direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Haaksbergen Dorp, partiële herziening Brem 1-5
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0158.BP1207-0001

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In de raadsvergadering van 29 maart 2023 is in de gemeenteraad door de meerderheid een amendement aangenomen met de volgende uitgangspunten:

  • 9 woningen (van ongeveer 200 m² per kavel).
  • Maximaal 5 op het perceel Brem 5 en maximaal 4 op het perceel Brem 1.
  • Bestemming wordt wonen. Bestemming Brem 3 wordt niet gewijzigd.
  • Parkeren op eigen terrein.
  • Maximaal 1 bouwlaag.
  • Voor 11 mei 2023 moet er een ontwerp bestemmingsplan ter inzage worden gelegd.

Op basis van deze voorwaarden het voorliggende ontwerpbestemmingsplan uitgewerkt.

Echter past het bouwplan voor de negen woningen niet binnen de bestemming 'Maatschappelijk' dat het (gehele) perceel volgens het geldende bestemmingsplan 'Haaksbergen Dorp, Eibergsestraat West, Eibergsestraat Oost, Buurserstraat, De Pas en Hassinkbrink' heeft.

Daarom is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk. in voorliggend bestemmingsplan zal worden aangetoond dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening en vanuit ruimtelijk en planologisch oogpunt verantwoord is.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Ligging

Het plangebied bestaat uit de percelen aan de Brem 1 en en Brem 5 in Haaksbergen aan de Het plangebied ligt in de bebouwde kom van Haaksbergen aan de noordzijde van de kern in de wijk Hassinkbrink. Het plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Haaksbergen , sectie O, perceelsnummers 2469. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven (rode stip).

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1207-0001_0001.png"

Figuur 1.1: Ligging plangebied (bron: PDOKviewer)

Begrenzing

De begrenzing van het plangebied is in figuur 1.2 weergegeven (geel omkaderd). In dit figuur is een luchtfoto weergegeven waarop de beide percelen aan de Brem te zien zijn. Zie de verbeelding voor de exacte begrenzing van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1207-0001_0002.png"

Figuur 1.2: begrenzing plangebied (bron: PDOKviewer)

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Voor de Brem in Haaksbergen geldt het bestemmingsplan 'Haaksbergen Dorp, Eibergsestraat West, Eibergsestraat Oost, Buurserstraat, De Pas en Hassinkbrink'. Dit bestemmingplan is door de gemeenteraad op 2 juli 2013 vastgesteld. Tevens geldt voor de percelen "Paraplubestemmingsplan terrassen Haaksbergen" (vastgesteld 27-10-2021). Tevens is voor het een voorbereidingsbesluit genomen op 11 mei 2022.
In figuur 1.3 is een fragment uit de verbeelding van dit bestemmingsplan opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1207-0001_0003.png"

Figuur 1.3: Uitsnede bestemmingsplan 'Haaksbergen Dorp, Eibergsestraat West, Eibergsestraat Oost, Buurserstraat, De Pas en Hassinkbrink ' (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

Aan het plangebied is de bestemming 'Maatschappelijk' toegekend met een bouwvlak en de dubbelbestemming 'Waarde-Hoge archeologische verwachting'. De gronden zijn daarmee in eerste instantie bestemd voor:
- maatschappelijke voorzieningen
met daarbij behorende:
- hondenuitlaatplaatsen
- parkeervoorzieningen
- gebouwen
- bouwwerken, geen gebouwen zijnde
- erven
- water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

Op de voor 'Maatschappelijk' bestemde gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd. Voor het bouwen van hoofdgebouwen geldt dat deze uitsluitend binnen het 'bouwvlak' mogen
worden gebouwd, waarbij de bouwhoogte van de gebouwen ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximum hoogte' aangegeven hoogte bedraagt. Voor het bouwen van hoofdgebouwen geldt dat deze uitsluitend binnen het 'bouwvlak' mogen worden gebouwd, waarbij de bouwhoogte van de gebouwen ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximum hoogte' aangegeven hoogte bedraagt.
Binnen dit bouwvlak is een maximum bouwhoogte van 4 meter is toegestaan.

Waarde - Hoge archeologische verwachting
De voor 'Waarde - Archeologie hoog' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor de bescherming van de aan de grond eigen zijnde archeologische waarden. Op deze gronden mogen werkzaamheden zoals onder andere het graven, het leggen van funderingen, het afgraven, en het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en drainage niet worden uitgevoerd over een oppervlakte groter dan 100 m² en dieper dan 0,4 meter zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning. De omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien de archeologische waarden door werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad. De omgevingsvergunning is niet vereist voor werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden die plaatsvinden op of in gronden waarvan op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat zich ter plekke geen archeologische waarden bevinden.

Het geldende bestemmingsplan biedt daarmee geen mogelijkheden om 9 woningen te realiseren. Een herziening van het geldende bestemmingsplan is noodzakelijk om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken.

1.4 De bij het plan behorende stukken

Het onderhavige bestemmingsplan 'Haaksbergen Dorp, partiële herziening Brem 1-5' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.

  • Verbeelding (identificatie NL.IMRO.0158.BP1207-0001);
  • Bijlagen bij de toelichting;
  • Regels;

1.5 Leeswijzer

De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.

Hoofdstuk 2 Het plan

2.1 Huidige situatie

De locatie ligt in de wijk Hassinkbrink in het noorden van de kern Haaksbergen. Het plangebied wordt omgeven door woningen. Tussen beide projectgebieden (Brem 1 en Brem 5) bevindt zich Brem 3, waar onder andere een kinderdagverblijf, ergotherapeut en een fysiotherapiepraktijk zijn gevestigd.
In de huidige situatie is de locatie onbebouwd. In de figuur 2.1 wordt via een luchtfoto de situatie in beeld gebracht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1207-0001_0004.png"
Figuur 2.1: Huidige situatie (bron: provincie Overijssel)

2.2 Toekomstige situatie

Voor het plangebied heeft Het Oversticht een stedenbouwkundige inpassing opgesteld naar aanleiding van het amendement van de gemeenteraad (d.d. 29 maart 2023), zie Stedenbouwkundige inpassing. Dit heeft geleid tot een invulling van het plangebied met 9 patiowoningen.

De Brem 1 en 5 kennen een oppervlakte van respectievelijk circa 920 m² en 720 m². Er wordt uitgegaan van een woonbestemming en de realisatie van 9 wooneenheden (van ongeveer 200 m² per kavel), waarvan maximaal 5 op het westelijke perceel (Brem 1) en maximaal 4 op het oostelijke perceel (Brem 5).

De woningen zullen worden uitgevoerd als patiowoningen en worden gebouwd in maximaal één bouwlaag. Aan de overzijde van de straten bevinden zich eveneens woningen.

Zie ook figuur 2.2 waarin een situatieschets van de toekomstige situatie is weergegeven.


afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1207-0001_0005.png"
Figuur 2.3: Toekomstige situatie (bron: gemeente Haaksbergen)

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kunnen we inspelen op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • Sterke en gezonde steden en regio's;
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.


De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generatie.

Toets
De voorgenomen ontwikkeling past binnen sterke en gezonde steden en regio's. Het voorliggende plan biedt de mogelijkheid om het woon- en leefklimaat te verbeteren. Daarnaast biedt de woningbouw de ruimte om te voorzien in de landelijke behoefte aan woningen.
Het plan raakt verder geen nationale belangen en past daarmee binnen de prioriteiten vna de NOVI.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. De toelichting bij het bestemmingsplan bevat daartoe een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat een toelichting tevens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.

De beschrijving van de behoefte aan de betreffende, 'stedelijke ontwikkeling', moet inzichtelijk maken of, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand.

De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.

Onderhavig plan

Het plangebied ligt binnen de bebouwde kom van Haaksbergen en voorziet in de woningbouw van 9 nieuwe woningen.
In de jurisprudentie zijn diverse uitspraken gedaan over wanneer een ontwikkeling als nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt gezien, en dus de Ladder van toepassing is, en wanneer niet. Voor woningbouwontwikkeling is uitgesproken dat het realiseren van11 woningen geen nieuwe stedelijke ontwikkeling is (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921). Het ontwikkelen van een plan met 12 woningen wordt wel gezien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling (ABRvS 25 maart 2015; ECLI:NL:RVS:2015:953).

Echter is ook bepaald dat wanneer de Ladder niet van toepassing is, er gemotiveerd zal moeten worden dat de ontwikkeling voldoet aan een goede ruimtelijke ordening en uitvoerbaar is (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921).

Dit plan valt met het realiseren van 9 woningen onder de grens van een nieuwe stedelijke ontwikkeling voor woningbouw. In de toelichting wordt ingegaan op het feit dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening en dat het plan uitvoerbaar is.

Daaruit volgt dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling en toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking achterwege kan blijven.

3.2 Provinciaal beleid Overijssel

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur aangehaald in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening.

Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.

3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel van de provincie Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • generieke beleidskeuzes;
  • ontwikkelingsperspectieven;
  • gebiedskenmerken.

Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase het zgn. principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gehanteerd. Hierin komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaand bebouwd gebied wordt benut, voordat er uitbreiding in de groene omgeving kan plaatsvinden.

Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend en verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.

Ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.

Gebiedskenmerken 

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1207-0001_0006.png"

Figuur 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: provincie Overijssel)

Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

Generieke beleidskeuzes

Of een ontwikkeling mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes. In Hierbij is onder andere het principe van 'zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik' (artikel 2.1.3) van belang die er voor staat dat in eerste instantie bestaande bebouwing en stedelijk gebied wordt benut, voordat er nieuwbouw in de groene omgeving plaatsvindt.

Artikel 2.1.2 Principe van concentratie
Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in woningbouw, aanleg van bedrijventerreinen voor lokaal gewortelde bedrijvigheid en het realiseren van stedelijke voorzieningen, met bijbehorende infrastructuur en groenvoorzieningen om te voldoen aan de lokale behoefte en de behoefte van bijzondere doelgroepen.

Toets

In deze situatie worden er 9 woningen gerealiseerd. De woningen worden gerealiseerd in de bebouwde kom, in de wijk Hassinkbrink. De gronden hebben een maatschappelijke bestemming met de mogelijkheid voor bebouwing, maar zijn nu nog onbebouwd.
Gezien de locatie van het plangebied is er sprake van concentratie van bebouwing en het realiseren van een stedelijke ontwikkeling (woningbouw) voor de lokale behoefte.

artikel 2.1.3 Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik
lid 1

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
  • dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.

lid 2
Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving voorzien uitsluitend in ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen anders dan de uitleg van steden en dorpen wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat (her)benutting van bestaande erven en/of bebouwing in de Groene Omgeving in redelijkheid niet mogelijk is;
  • dat mogelijkheden voor combinatie van functies op bestaande erven optimaal zijn benut.

Toets
In voorliggende situatie wordt binnen bestaand bebouwd gebied 9 nieuwe woningen gerealiseerd. De grond heeft een maatschappelijke bestemming (met bouwvlak). Er wordt geen nieuw beslag gelegd op de groene omgeving. Er is dus sprake van het herbestemmen van deze gronden, waarbij woningbouw een passende functie in de omgeving is.

Artikel 2.2.2 Realisatie nieuwe woningen (lid 1 en 4)
Lid 1
Bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wabo, voorzien uitsluitend in de mogelijkheid tot het realiseren van nieuwe woningen als de behoefte daaraan is aangetoond door middel van actueel onderzoek woningbouw.

Lid 4
De behoefte aan nieuwe woningen zoals bedoeld in lid 1 wordt in ieder geval geacht te zijn aangetoond als realisatie daarvan past binnen de geldende woonafspraken zoals die zijn gemaakt tussen gemeente en provincie op basis van regionale afstemming

Toets
Voor de toetsing van de behoefte wordt verwezen naar het gemeentelijk beleid. Het gemeentelijk beleid is in overeenstemming met de geldende woonafspraken zoals die zijn gesloten met de provincie. In paragraaf 3.3 wordt nader ingegaan op het gemeentelijk beleid, waaronder de woonvisie en woonbehoefteonderzoek.

Ontwikkelingsperspectieven

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn uitsluitend de ontwikkelingsperspectieven voor de stedelijke omgeving van belang. In figuur 3.2 is een fragment van de kaart van de ontwikkelingsperspectieven behorende bij de Omgevingsvisie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1207-0001_0007.png"

Figuur 3.2: Fragment ontwikkelingsperspectievenkaart, Omgevingsvisie Overijssel, de locatie is aangepijld (bron: provincie Overijssel)

Het kenmerk 'woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken' is van toepassing. Rond de binnensteden liggen de diverse woon- en werklocaties, elk met hun eigen woon-, werk- of mixmilieu. Herstructurering en transformatie moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. Van belang is de stedelijke ontwikkeling af te stemmen op de kernmerken van het watersysteem. Herstructurering en transformatie kunnen ook bijdragen aan de energietransitie.

De plannen voor het realiseren van 9 woningen doen geen afbreuk aan het eigen karakter van het gebied en leveren geen extra belemmeringen op voor de omgeving. In de omgeving zijn meer woningen aanwezig. In hoofstuk 4 wordt nader ingegaan op de omgevingsaspecten.

Gebiedskenmerken

Natuurlijke laag

De natuurlijke laag geeft aan het gebied het kenmerk 'dekzandvlakte en ruggen' (zie figuur 3.3).

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1207-0001_0008.png"

Figuur 3.3: Natuurlijke laag, Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)

De dekzandgronden kenmerken zich door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/nat gebied. Soms dichtbij elkaar, soms verder van elkaar verwijderd. Als er ontwikkelingen plaatsvinden dan dragen deze bij aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem. Beide zijn tevens uitgangspunt bij (her)inrichting. Bij ontwikkelingen is de (strekkings)richting van het landschap, gevormd door de afwisseling van beekdalen en ruggen, het uitgangspunt.

Toets
Het plangebied bevindt zich in de bebouwde kom van Haaksbergen, in de wijk Hassinkbrink. Op deze bebouwde locatie zijn de kenmerken van de dekzandgronden niet meer zichtbaar. Deze zijn evenmin zichtbaar in de directe omgeving.
De voorgenomen ontwikkeling heeft geen invloed op de kenmerken van dit gebiedskenmerk.

Laag van het agrarisch cultuurlandschap

De laag van het agrarisch cultuurlandschap kent het kenmerk 'Oude hoevenlandschap' aan het gebied toe. In figuur 3.4 is een fragment van de betreffende kaart weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1207-0001_0009.png"

Figuur 3.4: Laag van het agrarische cultuurlandschap, Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)

Een van de kenmerken van het oude hoevenlandschap is dat het een landschap betreft met verspreide erven. Dit landschap werd ontwikkeld nadat de complexen met grote essen 'bezet' waren en een volgende generatie boeren nieuwe ontwikkelingsruimte zocht. Ontwikkelingen dienen bij te dragen aan behoud en accentuering van de dragende structuren (groenstructuur en routes) van het oude hoevenlandschap en aan de samenhang en de karakteristieke verschillen tussen de landschapselementen: de erven met erfbeplanting.

Toets

Het plangebied ligt in de bebouwde kom in een woonwijk, waar de kenmerkende structuren van dit hoevenlandschap niet (meer) zichtbaar zijn. De voorgenomen planontwikkeling heeft geen negatieve invloed op de kernmerken van het landschap.

Stedelijke laag

In de stedelijke laag heeft het plangebied het gebiedskenmerk "Woonwijken 1955-nu". In figuur 3.5 is een fragment van de kaart van de stedelijke laag opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1207-0001_0010.png"

Figuur 3.5: stedelijke laag, Omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)

De woonwijken van 1955 tot nu zijn planmatig opgezette uitbreidingswijken op basis van een collectief idee en grotere bouwstromen. De functies (wonen, werken, voorzieningen) zijn opgedeeld in buurten met een homogeen bebouwingskarakter: buurten met eengezinswoningen, flatwijken, villawijken. Er is sprake van tijdsgebonden verkavelingsstructuur op basis van verschillende ordeningsprincipes.

Als ontwikkelingen plaatsvinden in de naoorlogse wijken, dan voegt de nieuwe bebouwing zich in de aard, maat en het karakter van het grotere geheel, maar is als ondredeel daarvan wel herkenbaar.

Toets
De 9 woningen op de nog onbebouwde gronden sluiten stedenbouwkundig aan op de directe omgeving. De woningen worden gerealiseerd aan weerszijden van het multifuntionele gebouw dat bestaat uit twee bouwlagen zonder kap. Voor de nieuwe woningen is één bouwlaag voorzien, eveneens zonder kap.
De hoogte van de bebouwing komt daarmee overeen met de bouwhoogte die in het geldende bestemmingsplan was voorzien en is passend in de omgeving. De woningen aan de andere zijde van de straat bestaan uit twee bouwlagen met een kap.
Aan de zuidzijde grens het plangebied aan openbaar groen en het woonperceel van een vrijstaande woning.

De planontwikkeling doet geen afbreuk aan de kenmerken van dit gebiedskenmerk.

De 'Laag van de beleving' heeft binnen het plangebied geen specfieke kenmerken en blijft daarom verder buiten beschouwing.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie 2030, Haaksbergen: groenste dorp van Twente

Inleiding
De gemeenteraad van Haaksbergen heeft op 5 maart 2014 de 'Structuurvisie 2030, Haaksbergen: groenste dorp van Twente' gewijzigd vastgesteld. De structuurvisie is een toetsingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen binnen de gemeente Haaksbergen en geeft een doorkijk naar 2030. De visie geeft aan hoe de gemeente omgaat met de thema's infrastructuur, platteland, economie, wonen en duurzaamheid.
Er zijn voor de komende jaren negen ambities opgenomen:

  • 1. Verbeteren van de relatie en verzachten van de overgangen tussen dorp en buitengebied.
  • 2. Een sfeervol groen centrum met de Markt als stralend middelpunt.
  • 3. Stimuleren van een gezonde plattelandseconomie en op peil houden van de ecologische en cultuurhistorische kwaliteiten van het buitengebied.
  • 4. Versterken van de cultuurhistorische kwaliteit van de dorpsstructuur.
  • 5. Benutten van de toeristische potentie van de samenhang tussen dorp en landschap.
  • 6. Versterken van de veelzijdigheid van de Haaksbergse economie.
  • 7. Verbreden van het aanbod aan woonmilieus.
  • 8. Op peil houden en concentreren van het voorzieningenniveau.
  • 9. Verduurzamen en beleefbaar maken van het watersysteem.


Ambitie 7 Verbreden van het aanbod aan woonmilieus
Bij voorliggend plan is ambitie 7 'Verbreden van het aanbod woonmilieus' van belang. Haaksbergen is een geliefd dorp, met het hoge voorzieningenniveau, de nabijheid van grote(re) steden als Hengelo en Enschede, en het mooie buitengebied, zorgen voor een aantrekkelijk woonklimaat voor jong en oud. Echter, door 'vergrijzing' en 'ontgroening' keren veel jongeren na hun studie niet meer terug naar Haaksbergen, terwijl het aandeel oudere bewoners naar verhouding toeneemt. Haaksbergen wil graag haar jongere inwoners behouden en/of haar voormalige inwoners laten terugkeren. Het is daarom een belangrijke opgave om het woningaanbod aantrekkelijk en gevarieerd te houden en daarnaast de voorzieningen en werkgelegenheid te bieden waarnaar de mensen op zoek zijn.

Toets
In figuur 3.6 is een fragment van de kaart van de Structuurvisie 2030 opgenomen en de planlocatie aangegeven (rode cirkel).

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1207-0001_0011.png"
Figuur 3.6: Fragment uit kaart Structuurvisie 2030 (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Het gaat in voorliggend geval om een locatie die ligt in bestaand bebouwd gebied, en daarom wordt gezien als inbreidingslocatie. De realisatie van voorgenomen ontwikkeling sluit uitstekend aan bij de ambitie om voor iedereen passende woonvoorzieningen aan te kunnen bieden, terwijl het buitengebied gespaard blijft (inbreiding voor uitbreiding). De geplande woningen zijn geschikt voor met name ouderen, en zal bovendien zal de doorstroming op gang komen door realisatie van deze woning. Toename van bevolking zal ook ten gunste komen aan de lokale economie en in stand houden van het voorzieningenniveau, andere ambities die genoemd worden in de Structuurvisie.

Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling aansluit op de 'Structuurvisie 2030, Haaksbergen: groenste dorp van Twente'

3.3.2 Woonvisie

Algemeen
De woonvisie 'Keuzes voor de toekomst' is in 2011 door de gemeenteraad van Haaksbergen vastgesteld. Deze woonvisie geeft concrete plannen voor de periode tot 2015 met een doorkijk tot 2020. De woonvisie is opgebouwd aan de hand van een aantal thema's, te weten keuzevrijheid, flexibiliteit en mix & match. Daarnaast is een uitvoeringsprogramma opgenomen. Momenteel werkt de gemeente Haaksbergen aan een herziening van de woonvisie.

Keuzevrijheid: Kwalitatief bouwprogramma/woonwensenonderzoek
Op basis van een woonwensenonderzoek is een kwalitatief bouwprogramma opgesteld. Uit het onderzoek blijkt dat het aantal huishoudens toeneemt en het bevolkingsaantal stabiel. Belangrijke uitkomst is dat tot 2020 het aantal zorgvragers behoorlijk gaat toenemen, de wens om te verhuizen naar een zorggeschikte woning is dan ook aanwezig, een verzorgingstehuis is nauwelijks nog een optie. Mensen willen graag zo lang mogelijk zelfstandig blijven wonen. Uit het woonwensenonderzoek blijkt eveneens dat er veel interesse is in een appartement (met minimaal 2 slaapkamers). Het bouwprogramma, voor zover dat bekend is, bestaat uit 9 patiowoningen. Dit komt overeen met de behoefte die in het woonwensenonderzoek is geuit.

Mix & match
In de woonvisie is onderscheid gemaakt in doelgroepen. Hiermee kan de specifieke vraag per doelgroep in beeld worden gebracht. Echter wordt gestreefd naar een mix van tussen jong en oud, in prijsklassen en eigendom. Daarnaast wordt meer ingezet op functiemenging. Het plan voldoet aan de woonvisie. In het kader van dat beleidsdocument is een woonwensenonderzoek uitgevoerd, waaruit is gebleken dat wonen in en nabij het centrum zeer gewild is. De woonvisie is flexibel opgesteld. Dit betekent dat er niet voor is gekozen om bepaalde types woningen uit te sluiten of juist toe te staan op een markt waarbij men potentiële doorstromers op de woningmarkt wil bedienen.

Flexibel wonen
Bij het thema 'flexibel wonen' gaat het voornamelijk om het levensloopbestendig maken van zowel de woningen als het bestemmingsplan. Om op deze manier in een eerder stadium te kunnen inspelen op veranderingen. Hierbij blijven ruimtelijke kwaliteit en het uitgangspunt 'inbreiding voor uitbreiding' belangrijke aspecten.

Uitvoeringsprogramma

De visie op het gebied van wonen is doorvertaald naar een uitvoeringsprogramma, waarin 9 speerpunten zijn opgenomen, de speerpunten die van belang zijn voor dit plan zijn:

  • Senioren moeten kunnen blijven wonen in hun woning of woonomgeving;
  • Toekomstige starters op de woningmarkt moeten een plek kunnen krijgen in Haaksbergen;
  • Zorgbehoevenden moeten zoveel mogelijk in en om Haaksbergen zorg verleend krijgen;
  • In Haaksbergen moet ruimte zijn voor een wooncarrière;
  • Woningen moeten duurzaam worden gebouwd of aangepast;
  • Inbreiding voor uitbreiding;

Toets
Voorgenomen ontwikkeling gaat uit van het realiseren van negen vrijstaande, grondgebonden woningen. De woningen worden duurzaam gebouwd (BENG) en voorziet in een behoefte. Er is nog voldoende onbenutte plancapaciteit beschikbaar om dit woningbouwplan mogelijk te maken. De (resterende) woningbehoefte over de periode 2015-2025 komt voor Haaksbergen neer op de realisatie van ruim 400 woningen. Deze ontwikkeling past hier nog ruimschoots binnen.

Door deze ontwikkeling wordt op kwantitatief en kwalitatief vlak in wonen voorzien om huisvestigingsmogelijkheden te blijven bieden aan de groeiende bevolking en wordt zodoende de wooncarrière van de inwoners van Haaksbergen gestimuleerd. Door voorgenomen ontwikkeling ontstaat er een passende woonlocatie voor uiteenlopende doelgroepen waarbij tevens de doorstroming wordt bevorderd omdat een andere woning vrijkomt voor starters.

Tenslotte wordt met dit initiatief voldaan aan de wens om inbreidingslocaties de voorkeur te geven boven uitbreidingslocaties. Aangezien het hier gaat om toevoeging van één extra woning zijn de regionale Twentse afspraken en de Ladder Duurzame Verstedelijking niet van toepassing. Het initiatief is in overeenstemming met de Woonvisie 'Keuzes voor de toekomst - Woonvisie van nu naar 2020'.

3.3.3 Woonbehoefteonderzoek gemeente Haaksbergen 'Goed wonen in Haaksbergen

Algemeen
Begin 2021 heeft de gemeente Haaksbergen een woonbehoefteonderzoek laten uitvoeren. Door middel van dit onderzoek zijn de actuele woonbehoeften in Haaksbergen in beeld gebracht. Met deze inzichten kan de gemeente de woningvoorraad als geheel zo goed mogelijk laten aansluiten bij de vraag van de inwoners. Het woonbehoefteonderzoek is gevat in het rapport 'Goed wonen in Haaksbergen', waarin een aantal conclusies en aanbevelingen zijn opgenomen. Op de relevante conclusies en aanbevelingen voor voorliggend bestemmingsplan wordt hier kort ingegaan.


Het aantal huishoudens in Haaksbergen groeit tot 2030 met circa 230 huishoudens
Op basis van de meest recente Primos prognoses groeit het aantal huishoudens tot 2030 met circa 230 huishoudens tot circa 10.520 huishoudens. Dit is een toename van 2% ten opzichte van 2020. Het aantal inwoners neemt naar verwachting de komende jaren verder af, in lijn met de ontwikkeling van de afgelopen jaren. Het aantal huishoudens groeit licht terwijl het aantal inwoners afneemt. Dit wordt voornamelijk veroorzaakt door de groei van eenpersoonshuishouders.

Nieuwbouw moet gericht zijn op het faciliteren van de doorstroming 
Starters en thuiswonenden geven aan dat de hoge prijzen voor woningen voor hen een probleem vormen in de zoektocht naar een woning. Senioren geven aan dat er te weinig geschikt aanbod voor hen is. Hierdoor stokt de doorstroming in de woningmarkt. Nieuwbouw moet bijdragen aan de doorstroming in de woningmarkt en inwoners van Haaksbergen de mogelijkheid bieden wooncarrière te maken. Het is van belang verhuisketens daarbij zo lang mogelijk te maken door aan het eind van de keten woningen toe te voegen. Door woning toe te voegen die aansluiten bij de voorkeuren van oudere huishoudens komen elders in de voorraad woningen vrij voor andere huishoudens zoals starters thuiswonenden en de middengroep.

Gebruik (sloop-)nieuwbouw en herontwikkelingsmogelijkheden als kwalitatieve aanvulling op de bestaande woningvoorraad
Door de toename van het aantal oudere huishoudens en de grote voorraad eengezinswoningen kan er een mismatch ontstaan tussen de vraag en het aanbod op de woningmarkt. Oudere huishoudens hebben voorkeur een gelijkvloerse woning, zoals een appartement of een levensloopbestendige grondgebonden woning. Deze woningtypen zijn echter beperkt aanwezig in de gemeente Haaksbergen. In deze segmenten ontstaan tekorten, terwijl in de bestaande woningvoorraad een overschot ontstaat aan eengezinswoningen. Gebruik (sloop-) nieuwbouw en herontwikkelingsmogelijkheden daarom als kwalitatieve aanvulling op de bestaande woningvoorraad.

Aanvullend onderzoek
In het rapport van november 2021 zijn door de STEC-groep aanvullende demografische scenario's opgesteld waar rekening is gehouden met de regionale afspraken rondom de woonprogrammering (Woonagenda Twente 2021).
In het plus-scenario is gericht op het invullen van de extra (boven)regionale ambitie.
Uit dit aanvulende onderzoek blijkt dat er op basis van het plus-scenario nog meer behoefte is aan appartementen / nultredenwoningen. De uitbreidingsbehoefte tot 2030 ligt in basisscenario op 305 woningen en in het plusscenario op 385-445 woningen.

Toets
Door middel van de voorgenomen ontwikkeling wordt een grotendeels bestaande maatschappelijke bestemming getransformeerd. Binnen het plangebied wordt een grondgebonden, duurzame woningen gerealiseerd, die zo nodig levensloopbestendig is te maken. Ook draagt de voorgenomen ontwikkeling bij aan een verdere doorstroming op de woningmarkt in Haaksbergen, waardoor woningen voor jongeren beschikbaar komen.

Zoals uit het aanvullende onderzoek blijkt is de behoefte aan nultredenwoningen voor de komende jaren duidelijk aanwezig en kan het voorliggende bestemmingsplan daarin een bijdrage leveren.

Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met het woonbehoefteonderzoek 'Goed wonen in Haaksbergen'.

3.3.4 Notitie inbreidingslocaties 2025

Algemeen
Om tot de periode 2025 een beeld te hebben van aanstaande ontwikkelingen met betrekking tot inbreidingslocaties, heeft de gemeente Haaksbergen de 'Notitie inbreidingslocaties' opgesteld (2017). Deze notitie heeft als doel om de komende jaren een leidraad te vormen voor binnenstedelijke herontwikkelingen. Deze notitie kent geen gedetailleerde beschrijvingen van individuele locaties. Hierdoor is er een zeker mate van flexibiliteit ontstaan, wat de bruikbaarheid ten goede komt.

Locaties in ontwikkeling of uitvoering
In de notitie is een paragraaf opgenomen waarin de locaties zijn opgenomen waarop reeds gebouwd wordt of waarvan vrij zeker is dat deze voor 2020 in uitvoering worden genomen. Daarnaast zijn er locaties aangewezen die mogelijk in de toekomst (na 2020) geschikt kunnen zijn voor herontwikkeling.

Randvoorwaarden voor inbreidingslocaties
Op basis van de analyse van vraag, aanbod en toekomstige capaciteit kan geconcludeerd worden dat er vooralsnog voldoende ruimte is voor de herontwikkeling van andere inbreidingslocaties die nog niet in de notitie staan beschreven. Daar worden dan wel enkele randvoorwaarden aan gekoppeld:

  • Indien een locatie reeds in eigendom is van de gemeente dan wil de gemeente de herontwikkeling zelf oppakken, mits dat realistisch en haalbaar is. Daarbij geldt het uitgangspunt dat er welstandsvrij gebouwd kan worden, tenzij er zwaarwegende redenen zijn om dit niet te doen. Zodra een dergelijke locatie zich aandient, wordt aan de raad gevraagd om de kaders voor die specifieke locatie aan te geven;
  • De herontwikkeling van de inbreidingslocatie moet een bijdrage leveren aan minimaal 1 en liefst meerdere van de ambities uit de structuurvisie;
  • De herontwikkeling van de inbreidingslocatie moet zo veel mogelijk een bijdrage leveren aan de versterking van het woonmilieu;
  • De herontwikkeling van de inbreidingslocatie moet in kwalitatieve zin een verrijking zijn van het woonprogramma;
  • De omvang van de herontwikkeling moet passend zijn binnen het grotere geheel (zowel qua omvang alsook qua fasering in relatie tot de woningprogrammering).

Toets
Het plangebied ligt in de bebouwde kom van Haaksbergen in de wijk Hassinkbrink. De locatie wordt omringd door woningbouw en maatschappelijke functies. De beide percelen hebben in het geldende bestemmingsplan een maatschappelijke bestemming, waar bebouwing is toegestaan.
Het betreft hier een herontwikkeling van deze (nog onbebouwde) locatie voor woningbouw. Het gaat om 9 woningen die gezien die door hun maximale toegestane hoogte en plattegrond, geschikt zijn voor ouderen en zal daarmee bijdragen aan de doorstroming binnen de woningmarkt.
De woningen leveren een bijdrage aan zowel het woningbouwprogramma als aan een geschikt woon- en leefklimaat voor de omliggende woningen.

Zoals blijkt uit het voorgaand, is het plan passend binnen de Structuurvisie 2030. Door de herontwikkeling van het plangebied wordt een bijdrage geleverd aan de versterking van het woonmilieu en qua woningtypen een verrijking geleverd aan het woonprogramma van Haaksbergen.

De 'Notitie inbreidingslocaties 2025' verzet zich niet tegen de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.

3.3.5 Welstandsnota

Algemeen
De Welstandsnota van de gemeente Haaksbergen is vastgesteld in 2014 en beschrijft het kader en de ambitie voor de beoordeling van bouwplannen in relatie ook tot de omgeving en met het oog op toekomstige ontwikkeling. In de welstandsnota wordt een aantal deelgebieden onderscheiden.

Toets
Het plangebied is gelegen in het deelgebied 'Woongebieden' (zie figuur 3.7, rood omcirkeld).

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1207-0001_0012.png"
Figuur 3.7: Fragment kaart Haaksbergen uit Welstandsnota (bron: Haaksbergen.nl)

Dit deelgebied bestaat in hoofdzaak uit reeds gerealiseerde bebouwing. Het welstandsbeleid is dan ook niet direct gericht op nieuwe ontwikkelingen die binnen dit deelgebied plaatsvinden. Voor nieuwe ontwikkelingen die echt afwijken van de bestaande context zijn de gebiedscriteria dan ook niet bruikbaar. In die situaties moet er gebruik worden gemaakt van andere toetsingskaders zoals een beeldkwaliteitsplan.

Criteria woongebieden
Stedenbouwkundige aspecten

  • 1. Het kleinschalige en afwisselende bebouwingsbeeld van individueel herkenbare panden moet in stand worden gehouden. Gebouwen hebben daarom een eigen vormgeving en onderscheiden zich van de aanwezige bebouwing in de gevelwand, tenzij er sprake is van;
    -> woningblokken die één stedenbouwkundig geheel vormen, waaronder ook seriematige (repeterende) bebouwing. In die situaties moet de samenhang van elk blok worden gewaarborgd. Toevoeging zijn ondergeschikt aan de hoofdstructuur van het blok.
  • 2. Nieuwbouw mag in een eigentijdse bouwstijl plaatsvinden, mits er qua maatvoering, schaal en massa wordt aangesloten op de directe omgeving.
  • 3. Als de stedenbouwkundige opzet hiertoe aanleiding geeft dan is de oriëntatie (dakrichting) van deze opzet richtinggevend.

Massa en vorm

  • 4. Hoofdgebouwen hebben een eenvoudige hoofdvorm. Bijbehorende bouwwerken zijn ondergeschikt vormgegeven.
  • 5. Hoofdgebouwen worden afgedekt met een kap, tenzij een plat dak op basis van het bestemmingsplan mogelijk gemaakt wordt.
  • 6. Nieuwbouw sluit qua maatvoering, schaal en massa aan op de directe omgeving.
  • 7. Wijzigingen en/of uitbreidingen sluiten in maat, schaal en vormgeving aan op het bestaande gebouw.
  • 8. Dakopbouwen mogen uitsluitend worden gerealiseerd in het achterdakvlak en hebben een sterk ondergeschikte omvang, waarbij de dakhelling is afgestemd op de dakhelling van het dakvlak waarin deze wordt geplaatst.

Gevels

  • 9. Gevels die goed zichbaar zijn vanaf de openbare ruimte worden ópen' en representatief vormgegeven;
  • 10. Bij wijzigingen en/of uitbreidingen worden de bestaande bouwstijl, gevelopbouw en ritmiek gerespecteerd;

Materiaal, kleurgebruik en detaillering

  • 11. Bij wijzigingen en/of uitbreidingen worden materiaal-, kleurgebruik en detaillering afgestemd op het bestaande gebouw.
  • 12. Bij nieuwbouw is het kleurgebruik in de omgeving het uitgangspunt en wordt een traditionele materialisering toegepast; baksteen, keramische pannen, deuren en kozijnen in hout (of op hout gelijkend materiaal) met diepe neggen.
  • 13. Er worden rustige (onverzadigde) kleuren toegepast. Sterk met de omgeving contrasterende kleuren zijn niet toegestaan.

Toets

Het ontwerp van de bebouwing zal bij de aanvraag omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen ter toetsing aan de stadsbouwmeester worden voorgelegd. Hierbij wordt het ontwerp getoetst aan de criteria zoals opgenomen in de gemeentelijke welstandsnota. In voorliggend geval wordt beoogd om qua vormgeving en architectuur aan te sluiten op de omliggende bebouwing.

Geconcludeerd kan worden dat deze planontwikkeling voldoet aan het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.

4.1 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Op 1 april 2011 is het huidige Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Op 7 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen doorgevoerd binnen dit besluit om de m.e.r.-procedure eenduidiger en overzichtelijker te maken, alsmede het aspect milieueffectrapportage explicieter te behandelen in aanvragen. Dit besluit heeft tot doel het vaststellen van mogelijke, ernstig nadelige milieugevolgen ten gevolge van een activiteit binnen de aanvraag.

Binnen het Besluit milieueffectrapportage zijn een tweetal mogelijkheden opgenomen hoe om te gaan met dit besluit bij een aanvraag. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd, maar onder de gestelde drempelwaarden blijft, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd en bovendien de gestelde drempelwaarden overstijgt, is de betreffende aanvraag m.e.r.-plichtig. Op dat moment zal een m.e.r.-rapportage op moeten worden gesteld.

Toets

Middels het voorliggende bestemmingsplan wordt de bouw van 9 patiowoningen mogelijk gemaakt op een locatie waarvoor nu een maatschappelijke bestemming geldt. Er is geen sprake van een activiteit die op grond van onderdeel C van het Besluit milieueffectrapportage m.e.r.-plichtig is. Voor de bouw van woningen kan worden aangesloten bij: 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'. Er geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht bij:

  • een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
  • een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer.

De in dit kader relevante vraag die eerst beantwoord dient te worden is, of met het onderhavig plan sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' zoals bedoeld in onderdeel D 11.2 van het Besluit milieueffectrapportage.

Het begrip 'stedelijk ontwikkelingsproject' is niet gedefinieerd.

Gelet op een uitspraak van de Raad van State van 11 maart 2020 (CLI:NL:RVS:2020:729) oordeelt de Afdeling dat het antwoord op de vraag of sprake is van een (wijziging van een) stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit m.e.r., afhangt van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als de aard en de omvang van de voorziene wijziging van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen. In deze uitspraak verwijst de Afdeling naar andere uitspraken waaruit volgt eveneens dat het antwoord op de vraag of een activiteit kan worden aangemerkt als een activiteit als bedoeld in kolom 1 van categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r., niet afhankelijk is van het antwoord op de vraag of per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen ontstaan.
In deze uitspraak oordeelt de Afdeling dat er weliswaar is sprake van een geringe toename van de bebouwingsmogelijkheden en weliswaar verandert het gebruik van het perceel door de realisatie van 12 woningen, maar dat betekent niet dat hetgeen waarin het plan voorziet moet worden aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in kolom 1 van categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. Daarbij is van belang dat sprake is van bestaand bebouwd gebied en dat het ruimtebeslag van de voorziene bebouwing beperkt is (vgl. de uitspraak van de Afdeling van 15 januari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:100). Nu de voorziene ontwikkeling geen stedelijk ontwikkelingsproject vormt, behoefde er geen reguliere of vormvrije m.e.r.-beoordeling te worden uitgevoerd.

Gelet op voorgaande uitspraken kan worden geconcludeerd dat er bij dit plan voor het realiseren van 9 woningen, geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject, gezien het feit dat bebouwing in dezelfde omvang (of meer) reeds mogelijk is en het een functiewijziging naar een woonfunctie betreft.

Al met al kan geconcludeerd worden dat het plan geen negatieve effecten heeft op het milieu en dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r.

4.2 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1207-0001_0013.png"

Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering

Toets

In de voorliggende situatie is er sprake van het omgevingstype 'rustige woonwijk en wordt uitgegaan van de bijbehorende afstanden.

Zoals hiervoor reeds genoemd, dient bij de realisatie van nieuwe bestemmingen gekeken te worden naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen een rol:

1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).

Externe werking
Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.

In deze situatie voorziet het bestemmingsplan in het realiseren van 9 woningen op een locatie dat een maatschappelijke bestemming heeft. De hierbij behorende functie 'wonen' betreft geen milieubelastende activiteit voor de omgeving, waardoor er geen sprake is van eht aantasten van het woon- en leefklimaat van omwonenden.

Een woonfunctie betekent doorgaans minder effecten/gevolgen voor de omgeving dan een maatschappelijke functie. Daarmee betekenen de nieuwe woningen een verbetering voor de omliggende woningen.

Interne werking
Hierbij gaat het om de vraag of nieuwe functies binnen het bestaande plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving en omgekeerd, of de bestaande functies worden belemmerd in de bedrijfsvoering en/of ontwikkelingsmogelijkheden door de planontwikkeling.

Nabij het plangebied bevinden zich overwegend woningen en tussen de beide percelen van het plangebied bevindt zich een multifunctioneel centrum. In dit centrum Hassinkbrink zijn gevestigd: een fysiotherapiepraktijk, een huisartsenpraktijk, praktijk voor orthomoleculaire geneeskunde en een kinderopvang. Dit centrum heeft een maatschappelijke bestemming en staat maatschappelijke voorzieningen toe. In figuur 4.2 is een tabel opgenomen met de aanwezige bedrijven, de bijbehorende richtafstanden en de daadwerkelijke afstanden.
afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1207-0001_0014.png" Figuur 4.2: Afstanden bedrijven - woningen (bron: Ad Fontem)

De afstand tussen de woningen en de grens van de maatschappelijke bestemming van de hierboven genoemde bedrijven behalen niet de richtafstanden uit de VNG-brochure. Met name de afstand tussen de kinderopvang en de woningen van minimaal 3 meter is niet voldoende ten opzichte van de kinderopvang, waarbij geluid de bepalende factor is.

Hiervoor wordt een akoestisch onderzoek uitgevoerd om de akoestische situatie in beeld te brengen.

4.3 Bodem

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.

Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.

Toets

Kruse Milieu BV heeft voor het plangebied een verkennend bodemonderzoek conform NEN5740 en NEN5707 uitgevoerd om de milieuhygiënische kwaliteit van het terrein te onderzoeken (d.d. 16 november 2020, projectcode 20068810), zie Bijlage 2 Verkennend bodemonderzoek.
Op basis van de beschikbare informatie omtrent het historisch en huidig gebruik van de locatie, is de onderzoekslocatie als niet verdacht worden beschouwd.

In totaal zijn er 10 boringen verricht en 2 inspectiegaten gegraven, waarvan 3 boringen zijn verdiept en één boring is doorgezet tot 4.0 meter diepte, ten behoeve van het plaatsen van peilbuis 1.

Conclusies en aanbevelingen
In het grondwater zijn enkele lichte verontreinigingen aangetoond. Voor een beschrijving en mogelijke verklaringen wordt verwezen naar de paragrafen 4.3 en 4.4 van het rapport. In de bovengrond (BG I en BG II) en in de ondergrond zijn geen verontreinigingen aangetoond. Aangezien de tussenwaarden niet worden overschreden, is er geen reden om een nader onderzoek uit te voeren. Uit het analyseresultaat blijkt dat de fijne fractie van het mengmonster MM FF - Gat 11 en 12 niet asbesthoudend is.

Uit milieukundig oogpunt is er geen bezwaar tegen de voorgenomen bestemmingsplanwijziging en nieuwbouwplannen, aangezien de vastgestelde verontreinigingen geen risico’s voor de volksgezondheid opleveren. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik (wonen met tuin).

Actualisatie bodemonderzoek
Het verkennend bodemonderzoek is meer dan 2 jaar geleden uitgevoerd. Een actualisatie van het rapport is daarom vereist.

Kruse Milieu BV heeft op 8 maart 2023 een actualisatie uitgevoerd door een vooronderzoek, zie Bijlage 3 Actualisatie bodemonderzoek. Het vooronderzoek dient om inzicht te krijgen in hoeverre bodemverontreinigingen kunnen zijn ontstaan sinds november 2020 en of het verkennend bodemonderzoek nog voldoende actueel is.

Conclusie
Er is geen informatie waaruit blijkt dat de bodem na 2020 mogelijk verontreinigd is geraakt. Het besluitvormingsgebied kan daarom als onverdacht beschouwd worden. De resultaten van het eerdere bodemonderzoek (Kruse Milieu BV, november 2020) kunnen als voldoende actueel worden beschouwd.

Vanuit milieukundig oogpunt is er geen bezwaar tegen de voorgenomen herontwikkeling. Het uitvoeren van een verkennend bodemonderzoek is niet noodzakelijk. De bodem is geschikt voor het beoogde doel.

4.4 Geluid

In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.

De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:

  • Woningen.
  • Onderwijsgebouwen (behoudens voorzieningen zoals een gymnastieklokaal).
  • Ziekenhuizen en verpleeghuizen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen zoals verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken, medische kleuterdagverblijven, etc.

Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.

Toets

Wegverkeerslawaai

Op grond van het artikel 74 van de Wet geluidhinder bevindt zich langs een weg een geluidszone, die aan weerszijde een breedte heeft van:

  • a. in stedelijk gebied:
      • voor een weg, bestaande uit drie of meer rijstroken: 350 meter;
      • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 200 meter;
  • b. in buitenstedelijk gebied:
      • voor een weg, bestaande uit vijf of meer rijstroken: 600 meter;
      • voor een weg, bestaande uit drie of vier rijstroken: 400 meter;
      • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 250 meter.

Deze zonering geldt niet:

  • c. voor wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied;
  • d. voor wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur geldt;
  • e. wegen waarvan op grond van een door de gemeenteraad vastgestelde geluidsniveau vaststaat dat de geluidsbelasting op 10 meter uit de as van de meest nabij gelegen rijstrook 48 dB (A) of minder bedraagt (art. 74, lid 3 Wgh).


Voor het plangebiedt geldt dat de direct omliggende wegen vallen binnen de 30 km-zone. Op wat grotere afstand ligt de Noordsingel, een rondweg waar een maximumsnelheid van 50 km/uur geldt.


Vanwege een eerder initiatief op een deel van van de planlocatie waarbij eveneens was voorzien in geluidgevoelige objecten, is een akoestich onderzoek naar wegverkeerslawaai uitgevoerd (Alcedo, 15-11-2021, projectnummer 21-08731.R01.V01), zie Bijlage 4 Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai).

Uit het onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting vanwege wegverkeer op de Noordsingel ten hoogtste 29 dB (inclusief 5 dB correctie) bedraagt, waarmee wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.
De geluidsbelasting als gevolg van de Brem, Hondsraf, Jeneverbes, en Akelei bedraagt ten hoogste respectievelijk 43 dB, 42 dB, 31 dB en 23 dB inclusief 5 dB correctie artikel 110g Wgh. Hiermee wordt voor alle 30 km/uur wegen afzonderlijk aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor geluidsgezoneerde wegen voldaan.
De gecumuleerde geluidsbelasting bedraagt bij de woningen ten hoogste 49 dB exclusief
correctie artikel 110g Wgh. Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de maximale grenswaarde zoals geldt voor individuele geluidsgezoneerde wegen van 68 dB exclusief
correctie artikel 110g Wgh.

Op basis daarvan is geconcludeerd dat ten aanzien van het aspect wegverkeerslawaai realisatie van de geluidgevoelige objecten mogelijk was.

Voor de voorliggende planontwikkeling geldt dat de onderzochte locatie een deel van het plangebied is en dat het andere gedeelte aan de Brem op vergelijkbare afstand van de Noordsingel ligt. Gezien het verrichte onderzoek kan daarmee de conclusie worden getrokken dat het aspect 'wegverkeerslawaai' geen belemmering vormt voor deze planontwikkeling.

Geluid vanwege bedrijfsactiviteiten
De nabijheid van met name de kinderopvang bij de te realiseren woningen is aanleiding onderzoek te verrichten naar de akoestische situatie.
PM

De locatie ligt niet in de nabijheid van een spoorlijn of een gezoneerd bedrijventerrein, waardoor nader onderzoek naar deze aspecten niet nodig is.

4.5 Luchtkwaliteit

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).

Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

Besluit gevoelige bestemmingen 

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

Toets

De planontwikkeling voorziet in het realiseren van 9 patiowoningen, met name geschikt voor ouderen. Als wordt uitgegaan van een worst-case scenario kan het aantal verkeersbewegingen op 67,5, afgerond 68 per dag gesteld worden. Er zal geen sprake zijn van vrachtverkeer, waardoor het percentage vrachtverkeer op 0 gezet kan worden. In figuur 4.3 is de worst-case berekening weergegeven met 68 extra voertuigbewegingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1207-0001_0015.png"
Figuur 4.3: Worst-case berekening voor bijdrage van extra verkeer (bron: infomil.nl)

Uit deze berekening volgt dat de bijdrage van het extra verkeer niet in betekende mate is. Er is geen nader onderzoek nodig. Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt bovendien dat er, in de omgeving van het plangebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten. Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is derhalve niet nodig.

Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'luchtkwaliteit' geen belemmering vormt voor deze planontwikkeling.

4.6 Externe veiligheid

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit;

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.

Naast de bovengenoemde wetgeving zijn tevens de volgende AMvB's, Ministeriële Regelingen en/of circulaires van toepassing op de externe veiligheid:

  • Activiteitenbesluit milieubeheer. In dit besluit zijn veiligheidsafstanden en risiconormen ten opzichte van (beperkt) kwetsbare objecten opgenomen. Veiligheidsafstanden zijn vastgesteld voor onder andere opslagtanks met propaan/propeen, aardgastankstations, en gasdrukmeet- en regelstations. Voor windturbines geldt het plaatsgebonden risico als risiconorm.
  • Circulaire effectafstanden externe veiligheid LPG-tankstations. De circulaire is van toepassing bij een besluit ten aanzien van een LPG-tankstation onder werking van het Bevi, dat het mogelijk maakt dat er (meer) personen in de omgeving van een LPG-tankstation aanwezig kunnen zijn. De effecten van bepaalde ongevalsscenario's staan centraal.
  • Circulaire opslag ontplofbare stoffen voor civiel gebruik. In deze circulaire zijn veiligheidszones (A-, B- of C-zone) vastgesteld voor de opslag van ontplofbare stoffen voor civiel gebruik. Binnen deze veiligheidszones worden de aanwezigheid van activiteiten en/ of objecten uitgesloten.
  • Beleidsregels EV-beoordeling tracébesluiten. Deze beleidsregels geven een overzicht van de over de weg vervoerde gevaarlijke stoffen.

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

  • Plaatsgebonden risico (PR): Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
  • Groepsrisico (GR): Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen de inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.

Risicokaart

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.
In figuur 4.4 is een uitsnede van de riscokaart weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1207-0001_0016.png"

Figuur 4.4: Uitsnede risicokaart (bron: atlasleefomgeving.nl)

Toets

De dichtstbijzijnde risicobron is een transport buisleiding, dat betreft een aardgasleiding met een maximale werkdruk van 40 bar. Deze afstand is ruim voldoende.

Uit de inventarisatie blijkt dat binnen een straal van 1,07 km van het plangebied geen risico's op basis van de externe veiligheid zijn gelegen, derhalve geldt dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen, danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid.

4.7 Water

Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Waterbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de NOVI en het Nationaal Water Programma 2022-2027 (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).

Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen. Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerprogramma 2022-2027. Het staat de komende jaren voor grote uitdagingen en blijft werken aan voldoende water (niet te veel, niet te weinig), omgaan met klimaatverandering, voldoen aan de eisen voor waterkwaliteit, de biodiversiteit versterken en daarnaast wordt gewerkt aan duurzame energie en circulair grondstoffengebruik.

In de Watervisie 2050 heeft het waterschap de opgaven beschreven. Daarin wordt geschetst hoe het watersysteem er in 2050 moet uitzien om goed toegerust te zijn voor alle uitdagingen.

Het Waterbeheerprogramma 2022-2027 vloeit rechtstreeks voort uit de Watervisie. Het waterbeheerprogramma beschrijft hoe het waterschap de komende zes jaar werkt aan het realiseren van het gewenste waterbeheersysteem.

Hieronder wordt de Watervisie 2050 en het Waterbeheerprogramma 2022-2027 beschreven.

Watervisie 2050

Het Waterschap Vechtstromen heeft op 14 april 2021 de Watervisie 2050 vastgesteld. In deze Watervisie staat de drie belangrijkste opgaven waaraan Vechtstromen volgens zeven hoofdlijnen wil werken met partners en inwoners.

De drie belangrijkste opgaves zijn:

  • de toenemende droogte en wateroverlast als gevolg van klimaatverandering;
  • de waterkwaliteit die onder druk staat:
  • de transitie naar een duurzame ontwikkeling.

De Watervisie zal worden doorvertaald naar een Waterbeheerprogramma waarin wordt bepaald hoe het Waterschap in de periode 2022-2027 gaat werken aan haar opgaves. In het beheerprogramma zal het beleid en de maatregelen worden opgenomen.

Waterbeheerprogramma 2022-2027

Het waterbeheerprogramma 2022-2027 is op 15 december 2021 vastgesteld door het algemeen bestuur van Vechtstromen. Het waterbeheerprogramma gaat in op alle aspecten van het watersysteembeheer (met uitzondering van het rioleringsbeheer en de drinkwaterzorg). Voor partners en ingezetenen verschaft het programma inzicht in de wijze waarop het waterschap omgaat met het water in het beheergebied.

Het waterbeheerprogramma volgt inhoudelijk op de Watervisie 2050, die op 14 april 2021 door het algemeen bestuur is vastgesteld. Het waterbeheerprogramma beschrijft welke maatregelen Vechtstromen wil nemen in de planperiode 2022-2027 om te werken aan de ambities uit de Watervisie. Het waterbeheerprogramma sluit aan bij plannen van andere partijen zoals het Nationale waterplan (Nationaal Water Programma 2022-2027), het Stroomgebiedsbeheerplan Rijndelta en de Omgevingsvisie van de provincies Overijssel en Drenthe.

Belangrijk uitgangspunt van het Waterbeheerprogramma is de verandering van het klimaat. De weersomstandigheden zijn steeds minder vaak gemiddeld. Dat merken we de laatste twee decennia steeds duidelijker. De winters worden natter en in de zomer zijn er langere hete en droge perioden en vallen de buien steeds meer lokaal. Deze zomerbuien hebben vaker een zeer hoge intensiteit, wat leidt tot hoge afvoerpieken en overstromingen. Het watersysteem is nog niet goed toegerust op die verandering. Het is nu nog vooral ingericht op basis van gemiddelden - de normale beheersituatie enerzijds en het voorkomen van wateroverlast anderzijds - en niet op langdurige droge periodes en incidentele hoosbuien. Dit betekent dat het watersysteem aangepast moet worden. Daarbij heeft het waterschap de ambitie om te komen tot een klimaatrobuust watersysteem in 2050: een systeem dat zowel in kwantitatief als kwalitatief opzicht tegen een stootje kan en goed is toegerust op veranderingen en grotere weersextremen. Overeenkomstig de Watervisie 2050 heeft het waterschap de volgende hoofdlijnen aangegeven waar de komende jaren aan gewerkt wordt:

  • Als gevolg van de klimaatverandering wil het waterschap zorgen voor meer balans tussen 'droge voeten' en het beperken van wateroverlast. Dat betekent dat water het leidende principe is voor het inrichten van de leefomgeving in plaats van andersom: water volgend aan de inrichting.
  • Er wordt meer aandacht gegeven aan het vasthouden van water in de bodem.
  • Regenwater wordt niet als afvalwater beschouwd, maar als bouwsteen in de ontwikkeling van een robuust watersysteem.

Er is een gescheiden rioolstelsel voor hemelwater en rioolwater. Het hemelwater zal worden opgevangen op eigen terrein en in de grond worden geínfiltreerd.

Watertoetsproces

Op 21 april 2023 is via www.dewatertoets.nl de digitale watertoets verricht, zie Bijlage 5 Watertoets. Hieruit volgt een positief wateradvies van het Waterschap Vechtstromen en wordt aangegeven dat de korte procedure kan worden gevolgd.

4.8 Ecologie

Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).

Toetsing 

Bij dit bestemmingsplan wordt hiervoor gebruik gemaakt van een quickscan natuurwaarden die is uitgevoerd door Natuurbank Overijssel (d.d. 25 april 2023) , zie ook Bijlage 6 Quickscan natuurwaardenonderzoek.
De resultaten zijn in de volgende alinea's opgenomen.

Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS))

Het plangebied ligt op minimaal 2,26 km afstand van gronden die tot Natuurnetwerk Nederland behoren. De bescherming van het NNN kent geen externe werking.
Omdat het plangebied buiten het NNN ligt, hoeft het voorgenomen initiatief niet getoetst te worden aan provinciaal beleid t.a.v. Natuurnetwerk Nederland.

Natura 2000-gebied

Het plangebied ligt niet in of direct grenzend aan beschermd natuurgebied zoals een Natura 2000-gebied of beschermd natuurmonument. Het meest nabij gelegen Natura 2000-gebied, Buurserzand & Haaksbergerveen, ligt op minimaal 2,54 m afstand ten oosten van het plangebied. De invloedsfeer van de voorgenomen activiteit is lokaal. Dat wil zeggen dat er geen negatief effect op natuurgebied buiten het onderzoeksgebied op treedt.

Om te onderzoeken of uitvoering van de voorgenomen activiteiten leidt tot een toename van stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitattypen in Natura 2000-gebied, dient een stikstofberekening uitgevoerd te worden. Andere negatieve effecten op Natura 2000-gebied, als gevolg van de voorgenomen activiteiten, worden wél uitgesloten

Soortenbescherming
De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten, maar wel tot geschikt functioneel leefgebied voor verschillende beschermde dieren. Het plangebied wordt door beschermde diersoorten hoofdzakelijk benut als foerageergebied, maar mogelijk nestelen er vogels, bezetten amfibieën er een (winter)rustplaats en bezetten beschermde grondgebonden zoogdieren er een vaste rust- of voortplantingsplaats. Vleermuizen bezetten geen vaste rust- of verblijfplaats in het plangebied maar gebruiken het wel als foerageergebied.

Van de in het plangebied nestelende vogelsoorten, is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Als gevolg van de voorgenomen activiteiten wordt geen vogel gedood en geen bezet nest, of nestplaats negatief beïnvloed.

Als gevolg van de voorgenomen activiteiten, wordt geen beschermd grondgebonden zoogdier, amfibie of vogel gedood en wordt geen vaste rust- of voortplantingsplaats beschadigd of vernield. Als gevolg van het bebouwen en verharden van een deel van het plangebied, neemt de betekenis van het plangebied als foerageergebied voor sommige beschermde diersoorten af. Dit leidt echter niet tot overtreding van een verbodsbepaling.


Stikstofberekening
Voor dit bestemmingsplan zijn twee stikstofberekeningen (AERIUS) uitgevoerd, één voor de aanlegfase en één voor de gebruiksfase. De berekeningen zijn opgenomen in Bijlage 4 Stikstofberekening bij de toelichting van dit bestemmingsplan. Hieronder worden de resultaten/cocncusies besproken. Voor de concrete inhoud wordt verwezen naar de Bijlage 7 Stikstofberekening.

De berekening is uitgevoerd met het programma AERIUS Calculator 2022. Voor de aanlegfase is gerekend voor het rekenjaar 2023, omdat geacht wordt dat het project in 2023 zal worden uitgevoerd. Voor de gebruiksfase is gerekend voor het rekenjaar 2024, omdat de appartementen naar verwachting dan pas bewoonbaar zullen zijn.

De bijdrage aan de stikstofdepositie in de omliggende Natura 2000-gebieden is in alle gevallen berekend voor een vergunning Wet natuurbescherming. In de bijlage is een uitdraai van de resultaten van de AERIUS Calculator opgenomen.

Aanlegfase
De totale NOx-emissie bedraagt in totaal 62,7 kg/j. De totale NH3-emissie bedraagt 2,4 kg/j. Er zijn geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j

Gebruiksfase
De totale NOx-emissie bedraagt 6,1 kg/j. De totale NH3-emissie bedraagt 0,3 kg/j. Er zijn geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j.


Conclusie
Als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling komt er zowel NOx als NH3 vrij. Door uitvoering van de voorliggende AERIUS berekening is aangetoond dat dit niet leidt tot een meetbare depositie van NOx of NH3 in Natura 2000-gebied dat gevoelig is voor stikstof en ammoniak. In de aanleg- en gebruiksfase ligt de emissie dan ook niet hoger dan 0,00 mol/ha/j. Als gevolg van de berekende emissie, tijdens de aanleg- en gebruiksfase, vindt er dan ook géén meetbare verhoging van de depositie NOx of NH3 plaats in Natura 2000-gebieden als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling.

De ontwikkeling leidt niet tot een verslechtering van de milieukwaliteit van Natura 2000-gebieden. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden.

De AERIUS Calculator 2022 biedt voldoende inzicht in het effect van de voorgenomen activiteit op Natura-2000-gebieden voor het aspect stikstof en ammoniak. De uitkomsten van de berekeningen met de AERIUS Calculator zijn geldig en toepasbaar voor ruimtelijke plannen.

De Wet natuurbescherming vormt voor het aspect stikstof en ammoniak geen belemmering voor de uitvoering van de voorgenomen ontwikkeling.

4.9 Archeologie en Cultuurhistorie

Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.

Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

Archeologie
Voor deze planontwikkeling heeft Laagland Archeologie een inventariserend veldonderzoek - verkennende fase uitgevoerd (april 2023), zie Bijlage 8 Archeologisch onderzoek.

Het onderzoek is uitgevoerd conform protocollen SIKB KNA 4003. In een eerder stadium is voor het aangrenzende terrein een bureauonderzoek en inventariserend booronderzoek uitgevoerd. Het hieronder beschreven onderzoek haakt aan op dit onderzoek en bestaat uit een verkennend booronderzoek. Het uitgevoerde verkennende booronderzoek heeft tot doel het verwachtingsmodel te toetsen en zonodig aan te vullen. Hiertoe zijn verspreid over het toegankelijke deel van het plangebied verkennende boringen gezet. In dit stadium is verkennend booronderzoek de meest efficiënte onderzoekswijze om de archeologische potentie van het plangebied in kaart te brengen.

Uit het verkennend booronderzoek blijkt dat de bodem tot in de C-horizont is verstoord. De kans dat het gebied nog archeologische resten met een intacte archeologische context bevat wordt daarom laag geacht. Op basis van de resultaten van het veldonderzoek wordt geadviseerd geen archeologisch vervolgonderzoek in het plangebied uit te voeren en het plangebied vrij te geven voor het aspect archeologie.

De implementatie van dit advies is in handen van de bevoegde overheid, de gemeente Haaksbergen. De gemeente wordt hierin vertegenwoordigd door haar deskundige. Mochten tijdens de werkzaamheden onverhoopt toch archeologische resten worden aangetroffen, of resten waarvan redelijkerwijze kan worden vermoed dat het om archeologische resten gaat, dan geldt op grond van de Erfgoedwet (art. 5.10) een meldingsplicht. Dit kan bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE, www.cultureelerfgoed).

Cultuurhistorie

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.

Toets

Ter plaatse van het projectgebied en in de directe omgeving hiervan is geen sprake van cultuurhistorische waarden. Tevens zijn er in de omgeving van het projectgebied geen rijks- danwel gemeentelijke monumenten aanwezig. Gelet op het vorenstaande vormt het aspect cultuurhistorie geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

Geconcludeerd kan worden dat de aspecten 'archeologie' en 'cultuurhistorie' geen belemmering vormen voor de ontwikkeling. Mochten bij de graafwerkzaamheden onverhoopt toch archeologische resten worden aangetroffen, dan geldt conform de Erfgoedwet (art. 5.10) een meldingsplicht.

4.10 Verkeer / parkeren

Voor het beoordelen van het verkeersaspect en parkeren wordt bij nieuwe ontwikkelingen de CROW-richtlijn 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie" gehanteerd. Deze richtlijn hanteert een gradatie in de stedelijkheidsgraad en de specifieke ligging van de planlocatie.

Voor dit plangebied wordt uitgegaan van 'matig stedelijk gebied' en 'rest bebouwde kom'. De richtlijn kent minimale en maximale kengetallen. In de gemeente Haaksbergen wordt uitgegaan van de gemiddelde waarden.

Deze woningen worden niet specfiek benoemd in de CROW-richtlijn. Daarom wordt gekeken naar de een voorziening die qua functioneren en gebruik (het meest) vergelijkbaar is. De enigszins vergelijkbare woningen zijn:

  • Tussen-/hoekwoning;
  • Etagewoning (goedkoop);
  • Aanleunwoningen;
  • Tiny house.

Gezien de omvang van de woningen lijkt de norm voor een etagewoning de meest passende vorm. Dit vanwege de grootte van de geplande woningen.

Voor deze planontwikkeling is een onderzoek uitgevoerd naar de verkeerskundige effecten van de realisatie van de 9 woningen (BVA Verkeersadviezen, 20 april 2023), zie Bijlage 9 Verkeerskundige effecten.

In dit onderzoek is ingegaan op de parkeerbehoefte, de aanwezige parkeerplaatsen en is er een parkeerdrukmeting uitgevoerd op verschillende momenten. Tevens is er gekeken naar de verkeersgeneratie als gevolg van dit plan.


Parkeren
Voor parkeren wordt ook de norm voor een etagewoning gehanteerd, een gemiddelde van 1,6 parkeerplaats per woning, daarvan is een deel voor de bezoekers (0,3 parkeerplaaats). Voor 9 woningen betekent dit een parkeerbehoefte van 14,4 parkeerplaatsen, afgerond 15 parkeerplaatsen.
Omdat niet alle bewoners en bezoekers tegelijk aanwezig zijn, wordt er bij berekenen van de parkeerbehoefte gebruik gemaakt van aanwezigheidspercentages per doelgroep per moment. Daaruit volgt een parkeerbehoefte voor maximaal 13 voertuigen (in de werkdagavond).

Voor het plangebied geldt volgens het geldend bestemmingsplan een maatschappelijke bestemming, waarvoor parkeergelegenheid is gerealiseerd.

Voor het bepalen van de vraag of er voldoende parkeerplaatsen zijn, hoeft alleen rekening te worden gehouden met de toename van de parkeerbehoefte vanwege het realiseren van deze voorliggende planontwikkeling. Daarom wordt een vergelijk gemaakt tussen huidige en toekomstige parkeerbehoefte volgens de planologische mogelijkheden. Dit wordt onderstaand toegelicht.

Op het tussenliggende terrein met dezelfde bestemming bevinden zich nu een gezondheidscentrum en een kinderopvang.
Voor de huidige planologische situatie is een gezondheidscentrum mogelijk binnen het plangebied op de nog onbebouwde terreinen. Voor deze functie geldt een norm voor parkeren met een gemiddelde van 2,15 parkeerplaats per behandelkamer. Gezien de oppervlakte van de mogelijk te bebouwen bouwvlakken op Brem 1 en Brem 5 (totaal ca. 1.000 m²), kan worden uitgegaan een meerdere behandelkamers. Voor elke woning is qua oppervlakte minimaal één behandelkamer te realiseren, waardoor er 9 behandelkamers kunnen worden gerealiseerd. Daarmee zou een parkeerbehoefte bestaan van in totaal 19,35 parkeerplaatsen.
Een andere mogelijkheid op basis van het huidige bestemmingsplan zou zijn uitbreiding van de kinderopvang. Een kinderopvang kent een parkeernorm van 1,4 parkeerplaats per 100 m² brutovloeroppervlak. Dat zou een totale parkeerbehoefte van 14 parkeerplaatsen met zich mee brengen.
Dat betekent dat het aantal benodigde parkeerplaatsen in de huidige (planologische) situatie meer is dan de parkeerbehoefte als gevolg van de voorliggende ontwikkeling.

Zoals aangegeven heeft BVA Verkeersadviezen een onderzoek uitgevoerd naar de verkeerskundige effecten van deze planontwikkeling, zodat deze effecten - waaronder het parkeren - concreter zijn uitgewerkt. Hieronder is de conclusie van dit onderzoek weergegeven.

In de omgeving van de nieuwe woningen liggen 30 openbare parkeerplaatsen. Hiervan worden er maximaal 17 gebruikt, waardoor er op alle momenten minimaal 13 parkeerplaatsen beschikbaar zijn. Uit de parkeerbehoeftebepaling van de nieuwbouwwoningen blijkt dat de parkeerbehoefte hiervoor maximaal eveneens 13 voertuigen bedraagt. Omdat de maatgevende momenten van de bestaande situatie en de nieuwbouw, voor zover het de parkeervraag betreft, samenvallen (werkdagavond), leidt dit tot de conclusie dat er in het openbare gebied precies voldoende parkeerplaatsen zijn om in de parkeerbehoefte van de nieuwbouwwoningen te kunnen voorzien. Alle openbare parkeerplaatsen zijn dan op het maatgevende de moment bezet.

Hierbij is er nog geen rekening met het feit dat op de piekmomenten in de avondperiode ook de parkeerplaatsen van de maatschappelijke voorzieningen beschikbaar zijn, hoewel deze formeel dus niet openbaar zijn. In de praktijk blijkt dat deze nu ook al als zodanig worden gebruikt. Als ervan wordt uitgegaan dat ook de maatschappelijke parkeerplaatsen beschikbaar zijn voor gebruik door bewoners (en bezoekers) van de nieuwbouwwoningen, dan ontstaat het beeld zoals weergegeven in onderstaande tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1207-0001_0017.png"
Figuur 4.5: Parkeervraag bestaande voorzieningen en nieuwbouwwoningen (bron: BVA)

Uit de tabel blijkt dat er dan ruimschoots voldoende parkeerplaatsen beschikbaar zijn op alle momenten. Wordt het gebruik van de parkeerplaatsen van de maatschappelijke voorzieningen in de toekomstige situatie niet meer toegestaan, dan zullen er in de avondperiode twee voertuigen extra in het openbare gebied moeten worden geparkeerd. Dit zijn de voertuigen die momenteel bij de maatschappelijke voorziening staan geparkeerd. In dat geval is er dus onvoldoende ruimte om alle voertuigen in de avondperiode te herbergen. Dit leidt ertoe dat de realisatie van minimaal 2 extra parkeerplaatsen in het openbare gebied noodzakelijk is. Maar dit heeft ook als gevolg dat er extra parkeercapaciteit (verharding) in het openbare gebied wordt gerealiseerd, terwijl er 17 parkeerplaatsen, weliswaar formeel op eigen terrein maar met een openbaar karakter, onbenut blijven. Het verdient dan ook aanbeveling de beschikbare parkeercapaciteit bij de maatschappelijke voorziening en de openbare parkeerplaatsen optimaal te gebruiken.

Verkeer
Uitgaande van de normen voor een etagewoning geldt er op basis van de CROW-richtlijn dat wordt uitgegaan van 4,9 verkeersbewegingen per woning per etmaal op een gemiddelde weekdag. Voor een gemiddelde werkdag moet dit aantal worden vermenigvuldigd met 1,11.
Dat levert een verkeersgeneratie op van 50 verkeersbewegingen voor de 9 woningen. Een aantal van 50 voertuigbewegingen per etmaal betekent in het drukste uur, dat ongeveer 10% van de etmaalintensiteit bevat, 5 voertuigbewegingen. Anders gezegd één voertuig per 12 minuten. Het is evident dat dergelijke aantallen eenvoudig kunnen worden afgewikkeld op de omliggende wegen, waar intensiteit naar verwachting al heel laag is, en dat deze niet zullen leiden tot verkeerveiligheidsknelpunten dan wel afwikkelingsproblemen.

Geconcludeerd kan worden dat de aspecten 'verkeer' en 'parkeren' geen belemmeringen opleveren.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Planopzet en systematiek

De in Hoofdstuk 2 beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.

5.2 Toelichting op de regels

5.2.1 Opbouw

In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels
gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier
hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de
algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht is sinds 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Navolgend wordt de opbouw, indeling en systematiek van de regels kort toegelicht.

Inleidende regels

  • Begrippen

In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte
begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen.
Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn

  • Wijze van meten

Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

Bestemmingsregels
De opbouw van de regels ziet er als volgt uit:

  • bestemmingsomschrijving

De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de
aan de grond toegekende functies;

  • bouwregels

In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);

  • specifieke gebruiksregels

In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;

  • afwijken van de gebruiksregels:

Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van het in de bestemmingsomschrijving beschreven gebruik van hoofdgebouwen;

  • wijzigingsregels

In dit onderdeel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te
wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden gekoppeld aan de desbetreffende
bestemming. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten
worden genomen, zijn aangegeven.

Algemene regels

  • Anti-dubbeltelregel;

Deze bepaling bevat een opsomming om te voorkomen wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;

  • Algemene gebruiksregels

Deze bepaling bevat een opsomming van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in
algemene zin;

  • Algemene afwijkingsregels

In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te
wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij
toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;

  • Overige regels

Hier staan regels geformuleerd ten aanzien van bijvoorbeeld welstand en wegverkeerslawaai en er wordt de mogelijkheid geboden om nadere eisen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.

Overgangs- en slotregels

  • Overgangsrecht

Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan
(of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;

  • Slotregel

Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

5.2.2 Betemmingen

Naast de inleidende regels (begrippen en wijze van meten), algemene regels (zoals bouwregels, gebruiksregels en proceduregels) en de overgangs- en slotregels, zijn de volgende bestemmingen in dit plan opgenomen:

Groen
Voor het aan te leggen (voet)pad en groen aan de oostzijde in het plangebied, is een groenbestemming opgenomen, waarbinnen onder andere groen- en speelvoorzieningen zijn toegestaan. Tevens zijn onder andere ook bijbehorende paden en verhardingen, parkeerstroken en bouwwerken geen gebouwen zijnde, toegestaan.

Verkeer - Openbaar erf
Voor het pad aan de westzijde in het plangebied is de bestemming 'verkeer - openbaar erf' opgenomen, aansluitend aan de besteming van de omliggende wegen, parkeervakken en groen.

Wonen
Binnen deze bestemming zijn woningen toegestaan. Voor de percelen is een maximum aantal toegestaan, evenals een maximale bouwhoogte.
Binnen de bestemming zijn onder andere ook erven, tuinen en paden en parkeervoorzieningen toegestaan.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen voor rekening van de aanvrager. Hiermee is het kostenverhaal anderzins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

Provincie Overijssel

Conform het door de provincie gehanteerde beleid is het plan voor vooroverleg verzonden aan de provincie. De provincie heeft in haar reactie aangegeven PM.

Waterschap Vechtstromen
Op 21 april 2023 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Vechtstromen. De conclusie van die digitale toets is dat het waterschap een positief advies geeft. Hiermee is voldaan aan het verplichte vooroverleg.

7.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van ......... voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn ......... zienswijzen binnengekomen.