direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied Haaksbergen, partiële herziening Molenveldweg 12-14
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0158.BP1194-0001

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Molenveldweg 12-14 te Haaksbergen bevindt zich een erf met een zeer ruime woning, een schuur en een recreatiewoning. De initiatiefnemer is voornemens de woning en de schuur te slopen en een tweetal nieuwe woningen met bijgebouwen te realiseren. De recreatiewoning blijft onveranderd. Het geheel wordt landschappelijk ingepast.

Voor het plangebied gelden de bestemmingsplannen 'Buitengebied Haaksbergen', vastgesteld op 2 juli 2013, en 'Buitengebied Haaksbergen, partiële herziening veegplan 1', vastgesteld op 1 november 2017. In de huidige situatie kent het perceel verschillende bestemmingen, waaronder 'Wonen' ter plaatse van de woning en schuur, 'Recreatie - recreatiewoning' ter plaatse van de recreatiewoning en 'Agrarisch met waarden - landschap' of 'Bos' op de omliggende gronden. De te realiseren twee nieuwe woningen vallen deels buiten de bestemming 'Wonen', waardoor de beoogde ontwikkeling in strijd is met de planregels van de geldende bestemmingsplannen. De gemeente Haaksbergen heeft per besluit (d.d. 1 december 2020) aangegeven in principe medewerking te verlenen aan de partiele herziening van het geldende bestemmingsplan.

Voorliggend 'Bestemmingsplan Buitengebied Haaksbergen, locatie Molenveldweg 12-14' is opgesteld om een planologisch kader te bieden aansluitend op de beoogde ontwikkeling.

1.2 Plangebied

Het plangebied van dit bestemmingsplan ligt aan de Molenveldweg 12-14 te Haaksbergen. De locatie staat kadastraal bekend als kadastrale gemeente Haaksbergen, sectie F, perceelnummers 2505, 2552, 2553, 2610 en 2611. De globale ligging van het plangebied is weergegeven in de hiernavolgende figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1194-0001_0001.png"

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

Binnen het plangebied gelden de bestemmingsplannen: 'Buitengebied Haaksbergen', vastgesteld op 2 juli 2013, en 'Buitengebied Haaksbergen, partiële herziening veegplan 1', vastgesteld op 1 november 2017.

Bestemmingsplan 'Buitengebied Haaksbergen'

Binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap' is het niet mogelijk om een woning, geen bedrijfswoning zijnde, te hebben. Onderhavig bestemmingsplan voorziet in een passend bestemmingsvlak met de bestemming 'Wonen' om de beoogde ontwikkeling mogelijk te maken.

Bestemmingsplan 'Buitengebied Haaksbergen, partiële herziening veegplan 1'

Dit bestemmingsplan legt ter plaatse van het plangebied uitsluitend de archeologische (verwachtings)waarden vast op basis van de gemeentelijke archeologische beleidsadvieskaart. Deze wordt overgenomen in onderhavig bestemmingsplan. In de toelichting van dit bestemmingsplan wordt hier verder op ingegaan in paragraaf 4.5 Archeologie en cultuurhistorie.

1.4 Leeswijzer

Dit bestemmingsplan bestaat uit zes hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk komt in hoofdstuk 2 het planvoornemen aan de orde. De daaropvolgende twee hoofdstukken behandelen het van toepassing zijnde beleidskader (hoofdstuk 3) en geven de onderbouwing van de uitvoerbaarheid wat betreft milieukundige en planologische randvoorwaarden (hoofdstuk 4). Hoofdstuk 5 gaat in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan. Hoofdstuk 6 bevat ten slotte de juridische vormgeving.

Hoofdstuk 2 Planvoornemen

2.1 Bestaande situatie

Aan de Molenveldweg 12-14 bevindt zich een ruime woning met dubbele woonbestemming, een recreatiewoning en enkele bijgebouwen. De aanwezige bebouwing wordt als niet karakteristiek en landschapsontsierend beschouwd. Naast de bebouwing zijn de gronden rondom het erf relatief open, met enkele waardevolle groenstructuren.

Het plangebied wordt begrensd door de Buurser Beek aan de noordzijde en de Molenveldweg aan de oostzijde. Ten westen zijn diverse recreatiewoningen gelegen en ten zuiden is vooral sprake van agrarische gronden. In de onderstaande figuur is een luchtfoto van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1194-0001_0002.png"

Planologische situatie

In de huidige situatie kent het plangebied verschillende bestemmingen, waaronder 'Wonen' ter plaatse van de woningen en schuur, 'Recreatie - recreatiewoning' ter plaatse van de recreatiewoning en 'Agrarisch met waarden - landschap' of 'Bos' op de omliggende gronden. In de onderstaande figuur is een uitsnede van de enkelbestemmingen conform de geldende bestemmingsplannen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1194-0001_0003.png"

Voor een volledige beschrijving van de bestemmingen wordt verwezen naar het bestemmingsplan Buitengebied Haaksbergen.

2.2 Toekomstige situatie

Het planvoornemen bestaat uit het slopen van de bestaande woning met dubbele woonbestemming (1.824m3) en schuur (300m2). Direct aangrenzend aan de slooplocatie wordt een tweetal nieuwe woningen (één van 1.000m3 en één van 824m3) met bijgebouwen (max 300m2) te realiseren. De inhoud en oppervlaktes van de nieuw te bouwen woningen en bijgebouwen zijn gezamenlijk gelijk aan de inhoud en oppervlakte van de bestaande (te slopen) bebouwing. De te realiseren woningen zijn deels buiten de bestemming ‘Wonen’ gesitueerd. Het beoogde plan voldoet niet aan de binnenplanse wijzigingsbevoegdheden, waardoor het bestemmingsplan partieel wordt herzien. Verder wordt aandacht besteed aan landschappelijke inpassing door de woningen en bijgebouwen in de vorm van een knooperf terug te bouwen op het perceel. Tot slot is in samenwerking met Waterschap Rijn en IJssel voorgesteld om een deel van de Buurser Beek over het perceel te laten lopen In de onderstaande figuur is een impressie van de beoogde situatie van het knooperf weergegeven op basis van het erfinrichtingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1194-0001_0004.png"

Om het planvoornemen planologisch mogelijk te maken, wordt de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap' binnen het plangebied plaatselijk gewijzigd in de bestemming 'Wonen', zodat de realisatie van het erfinrichtingsplan mogelijk is.

Hoofdstuk 3 Beleid

In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op het ruimtelijk beleid dat het kader vormt voor dit bestemmingsplan. Hierbij komt achtereenvolgens het Rijksbeleid, provinciaal beleid en het gemeentelijk beleid aan bod.

3.1 Rijksbeleid

Voor een toetsing aan het Rijksbeleid zijn de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) en de Ladder voor duurzame verstedelijking relevant.

Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (hierna: NOVI) vastgesteld. De NOVI is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft richting en helpt om keuzes te maken, te kiezen voor slimme combinaties van functies en uit te gaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden. Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dat wil zeggen dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. Bij de NOVI hoort een Uitvoeringsagenda. Hierin staat hoe uitvoering wordt gegeven aan de NOVI.

Binnen de NOVI zijn 8 voorlopige aandachtsgebieden geformuleerd als zogeheten NOVI-gebied. In een NOVI-gebied krijgt een aantal concrete vraagstukken extra prioriteit. Dit helpt om grote veranderingen en ruimtelijke opgaven in een regio beter te realiseren. Haaksbergen is geen onderdeel van deze voorlopige aandachtsgebieden waardoor er geen vraagstukken met extra prioriteit van toepassing zijn.

Opgaven

Er is in Nederland sprake van een aantal dringende maatschappelijke opgaven. Deze opgaven kunnen niet apart van elkaar worden opgelost. Ze moeten in samenhang bekeken worden. Ze grijpen in elkaar en vragen meer ruimte dan beschikbaar is in Nederland. Niet alles kan, niet alles kan overal. Op het niveau van nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven aan de omgeving in Nederland, verwoord in vier opgaven:

  • 1. Ruimte maken voor klimaatverandering en energietransitie.
  • 2. De economie van Nederland verduurzamen en het groeipotentieel behouden..
  • 3. Steden en regio's sterker en leefbaarder maken.
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

In de NOVI is een tweetal instrumenten opgenomen om de opgaven te realiseren:

  • De Omgevingsagenda

Voor Oost-Nederland is een omgevingsagenda opgesteld. In de Omgevingsagenda agenderen het Rijk en regio de gezamenlijke vraagstukken en de gewenste aanpak daarvan. De Omgevingsagenda biedt een basis voor uitvoeringsafspraken en inzet van programma's en projectbesluiten van Rijk en regio.

  • De NOVI-gebieden

Haaksbergen is geen onderdeel van de NOVI-gebieden waardoor dit niet van toepassing is.

Ladder voor duurzame verstedelijking

De ladder voor duurzame verstedelijking is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen en eenmaal, in 2017, gewijzigd. Doel van de Ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag indien een nieuwe stedelijke ontwikkeling planologisch mogelijk wordt gemaakt.

Er is sprake van 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' indien het ruimtebeslag toeneemt of er een toename is van bouwmogelijkheden. Tevens dient het plan, volgens jurisprudentie (ABRvS 25 maart 2015; ECLI:NL:RVS:2015:953), minimaal 12 woningen te betreffen voordat kan worden gesproken over een 'stedelijke ontwikkeling'. Naar aanleiding van onderhavig bestemmingsplan worden geen aanvullende woningengerealiseerd, er is alleen sprake van een gewijzigde verdeling van de bebouwing op het erf. Er ontstaan dus geen aanvullende bouwmogelijkheden, waardoor er geen sprake is van een 'stedelijke ontwikkeling' en er niet aan de Ladder voor duurzame verstedelijking hoeft te worden getoetst.

Conclusie toetsing aan Rijksbeleid

Gelet op de te realiseren opgaven uit de NOVI kan de conclusie worden getrokken dat de voorgenomen ontwikkeling geen rijksbelangen raakt als opgenomen in de NOVI. Er is bovendien geen sprake van een 'stedelijke ontwikkeling', waardoor toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking achterwege kan blijven.

3.2 Provinciaal beleid

Voor een toetsing aan het provinciaal beleid zijn de Omgevingsvisie 'Beken Kleur' en bijbehorende Omgevingsverordening relevant.

Omgevingsvisie 'Beken Kleur'

De Omgevingsvisie van de provincie Overijssel, getiteld 'Beken Kleur', is in 2017 vastgesteld. Jaarlijks wordt de Omgevingsvisie geactualiseerd. Momenteel geldt de geactualiseerde versie sinds 2019. Op dit moment (augustus 2021) ligt de Ontwerp Actualisatie Omgevingsvisie Overijssel 2021 ter inzage.

De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. De visie biedt kaders in de vorm van ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. Daarbinnen krijgen gemeenten, waterschappen, maatschappelijke organisaties en andere initiatiefnemers mogelijkheden om ruimtelijke ontwikkelingen te realiseren. De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat, zijn verwerkt in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema's. Deze beleidsthema's worden benaderd vanuit de overkoepelende rode draden duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit.

  • Duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte van de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien.
  • Ruimtelijke kwaliteit is datgene wat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is. Ruimtelijke kwaliteit gaan vooral over 'goed': mooi, functioneel en toekomstbestendig.
  • Sociale kwaliteit gaat over het welzijn of 'goed voelen' van de mens. In de omgevingsvisie gaat het over het welzijn van de mens in relatie tot de fysieke leefomgeving.


Omgevingsverordening Overijssel

De provincie Overijssel beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. Er wordt nadrukkelijk gestuurd op ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid. Uitgangspunt is dat verstedelijking en economische activiteiten gebundeld worden ten behoeve van een optimale benutting van bestaand bebouwd gebied.

Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de provinciale ambities wordt gebruik gemaakt van het 'Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel'. In dit uitvoeringsmodel staan de volgende stappen centraal:

  • 1. Of – generieke beleidskeuzes;
  • 2. Waar – ontwikkelingsperspectieven;
  • 3. Hoe – gebiedskenmerken.


Het uitvoeringsmodel hangt onder de 'paraplu' van de drie eerder genoemde rode draden: duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit (zie onderstaand figuur).

afbeelding "i_NL.IMRO.0158.BP1194-0001_0005.png"  

Bij een initiatief voor bijvoorbeeld woningbouw dient aan de hand van deze drie stappen bepaald te worden of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is, waar het past en hoe het uitgevoerd kan worden. Het uitvoeringsmodel maakt helder wat kan en wat niet kan. Om een goed evenwicht te vinden tussen het bieden van ruimte aan initiatieven en het waarborgen van publieke belangen, varieert de provinciale sturing: soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend.

1. Of - generieke beleidskeuzes

Maatschappelijke opgaven zijn leidend in het handelen van de provincie. Allereerst is het dan ook de vraag of er een maatschappelijke opgave is. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van EU, het Rijk of de provincie.

De generieke beleidskeuzes zijn vaak normstellend. Dit betekent dat ze opgevolgd moeten worden: het zijn randvoorwaarden waarmee iedereen rekening moet houden vanwege zwaarwegende publieke belangen. De normstellende beleidskeuzes zijn vastgelegd in de Omgevingsverordening

Voor onderhavig bestemmingsplan, die voorziet in het planologisch mogelijk maken van een woonerf met tweede woning in het buitengebied, zijn de volgende beleidsnormen uit de Omgevingsverordening relevant:

  • Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik (art. 2.1.3)


Dit principe stelt dat er enkel een stedelijke ontwikkeling of extra ruimtebeslag buiten bestaand bebouwd gebied (waaronder het buitengebied) kan plaatsvinden indien aannemelijk is gemaakt dat er binnen de bebouwde kom geen geschikte ruimte is en de ruimte binnen bebouwd gebied optimaal is benut. Het principe heeft ten doel onnodig ruimtebeslag op de groene omgeving tegen te gaan.

Volgens de Omgevingsverordening houdt een 'stedelijke ontwikkeling' het volgende in:

"Het realiseren van stedelijke functies zoals woningbouw, bedrijventerreinen, detailhandel, horeca, maatschappelijke, educatieve en religieuze voorzieningen met de daarbij behorende infrastructuur met bijbehorend groen en water en het hiertoe bouwrijp maken van gronden."

Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk in het buitengebied. Er is alleen sprake van een gewijzigde invulling van het erf. De hoeveelheid bebouwing blijft gelijk en het erf wordt zorgvuldig ingepast in het landschap. Het voorliggende bestemmingsplanplan is dan ook in overeenstemming met het provinciale principe van 'zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik'.

  • Ruimtelijke kwaliteit (art. 2.1.5)

In elk bestemmingsplan dient gemotiveerd te worden dat de beoogde ontwikkeling bijdraagt aan de versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Hierbij dient ingegaan te worden op de gebiedskenmerken van het plangebied aan de hand van de provinciale 'vier-lagenbenadering'. Deze motivering wordt gegeven onder punt 3. Hoe - gebiedskenmerken.

2. Waar - ontwikkelingsperspectieven

Het plangebied kent volgens de Provinciale Omgevingsvisie twee ontwikkelingsperspectieven: 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap' en 'Zone Ondernemen met Natuur en Water buiten het Natuurnetwerk Nederland'.

  • Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap


Het huidige erf behoort tot het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'. Dit ontwikkelingsperspectief richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Dit landschap biedt ruimte aan zowel melkveehouderijen, akkerbouwgronden en opwekking van hernieuwbare energie als natuur, recreatie, wonen en overige bedrijvigheid. Binnen dit ontwikkelingsperspectief kunnen nieuwe functies een plek krijgen op bestaande vrijkomende erven, indien maatschappelijke opgaven als behoud en ontwikkeling van cultuurhistorie, natuur en landschap worden ondersteund. Zo worden vitaliteit en omgevingskwaliteit in samenhang versterkt. Het verbinden van de ontwikkelingsmogelijkheden van economische en maatschappelijke functies met het behoud en de versterking van cultuurhistorische, natuurlijke en landschappelijke elementen draagt bij aan het behoud van de specifieke kwaliteiten van het kleinschalige mixlandschap in Overijssel.

Dit bestemmingsplan voorziet in het omvormen van erf, waarbij sloop en nieuwbouw plaatsvindt, maar geen sprake is van aanvullende bebouwing. Deze ontwikkeling vindt plaats in overeenstemming met het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'.

  • Zone Ondernemen met Natuur en Water buiten het Natuurnetwerk Nederland


In de 'Zone Ondernemen met Natuur en Water buiten het Natuurnetwerk Nederland' (Zone ONW buiten NNN) is ruimte voor groen ondernemerschap, voor initiatieven en functies die de economische en maatschappelijke dragers zijn van de kwaliteit van natuur, water en landschap én ruimte voor continuïteit van de aanwezige landbouwfunctie. Initiatieven van bewoners en ondernemers zijn hier leidend: zij zijn eigenaar en vormgever van de omgevingskwaliteit. De initiatieven dienen echter gericht te zijn op realisatie van natuur-, water- en/of landschapskwaliteit.

Voor het gedeelte van het plangebied, langs de Buurser Beek, dat binnen het ontwikkelingsperspectief 'Zone ONW buiten NNN' valt, is in het erfinrichtingsplan een aanpassing van de Buurser Beek voorzien. In samenwerking met Waterschap Rijn en IJssel is voorgesteld om een deel van de Buurser Beek over het perceel van de Molenveldweg 12-14 te laten lopen. Hiermee wordt een verbetering van de natuur, water- en/of landschapskwaliteit bereikt.

3. Hoe - gebiedskenmerken

Aan de hand van de provinciale 'vier-lagenbenadering' wordt gemotiveerd hoe de voorgenomen ontwikkeling bijdraagt aan de versterking van de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied. De 'vier-lagenbenadering' bestaat uit vier lagen met gebiedskenmerken (zie ook het eerder weergegeven figuur van het uitvoeringsmodel). Voor elke laag gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en -opgaven. De vier lagen en bijbehorende voorwaarden voor het plangebied worden hieronder weergegeven:

  • Natuurlijke laag. Het plangebied bevindt zich op de natuurlijke laag van dekzandvlaktes en -ruggen. Ontwikkelingen in dit landschap dienen het hoogteverschil en watersysteem beleefbaar en beter zichtbaar te maken. De beoogde aanpassing van de Buurser Beek draagt bij aan het beleefbaar en beter zichtbaar maken van het watersysteem.
  • Laag van agrarische cultuurlandschappen. Het plangebied bevindt zich grotendeels in het Oude hoevenlandschap. Dit landschap kenmerkt zich door verspreide erven met veel variatie op korte afstand. De ambitie is het kleinschalige, afwisselende oude hoevenlandschap vanuit de verspreid liggende erven een ontwikkelingsimpuls te geven. Deze erven bieden veel ruimte voor landbouw, wonen, werken, recreatie, mits er wordt voortgebouwd aan kenmerkende structuren van het landschap: de open esjes, de routes over de erven, de erf- en landschapsbeplantingen. Binnen deze structuren zijn er vol op mogelijkheden om een functioneel grootschalige landbouw in een kleinschalig landschap te ontwikkelen. De erfontwikkeling dient bij te dragen aan behoud en accentuering van de dragende structuren van het oude hoevenlandschap, en aan de samenhang en de karakteristieke verschillen tussen de landschapselementen. Het erfinrichtingsplan voorziet in een landschappelijke inpassing en draagt op deze wijze bij aan het versterken van het agrarische cultuurlandschap.
  • Stedelijke laag. Het plangebied bevindt zich in het 'informele trage netwerk' en kent verspreide bebouwing. Het informele trage netwerk wordt gekenmerkt door fiets-, ruiter- en wandelpaden welke het mogelijk maken het landschap 'langzaam' te ervaren. Ambities voor deze laag gelden enkel voor ontwikkelingen in de nabijheid van steden en dorpen en derhalve niet voor de ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt. Het gebiedskenmerk 'verspreide bebouwing' wordt gekenmerkt door verspreid gelegen boerenerven en losse burgerwoningen en een samenhang tussen de agrarische erven en het omliggende landschap. Vele erven en burgerwoningen kennen een lange geschiedenis. Ontwikkelingen op de erven dienen bij te dragen aan behoud en versterking van de kenmerkende erfstructuur. Tevens vindt er een duidelijke koppeling met het omliggende landschap plaats. Doordat het erf middels een erfinrichtingsplan wordt ingepast, behoudt het erf de kenmerkende erfstructuur en wordt er rekening gehouden met de inpassing in het omliggende landschap. Op deze wijze draagt de ontwikkeling bij aan de ambities gesteld voor het gebiedskenmerk 'verspreide bebouwing'.
  • Laag van beleving. Het plangebied bevat geen laag van beleving.

Conclusie toetsing aan provinciaal beleid

Naar aanleiding van het provinciale uitvoeringsmodel wordt geconcludeerd dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en het in de Omgevingsverordening Overijssel verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

Voor een toetsing aan het gemeentelijk beleid is de Structuurvisie 2030, 'Haaksbergen: groenste dorp van Twente' relevant. Recent is ook de ontwerpnotitie ’Regionale spelregels voor ontwikkelingen in het buitengebied van Zuidwest-Twente’ vastgesteld.

Structuurvisie 2030 'Haaksbergen: groenste dorp van Twente'

De gemeentelijke structuurvisie, getiteld 'Structuurvisie 2030, Haaksbergen: groenste dorp van Twente', is op 5 maart 2014 door de gemeenteraad vastgesteld. Kort samengevat staan er negen ambities centraal om Haaksbergen gemoedelijk, gezellig, bereikbaar en groen te houden:

  • 1. Verbeteren van de relatie en verzachten van de overgangen tussen dorp en buitengebied.
  • 2. Een sfeervol groen centrum met de markt als stralend middelpunt.
  • 3. Stimuleren van een gezonde plattelandseconomie en het op peil houden van de ecologische en cultuurhistorische kwaliteiten van het buitengebied.
  • 4. Versterken van de cultuurhistorische kwaliteit van de dorpsstructuur.
  • 5. Benutten van de toeristische potentie van de samenhang tussen dorp en landschap.
  • 6. Versterken van de veelzijdigheid van de Haaksbergse economie.
  • 7. Verbreden van het aanbod aan woonmilieus.
  • 8. Op peil houden en concentreren van de voorzieningen.
  • 9. Verduurzamen en beleefbaar maken van het watersysteem.

Elk initiatief dat bij de gemeente wordt ingediend, moet een bijdrage leveren aan deze ambities. Dat hoeft niet te betekenen dat een plan aan álle ambities moet voldoen, maar het mag niet tegen ambities ingaan, en waar mogelijk moet het bijdragen aan meerdere ambities.

Voor het buitengebied stelt de gemeente Haaksbergen de ambitie om de kwaliteit van het buitengebied met zijn hoge cultuurhistorische waarden en de bijzondere natuurgebieden op peil te houden. Tegelijkertijd dient in het buitengebied ruimte te zijn voor agrarische activiteiten om een plattelandseconomie te behouden.

Het plangebied bevindt zich niet in het Natuurnetwerk Nederland of een Natura 2000-gebied. Doordat de landschapsontsierende bebouwing wordt gesloopt en de nieuwe ontwikkeling via een erfinrichtingsplan wordt ingepast op de locatie en in de omgeving vindt versterking van de kwaliteiten van het buitengebied plaats. Tevens wordt met de aanpassing van de Buurser Beek ingezet op het verduurzamen en beleefbaar maken van het watersysteem. De ontwikkeling draagt derhalve bij aan de gemeentelijke visie voor dit gedeelte van het Haaksbergse buitengebied.

Regionale spelregels voor ontwikkelingen in het buitengebied van Zuidwest-Twente

Dit betreft een beleidsnotitie die de geldende regelingen voor het buitengebied waaronder Rood voor Rood en VAB (vrijkomende agrarische bebouwing) vervangt en is opgesteld in samenwerking met de gemeenten Almelo, Borne, Enschede, Hengelo, Hof van Twente en Wierden. Het ontwerpbeleid heeft tot 8 juli 2021 ter inzage gelegen en is vooral gericht op Rood voor Rood (RvR), vrijkomende agrarische bebouwing (VAB), nieuwe landgoederen, en de uitbreiding van agrarische of niet-agrarische bedrijven. Het beleid overlapt bovendien deels met het KGO-beleid (Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving). Aangezien bij onderhavig plan geen sprake is van bovengenoemde regeling/situaties vindt geen verdere toetsing plaats aan het ontwerpbeleid 'Regionale spelregels voor ontwikkelingen in het buitengebied van Zuidwest-Twente'.

Conclusie toetsing aan gemeentelijk beleid

De in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling is in overeenstemming met de uitgangspunten uit de gemeentelijke Structuurvisie.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

4.1 Bodem

In het bestemmingsplan dient een motivering te zijn opgenomen over de bodemkwaliteit in relatie tot de beoogde bestemming. De (milieuhygiënische) bodemkwaliteit moet geschikt zijn voor de gewenste bestemming. Uitgangspunt daarbij is dat de bodemkwaliteit geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem.

Situatie plangebied

Om aan te tonen dat de (milieuhygiënische) bodemkwaliteit geschikt is voor de gewenste bestemming, is een bodemonderzoek verricht (zie Bijlage 1).

Voorafgaande aan het bodemonderzoek heeft een vooronderzoek plaatsgevonden. Uit de resultaten van dit vooronderzoek is gebleken dat binnen de locatie een asbestverdachte puinverharding (oprit) aanwezig is (deellocatie A). De bovengrond van het gehele te onderzoeken terreindeel is verdacht voor de aanwezigheid van zware metalen, minerale olie, PAK en asbest. De ondergrond en het grondwater zijn niet verdacht voor de aanwezigheid van chemische componenten.

Uit de resultaten van het veldwerk en de laboratorium analyses blijkt dat in de puinverharding van de oprit asbest is aangetoond. De gewogen asbestgehalten zijn ruim lager dan de toetsingswaarde voor nader asbestonderzoek.

De boven- en ondergrond van het overig te herontwikkelen zijn niet verontreinigd. Het grondwater is (zeer) licht verontreinigd met barium, cadmium en zink.

Geconcludeerd wordt dat uit milieukundig oogpunt er geen bezwaar is tegen de voorgenomen bestemmingsplanwijziging en nieuwbouwplannen, aangezien de vastgestelde verontreinigingen geen risico’s voor de volksgezondheid opleveren. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik (wonen met tuin).

Het bodemonderzoek is beoordeeld door de Omgevingsdienst Twente (ODT). De ODT bevestigt dat op basis van de milieuhygiënische bodemkwaliteit er geen belemmeringen zijn te verwachten voor de bestemmingsplanwijziging en het verlenen van de (toekomstige) omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen. De ODT merkt op dat het onderzoek niet geheel voldoet aan de geldende normen en richtlijnen, maar het geeft voldoende inzicht in de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem binnen de onderzoekslocatie. Geadviseerd wordt om bij de sloop van de woningen en schuren aandacht te hebben voor mogelijke verontreinigingen in de bodem onder de bebouwing. Bij het aantreffen van een verontreiniging, dient dit worden gemeld bij de Omgevingsdienst Twente.

Conclusie

Uit de resultaten van het verkennend bodemonderzoek blijkt dat de locatie geschikt is voor het beoogd gebruik. Het aspect 'bodem' levert geen belemmering op ten aanzien van het bestemmingsplan.

4.2 Geluid

Ingevolge de Wet geluidhinder (Wgh) dient bij een ruimtelijke planontwikkeling ter waarborging van een akoestisch acceptabel woon- en leefklimaat rekening te worden gehouden met weg- en railverkeerslawaai en industrielawaai. Voor het oprichten van geluidsgevoelige bestemmingen, waaronder woningen, die binnen de onderzoekszone van (spoor)wegen en gezoneerde industrieterreinen liggen, dient een toets aan de geluidsnormen plaatsvinden.

Situatie plangebied

Voor de nieuw te bouwen woning is niet eerder een hogere grenswaarde op grond van de Wet geluidhinder vastgesteld. In de nabijheid van het plangebied ligt één geluidsbron, te weten de Molenveldweg (op circa 80 meter vanaf de beoogde woningen). Het betreft een zeer rustige weg in het buitengebied waar maximaal 60km/u is toegestaan. Er wordt daarom geen geluidsoverlast op de woningen verwacht en een akoestisch onderzoek zal geen ander resultaat geven. In overleg met de gemeente Haaksbergen is derhalve besloten geen akoestisch onderzoek uit te voeren. Van industrielawaai of spoorweglawaai is geen sprake.

Conclusie

Het aspect 'geluid' levert geen belemmering op ten aanzien van het bestemmingsplan.

4.3 Flora en fauna (incl. stikstof)

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het noodzakelijk om bij een ruimtelijke ingreep te onderzoeken of wordt voldaan aan onder meer het gestelde in nationale natuurbeschermingswetten en regels.

De Wet natuurbescherming (Wnb) vormt het voornaamste beleidsmatige toetsingskader op het gebied van de ecologische soortenbescherming en ecologische gebiedsbescherming. Deze wet is op 1 januari 2017 in werking getreden en vervangt de Flora- en Faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en de Boswet. Bij een ruimtelijke ingreep moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling voor ecologische waarden in beeld worden gebracht, zodat aannemelijk kan worden gemaakt of de ontwikkeling voldoet aan de op grond van de Wet natuurbescherming gestelde regels.

Soortenbescherming

Soortenbescherming is onder de Wnb geregeld op basis van een drietal verschillende beschermingsregimes, namelijk voor vogelrichtlijnsoorten, habitatrichtlijnsoorten en overige soorten. Voor al deze soorten geldt dat het verboden is ze opzettelijk te doden, te vangen of te verstoren, om eventuele eieren opzettelijk te vernielen, om de vaste voortplantings- of rustplaatsen te beschadigen en om beschermde plantensoorten opzettelijk te ontwortelen of te vernielen. Hiervan kan onder andere sprake zijn bij het kappen van bomen, het slopen van gebouwen of het storten en afgraven van gronden.

Gebiedsbescherming

Natura 2000-gebieden: Het gebiedsbeschermingsdeel van de Wet natuurbescherming heeft als doel het beschermen van Natura 2000-gebieden (Vogelrichtlijn- en/of Habitatrichtlijngebieden) in Nederland. Projecten of andere handelingen en plannen die negatieve effecten op deze beschermde gebieden kunnen hebben, zijn in beginsel (zonder vergunning) niet toegestaan. Naast directe effecten (bijv. ruimtebeslag), dient ook gekeken te worden naar indirecte effecten als gevolg van externe werking (bijv. door geluid, licht en stikstofdepositie).

Natuur Netwerk Nederland: De Wet Natuurbescherming draagt Gedeputeerde Staten op om te zorgen voor de instandhouding van het binnen de eigen provincie gelegen deel van een landelijk ecologisch netwerk; het Natuurnetwerk Nederland (NNN), voorheen ook wel Ecologische Hoofdstructuur genoemd. Het NNN is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland, dat voldoende robuust is voor een duurzame verbetering van de omstandigheden voor de wilde flora en fauna en voor natuurlijke leefgemeenschappen. Het NNN is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij' - principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten. Wanneer er mogelijk nadelige gevolgen zijn maar deze door maatregelen of compensatie voorkomen kunnen worden dan kan de activiteit, met toestemming van de Provincie Overijssel, uitgevoerd worden. 

Situatie plangebied

Soortenbescherming

Middels een verkennend natuuronderzoek (zie Bijlage 2) is onderzocht of er beschermde dier- en plantensoorten in het plangebied voorkomen die mogelijk hinder kunnen ondervinden van het beoogde plan en de daaruit voortvloeiende werkzaamheden.

De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten, maar wel tot geschikt functioneel leefgebied voor verschillende beschermde dieren. Beschermde diersoorten benutten het plangebied hoofdzakelijk als foerageergebied, maar mogelijk nestelen er vogels, bezetten amfibieën er een (winter)rustplaats en bezetten grondgebonden zoogdieren er een vaste rust- of voortplantingsplaats. Vleermuizen bezetten geen vaste rust- of voortplantingsplaats in het plangebied maar gebruiken het wel als foerageergebied. Echter wordt er geen essentieel foerageergebied aangetast.

Van de in het plangebied nestelende vogelsoorten, is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Bezette vogelnesten zijn beschermd en mogen niet verstoord, beschadigd of vernield worden. Werkzaamheden die kunnen leiden tot het verstoren/vernielen van vogelnesten dienen daarom buiten de voortplantingsperiode van vogels uitgevoerd te worden. De meest geschikte periode om de voorgenomen activiteiten uit te voeren is augustus-februari. Voorgenomen werkzaamheden mogen juridische beschouwd wel plaats vinden tijdens het broedseizoen van vogels, mits geen bezette vogelnesten beschadigd/vernield worden. Indien de voorgenomen activiteiten uitgevoerd worden tijdens de voortplantingsperiode, dient een broedvogelscan uitgevoerd te worden om de aanwezigheid van een bezet vogelnest uit te sluiten.

Mits geen beschermde grondgebonden zoogdieren (opzettelijk) en/of amfibieën gedood worden, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties. Indien niet voorkomen kan worden dat beschermde dieren gedood wordt, dient een ontheffing van de verbodsbepalingen (doden) aangevraagd te worden. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing van de verbodsbepalingen aangevraagd te worden om de voorgenomen activiteiten uit te mogen voeren in het kader van de Wnb.

Door uitvoering van de voorgenomen activiteiten wordt de betekenis van het plangebied als foerageergebied voor verschillende diersoorten aangetast. Dit leidt echter niet tot wettelijke consequenties.

Gebiedsbescherming

Natuurnetwerk Nederland

Het plangebied maakt geen onderdeel uit van het NatuurNetwerk Nederland (NNN).

Natura 2000-gebied

Op ongeveer 1.500 meter afstand ten oosten van het plangebied bevindt zich het Natura 2000-gebied 'Buurserzand & Haaksbergerveen', zoals op onderstaand figuur is weergegeven. De uitvoering van fysieke activiteiten in het plangebied zal vanwege de afstand niet leiden tot negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied als gevolg van een toename van geluid, trillingen, kunstlicht, visuele verstoring, areaalverlies en aantasting van hydrologie. Emissies van stikstof kunnen echter over een grotere afstand tot effecten leiden in Natura 2000-gebieden. Het Natura 2000-gebied 'Buurserzand & Haaksbergerveen' is momenteel overbelast met stikstof. Bij een plan of project kunnen emissies van stikstof vrijkomen als gevolg van de aanleg/realisatie van het project en het daaropvolgend gebruik. Sinds de invoering van het Besluit stikstofreductie en natuurverbeteringen geldt voor de aanleg/realisatie-fase een vrijstelling. Voor de gebruiksfase geldt deze vrijstelling niet.

Middels een AERIUS-berekening (zie Bijlage 3) zijn de stikstofeffecten van de gebruiksfase inzichtelijk gemaakt. Uit de berekening blijkt ten gevolge van de gebruiksfase geen sprake is van stikstofdepositie groter dan 0,00 mol/ha/jaar. De ontwikkeling leidt niet tot een verslechtering van de milieukwaliteit van Natura 2000-gebieden.

Conclusie

Het aspect 'flora en fauna' levert geen belemmering op ten aanzien van het bestemmingsplan.

4.4 Water

In onder andere de Europese Kaderrichtlijn water, de vierde Nota Waterhuishouding en de adviezen van de Commissie Waterbeheer 21e eeuw is het beleid met betrekking tot het water(beheer) vastgelegd. Het beleid is gericht op het duurzaam behandelen van water. Dit betekent onder andere het waarborgen van voldoende veiligheid en het beperken van de kans op hinder vanwege water. Dit ook in verhouding tot ontwikkelingen als de verandering van het klimaat, het dalen van de bodem en het stijgen van de zeespiegel.

De relatie tussen water en ruimtelijke ordening wordt steeds belangrijker. In de nota 'Anders omgaan met water' is bepaald dat de gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen voor de waterhuishouding uitdrukkelijk moeten worden overwogen. Hiervoor wordt in ruimtelijke plannen een digitale watertoets doorlopen. De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten.

Waterbeleid

Provinciaal beleid
In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan het aspect 'water'. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Europese Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.

Waterschapsbeleid
Het Waterschap Rijn en IJssel heeft een Waterbeheerplan opgesteld voor de periode 2022-2027. In dit plan wordt kenbaar gemaakt hoe het Waterschap Rijn en IJssel de doelstellingen voor haar primaire taakgebieden wil gaan realiseren. Voor het plangebied gelden vanuit zowel het Waterschapsbeleid als het provinciaal beleid geen aanvullende eisen met betrekking tot het plangebied. Het plangebied heeft geen specifieke functie in het kader van het waterbeleid.

Gemeentelijk beleid
In het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) 2017-2020 heeft de gemeente Haaksbergen ook een aantal beleidspunten opgenomen met betrekking tot hemelwaterinfiltratie en het scheiden van hemel- en afvalwater. Het beleid is erop gericht om de trits “Vasthouden – Bergen – Afvoeren” en de trits “Schoonhouden – Scheiden – Zuiveren” concreet vorm te geen in elke nieuwbouw of renovatie. '

Bij de nieuwbouw van een woning dient een particulier hemelwater zo veel mogelijk bovengronds te transporteren, zonder gebruik te maken van riolering, en hemelwater te laten infilitreren via graspassages. De doorworteling en het bodemleven van het gras houden de infiltratiecapaciteit op peil en zorgen voor afbraak en binding van diverse verontreinigingen. Indien er een centrale infiltratievoorziening nodig is, voor bijvoorbeeld meerdere woningen, krijgt een wadi de voorkeur.

Waterparagraaf  'toekomstgericht waterbeheer'

Ruimtelijke ordening en water zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden en worden sterk beïnvloed door de klimaatverandering. Er is meer ruimte nodig voor water, omdat klimaatverandering zorgt voor hoge piekafvoeren in de zomer en een gemiddeld hogere waterafvoer in de winter. Het gaat ook om langduriger periodes van droogte en om extreem warm weer, waar vooral stedelijk gebied last van kan hebben. Ook veranderingen in ruimtegebruik hebben gevolgen voor het waterbeheer. Het waterschap wil vroegtijdig meedenken over plannen en ontwikkelingen om samen met de gemeente en andere partners te zoeken naar de bijdrage die water kan leveren aan de verbetering van de leefomgeving.

Waterschap Rijn en IJssel werkt hierbij vanuit het Waterbeheerplan 2016-2021 waarin het taakgebied, de doelen en de maatregelen die het waterschap t/m 2021 voor ogen heeft, staan beschreven. Een kompas voor de langere termijn biedt de Watervisie 2030. Beide documenten bieden een samenwerkingsagenda voor ieder die op het gebied van water een belang of betrokkenheid heeft.

Het waterschap laat in het waterbeheerplan zien welke ontwikkelingen voor het waterbeheer van belang zijn en welke accenten in de samenwerking met de partners belangrijk zijn. Vanuit die verkenning is er beleid gemaakt voor de periode 2016-2021, voor de volgende taakgebieden:

  • Veilig water - Bescherming tegen overstromingen en werken aan veiligheid;
  • Voldoende water - Zorgen voor de juiste hoeveelheid water en passende waterpeilen;
  • Schoon water - Zorgen voor een goede waterkwaliteit voor mens, plant en dier;
  • Afvalwater - Verwerken van afvalwater en het daaruit benutten van energie en grondstoffen;
  • Vaarwegbeheer - Zorgen voor goede randvoorwaarden voor beroepsvaart op de Oude IJssel.

Het waterschap werkt met de gemeente samen aan een goede ruimtelijke ordening via het proces van de Watertoets. In november 2021 is de digitale watertoetsprocedure doorlopen. Hieruit blijkt dat het waterbelang gering is. Het Waterschap heeft een tekstvoorstel gedaan voor de waterparagraaf, welke hieronder is overgenomen.

Klimaatadaptatie

Een toename in het verharde oppervlak resulteert in een versnelde afvoer van hemelwater. Als dit hemelwater niet vertraagd wordt afgevoerd wordt het watersysteem zwaarder belast en het waterbezwaar naar benedenstroomse gebieden afgewenteld. Ook is er geen aanvulling van het grondwater. Uitgangspunt is dat (nieuwe) ontwikkelingen minimaal hydrologisch neutraal zijn of een verbetering ten opzichte van de huidige situatie.

Door de ontwikkelingen in het plangebied neemt het verhard oppervlak niet toe. De inhoud en oppervlaktes van de nieuw te bouwen woningen en bijgebouwen zijn gezamenlijk gelijk aan de inhoud en oppervlakte van de bestaande (te slopen) bebouwing. Om wateroverlast te voorkomen wordt het hemelwater niet afgevoerd naar het rioolstelsel maar volgens de trits vasthouden - bergen – afvoeren behandeld. Hemelwater wordt geïnfiltreerd in de bodem binnen het plangebied. Er is hier voldoende ruimte op het perceel voor beschikbaar. Op deze wijze wordt wateroverlast voorkomen en komt er zo min mogelijk 'schoon' hemelwater in het rioolstelsel terecht. Infiltratie geschiedt middels infiltratiekratten of richting oppervlaktewater/vijver binnen het plangebied of wordt opgevangen ter besproeiing van de gronden binnen het plangebied. Op deze wijze kan regenbui T=10+10% (40mm) worden opgevangen in het plangebied tot aan maaiveld of op maaiveld geborgen worden zonder dat waterschade optreedt, en vertraagd worden afgevoerd.

Afvalwater

Er is sprake van een gescheiden rioolstelsel. Afvalwater wordt gescheiden afgevoerd op het gemeentelijke rioleringsstelsel.

Beheer en onderhoud watersysteem

Waterschap Rijn en IJssel is bezig met plannen om de Buurserbeek, welke langs het plangebied stroomt, te herinrichten. In de eerste schetsontwerpen hiervoor is voorzien dat een meander van de Buurserbeek nabij het plangebied wordt aangelegd. Deze plannen zijn geen onderdeel van onderhavige bestemmingsplanwijziging.

Conclusie

Het aspect 'water' levert geen belemmering op ten aanzien van het bestemmingsplan.

4.5 Archeologie en cultuurhistorie

Op grond van de Erfgoedwet dient er in ruimtelijke plannen rekening gehouden te worden met archeologische waarden. In de Erfgoedwet is bepaald dat gemeenten een archeologische zorgplicht hebben en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is archeologisch onderzoek noodzakelijk. De kern van de Erfgoedwet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ).

Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.

Situatie plangebied

Conform de archeologische beleidsadvieskaart van de gemeente Haaksbergen en het bestemmingsplan 'Buitengebied Haaksbergen, partiële herziening veegplan 1' kent het deel van plangebied waar gesloopt en gebouwd gaat worden een middelmatige archeologische verwachting. Ter plaatse waar ingrepen aan de Buurser Beek zijn beoogd is grotendeels een lage archeologische verwachting van toepassing.

Voor gebieden met een middelmatige archeologische verwachting is archeologisch inventariserend veldonderzoek verplicht als de ingreep groter is dan 5.000 m2 én de diepte van de ingreep dieper reikt dan 40 cm -Mv.

Voor gebieden met een lage archeologische verwachting is archeologisch inventariserend veldonderzoek verplicht als de ingreep groter is dan 100.000 m2 én de diepte van de ingreep dieper reikt dan 40 cm -Mv.

De oppervlakte van de nieuw te bouwen woning en bijgebouwen blijven ruim onder de drempelwaarde van 5.000m2. Ook indien voor andere werkzaamheden graafwerkzaamheden zijn vereist, zoals het slopen van bebouwing of aanplanten van bomen in het kader van de landschappelijke inpassing, blijft de totale bodemingreep ruim onder de drempelwaarde. De werkzaamheden die plaatsvinden ter plaatse van de Buurser Beek bevinden zich ook ruim onder de drempelwaarde van 100.000m2. Het uitvoeren van inventariserend veldonderzoek kan dus achterwege blijven.

Binnen het plangebied bevinden zich geen cultuurhistorische waarden of monumenten.

Conclusie

De aspecten 'archeologie' en 'cultuurhistorie' leveren geen belemmering op ten aanzien van het bestemmingsplan.

4.6 Bedrijven en milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door bedrijven en milieuzonering. Onder bedrijven en milieuzonering wordt verstaan het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende activiteiten enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Bedrijven en milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de onderlinge afstand wordt gebruik gemaakt van de meest recente VNG-publicatie 'Bedrijven & Milieuzonering', waarin richtafstanden zijn opgenomen.Een richtafstand wordt beschouwd als de minimaal aan te houden afstand tussen een milieubelastende activiteit en de milieugevoelige bestemming waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van milieubelastende (bedrijfs)activiteiten betreffende geluid, geur, stof en gevaar redelijkerwijs kan worden uitgesloten. De genoemde maten zijn indicatief; met een goede motivering kan hiervan worden afgeweken.

Situatie plangebied

Het plangebied bevindt zich in landelijk gebied, omringd door landbouwgrond, bos en recreatiewoningen. Er zijn geen bedrijven in de omgeving die milieuhinder veroorzaken. Het woon- en leefklimaat van de huidige en beoogde woningen ondervindt daar dus geen hinder van. Vise versa worden er geen bedrijven belemmerd in hun bedrijfsvoering als gevolg van het beoogde plan.

Conclusie

Het aspect 'bedrijven en milieuzonering' levert geen belemmering op ten aanzien van het bestemmingsplan.

4.7 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij productie, gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, aardgas of LPG. Het aandachtsveld van externe veiligheid richt zich op zowel inrichtingen (bedrijven) waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn als het transport van gevaarlijke stoffen. Dit vervoer kan plaatsvinden over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid is er op gericht te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden. Dit is verankerd in diverse wet- en regelgeving, zoals het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit).

Binnen de externe veiligheid worden twee normstellingen gehanteerd:

  • het Plaatsgebonden Risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor burgers. Kwetsbare objecten, zoals woningen en functies met veel bezoekers, zijn niet toegestaan binnen de PR 10-6-contour rond inrichtingen waarin opslag en productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt en langs transportroutes (weg, spoor, water, buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd;
  • het Groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico is geen norm, maar er geldt een verantwoordingsplicht. Binnen het invloedsgebied van het groepsrisico dient de realisatie van kwetsbare objecten, zoals het appartementengebouw, en eventuele gevolgen voor het groepsrisico verantwoord te worden.


Situatie plangebied

In de nabijheid van het plangebied (ca. 1000 meter) bevinden zich geen risicovolle inrichtingen en worden er geen gevaarlijke stoffen getransporteerd over weg, water of spoor of door buisleidingen. Ten noordwesten van de woningen, op een afstand van minimaal 200 meter, bevinden zich wel enkele bovengrondse opslagtanks voor propaan voor particulier gebruik. Qua aard en omvang vormt dit geen belemmering. Het plangebied valt ruim buiten de PR 10-6 contour en het invloedsgebied van het groepsrisico van eventuele risicobronnen in de omgeving. Het aspect externe veiligheid vormt geen aandachtspunt voor de beoogde ontwikkeling.

Conclusie

Het aspect 'externe veiligheid' levert geen belemmering op ten aanzien van het bestemmingsplan.

4.8 Geur

Bij het aspect 'geur' in het buitengebied vormt de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) het toetsingskader voor vergunningsplichtige veehouderijen. Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven is het beoordelingskader voor geurhinder opgenomen in het Activiteitenbesluit. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden. Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odeur units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odeur units per kubieke meter lucht. Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien en paarden) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven gelden tevens vaste afstandseisen. Deze eisen zijn gebaseerd op en komen overeen met de vaste afstanden zoals opgenomen in de Wgv.

Situatie plangebied

In de omgeving van het plangebied bevinden zich geen agrarische bedrijven. De dichtstbijzijnde agrarische bedrijven liggen op voldoende afstand waardoor vanuit de omgeving geen geurhinder op het plangebied wordt verwacht.

Conclusie

Het aspect 'geur' levert geen belemmering op ten aanzien van het bestemmingsplan.

4.9 Luchtkwaliteit

Bij ieder ruimtelijke ontwikkeling moet toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit plaatsvinden. Er dient te worden vastgesteld welke gevolgen het project heeft voor de luchtkwaliteit. Met name de (toename van) autoverkeer heeft ten gevolge dat de luchtkwaliteit verslechtert. Daarnaast dient beoordeeld te worden of de luchtkwaliteit zodanig is dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied.

Voor het aspect 'luchtkwaliteit' zijn door de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is opgenomen in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. In deze wet zijn grenswaarden voor verschillende luchtverontreinigende stoffen opgenomen. Specifieke onderdelen van de wet zijn uitgewerkt in besluiten (AMvB's) en ministeriële regelingen. De belangrijkste zijn het Besluit en de Regeling NIBM (niet in betekenende mate bijdragen).

Het Besluit NIBM staat ontwikkelingen toe wanneer de ontwikkeling 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij 3% van de grenswaarden genoemd voor stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) in de Wet milieubeheer. Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet milieubeheer vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Dit geldt, onder andere, voor:

  • woningen: 1.500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3.000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Verder kunnen ook ruimtelijke ontwikkelingen die niet genoemd staan in de Regeling NIBM niet in betekenende mate bijdragen. Hiervoor geldt dat de bijdrage aan NO2 en PM10 onder de grenswaarde van 3% moet liggen.

Situatie plangebied

Voorliggend bestemmingsplan leidt niet tot wijzigingen in het aantal woningen binnen het plangebied. Het aantal verkeersbewegingen zal dan ook gelijk blijven. Doordat de nieuwe woningen van meer isolatie en duurzame technieken zijn voorzien worden minder emissies door installaties verwacht. De beoogde ontwikkeling heeft dan ook geen, of een positieve, invloed op de luchtkwaliteit. De ontwikkeling ligt bovendien ruim onder de grenswaarde van 3% uit het Besluit NIBM en draagt dus niet in betekenende mate bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit.

Conclusie

Het aspect 'luchtkwaliteit' levert geen belemmering op ten aanzien van het bestemmingsplan.

4.10 Kabels en leidingen

Kabels en (buis)leidingen in de grond in of nabij het plangebied kunnen van belang zijn voor een ruimtelijke ontwikkeling en dienen derhalve planologisch geregeld te worden. Het gaat dan om kabels en leidingen met een veiligheidsrisico of een belangrijke maatschappelijke functie, zoals (ondergrondse) hoogspanningskabels, gasleidingen of buisleidingen voor brandbare en vergiftigde stoffen.

Situatie plangebied

In en rondom het plangebied liggen geen belangrijke kabels of leidingen die moeten worden voorzien van een planologische regeling.

Conclusie

Vanuit het aspect 'kabels en leidingen' wordt het plan uitvoerbaar geacht.

4.11 Aanmeldnotitie MER

Bij ruimtelijke plannen en besluiten die mogelijk gevolgen kunnen hebben voor het milieu dient te worden beoordeeld of ten behoeve van de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling een milieueffectrapportage moet worden opgesteld. Een milieueffectrapportage (m.e.r.) is bedoeld om milieubelangen bij verschillende ruimtelijke procedures een volwaardige plaats bij de besluitvorming te geven. Het wettelijk kader voor de m.e.r. is hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer (Wm) en het daarbij behorende Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). In het Besluit m.e.r. is geregeld voor welke plannen en besluiten daadwerkelijk een m.e.r.-procedure doorlopen moet worden.

Bij het toetsen van plannen en besluiten aan het Besluit m.e.r. zijn er een drietal mogelijkheden:

  • 1. M.e.r.-plicht: voor (onderdelen van) het plan of besluit is het uitvoeren van een m.e.r. verplicht;
  • 2. M.e.r.-beoordelingsplicht: voor (onderdelen van) het plan of besluit moet eerst worden beoordeeld of het uitvoeren van een m.e.r. verplicht is;
  • 3. Vormvrije m.e.r.-beoordeling: het plan of het besluit omvat een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit, maar deze activiteit ligt (ruim) beneden de in daarvoor in het Besluit m.e.r. opgenomen indicatieve drempelwaarden.

Indien een vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld moet worden, dient het bevoegd gezag na te gaan of de beoogde ontwikkeling mogelijk aanzienlijke milieugevolgen voor de omgeving kan hebben. Als uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling blijkt dat aanzienlijke milieugevolgen op voorhand niet kunnen worden uitgesloten, moet er alsnog een verplichte m.e.r.-beoordeling worden uitgevoerd.

Sinds mei 2017 is de inhoud van een de vormvrije-m.e.r. en de procedure gelijkgetrokken met een m.e.r.-beoordeling. Dat betekent dat de gemeenteraad voor een besluit (de omgevingsvergunning) een besluit genomen moet hebben of er wel of geen project-m.e.r. noodzakelijk is. Dit besluit dient te worden gemotiveerd door middel van een aanmeldnotitie, waarin dezelfde onderdelen aan bod dienen te komen als bij een m.e.r.-beoordeling.

Situatie plangebied

Woningen komen voor op de D-lijst van het Besluit m.e.r. (D 11.2). Echter overstijgt de voorgenomen ontwikkeling de drempelwaarde niet. Dat betekent dat voor onderhavig plan een vormvrije-m.e.r. uitgevoerd dient te worden om na te gaan of de ontwikkeling aanzienlijke milieueffecten kan hebben.

Gezien de kleinschaligheid van het plan, waarbij het aantal woningen gelijk blijft, zijn significante milieueffecten niet te verwachten zijn. Zoals aangetoond is in bovenstaande paragrafen zijn belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu niet te verwachten. Er is dan ook geen aanleiding voor het uitvoeren van een milieueffectrapportage.

Conclusie
Vanwege de geringe omvang van de ontwikkeling is beargumenteerd dat er geen significante milieueffecten optreden als gevolg van dit bestemmingsplan. Geadviseerd wordt de gemeente te laten besluiten dat het opstellen van een milieueffectrapportage niet benodigd is.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

In dit hoofdstuk wordt de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid beschreven.

5.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Vooroverleg

Omdat de beoogde ontwikkeling niet in strijd is met nationale belangen, wordt een vooroverleg met het Rijk niet noodzakelijk geacht.

De provincie Overijssel heeft een 'Vooroverleglijst ruimtelijke plannen' opgesteld waarop plannen staan waar geen vooroverleg voor vereist is. Woningbouw staat als volgt op deze lijst: 'Plannen/projectbesluiten voor geheel of gedeeltelijke vernieuwing, vervanging of verandering van een bestaande en bestemde woning/bedrijfswoningen/of van een bij de woning behorend bijgebouw. Bij vervanging/vernieuwing gaat het omdezelfde plek van de bestaande woning of op daartoe bestemde gronden binnen een afstand van maximaal 10 meter van de bestaande woningmits passend binnen de gebiedskenmerken met een versterking van de ruimtelijke kwaliteit'.

De woningen worden niet geheel op dezelfde plek teruggebouwd, maar wel op korte afstand van de bestaande woningen. Middels het erfinrichtingsplan wordt de ontwikkeling passend binnen de gebiedskenmerken gerealiseerd en vindt versterking van de ruimtelijke kwaliteit plaats. Gelet hierop wordt afgezien van het voeren van vooroverleg met de provincie Overijssel.

Het waterschap Rijn en IJssel is middels de digitale watertoets geïnformeerd. Na uitvoering van de digitale watertoets is gebleken dat het waterbelang gering is.

Inspraak

Gezien de relatief geringe planologische betekenis is afgezien van het ter inzage leggen van een voorontwerp bestemmingsplan. Na overleg met de initiatiefnemer en de gemeente Haaksbergen is direct een ontwerp van dit bestemmingsplan, overeenkomstig de gemeentelijke inspraakverordening, ter inzage gelegd. Eén ieder wordt, door middel van deze ter inzage legging, in de gelegenheid gesteld zijn of haar zienswijze over het plan in te dienen.

5.2 Economische uitvoerbaarheid

Er wordt een anterieure overeenkomst met de initiatiefnemer gesloten waarin afspraken worden gemaakt over de voorgenomen ontwikkeling, alsmede alle financiële kaders waaronder mogelijke planschade, de exploitatiebijdrage en de daadwerkelijke investeringskosten van de beoogde ontwikkelingen

Op basis van deze overeenkomst wordt het voorliggende bestemmingsplan economisch uitvoerbaar geacht. Het kostenverhaal zal geen belemmering vormen voor uitvoerbaarheid van het voorliggende bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Juridische regeling

6.1 Procedure bestemmingsplan

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn wettelijke regels voor de bestemmingsplanprocedure vastgelegd. Hierin zijn de volgende fasen onderscheiden:

Voorbereidingsfase

Door het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Haaksbergen wordt, overeenkomstig het bepaalde in artikel 1.3.1. van het Bro (in een huis-aan-huisblad en via de website), kennis gegeven van het voornemen om de bestemmingsplannen 'Buitengebied Haaksbergen' (2013) en 'Buitengebied Haaksbergen, partiële herziening veegplan 1' (2017) gedeeltelijk te wijzigen. De gemeente voert ten behoeve van de voorbereiding van een bestemmingsplan vervolgens onderzoek uit naar de bestaande situatie en de mogelijke (ruimtelijke) ontwikkelingen in de gemeente. De gemeente stelt voor het overleg, op grond van artikel 3.1.1 Bro, haar voornemen (vaak in de vorm van een (voor)ontwerpbestemmingsplan) beschikbaar aan de besturen en diensten van hogere overheden.

Terinzageleggingsfase

Na de aankondiging in het Gemeenteblad, in ten minste één plaatselijk dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad en op de internetpagina van de gemeente Haaksbergen, wordt het ontwerp bestemmingsplan voor een periode van 6 weken ter inzage gelegd. In deze periode kan door belanghebbenden een zienswijze op het ontwerp bestemmingsplan worden ingediend.

Vaststellingsfase

Na de termijn voor de ter inzage legging stelt de gemeenteraad het ontwerp bestemmingsplan, indien nodig met aanpassingen, binnen een periode van ten hoogste 12 weken vast.

Beroepsfase

Na de vaststelling van het bestemmingsplan wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt en wordt het vastgestelde bestemmingsplan ter inzage gelegd. Dit gebeurt als volgt:

  • Indien Gedeputeerde Staten van de provincie Overijssel of de Inspectie voor Leefomgeving en Transport een zienswijze hebben ingediend die door het college niet volledig is overgenomen of indien het bestemmingsplan gewijzigd is vastgesteld, geschiedt bekendmaking en terinzagelegging 6 weken na vaststelling. Uiterlijk 6 weken na bekendmaking van het vaststellingsbesluit kan er beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
  • Indien het bestemmingsplan ongewijzigd is vastgesteld en er gehoor is gegeven aan eventuele zienswijzen van Gedeputeerde Staten van de provincie Overijssel en/of de Inspectie voor Leefomgeving en Transport wordt het vaststellingsbesluit door uiterlijk 2 weken na vaststelling bekend gemaakt. Tevens wordt uiterlijk 2 weken na vaststelling het bestemmingsplan ter inzage gelegd.

6.2 Plansystematiek

Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn de Wro, het Bro en de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP2012) toegepast. De SVBP2012 bevat een aantal juridische regels die moeten worden opgevolgd. In het Bro is een formulering opgenomen ten aanzien van de antidubbeltelregel en het overgangsrecht. Deze teksten zijn neergelegd in de planregels.

6.3 Toelichting op de regels

Inleidende regels

Hoofdstuk 1 van de regels bevat de inleidende regels, waaronder de begrippen en de wijze van meten.

Artikel 1: Begrippen

In artikel 1 van de regels worden waar nodig de in de regels gebruikte begrippen verklaard. Dit is alleen het geval wanneer begrippen niet op voorhand voor een eenduidige uitleg, conform normaal spraakgebruik, vatbaar zijn.

Artikel 2: Wijze van meten

De wijze waarop maten, afstanden en dergelijke gemeten moeten worden, is opgenomen in artikel 2.

Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de bestemmingsregels voor het gehele plangebied.

Artikel 3: Wonen

De in het plan opgenomen bestemming 'Wonen' ziet toe op het kunnen realiseren van de woningen. Bouwregels zijn nader in de regels vastgelegd. Het gaat hierbij onder meer om de maatvoering en dergelijke.

Artikel 4: Waarde - Hoge archeologische verwachting

De in het plan opgenomen dubbelbestemming 'Waarde - Hoge archeologische verwachting' zijn onverkort overgenomen uit het bestemmingsplan 'Buitengebied Haaksbergen, partiële herziening veegplan 1'.

Artikel 5: Waarde - Middelmatige archeologische verwachting

De in het plan opgenomen dubbelbestemming 'Waarde - Middelmatige archeologische verwachting' zijn onverkort overgenomen uit het bestemmingsplan 'Buitengebied Haaksbergen, partiële herziening veegplan 1'.

Algemene regels

Hoofdstuk 3 van de bestemmingsregels omvatten de algemene regels. De algemene regels gelden in het algemeen voor het gehele bestemmingsplan en staan min of meer los van de specifieke bestemmingsregels en worden om die reden altijd in een apart hoofdstuk opgenomen.

Artikel 6: Anti-dubbeltelregel

De antidubbeltelregel ziet er op toe dat grond die reeds eerder bij een verleende omgevingsvergunning voor het bouwen is meegenomen, niet nog eens bij de verlening van een nieuwe omgevingsvergunning voor het bouwen mag worden meegenomen. De antidubbeltelregel heeft uitsluitend betrekking op situaties die plaatsvinden ten tijde van het geldende bestemmingsplan.

Deze bepaling is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Een verdichting kan zich met name voordoen wanneer een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan een keer betrokken wordt bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage.

Artikel 7: Algemene bouwregels

In dit artikel zijn specifieke bouwregels opgenomen voor gebouwen welke worden gebouwd in de nabijheid van wegen en watergangen.

Artikel 8: Algemene gebruiksregels

In de algemene gebruiksregels is vastgelegd welk gebruik in ieder geval strijdig is met de in de regels gegeven bestemmingsomschrijvingen.

Voor de redactie van de gebruiksregels is de algemene formulering aangehouden. Deze gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming. Dit maakt het noodzakelijk dat de bestemmingsomschrijving (lid 1 van elk artikel) voldoende duidelijkheid schept. Bij de meeste artikelen is aangegeven wat in elk geval onder "verboden gebruik" moet worden verstaan.

Artikel 9: Algemene aanduidingsregels

In dit artikel is een verwijzing opgenomen naar het bestemmingsplan 'Buitengebied Haaksbergen' wegens de ter plaatse geldende aanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied' waarop specifieke regels van toepassing zijn.

Artikel 10: Algemene afwijkingsregels

De algemene afwijkingsregels bieden enige flexibiliteit als het gaat om het afwijken van in het plan opgenomen maten en bieden ruimte om bepaalde voorzieningen te kunnen realiseren.

Artikel 11: Algemene wijzigingsregels

In dit artikel zijn de regels opgenomen op grond waarvan het college van Burgemeester en Wethouders bevoegd is het plan te wijzigen.

Artikel 12: Algemene procedureregels

In dit artikel zijn regels opgenomen met betrekking tot de voorbereidingsprocedure voor een besluit tot het stellen van nadere eisen.

Artikel 13: Overige regels

In dit artikel is bepaald dat de wettelijke regelingen waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

Overgangs- en slotregels

In Hoofdstuk 4 zijn, overeenkomstig de in het Bro voorgeschreven formulering van het overgangsrecht en de SVBP2012, de overgangs- en slotregels in de afsluitende artikelen 14 en 15 van de regels opgenomen.