direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Wijzigingsplan Buitengebied Haaksbergen, locatie Olthuisweg 12
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0158.WP1012-0002

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Olthuisweg 12, in het buitengebied van Haaksbergen, werd tot 2006 een agrarisch bedrijf geëxploiteerd. Aangezien de agrarische bedrijfsactiviteiten reeds gestaakt zijn is de initiatiefnemer voornemens om de bestemming van het perceel te wijzigen in de bestemming 'Wonen'. In het vigerende bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee het college van burgemeester en wethouders de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' kunnen wijzigen in de bestemming 'Wonen'. Middels dit wijzigingsplan wordt uitvoering gegeven aan de wijzigingsbevoegdheid waarmee de bestemming 'Agrarisch - agrarisch bedrijf' gewijzigd wordt in de bestemming 'Wonen'.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Ligging

Het plangebied is gelegen aan de Olthuisweg 12 te Haaksbergen. Het plangebied bevindt zich op een afstand van circa 1,2 kilometer ten westen van de kern Sint Isidorushoeve en op een afstand van circa 2,6 kilometer ten westen van Haaksbergen. Het perceel staat kadastraal bekend als gemeente Haaksbergen, sectie M, nummers 155 en 156 en heeft een oppervlakte van 2,89 hectare. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied ten opzichte van kernen Haaksbergen en Sint Isidorushoeve weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.WP1012-0002_0001.png"

Figuur 1.1: Ligging plangebied (bron: Atlas van Overijssel)

Begrenzing

Het plangebied heeft betrekking op het voormalige agrarische bedrijfsperceel (bestemming Agrarisch - Agrarisch bedrijf) aan de Olthuisweg 12 te Haaksbergen. Het plangebied wordt zowel aan de noord als westzijde begrensd door agrarische (weide)gronden. Aan de zuidoostzijde wordt het plangebied begrensd door de Olthuisweg. In figuur 1.2 is de begrenzing van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.WP1012-0002_0002.png"

Figuur 1.2: Begrenzing plangebied (bron: Atlas van Overijssel)

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Het plangebied is gelegen binnen de grenzen van het bestemmingsplan 'Buitengebied Haaksbergen, partiële herziening veegplan 1', vastgesteld op 1 november 2017. Het plangebied is voorzien van de enkelbestemming 'Agrarisch – Agrarisch bedrijf', de dubbelbestemming 'Waarde – Hoge archeologische verwachting', voor een klein deel de dubbelbestemming 'Leiding' de bouwaanduiding 'specifieke bouwaanduiding – afwijkende maatvoering 3' en de gebiedsaanduidingen 'luchtvaartverkeerzone', 'reconstructiewetzone – verwevingsgebied' en de 'wro-zone – wijzigingsgebied'. In figuur 1.3 is een uitsnede van de verbeelding van het vigerende bestemmingsplan weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.WP1012-0002_0003.png"

Figuur 1.3: Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied Haaksbergen' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

De voor 'Agrarisch – Agrarisch bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf waarbij ter plaatse van de aanduiding afwijkende maatvoering 3 de oppervlakte van het bouwperceel niet meer dan 0,5 hectare mag bedragen.

In de bestemming 'Agrarisch – agrarisch bedrijf' is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee het college van burgemeester en wethouders het plan kunnen wijzigen in de bestemming 'Wonen' en in de aansluitende gebiedsbestemming, met dien verstande dat:

  • 1. vast is komen te staan dat er geen agrarisch bedrijf meer is gevestigd;
  • 2. alle bestaande gebouwen binnen het voormalig agrarisch bouwperceel worden begrepen in één bestemmingsvlak met de bestemming 'Wonen';
  • 3. de agrarische gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bebouwing door de wijziging niet onevenredig worden geschaad;
  • 4. het aantal woningen binnen elk bestemmingsvlak niet mag worden vergroot;
  • 5. het bepaalde in Artikel 30 (bestemming Wonen) van overeenkomstige toepassing is.

Zoals is aangegeven maakt de initiatiefnemer, eigenaar van het perceel Olthuisweg 12, gebruik van de wijzigingsbevoegdheid die is opgenomen in het bestemmingsplan Buitengebied Haaksbergen, waarmee de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' gewijzigd wordt in de bestemming 'Wonen'. Een wijzigingsplan is noodzakelijk om de bestemming juridisch-planologisch te wijzigen.

1.4 De bij het plan behorende stukken

Het onderhavige bestemmingsplan 'Wijzigingsplan Buitengebied Haaksbergen, locatie Olthuisweg 12' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.

  • Verbeelding (identificatie NL.IMRO.0158.WP1012-0002);
  • Bijlagen bij de toelichting;
  • Regels;
  • Bijlagen bij de regels.

1.5 Leeswijzer

De toelichting van het wijzigingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.

Hoofdstuk 2 Het plan

2.1 Huidige situatie

Aan de Olthuisweg 12 te Haaksbergen bevindt zich een voormalig agrarisch bedrijf met bedrijfswoning waar voorheen 12 runderen (jongvee) en vleesvarkers werden gehouden. De bedrijfsactiviteiten ten behoeve van de vleesvarkens zijn in 1998 gestaakt. De bedrijfsactiviteiten ten behoeve van de rundveetak (jongvee) zijn in 2006 gestaakt. Sindsdien worden er op het perceel aan de Olthuisweg 12 geen agrarische bedrijfsactiviteiten geëxploiteerd.

Het perceel staat kadastraal bekend als gemeente Haaksbergen, sectie M, nummers 155 en 156 en heeft een perceeloppervlakte van 2,89 hectare. Het plangebied is gelegen in het buitengebied van de gemeente Haaksbergen, op circa 1,2 kilometer van de kern Sint Isidorushoeve en 2,6 kilometer afstand van de kern Haaksbergen.

In de omgeving van het plangebied zijn verspreid liggende woonerven en enkele agrarische bedrijven gelegen. De Olthuisweg verbindt het perceel via de Binnenveldweg met de kern Sint Isidorushoeve. Op het erf aan de Olthuisweg is de voormalige bedrijfswoning (boerderij) aanwezig en drie voormalige agrarische bedrijfsgebouwen. Dit betreft een voormalige varkensschuur met een oppervlakte van 77 m2, een jongveeschuurtje met een oppervlakte van 60 m2 en een werktuigenschuur met een oppervlakte van 128 m2. In de boerderij is nog een stalling van 75 m2 aanwezig. In figuur 2.1 is een luchtfoto van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.WP1012-0002_0004.png"

Figuur 2.1: Huidige situatie Olthuisweg 12 (bron: Cyclomedia)

2.2 Toekomstige situatie

Aangezien er sinds 2006 op het perceel aan de Olthuisweg 12 geen agrarische bedrijfsactiviteiten meer zijn geëxploiteerd, is de eigenaar van het perceel voornemens om de agrarische bedrijfsbestemming te wijzigen in een reguliere woonbestemming. Hierdoor is het mogelijk om de woning met bijbehorende opstallen in de toekomst te verkopen.

De eigenaar is derhalve voornemens om de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' te wijzigen. In het vigerende bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee het college van burgemeester en wethouders de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' kunnen wijzigen in de bestemming 'Wonen', mits voldaan wordt aan de genoemde voorwaarden. Middels dit wijzigingsplan wordt uitvoering gegeven aan de wijzigingsbevoegdheid. In paragraaf 3.3.1 worden de wijzigingsvoorwaarden beschreven en wordt het plan tevens getoetst aan deze voorwaarden.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kunnen we inspelen op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • Sterke en gezonde steden en regio's;
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in het omzetten van een agrarische bedrijfsbestemming naar een reguliere woonbestemming. Het plan wordt door middel van een wijzigingsbevoegdheid die is opgenomen in het vigerende bestemmingsplan mogelijk gemaakt. Derhalve kan geconcludeerd worden dat het voornemen geen rijksbelangen raakt zoals opgenomen in de Nationale Omgevingsvisie. De Nationale Omgevingsvisie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit wijzigingsplan.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. De toelichting bij het bestemmingsplan bevat daartoe een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat een toelichting tevens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.

De beschrijving van de behoefte aan de betreffende, 'stedelijke ontwikkeling', moet inzichtelijk maken of, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand.

De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.

Onderhavig plan

Dit wijzigingsplan heeft enkel betrekking op de wijziging van de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' in de bestemming 'Wonen'. Het plan maakt geen nieuwe woning mogelijk en er worden geen nieuwe bouwwerken of gebouwen opgericht. Als enkel sprake is van een wijziging van de bestemmingsvlakken, dan is in beginsel geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling (tenzij het een functiewijziging van zodanige aard en omvang betreft) (ABRvS 20 april 2016; ECLI:NL:RVS:2016:1075).

Daarnaast geldt dat op grond van de uitspraak van 16 september 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:2921) dat de realisatie van 11 woningen niet worden aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Gelet op het feit dat dit wijzigingsplan geen nieuwe woning mogelijk maakt, kan op grond van de uitspraak van de Raad van State van 20 april 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1075) in samenhang gelezen met de uitspraak van 16 september 2015 (ECL:NL:RVS:2015:2921)geconcludeerd worden dat in onderhavig wijzigingsplan geen nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt mogelijk gemaakt. Derhalve kan toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking achterwege blijven.

3.2 Provinciaal beleid Overijssel

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur aangehaald in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening.

Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.

3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel van de provincie Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • generieke beleidskeuzes;
  • ontwikkelingsperspectieven;
  • gebiedskenmerken.

Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase het zgn. principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gehanteerd. Hierin komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaand bebouwd gebied wordt benut, voordat er uitbreiding in de groene omgeving kan plaatsvinden.

Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend en verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.

Ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.

Gebiedskenmerken 

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.WP1012-0002_0005.png"

Figuur 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: provincie Overijssel)

Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

Generieke beleidskeuzes

Of een ontwikkeling mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes. Hieronder wordt het plan getoetst aan de van belang zijnde artikelen uit de omgevingsverordening van de provincie Overijssel.

Artikel 2.1.3 Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

lid 1

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
  • dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.

lid 2

Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving voorzien uitsluitend in ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen anders dan de uitleg van steden en dorpen wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat (her)benutting van bestaande erven en/of bebouwing in de Groene Omgeving in redelijkheid niet mogelijk is;
  • dat mogelijkheden voor combinatie van functies op bestaande erven optimaal zijn benut.

Doorwerking voor voorliggend plan:

Onderhavig plan heeft enkel betrekking op de wijziging van de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' in de bestemming 'Wonen'. Er worden geen nieuwe gebouwen en bouwwerken opgericht. Geconcludeerd kan worden dat onderhavig plan niet voorziet in een ontwikkeling die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden legt op de Groene Omgeving.

Ontwikkelingsperspectieven

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn uitsluitend de ontwikkelingsperspectieven voor de landelijke omgeving van belang. In figuur 3.2 is een fragment van de kaart van de ontwikkelingsperspectieven behorende bij de Omgevingsvisie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.WP1012-0002_0006.png"

Figuur 3.2: Fragment ontwikkelingsperspectievenkaart, Omgevingsvisie Overijssel, de locatie is omlijnd (bron: provincie Overijssel)

Het ontwikkelingsperspectief Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Aan de ene kant melkveehouderij, akkerbouw en opwekking van hernieuwbare energie als belangrijke vormen van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid.

In dit ontwikkelingsperspectief zijn ook plekken waar, door de ruimtelijke structuur van het landschap, de beschikbare milieuruimte of reeds aanwezige bebouwing, de ontwikkelruimte van agrarische bedrijven beperkt is. Hier liggen ontwikkelkansen voor andere vormen van bedrijvigheid (denk aan dienstverlenende zelfstandigen zonder personeel) die de ruimtelijke structuur versterken. Binnen dit ontwikkelingsperspectief kunnen nieuwe functies een plek krijgen op bestaande vrijkomende erven waar dit tevens maatschappelijke opgaven als behoud en ontwikkeling van cultuurhistorie, natuur en landschap ondersteunt. Zo worden vitaliteit en omgevingskwaliteit in samenhang versterkt.

Als gevolg van dit wijzigingsplan wordt enkel de agrarische bestemming gewijzigd in een woonbestemming. Er worden geen nieuwe gebouwen of bouwwerken opgericht. De plannen van de initiatiefnemer doen geen afbreuk aan het eigen karakter van het gebied en leveren geen extra belemmeringen op voor de aanwezige functies in de omgeving. Ten aanzien van het agrarische bedrijf aan de Olthuisweg 9 wordt in hoofdstuk 4 geconcludeerd dat het plan geen belemmering vormt voor het genoemde agrarische bedrijf. In de regels van dit plan wordt geborgd dat een nieuwe woning in de toekomst in het plangebied aan de Olthuisweg 9 niet gerealiseerd kan worden op een afstand korter dan 50 meter van het bouwvlak van het agrarisch bedrijf aan de Olthuisweg 9 te Haaksbergen.

Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en de laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt. Het plangebied is gelegen binnen het landelijk gebied. In het gebied zijn de kenmerken van de 'Stedelijke laag' niet aanwezig. Deze wordt daarom buiten beschouwing gelaten.

Natuurlijke laag

De natuurlijke laag geeft aan het gebied het kenmerk 'beekdalen en natte laagtes' (zie figuur 3.3). Daarnaast geldt in de nabijheid van het plangebied het kenmerk 'dekzandvlakte en ruggen'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.WP1012-0002_0007.png"

Figuur 3.3: Natuurlijke laag, Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)

Het Overijsselse zandlandschap is van oorsprong kletsnat. In de laagtes van het zandgebied verzamelde zich het ­water. Hier ontwikkelden zich moerassen en broekbossen, waar het water in de loop van het seizoen geleidelijk uit weg sijpelde naar de lager gelegen delen, naar de beken en rivieren. Beeld van de beken: zomers kleine stroom met droge geulen, ’s winters bredere stroomdraad met meestromende geulen. De dynamiek (water, wind) bepaalt de verschijningsvorm; de gedaante wisselt. Dynamisch landschap, open karakter met hogere randen.

De ambitie is de beekdalen als functionele en ruimtelijke dragende structuren van het landschap betekenis te geven. Ruimte voor water, continuïteit van het systeem zijn leidend. Tevens is de ambitie afwenteling van wateroverlast op stroomafwaarts gelegen gebieden te voorkomen door het beeksysteem als eenheid te beschouwen en het vasthouden van water te bevorderen. Tot slot zijn beekdalen belangrijke verbindingen voor mens, plant en dier.

Dit wijzigingsplan maakt geen nieuwe gebouwen of bouwwerken mogelijk die invloed hebben op de kenmerken van de Beekdalen en natte laagtes. Geconcludeerd kan worden dat dit plan geen afbreuk doet aan de kenmerken van de dekzandvlakte en ruggen.

Laag van het agrarisch cultuurlandschap

De laag van het agrarisch cultuurlandschap kent het kenmerk 'oude hoevenlandschap' aan het gebied toe. In figuur 3.4 is een fragment van de betreffende kaart weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.WP1012-0002_0008.png"

Figuur 3.4: Laag van het agrarische cultuurlandschap, Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)

Het oude hoevenlandschap wordt gekenmerkt door het landschap met verspreide erven. Het werd ontwikkeld nadat de complexen met de grote essen ‘bezet’ waren en een volgende generatie boeren nieuwe ontwikkelingsruimte zocht. Die vonden ze bij kleine dekzandkopjes die individueel werden ontgonnen. Dit leidde tot een landschap dat de zelfde opbouw kent als het essenlandschap, alleen in een meer kleinschalige, meer individuele en jongere variant. Deze kleinere maat en schaal is tevens de reflectie van de natuurlijke ondergrond.

Als ontwikkelingen plaats vinden in het oude hoevenlandschap, dan dragen deze bij aan behoud en accentuering van de dragende structuren (groenstructuur en routes) van het oude hoevenlandschap, en aan de samenhang en de karakteristieke verschillen tussen de landschapselementen: de erven met erfbeplanting; open es(je); beekdal; voormalige heidevelden, de mate van openheid en kleinschaligheid.

Dit plan heeft enkel betrekking op de wijziging van de agrarische bestemming in de bestemming 'Wonen'. Er worden geen nieuwe gebouwen of bouwwerken opgericht die afbreuk doen aan de kenmerken van het oude hoevenlandschap.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Bestemmingsplan 'Buitengebied Haaksbergen'

Het bestemminsplan ‘Buitengebied Haaksbergen’ omvat de juridische regeling voor het landelijk gebied van de gemeente Haaksbergen. Het bestemmingsplan biedt, binnen de randvoorwaarden die gelden vanuit onder meer het landschap, milieu, water, archeologie en cultuurhistorie, ontwikkelingsruimte aan bestaande functies en speelt daarnaast in op toekomstige of mogelijk gewenste ontwikkelingen. Deze ontwikkelingsmogelijkheden zijn onder andere opgenomen in afwijkingsbevoegdheden en wijzigingsbevoegdheden.

3.3.1.1 Wijzigingsbevoegdheid

In artikel 4.7 onder g van het bestemmingsplan 'Buitengebied Haaksbergen, partiële herziening veegplan 1' is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee burgemeester en wethouders het plan kunnen wijzigen en de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' kunnen wijzigen in de bestemming 'Wonen'.

Artikel 4.7 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' wijzigen:

a. (...)
g. in de bestemming 'Wonen' en in de aansluitende gebiedsbestemming, met dien verstande dat:

    • 1. vast is komen te staan dat er geen agrarisch bedrijf meer is gevestigd;
    • 2. alle bestaande gebouwen binnen het voormalig agrarisch bouwperceel worden begrepen in één bestemmingsvlak met de bestemming 'Wonen';
    • 3. de agrarische gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bebouwing door de wijziging niet onevenredig worden geschaad;
    • 4. het aantal woningen binnen elk bestemmingsvlak niet mag worden vergroot;
    • 5. het bepaalde in Artikel 31 Wonen is van overeenkomstige toepassing;
3.3.1.2 Toets wijzigingsbevoegdheid

Middels dit wijzigingsplan wordt uitvoering gegeven aan de wijzigingsbevoegdheid die is opgenomen in artikel 4.7 onder g van het bestemmingsplan Buitengebied Haaksbergen, partiële herziening veegplan 1'. Hieronder wordt de voorgenomen ontwikkeling (het wijzigen van de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' in de bestemming 'Wonen') getoetst aan de voorwaarden die in de wijzigingsbevoegdheid zijn opgenomen.

  • 1. vast is komen te staan dat er geen agrarisch bedrijf meer is gevestigd;

Voorheen werden op het agrarisch bedrijf aan de Olthuisweg 12 runderen (jongvee) en vleesvarkens gehouden. De bedrijfsactiviteiten ten behoeve van de vleesvarkens zijn in 1998 gestaakt. De bedrijfsactiviteiten ten behoeve van de rundveetak (jongvee) zijn in 2006 gestaakt. Sindsdien worden er op het perceel aan de Olthuisweg 12 geen agrarische bedrijfsactiviteiten geëxploiteerd. Daarmee is vast komen te staan dat er geen sprake meer is van een agrarisch bedrijf.

  • 2. alle bestaande gebouwen binnen het voormalig agrarisch bouwperceel worden begrepen in één bestemmingsvlak met de bestemming 'Wonen';

Alle bestaande gebouwen zijn in de verbeelding van dit bestemmingsplan binnen de begrenzing van het bestemmingsvlak 'Wonen' geprojecteerd.

  • 3. de agrarische gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bebouwing door de wijziging niet onevenredig worden geschaad;

De nieuwe functie brengt geen beperkingen met zich mee ten aanzien van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven. Voor een verdere onderbouwing wordt verwezen naar hoofdstuk 4.

  • 4. het aantal woningen binnen elk bestemmingsvlak niet mag worden vergroot;

De agrarische bedrijfswoning wordt omgezet in een reguliere woning. Er is geen sprake van het toevoegen van woningen.

  • 5. het bepaalde in Artikel 31 (bestemming Wonen) van overeenkomstige toepassing is.

De regels van het geldende bestemmingsplan zijn onverkort van toepassing verklaard, hiermee zijn de regels zoals opgenomen in ‘Artikel 31 Wonen’ van overeenkomstige toepassing. Daarnaast wordt de aanduiding 'Wonen' op het perceel gelegd om te voorkomen dat de woning aan de Olthuisweg 12 in de toekomst binnen een afstand van 50 meter van het agrarisch bedrijf aan de Olthuisweg 9 gebouwd wordt. Deze aanduiding is gelegen op een afstand van minimaal 50 meter van het agrarisch bedrijf aan de Olthuisweg 9 waardoor het agrarisch bedrijf in de toekomst niet belemmerd wordt (zie ook paragraaf 4.3).

Op basis van vorenstaande wordt geconcludeerd dat aan alle voorwaarden wordt voldaan.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.

4.1 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Op 1 april 2011 is het huidige Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Op 7 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen doorgevoerd binnen dit besluit om de m.e.r.-procedure eenduidiger en overzichtelijker te maken, alsmede het aspect milieueffectrapportage explicieter te behandelen in aanvragen. Dit besluit heeft tot doel het vaststellen van mogelijke, ernstig nadelige milieugevolgen ten gevolge van een activiteit binnen de aanvraag.

Binnen het Besluit milieueffectrapportage zijn een tweetal mogelijkheden opgenomen hoe om te gaan met dit besluit bij een aanvraag. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd, maar onder de gestelde drempelwaarden blijft, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd en bovendien de gestelde drempelwaarden overstijgt, is de betreffende aanvraag m.e.r.-plichtig. Op dat moment zal een m.e.r.-rapportage op moeten worden gesteld.

Toets

Middels onderhavig wijzigingsplan wordt een agrarische bedrijfsbestemming omgezet in een reguliere woonbestemming.

Of sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' hangt af van de concrete omstandigheden van het geval. Onder andere de aard en de omvang van de voorziene wijziging van de stedelijke ontwikkeling spelen daarbij een rol. Of de ontwikkeling per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kan hebben, is daarbij niet relevant.

Als een project voorziet in een (gedeeltelijke) functiewijziging, maar de bebouwde oppervlakte hetzelfde blijft, lijkt gelet op de uitspraak van de Raad van State van 31 januari 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:348) geen sprake te zijn van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r. Op basis van deze uitspraak lijken de volgende aspecten voor de vraag of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject relevant: (een uitbreiding) van de bebouwde oppervlakte, de opzet en de vormgeving van de ontwikkeling uitbreiding van de bebouwing op het perceel.

Middels dit wijzigingsplan wordt de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' gewijzigd in de bestemming 'Wonen'. Als gevolg van dit plan worden geen nieuwe gebouwen en/of bouwwerken opgericht. Gelet op de uitspraak van de Raad van State van 31 januari 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:348) kan geconcludeerd worden dat dit plan niet voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in het Besluit m.e.r.

4.2 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.WP1012-0002_0009.png"

Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering

Toets

Bij het realiseren van een nieuwe bestemming dient gekeken te worden of die nieuwe functie past in de omgeving (externe werking) en of de omgeving de nieuwe functie toelaat (interne werking).

Het plangebied is gelegen in het buitengebied van de gemeente Haaksbergen, op circa 1,2 kilometer van de kern Sint Isidorushoeve en 2,6 kilometer afstand van de kern Haaksbergen.

In de omgeving van het plangebied zijn verspreid liggende woonerven en enkele agrarische bedrijven gelegen. Hoewel er sprake is van een geringe functiemening wordt gesteld dat het plangebied is gelegen in het omgevingstype rustige woonwijk/rustig buitengebied.

Externe werking

Bij de externe werking gaat het om de vraag of de realisatie van onderhavig plan leidt tot hinder of belemmeringen voor de omgeving. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.

De functie 'wonen' betreft geen milieubelastende functie voor de omgeving. Er is derhalve geen sprake van een aantasting van het leefklimaat van omwonenden.

Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functie hinder ondervindt van bestaande functies in de omgeving. Aan de Olthuisweg 9 is op grond van het vigerende bestemmingsplan een agrarisch bedrijf gelegen. Voor een agrarisch bedrijf is het aspect 'geur' de maatgevende afstand. Derhalve wordt verwezen naar paragraaf 4.3. Voor het overige zijn er in de nabijheid van het plangebied een bedrijven gelegen die een belemmering vormen voor de uitvoerbaarheid van dit plan. Het aspect 'bedrijven en milieuzonering' vormt derhalve geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.3 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningverlening als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.

Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen;
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.

Toets

De (voormalige) agrarische bedrijfswoning aan de Olthuisweg 12 wordt op grond van de Wet geurhinder een veehouderij aangemerkt als een geurgevoelig object. Derhalve dient de woning aan de Olthuisweg 12 getoetst te worden aan de Wet geurhinder een veehouderij.

Voor voormalige agrarische bedrijfswoningen en andere geurgevoelige objecten behorend bij het agrarisch bedrijf gelden, op grond van de Wet geurhinder en veehouderij vaste afstanden ten opzichte van agrarische bedrijven in de omgeving. ln dit geval is er aan de Olthuisweg 12 sprake van een woning die op of na 19 maart 2000 geen onderdeel meer uitmaakt van de veehouderij. Indien het agrarisch bedrijf stopt en de bestaande bedrijfswoning wordt omgezet naar de bestemming "Wonen", valt deze woning onder artikel 3 lid 2 van de Wgv en geldt hiervoor een afstand van 50 meter ten opzichte van agrarische bedrijven in de omgeving.

Het meest nabij gelegen agrarische bedrijf is gelegen aan de Olthuisweg 9. Hoewel de (voormalige) bedrijfswoning aan de Olthuisweg 12 is gelegen op een afstand van circa 61 meter tot het bestemmingsvlak van het agrarisch bedrijf aan de Olthuisweg 9, bedraagt de afstand tussen het bestemmingsvlak 'Wonen' van de Olthuisweg 12 (naar aanleiding van dit wijzigingsplan) tot aan het bouwvlak van het agrarische bedrijf aan de Olthuisweg 9 (waarbinnen overdekte dierenverblijven gebouwd mogen worden) 34 meter.

Op grond van de bouwregels is het mogelijk om de woning binnen de bestemming 'Wonen' te verplaatsen. Om te voorkomen dat de woning aan de Olthuisweg 12 in de toekomst binnen een afstand van 50 meter van het agrarisch bedrijf aan de Olthuisweg 9 gebouwd wordt, is in de regels van dit wijzigingsplan bepaalt dat een woning enkel ter plaatse van de aanduiding 'wonen' gebouwd mag worden. Deze aanduiding is gelegen op een afstand van minimaal 50 meter van het agrarisch bedrijf aan de Olthuisweg 9 waardoor het agrarisch bedrijf in de toekomst niet belemmerd wordt. Het aspect 'geur' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.4 Bodem

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.

Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.

Toets

Als gevolg van dit wijzigingsplan wordt enkel de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' gewijzigd in de bestemming 'Wonen'. De voormalige agrarische bedrijfswoning wordt daarmee bestemd als reguliere woning. In het plangebied worden geen nieuwe bouwwerken opgericht of gesloopt waardoor het uitvoeren van een bodemonderzoek niet noodzakelijk is. Aangezien de voormalige agrarische bedrijfswoning in gebruik blijft voor de woonfunctie kan gesteld worden dat er geen sprake is van een zodanige functiewijziging dat het uitvoeren van een bodemonderzoek noodzakelijk is. Het aspect 'bodem' vormt derhalve geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.5 Geluid

In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.

De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:

  • Woningen.
  • Onderwijsgebouwen (behoudens voorzieningen zoals een gymnastieklokaal).
  • Ziekenhuizen en verpleeghuizen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen zoals verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken, medische kleuterdagverblijven, etc.

Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.

Toets

Wegverkeerslawaai

Op grond van het artikel 74 van de Wet geluidhinder bevindt zich langs een weg een geluidszone, die aan weerszijde een breedte heeft van:

  • a. in stedelijk gebied:
      • voor een weg, bestaande uit drie of meer rijstroken: 350 meter;
      • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 200 meter;
  • b. in buitenstedelijk gebied:
      • voor een weg, bestaande uit vijf of meer rijstroken: 600 meter;
      • voor een weg, bestaande uit drie of vier rijstroken: 400 meter;
      • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 250 meter.

Deze zonering geldt niet:

  • c. voor wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied;
  • d. voor wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur geldt;
  • e. wegen waarvan op grond van een door de gemeenteraad vastgestelde geluidsniveau vaststaat dat de geluidsbelasting op 10 meter uit de as van de meest nabij gelegen rijstrook 48 dB (A) of minder bedraagt (art. 74, lid 3 Wgh).

Het plangebied is gelegen aan de Olthuisweg waarvoor een maximumsnelheid geldt van 60 km per uur. Voor een weg in het buitenstedelijk gebied bestaande uit een of twee rijstroken geldt een geluidszone van 250 meter. De bestaande woning is gelegen op een afstand van 27 meter van de Olthuisweg. Derhalve is de woning gelegen binnen de geluidszone van de weg.

Op grond van de Wet geluidhinder wordt een woning aangemerkt als een geluidsgevoelig object. Het omzetten van de agrarische bedrijfswoning naar een reguliere woning kan niet worden aangemerkt als de realisatie van een nieuw geluidsgevoelig object. Op grond van artikel 76, lid 3 van de Wet geluidhinder geldt dat bij de vaststelling van een bestemmingsplan c.q. wijzigingsplan bestaande geluidsgevoelige bestemmingen gelegen in de zone van bestaande wegen niet getoetst hoeven te worden. Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'geluid' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.6 Luchtkwaliteit

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).

Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

Besluit gevoelige bestemmingen 

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

Toets

In de lucht zitten vaste en vloeibare deeltjes. Dit wordt 'Particulate Matter' (PM) genoemd. De deeltjes met een diameter kleiner dan 10 µm (een honderdste millimeter), worden aangeduid met PM10. Deze kleine deeltjes zijn in staat diep in de luchtwegen van mens en dier door te dringen en kunnen de gezondheid schaden. Deze deeltjes zijn niet met het blote oog te zien. De fijnere fractie van fijnstof, PM2.5, zijn zeer kleine en lichte deeltjes die dagenlang in de atmosfeer kunnen zweven.

De veehouderij veroorzaakt ongeveer 23% van de emissie van fijn stof in Nederland. De Nederlandse pluimveehouderij draagt voor meer dan de helft bij aan de totale fijnstofemissie uit de veehouderij; de varkenshouderij voor ongeveer een derde en de rundveehouderij voor ongeveer een tiende. Van de fijnstofemissie uit de pluimveehouderij is ongeveer tweederde afkomstig uit de vleeskuikenhouderij (inclusief kalkoenen). De concentratie fijn stof in stallen met pluimvee en varkens is hoger dan in rundveestallen. Stof van veehouderijen bestaat voor 90% uit organisch materiaal, zoals bestanddelen van mest, huidschilfers, veren en micro-organismen. Bij varkens en pluimvee is het grootste aandeel van het fijn stof afkomstig van de mest. Ammoniak, afkomstig uit de mest, kan in de lucht reageren met stikstof- en zwaveloxiden en vormt dan deeltjes die vooral behoren tot de categorie PM2.5.

Voor fijnstof (PM10) geldt sinds 1 januari 2005 een maximale jaargemiddelde grenswaarde van 40 µg/m3 en een daggemiddelde van maximaal 50 µg/m3 wat ten hoogste 35 dagen per jaar overschreden mag worden (richtwaarden bijlage 2 Wet milieubeheer).

Op grond van de lijst 'Emissiefactoren van fijnstof voor veehouderij' geldt voor vleesvarkens (RAV-code D 3) een maximale jaarlijkse fijnstofemissie van 153 g/dier/jaar. Voor vrouwelijk jongvee (RAV-code A 3.100) geldt een fijnstofemissie van 86g/dier/jaar.

Middels dit wijzigingsplan wordt de agrarische bedrijfsbestemming gewijzigd in een woonbestemming. Als gevolg van dit wijzigingsplan wordt de planologische mogelijkheid voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf - welke reeds gestaakt is - ontnomen. Derhalve geldt dat de fijnstofemissie als gevolg van dit plan afneemt. Derhalve geldt dat de luchtkwaliteit als gevolg van dit plan verbeterd. Het aspect 'luchtkwaliteit' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.7 Externe veiligheid

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

  • Plaatsgebonden risico (PR): Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
  • Groepsrisico (GR): Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen de inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.

Risicokaart

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.

Toets

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.WP1012-0002_0010.png"

Figuur 4.2: Uitsnede risicokaart (bron: risicokaart.nl).

Uit de inventarisatie blijkt dat binnen een straal van 1,4 kilometer van het plangebied geen risico's op basis van de externe veiligheid zijn gelegen. De dichtsbijzijnde risicobron bevindt zich op een afstand van meer dan 1,4 kilometer aan de Goorsestraat 173 te Haaksbergen en betreft de opslag van bestrijdingsmiddelen (5.000 kg) waarvoor een plaatsgebonden risicoafstand geldt van 130 meter. Gelet op de onderlinge afstand geldt wordt geconcludeerd dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen, danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid.

4.8 Water

Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Waterbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de SVIR en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).

Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.

Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2016-2021. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn de Kaderrichtlijn Water en retentiecompensatie. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.
Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtstromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.

Waterbeheerplan 2016-2021

Watersysteem

In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.

Afvalwaterketen

Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe "eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren" een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.

Watertoetsproces

Op 26 april 2021 is via www.dewatertoets.nl de digitale watertoets verricht, zie Bijlage 1. Aangezien het plan enkel betrekking heeft op de wijziging van de agrarische bedrijfsbestemming in een reguliere woonbestemming (functiewijziging van bestaande bebouwing) geldt op grond van de digitale watertoets dat het plan geen waterschapsbelang treft. Het waterschap is op voorhand akkoord met het plan.

4.9 Ecologie

Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).

Toetsing 

Natuurnetwerk Nederland

Het plangebied ligt niet in het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Gronden die tot het NNN behoren liggen op minimaal 2,5 kilometer afstand van het plangebied. Gezien de aard en omvang van de ontwikkeling en de onderlinge afstand tot het NNN is geen sprake van een aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden.

Natura 2000-gebied

Het plangebied behoort niet tot Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ligt op minimaal 6,1 kilometer afstand. Gezien de ruime afstand tot Natura 2000- gebieden en de aard en omvang van de ontwikkeling, wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden.

Soortenbescherming

Dit wijzigingsplan heeft enkel betrekking op de wijziging van de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' in de bestemming 'Wonen'. Het plangebied behoort vermoedelijk tot functioneel leefgebied van verschillende vogel-, amfibieën-, vleermuis- en grondgebonden zoogdiersoorten. Voornoemde soorten kunnen het plangebied benutten als foerageergebied en mogelijk bezetten sommige grondgebonden zoogdiersoorten er een rust- en/of voortplantingsplaats, bezetten sommige amfibieën er een (winter)rustplaats, nestelen er vogels in de bebouwing en beplanting en bezetten vleermuizeneen verblijfplaats in de bebouwing.

Aangezien het plan geen nieuwe bebouwing mogelijk maakt en er als gevolg van het plan geen bebouwing gesloopt wordt kan geconcludeerd worden dat er geen aantasting plaatsvindt van het leefgebied voor beschermde flora en fauna. Daarnaast is de invloedsfeer van de voorgenomen ontwikkeling lokaal. Op basis van deze gegevens wordt nader onderzoek op basis van de Wet natuurbescherming niet noodzakelijk geacht. Het aspect 'ecologie' vormt derhalve geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.10 Archeologie en Cultuurhistorie

Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.

Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

Archeologie

Met het bestemmingsplan “Buitengebied Haaksbergen, partiële herziening veegplan 1” heeft de gemeente Haakbergen het beleid ten aanzien van archeologie, vertaald in een bestemmingsplan.

Op grond van het bestemmingsplan geldt voor het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Hoge archeologische verwachting'. De voor 'Waarde - Hoge archeologische verwachting' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van de aan de grond eigen zijnde archeologische waarden.

Op gronden met een lage archeologische verwachting geldt een vrijstelling van de archeologische onderzoeksplicht bij projecten met een kleiner oppervlak dan 2.500 m² en dieper dan 0,4 meter.

Toets

Dit plan heeft enkel betrekking op de wijziging van de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' in de bestemming 'Wonen'. Als gevolg van het plan worden geen bodemroerende werkzaamheden uitgevoerd over een oppervlakte groter dan 2.500 m2 en dieper dan 0,4 meter. Derhalve geldt dat het aspect 'archeologie' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

Cultuurhistorie

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.

Toets

Uit de Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Overijssel kan worden afgeleid dat er in het plangebied geen cultuurhistorische waarden aanwezig zijn. Derhalve word geconcludeerd dat voorliggend plan geen negatieve gevolgen heeft voor het aspect 'cultuurhistorie'.

4.11 Verkeer / parkeren

Het plangebied wordt ontsloten via de Olthuisweg waarvoor een maximumsnelheid geldt van 60 km per uur. Als gevolg van dit plan wordt de agrarische bedrijfsbestemming gewijzigd in een woonbestemming. Het aantal verkeersbewegingen neemt als gevolg van de voorgenomen wijziging niet toe en de verkeerskundige situatie blijft ongewijzigd. Geconcludeerd wordt dat het aspect 'verkeer' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

Het parkeren vindt plaats op eigen terrein, waar voldoende ruimte is om in parkeerplaatsen te voorzien. Het aspect 'parkeren' levert derhalve geen belemmeringen op voor dit plan.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Planopzet en systematiek

De in Hoofdstuk 2 beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.

5.2 Toelichting op de regels

5.2.1 Opbouw

In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht is sinds 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Navolgend wordt de opbouw, indeling en systematiek van de regels kort toegelicht.

Inleidende regels

  • Begrippen

In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het wijzigingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

  • Wijze van meten

Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

Bestemmingsregels

De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:

  • bestemmingsomschrijving:

De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;

  • bouwregels:

In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);

  • afwijken van de bouwregels:

Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels ten aanzien van het oppervlak en de vorm van bijbehorende bouwwerken;

  • specifieke gebruiksregels:

In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;

  • afwijken van de gebruiksregels:

Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van het in de bestemmingsomschrijving beschreven gebruik van hoofdgebouwen;

  • wijzigingsregels

In dit onderdeel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden gekoppeld aan de desbetreffende bestemming. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.

Algemene regels

  • Anti-dubbeltelregel:

Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;

  • Algemene bouwregels:

In dit artikel worden de algemene bouwregels voor het bouwen beschreven, onverminderd het bepaalde in de overige artikelen;

  • Algemene gebruiksregels:

Deze bepaling bevat een opsomming van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in algemene zin;

  • Algemene aanduidingsregels:

In dit artikel worden de algemene aanduidingsregels beschreven;

  • Algemene afwijkingsregels:

In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;

  • Algemene wijzigingsregels:

In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;

  • Overige regels:

Hier staan regels geformuleerd ten aanzien van bijvoorbeeld welstand en wegverkeerslawaai en er wordt de mogelijkheid geboden om nadere eisen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.

Overgangs- en slotregels

  • Overgangsrecht:

Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het wijzigingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;

  • Slotregel: 

Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

5.2.2 Bestemmingen

Naast de inleidende regels (begrippen en wijze van meten), algemene regels (zoals bouwregels, gebruiksregels en proceduregels) en de overgangs- en slotregels, zijn de volgende bestemmingen in dit plan opgenomen:

Bestemmingen

  • Agrarisch met waarden - Landschap (artikel 3)

De voor 'Agrarisch met waarden - Landschap' aangewezen gronden zijn bestemd voor terreinen met een agrarische gebruikswaarde die tevens bijzondere landschapswaarden bevatten.

Voor het bouwen van gebouwen geldt dat gebouwen welke legaal aanwezig zijn op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan, of die op dat moment mogen worden gebouwd, mogen worden gehandhaafd en geheel worden vernieuwd naar de omvang die zij op dat moment hadden.

  • Wonen (artikel 4)

Gronden met de bestemming 'Wonen' zijn onder andere bedoeld voor wonen (al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan huis verbonden beroep, inwoning van de woning is onder voorwaarden toegestaan, het hobbymatig houden van dieren, een bed & breakfast, stalling van caravans, campers en boten in bestaande bebouwing, landschappelijke inpassing en waterhuishouding en waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van het vasthouden, bergen, aan- en afvoeren van water.

In de bouwregels is opgenomen dat de woning dient te worden gebouwd binnen de aanduiding ‘Wonen’. Deze aanduiding is opgenomen om de afstand van de woning tot het ten zuiden gelegen agrarisch bedrijf te waarborgen. Binnen de bestemming ‘Wonen’ is één woning (inclusief aanbouwen, uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen) met een inhoudsmaat van 750 m3 (exclusief kelder) toegestaan, tenzij de bestaande inhoud meer bedraagt, in welk geval ten hoogste de bestaande inhoud is toegestaan. Verder zijn regels omtrent de dakhelling, goot- en bouwhoogten en de kelder van de woning opgenomen.

De gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen mag niet meer dan 265 m2 bedragen. De goothoogte mag niet meer dan 3,25 meter bedragen tenzij de bestaande goothoogte meer bedraagt. De bouwhoogte van aangebouwde en vrijstaande bijgebouwen mag maximaal respectievelijk 2 meter minder dan de bouwhoogte van de woning en 5 meter bedragen, tenzij de bestaande bouwhoogte meer bedraagt. De bouwhoogte van overkappingen maximaal niet meer dan 5 meter bedragen.

  • Leiding (artikel 5)

In het gebied voorkomende leidingen (zoals aardgas, hoogspanning et cetera) die ruimtelijk relevant zijn en in hun directe omgeving gevolgen hebben voor het grondgebruik (en de bebouwingsmogelijkheden), zijn op de verbeelding opgenomen. Binnen de belemmerende stroken geldt een vergunningplicht voor werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden waarbij advies van de leidingbeheerder nodig.

Voor de hoogspanningsleiding in het plangebied geldt een belemmeringenstrook en een onderzoekszone. De belemmeringenstrook is 25 meter aan weerszijden van de leiding, deze zone is op de verbeelding opgenomen. De (indicatieve) onderzoekszone is 50 meter aan weerszijden van de leiding. Deze zone is gebaseerd op het voorzorgprincipe. Binnen deze zone geldt een onderzoeksplicht voor nieuwe woningen, scholen en kinderdagverblijven.

  • Waarde - Hoge archeologische verwachting (artikel 6)

De voor 'Waarde - Hoge archeologische verwachting' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van de aan de grond eigen zijnde archeologische waarden. Deze dubbelbestemming is onveranderd opgenomen op gronden waar deze in de bestemmingsplannen "Buitengebied Haaksbergen" en "Buitengebied Haaksbergen, partiële herziening Veegplan 1" ook gelden.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ontwerpwijzigingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen voor rekening van de aanvrager. Hiermee is het kostenverhaal anderzins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

Provincie Overijssel

Onderhavig plan betreft de wijziging van de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' in de bestemming 'Wonen'. De voorgenomen ontwikkeling wordt gebaseerd op de wijzigingsbevoegdheid uit het bestemmingsplan 'Buitengebied Haaksbergen, partiële herziening veegplan 1', waaraan de provincie Overijssel reeds goedkeuring heeft verleend. Gelet op de aard en omvang van de in dit wijzigingsplan besloten ontwikkeling wordt vooroverleg met de provincie Overijssel niet noodzakelijk geacht.

Waterschap Vechtstromen
Op 26 april 2021 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Vechtstromen. De conclusie van die digitale toets is dat het waterschap een positief advies geeft. Hiermee is voldaan aan het verplichte vooroverleg.

7.2 Inspraak

Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. Gelet op de aard en omvang van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling en planologische wijziging, wordt er geen voorontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd.

7.3 Zienswijzen

Het ontwerpwijzigingsplan heeft voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn er geen zienswijzen binnen gekomen.