar een aantrekkelijk landschap. Groene diensten hebben dan vooral betrekking op onderhoud, herstel en beheer van waardevolle groene elementen in het buitengebied. De provincie Overijssel heeft hiervoor in 2006 een beleidskader en een stimuleringsregeling vastgesteld. De gemeente Hardenberg is voorloper bij het ontwikkelen en het afsluiten van Groene Diensten. Zo zijn er verschillende dienstenpakketten ontwikkeld en is er een budget beschikbaar gesteld vanuit de gemeente. Dit budget kan worden aangevuld met particuliere middelen (bijvoorbeeld vanuit de Rood voor Rood regeling). Vervolgens wordt dit budget vanuit de provinciale stimuleringsregeling verdubbeld. Het beschikbare bedrag van ongeveer € 10.500 x 2 = € 21.000 zal in overleg met de coördinerend ambtenaar van de gemeente Hardenberg (de heer J. van der Giessen) geïnvesteerd worden in het gebied Bruchterveld, waar al verschillende waardevolle elementen zijn geselecteerd en gekwalificeerd als waardevolle groenelementen. Als zodanig wordt er als compensatie voor de tweede vrijstaande woning een bedrag van ruim € 20.000 bijgedragen in Groene Diensten c.q. in landschap en natuur in Bruchterveld, naast dat er ter plekke van de Broekdijk 64-66 de situatie aanmerkelijk verbetert door de investering in erf en gebouwen. Kortom er vindt een forse kwaliteitsimpuls plaats aan de Broekdijk 64-66 en in de omgeving van Bruchterveld die de bouw van een “extra” (vrijstaande) woning rechtvaardigt.

3.2.4.2 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel.

Generieke beleidskeuzes

Bij de afwegingen in de eerste fase “generieke beleidskeuzes” wordt het volgende opgemerkt.

Op grond van artikel 2.1.1. onder i van de Omgevingsverordening Overijssel 2009 wordt onder “bestaande erven” verstaan: "bestaande erven: bestaande en/of als zodanig bestemde bouwvlakken ten behoeve van woningen, voorzieningen en bedrijven in de groene omgeving, daarbij inbegrepen de bouwvlakken voor dergelijke functies die voorzien zijn in voorontwerp-bestemmingsplannen voor zover de provinciale diensten daarover een positief advies hebben uitgebracht in het kader van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro/artikel 10 BRO."

Zoals uit paragraaf 1.4 van de plantoelichting blijkt, is het plangebied gelegen binnen het bestemmingsplan 'Buitengebied Hardenberg 1989'. Dit bestemmingsplan is door de gemeenteraad van Hardenberg vastgesteld op 26 april 1989 en door gedeputeerde staten van Overijssel (gedeeltelijk) goedgekeurd op 12 december 1989

Binnen dit bestemmingsplan is het plangebied bestemd als 'Woondoeleinden (W(va)'. Gronden bestemd voor 'Woondoeleinden' zijn bestemd voor wonen met de daarbij behorende bijgebouwen en andere bouwwerken en werken. De nadere aanduiding geeft aan dat op het perceel twee woningen gerealiseerd mogen worden.

Wonen wordt gerekend tot een functie die plaatsvindt op bestaande erven in de groene omgeving als bedoeld in de Omgevingsverordening. Er is geen sprake van de toevoeging van extra woningen. Enkel het erf wordt enigszins uitgebreid om de toegestane woningen vrijstaand te kunnen realiseren. Deze uitbreiding van het erf vereist een kwaliteitsimpuls in het landschap. Door middel van een erfinrichtingsplan wordt voorzien in deze kwaliteitsimpuls. Hierbij zal aangesloten worden bij de bestaande landschappelijke waardevolle structuren van landschap. In verband daarmee is er geen strijd met het begrip “bestaande erven” als bedoeld artikel 2.1.1. onder i. van de Omgevingsverordening.

Het plangebied behoort tot het ontwikkelingsperspectief 'buitengebied accent productie' met de aanduiding 'schoonheid van de moderne landbouw'. Krachtens de Omgevingsverordening moet in het kader van de toelichting op het bestemmingsplan gemotiveerd dat de nieuwe ontwikkeling past binnen het ontwikkelingsperspectief die in de Omgevingsvisie Overijssel voor het gebied is neergelegd. Hieronder wordt onder het kopje 'ontwikkelingsperspectief' uitgebreid op dit aspect ingegaan. Kortheidshalve wordt hiernaar verwezen. Op deze plaats wordt geconcludeerd dat het vermelde ontwikkelingsperspectief zich niet tegen de voorgenomen ontwikkeling verzet.

Ontwikkelingsperspectieven

Algemeen

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. Met de ontwikkelingsperspectieven wordt de ruimtelijke ontwikkelingsvisie van de provincie Overijssel vorm gegeven. Hiervoor gelden de gebiedskenmerken als onderligger.

Het ontwikkelingsperspectief geeft een hoofdkoers op provinciaal niveau. Dit vraagt maatwerk op lokaal niveau. De begrenzing van de gebieden moet worden gezien als signaleringsgrens. Bij doorvertaling naar gemeentelijk niveau betekent dit dat er nog variaties en detailleringen kunnen voorkomen.

Omdat ontwikkelingsperspectieven geen functies bepalen maar een ruimtelijk ontwikkelingsperspectief schetsen voor een combinatie aan functies is er, naast een lokale invulling van de begrenzing, ook ruimte voor lokale afwegingen binnen de ontwikkelingsperspectieven.

De ontwikkelingsperspectieven zijn dan ook niet normstellend maar richtinggevend. Afwijkingen van de ontwikkelingsperspectieven zijn mogelijk als daar op lokaal niveau maatschappelijke of sociaaleconomische redenen voor zijn, mits de ruimtelijke kwaliteit conform de gebiedskenmerken wordt versterkt en er voor de beoogde ontwikkeling geen sprake is van een MER-plicht.

In dit geval zijn vooral de ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving van belang. In de groene ruimte gaat het - kort door de bocht - om het behoud en de versterking van het landschap en het realiseren van de groen-blauwe hoofdstructuur alsmede om de ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw en andere economische dragers.

In figuur 3.2. is een uitsnede van de perspectievenkaart behorende bij de Omgevingsvisie opgenomen

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00058-VG01_0008.png"

Figuur 3.2. Uittreksel Perspectievenkaart Omgevingsvisie Overijssel 2009

Het plangebied behoort tot het ontwikkelingsperspectief ‘Buitengebied - accent productie’.

Het plangebied behoort tot het ontwikkelingsperspectief 'buitengebied accent productie' met de aanduiding 'schoonheid van de moderne landbouw'. Deze gebieden zijn primair gebieden voor de landbouw die bijdragen aan de kwaliteit van de open cultuurlandschappen. Het omvat de gebieden waar het ruimtelijk raamwerk van lanen, waterlopen, bebouwingslinten en bosstroken optimaal in harmonie is met de schaalvergroting van de landbouw. De beleidsambitie is gericht op het behoud van de herkenbaarheid van deze verschillende landschappen ten opzichte van elkaar en het accentueren van de verschillen en contrasten binnen deze landschappen.

Het betreft hier de realisatie van twee vrijstaande i.p.v. twee aaneen gebouwde woningen op een bestaand erf. Er is dus geen sprake van een toevoeging van extra woning aan het buitengebied. De woningen worden opgericht op eigen perceel, enkel het erf wordt enigszins uitgebreid. Dit gaat niet ten koste van waardevolle landbouwgronden aangezien de gronden reeds in het bezit zijn van de initiatiefnemers en zij hier geen agrarische activiteiten ondernemen. Deze gronden zullen deels aangewend worden ten behoeve van een kwaliteitsimpuls voor het landschap aangezien de vrijstaande woningen landschappelijk worden ingepast. Hierbij wordt aangesloten op oorspronkelijke, voor het gebied kenmerkende, landschappelijke structuren. Een en ander wordt nader uitgewerkt in hoofdstuk 6. Het ontwikkelingsperspectief ‘schoonheid van de moderne landbouw’ verzet zich niet tegen de uitbreiding van de bestaande woning.

Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen.

1. De natuurlijke laag.

Overijssel bestaat uit een rijk en gevarieerd spectrum aan natuurlijke landschappen. Deze vormen de basis voor het gehele grondgebied van Overijssel. Het beter afstemmen van ruimtelijke ontwikkelingen op de natuurlijke laag kan ervoor zorgen dat de natuurlijke kwaliteiten van de provincie weer mede beeldbepalend worden. Ook in steden en dorpen bij voorbeeld in nieuwe waterrijke woonmilieus en nieuwe natuur in stad en dorp.

De locatie is op de gebiedskenmerkenkaart 'hoogveengebieden (in cultuur gebracht)' aangeduid met het gebiedstype 'dekzandvlakte en ruggen'. In figuur 3.3. is dat aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00058-VG01_0009.png"

Figuur 3.3. Gebiedstype 'hoogveengebieden (in cultuur gebracht)'

Als ontwikkelingen plaatsvinden in de nabijheid van hoogveenrestanten dan dragen deze bij aan verbetering van de hydrologie om verdroging van het veenpakket te voorkomen en, waar mogelijk, aan toename van de natuurkwaliteit en het areaal levend hoogveen. Dit zijn uitgangspunten bij (her)inrichting.

Van het van oorsprong aanwezige hoogveen is ter plaatse van het plangebied geen spoor meer te bekennen. Het omringende landschap wijkt in belangrijke mate af van het hoogveenlandschap. Daarbij is er sprake van een kleinschalige ruimtelijke ontwikkeling die landschappelijk wordt ingepast in het landschap. Dit brengt met zich mee dat van een verdere aantasting van het natuurlijke landschap geen sprake is terwijl er door het erfinrichtingsplan en het toevoegen van nieuwe natuur wel sprake is van een kwaliteitsverbetering in het landschap.

2. De laag van het agrarische cultuurlandschap

In het agrarisch cultuurlandschap gaat het er altijd om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Hierbij hebben nooit ideeën over schoonheid een rol gespeeld. Wel zijn we ze in de loop van de tijd gaan waarderen om hun ruimtelijke kwaliteiten. Vooral herkenbaarheid, contrast en afwisseling worden gewaardeerd. De ambitie is gericht op het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen door óf versterking óf behoud óf ontwikkeling of een combinatie hiervan.

De locatie is op de gebiedskenmerkenkaart 'de laag van het agrarisch-cultuurlandschap' aangeduid met het gebiedstype “hoogveenontginningen”. In figuur 3.4. is dat aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00058-VG01_0010.png"

Figuur 3.4. De laag van het agrarisch-cultuurlandschap: 'hoogveenontginningen"

Kenmerken

Vanuit linten werd het omliggende hoogveengebied middels opstrekkende verkavelingen, vrij kleinschalig, grotendeels ontgonnen. Dit was het gevolg van de wens tot vergroting van het landbouwareaal (boekweit brand cultuur). Diepe afwateringskanalen werden niet gegraven zodat veel veen onder het grondwater bleef zitten. Een groot deel van dit landschapstype is dan ook later alsnog afgegraven, verder ontwaterd en weer als landbouwgrond in cultuur gebracht. En daarmee onderdeel geworden van het veenkoloniaal landschap. Andere delen zijn door landinrichtingswerken minder herkenbaar geworden.

De hoogveenontginningslandschappen zijn te herkennen aan de opstrekkende verkavelingen, een min of meer grillig patroon van wegen en paden en de vele elzensingels. Reliëfrijk, vanwege het niet vergraven van delen, waar de veenpakketten dun waren. Het landschapstype is afwisselend meer of minder open.

Ontwikkelingen

Het bijzondere karakter van dit landschapstype staat onder druk door allerlei ontwikkelingen; toename bebouwing, verdichting van de linten en woonwijkjes, verdwijnen karakteristieke bomensingels en houtwallen, aanpassingen vanuit landbouwkundige optimalisatie, verbreding infrastructuur. Daarbij zijn deze landschappen moeilijk herkenbaar omdat schaalvergroting van de landbouw het oorspronkelijk karakter van het landschap heeft vervlakt.

Ambities

De ambitie voor de resterende oude hoogveenontginningslandschappen is deze als ruimtelijk zelfstandige eenheden, herkenbaar en beleefbaar te maken. Als er ruimtelijke ontwikkelingen plaats vinden dan bieden de kleinschalige linten met kavelbeplantingen kans voor een afwisselend woon­ en werkmilieu, waar op kleinschalige en behoedzame wijze aan voortgebouwd kan worden. Met dubbele lintstructuren voor bijvoorbeeld langzaam verkeer kunnen deze linten nog aan woon­ en recreatieve kwaliteiten winnen.

Norm

De hoogveenontginningen krijgen een beschermende bestemmingsregeling, gericht op instandhouding van kenmerkende afwisseling in de mate van openheid, elzensingels, reliëf en verkavelingspatroon met een relatief grillig patroon van wegen en paden.

Richting

Als ontwikkelingen plaats vinden in de hoogveenontginningen, dan dragen deze bij aan behoud en versterking van het kleinschalige karakter en de kenmerkende weg­ en kavelgrensbeplanting en de diverse bebouwingslinten.

Inspiratie

• Toevoegen van bebouwing aan bestaande linten en op bestaande erven.

• Handhaven van de nog aanwezige variatie en verschillen in grondgebruik.

De twee nieuwe vrijstaande woningen worden op zorgvuldige wijze ingepast in het landschap. De van oorsprong aanwezige kleinschalige structuur in dit landschap wordt niet aangetast maar versterkt door middel van het erfinrichtingsplan en de aanleg van nieuwe natuur. Van enige aantasting van het omringende landschap is geen sprake. Het landschap wordt door de inrichting van het perceel en de aanleg van nieuwe natuur juist versterkt.

3. De stedelijke laag

De locatie heeft op de gebiedskenmerkenkaart 'de stedelijke laag' geen bijzondere eigenschappen. Deze gebiedskenmerken kunnen derhalve feitelijk buiten beschouwing worden gelaten

4. De 'lust- en leisurelaag'

Met de natuurlijke laag, de laag van het agrarische cultuurlandschap en de stedelijke laag is het spectrum van de ruimtelijke kwaliteit nog niet compleet. De lust & leisurelaag is het domein van de belevenis, de betekenis en identiteit. Het voegt kenmerken toe als landgoederen, recreatieparken, recreatieve routes maar benut ook vooral de kwaliteit van de andere drie lagen. Het maakt ze beleefbaar en tot een belevenis. Het belevenisaspect wordt een steeds belangrijke pijler onder het ruimtelijk kwaliteitsbeleid.

De ambitie is gericht op sterke ruimtelijke identiteiten als motor voor gebiedsontwikkeling. Het gaat er om beleving, betekenis en kwaliteit van de omgeving te versterken en de beleefbaarheid en toegankelijkheid van het landschap te vergroten.

De locatie is op de gebiedskenmerkenkaart 'de lust- en leisurelaag' aangeduid met 'donkerte' In figuur 3.5. is dat aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00058-VG01_0011.png"

Figuur 3.5. Lust & leisurelaag: donkerte

Donkerte.

Lichte gebieden geven een beeld van economische dynamiek; zoals de steden en dorpen, de snelwegen, de kassengebieden, attractieparken en grote bedrijventerreinen. De donkere gebieden geven daarentegen een indicatie van het rustige buitengebied van Overijssel. Het zijn relatief luwe en dunbevolkte gebieden met een lage gebruiksdruk. De ambitie is gericht op het koesteren van donkerte als kwaliteit. Het streven is gericht op het handhaven van de donkerte en, waar mogelijk, de gebieden bij ontwikkelingen nog donkerder te maken.

De richting van de sturing is gericht op het minimaal toelaten van kunstlicht. Het vereist het selectief inzetten en 'richten' van kunstlicht en het vermijden van onnodig kunstlicht bij ontwikkelingen. De kansen hiervoor doen zich met name voor bij ontwikkelingen die een grote invloed hebben op het aspect donkerte, zoals grotere woon- en werklocaties en wegen. Ook de projectering van passages van auto(snel)wegen en regionale wegen speelt daarbij een grote rol vanwege het feit dat op- en afritten veelal leiden tot stedelijke ontwikkelingen.

De in voorliggende plan opgenomen ruimtelijke ontwikkeling betreft de sloop van een boerderij, bestemd voor twee aaneen gebouwde woningen, en de bouw van twee nieuwe vrijstaande woningen. De invloed van deze voorziening op de kwaliteit donkerte is relatief omdat het aantal woningen dat teruggebouwd wordt hetzelfde blijft. Overigens zal van het gebruik van onnodig kunstlicht worden vermeden.

Conclusie toetsing aan de Omgevingsvisie Overijssel 2009.

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten uitbreiding van de bestaande woning in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel 2009 verwoorde en het in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.