direct naar inhoud van 3.2 Ecologie
Plan: Dedemsvaart, Bransveen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0160.0000BP00012-VG01

3.2 Ecologie

Om de ecologische waarden van het plangebied vast te kunnen stellen is door ARCADIS een ecologische Quickscan uitgevoerd. Dit ecologisch onderzoek bestaat uit een veldbezoek en uit literatuurstudie. Tijdens het veldbezoek vond een habitatgeschiktheidsbeoordeling plaats, waarbij op grond van fysieke kenmerken van het terrein een indicatie verkregen wordt van het (mogelijk) voorkomen van beschermde plant- en diersoorten. Ook is onderzocht of effecten op kunnen treden op beschermde gebieden (Natuurbeschermingswet 1998 en Ecologische Hoofdstructuur). Hierna volgen de conclusies uit dit onderzoek (zie voor meer informatie Bijlage 3 Quickscan ecologie).

Gebiedsbescherming

  • Het plangebied ligt op ruime afstand van gebieden die zijn aangewezen onder de Natuurbeschermingswet 1998 (> 6km). Er zijn geen negatieve effecten te verwachten door de voorgenomen ruimtelijke ingrepen op Natura 2000-gebieden;
  • Er is geen sprake van negatieve effecten op de EHS. Het ‘nee-tenzij’ principe is niet aan de orde en compensatie hoeft niet plaats te vinden.

Soortenbescherming

  • In het gebied komen soorten voor die door de Flora- en faunawet worden beschermd.
  • Door naleving van het ecologisch protocol (wordt verder op in deze toelichting beschreven) kan een deel van de negatieve gevolgen voor beschermde soorten voorkomen of beperkt worden.
  • Werkzaamheden dienen buiten de broedperiode van vogels (indicatief: half maart-half juli) te worden uitgevoerd.
  • Niet alle schade is te vermijden, waardoor voor enkele soorten verbodsbepalingen worden overtreden. De meeste soorten zijn opgenomen op tabel 1 van de Flora- en faunawet. Hiervoor gelden vrijstellingen.
  • Mogelijk is sprake van negatieve effecten op de zwaarder beschermde soorten waterspitsmuis en poelkikker als gevolg van de werkzaamheden. Aanvullend onderzoek naar het voorkomen van waterspitsmuis en poelkikker is noodzakelijk wanneer werkzaamheden plaatsvinden in en rondom de geschikte watergangen. Uit dit onderzoek kan naar voren komen dat het noodzakelijk is om een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet aan te vragen. Op het moment van ontwikkeling dient de ontheffing in bezit te zijn van de gemeente/ontwikkelaar.
  • Indien de laanbeplanting langs de Stegerensallee wordt aangetast, kunnen negatieve gevolgen voor vleermuizen niet worden uitgesloten. Nader onderzoek kan dan noodzakelijk zijn.
  • Indien toch werkzaamheden plaatsvinden binnen het broedseizoen, kunnen negatieve gevolgen voor vogels niet uitgesloten worden. Nader onderzoek kan dan noodzakelijk zijn.
  • Voor de vrijgestelde soorten en niet beschermde soorten geldt de zorgplicht. Aan de zorgplicht kan worden voldaan door tijdens de uitvoering de maatregelen uit het ecologisch werkprotocol te volgen. Zie hiervoor paragraaf 4.4 van Bijlage 3 Quickscan ecologie.

Aanbevolen wordt om bij de bouw van huizen in te spelen op het voorkomen van verschillende soorten. Door kleine maatregelen kan de biodiversiteit in de wijk behouden of vergroot worden. Voorbeelden zijn dakpannen en stenen waar huismussen en gierzwaluwen onder en in kunnen broeden; open stootvoegen (kleine openingen) zodat vleermuizen de spouw kunnen gebruiken als verblijfplaats en het inzaaien van verschillende grassen en kruiden.

Aanvullend onderzoek

Ten aanzien van het voorkomen van de waterspitsmuis en poelkikker kan vermeld worden dat er inderdaad werkzaamheden in en rondom de veenwijken nodig zijn om de bestemming "Wonen" te realiseren. Daarom is aanvullend onderzoek uitgevoerd (zie ook Bijlage 4 Aanvullend ecologisch onderzoek). In dit onderzoek wordt geconcludeerd dat:

  • Tijdens het onderzoek is de aanwezigheid van kleine modderkruiper (tabel 2 soort) vastgesteld in de Van Rooijens Hoofdwijk. Voor deze soort kan een ontheffing worden aangevraagd. Ook is het mogelijk om te werken met een goedgekeurde Gedragscode (bijvoorbeeld Gedragscode voor Bouwend Nederland) of volgens een ecologisch werkprotocol waardoor het aanvragen van ontheffing niet noodzakelijk is. Wanneer gewerkt wordt volgens het ecologisch werkprotocol (zie bijlage 1) is het aanvragen van ontheffing voor de Flora- en faunawet niet noodzakelijk.
  • Waterspitsmuis, poelkikker en overige beschermde vissoorten als grote modderkruiper zijn niet aangetroffen en worden niet verwacht in het plangebied.
  • De laanbeplanting langs de Stegerensallee vormt een (belangrijke) vliegroute voor gewone dwergvleermuis en laatvlieger. Geadviseerd wordt om (voor fase 2) aanvullend onderzoek uit te voeren naar vliegroutes van vleermuizen, indien de laanbeplanting langs de Stegerensallee gekapt wordt.
  • Bij de uitvoering dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van broedvogels. Voor alle mogelijk aanwezige broedvogels geldt dat werkzaamheden die broedbiotopen van vogels verstoren of beschadigen buiten het broedseizoen dienen te worden gestart. De werkzaamheden mogen alleen doorlopen tot in het broedseizoen wanneer vooraf zeker is gesteld dat broedvogels ontbreken binnen de invloedssfeer van de werkzaamheden. Vaak kan dit middels een eenvoudige inspectie vooraf worden bepaald.

Om te voldoen aan de wet- en regelgeving op het gebied van ecologie wordt, op basis van de conclusies uit het aanvullend onderzoek, geadviseerd het ecologisch werkprotocol toe te passen bij uitvoering van de werkzaamheden. Het ecologisch werkprotocol wordt beschreven in beide ecologische onderzoeken. Daarnaast is vooraf onderzoek nodig naar vleermuizen indien de Stegerensallee wordt gekapt of anderzijds wordt aangetast.