Plan: | Bestemmingsplan Buitengebied Hardenberg, Polenweg 19 Heemserveen |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0160.0000BP00055-VG01 |
Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Natuurbeschermingswet en de Ecologische Hoofdstructuur. Soortenbescherming komt voort uit de Flora- en faunawet.
Natuurbeschermingswet
Natuurgebieden of andere gebieden die belangrijk zijn voor flora en fauna kunnen op basis van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn (Natura2000) worden aangemerkt als speciale beschermingszones (SBZ’s). Het plangebied bevindt zich niet in de buurt van dergelijke gebieden. Gebiedsbescherming is dan ook niet aan de orde.
Flora en Faunawet
Wat betreft de soortbescherming is de Flora- en Faunawet van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.
Eelerwoude uit Goor heeft een flora & fauna-onderzoek verricht. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 2 van deze toelichting. Uit dit onderzoek is het volgende gebleken.
Flora
Geschikte groeiplaatsen voor beschermde plantensoorten zijn niet aangetroffen. Door het grondgebruik is het projectgebied ongeschikt voor beschermde plantensoorten.
Steenuil
In de ruimere omgeving van de locatie kan een soort als de steenuil worden verwacht. Nest- en rustplaatsen van deze soort zijn jaarrond beschermd. De steenuil is een soort van kleinschalig agrarisch cultuurlandschap en heeft een sterke binding met boerderijen met kleinvee. Het voornemen heeft echter geen negatief effect op de lokale populatie steenuilen. De omvang van het voornemen is daarvoor te klein. Naast de steenuil kunnen ook soorten als bosuil, kerkuil, havik en sperwer foeragerend worden verwacht in het projectgebied. Negatieve effecten op deze soorten zijn echter niet te verwachten door de geringe omvang van het voornemen en omdat er geen aantasting van nestlocaties plaatsvindt.
Vleermuizen
Binnen het projectgebied zijn geen verblijfplaatsen van vleermuizen te verwachten door de afwezigheid van holle bomen en geschikte panden. In de bosstrook ten westen en zuiden van de locatie kunnen mogelijk wel verblijfplaatsen aanwezig zijn. Het is te verwachten dat het projectgebied onderdeel uitmaakt van het foerageergebied van een soort als de gewone dwergvleermuis, laatvlieger of gewone grootoorvleermuis. Langs de erfbeplanting kan een vliegroute aanwezig zijn. Het voornemen is echter te beperkt van omvang om een negatief effect te kunnen hebben op de lokale populatie van een soort als de gewone dwergvleermuis laatvlieger of gewone grootoorvleermuis. Bovendien zijn in de directe omgeving nog ruim voldoende alternatieven voor foerageergebied en vliegroutes aanwezig. Negatieve effecten als gevolg van een toename van de verlichting worden evenmin verwacht gezien de geringe omvang van het voornemen. Geconcludeerd wordt dat er geen negatieve effecten op vleermuizen worden verwacht.
Grondgebonden zoogdieren
Voor de grondgebonden zoogdieren zal de locatie een beperkte functie hebben. Geschikte biotopen voor strikt beschermde soorten ontbreken. In de omgeving kunnen wel tabel 2-soorten als steenmarter en eekhoorn worden verwacht, maar het voornemen leidt niet tot een aantasting van het leefgebied van deze soorten. De projectlocatie bevat geen oppervlaktewater. De functie voor amfibieën zal marginaal zijn.
Conclusie
Op basis van bovenstaande gegevens wordt vastgesteld dat de verbouwing van het woonhuis niet in strijd is met de Flora- en faunawet. Er worden geen negatieve effecten verwacht op (strikt) beschermde soorten. Er hoeft geen ontheffing van de Flora- en faunawet te worden aangevraagd.
Overigens wordt benadrukt dat rekening wordt gehouden met de in artikel 2 van de Flora- en faunawet opgenomen zorgplichtbepaling.
Op grond van artikel 2, lid 1 neemt een ieder voldoende zorg in acht voor de in het wild levende dieren en planten, evenals voor hun directe leefomgeving. In artikel 2, lid 2 is bepaald dat de zorg, bedoeld in het eerste lid, in ieder geval inhoudt dat een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor flora of fauna kunnen worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten voor zover zulks in redelijkheid kan worden gevergd, dan wel alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd teneinde die gevolgen te voorkomen of, voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, deze zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken). De zorgplicht geldt altijd en voor alle planten en dieren, of ze beschermd zijn of niet, en in het geval dat ze beschermd zijn ook als er ontheffing of vrijstelling is verleend.