direct naar inhoud van Regels
Plan: Haaksbergen Dorp, partiële herziening deelplan 1 Hassinkborgh
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0158.BP1181-0002

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan "Haaksbergen Dorp, partiële herziening deelplan 1 Hassinkborgh" met identificatienummer NL.IMRO.0158.BP1181-0002 van de gemeente Haaksbergen;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aan huis verbonden bedrijf:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, gericht op consumentenverzorging, geheel of overwegend door middel van handwerk, waarvan de omvang dusdanig is dat de activiteit in een woning en/of daarbij behorende andere gebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend;

1.4 aan huis verbonden beroep:

een dienstverlenend beroep, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.5 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.6 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.7 aaneengebouwde woning:

een woning die onderdeel uitmaakt van een blok van meer dan twee aaneengebouwde woningen, niet zijnde een gestapelde woning;

1.8 aangebouwd bijbehorend bouwwerk:

ondergeschikt aan het hoofdgebouw waarbij het bijbehorend bouwwerk aangebouwd aan het hoofdgebouw is uitgevoerd en hiermee in directe verbinding staat;

1.9 andere werken:

een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden;

1.10 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of andere bouwwerken;

1.11 bebouwingspercentage:

een in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het terrein aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;

1.12 bed & breakfast:

een aan de woonfunctie ondergeschikte toeristisch-recreatieve voorziening gericht op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting en het serveren van ontbijt. Onder een bed&breakfast-voorziening wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid of permanente kamerverhuur;

1.13 beeldende kunst:

de vorm van kunst waarbij het beeldende (de afbeelding) voorop staat. Een afbeelding in de zin van een uitbeelding, die een platte of een ruimtelijke vorm kan aannemen met een zichtbaar resultaat;

1.14 beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlakte:

de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een aan-huis-verbonden beroep c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;

1.15 bestaand:
  • a. het gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning;
  • b. het onder a bedoelde geldt niet voor zover sprake was van strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan, de voorheen geldende beheersverordening, daaronder mede begrepen het overgangsrecht van het bestemmingsplan of de beheersverordening, of een andere planologische toestemming;
1.16 bestemmingsgrens:

de grens van het bestemmingsvlak;

1.17 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met een zelfde bestemming;

1.18 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.19 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.20 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.21 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.22 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegestaan.

1.23 bouwperceelsgrens:

de grens van een bouwperceel.

1.24 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.25 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.26 bruto vloeroppervlak (bvo)

de som van de horizontale vloeroppervlakte van de bouwlagen, met inbegrip van de daarbij behorende kantoren, magazijnen, werkplaatsen en overige dienstruimten, buitenwerks gemeten;

1.27 carport:

een overkapping in de vorm van een open constructie met minimaal 2 open wanden voor de overdekte stalling van motorvoertuigen;

1.28 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.29 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.30 eerste bouwlaag:

de bouwlaag op de begane grond;

1.31 erker:

een uitbouw van de gevel van het hoofdgebouw en ondergeschikt aan het hoofdgebouw in vorm en uitstraling;

1.32 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.33 hoofdgebouw:

een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;

1.34 huishouden:

een verzameling van één of meer personen die een woonruimte bewoont en daar zichzelf voorziet, of door derden wordt voorzien, in dagelijkse levensbehoeften;

1.35 kelder:

een overdekte, met wanden omsloten, voor mensen toegankelijke ruimte, beneden of tot ten hoogste 0,5 m boven de kruin van de weg, waaraan het bouwperceel is gelegen;

1.36 maatvoeringsvlak:

een geometrisch bepaald vlak waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels voor bepaalde bouwwerken eenzelfde maatvoering geldt;

1.37 nadere eis:

een nadere eis als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 onder d van de Wet ruimtelijke ordening;

1.38 omgevingsvergunning:

een vergunning voor het uitvoeren van een project dat invloed heeft op de fysieke leefomgeving, op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna Wabo);

1.39 omgevingsvergunning voor het afwijken:

omgevingsvergunning voor het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met dit plan met toepassing van de in dit plan opgenomen regels inzake afwijking, op grond van artikel 2.1, lid 1, onder c, jo. artikel 2.12, sub a, onder 1, van de Wabo;

1.40 omgevingsvergunning voor het bouwen:

omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk, op grond van artikel 2.1, lid 1, onder a, van de Wabo.

1.41 onderbouw:

een bouwlaag, afgedekt door een vloer, die geheel of gedeeltelijk is gelegen beneden peil;

1.42 overkapping:

een bouwwerk, al dan niet aangebouwd aan een gebouw of een bouwwerk, geen gebouw zijnde, bestaande uit slechts een van boven afgesloten of afgedekte ruimte van lichte constructie zonder eigen wanden;

1.43 peil:
  • a. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang grenst aan de weg: de hoogte van de kruin van de weg;
  • b. voor andere gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van de bouw.
1.44 perceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.45 perceelsgrens:

een grens van een perceel;

1.46 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een persoon tegen vergoeding;

1.47 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte, waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht. Onder een seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.48 voorgevel:

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt;

1.49 voorgevelrooilijn:

de met 'voorgevellijn' op de verbeelding aangeduide grens van het bouwvlak;

1.50 waterhuishoudkundige voorzieningen:

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit, zoals duikers, stuwen, gemalen, inlaten etc;

1.51 wijziging:

een wijziging als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 onder a van de Wet ruimtelijke ordening;

1.52 weg:

een voor gemotoriseerd verkeer alsmede voor fietsers en voetgangers geschikt gemaakte strook grond;

1.53 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouding, woonwagens niet inbegrepen;

1.54 woonhuis:

een gebouw, hetzij vrijstaand, hetzij aaneengebouwd, dat slechts één woning omvat.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.2 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.3 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.4 het bebouwd oppervlak van een bouwperceel:

de oppervlakte van alle op een bouwperceel gelegen bouwwerken tezamen.

2.5 de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens:

tussen de zijdelingse grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is;

2.6 de lengte, breedte en diepte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of de harten van de scheidingsmuren.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen;
  • b. speelvoorzieningen;

met daarbij behorende:

  • c. paden en verhardingen;
  • d. parkeerstroken;
  • e. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder begrepen abri's;
  • f. uitingen van beeldende kunst;
  • g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
3.2 Bouwregels

Op de voor 'Groen' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

3.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor een bouwwerk geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van palen en masten mag niet meer bedragen dan 6 m;
  • b. de bouwhoogte van uitingen van beeldende kunst mag niet meer dan 5 m bedragen;
  • c. in overige gevallen mag de bouwhoogte niet meer dan 2,5 m bedragen.
3.3 Nadere eisen
3.3.1 Bevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bouwwerken ten behoeve van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de milieusituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • e. de sociale veiligheid.
3.3.2 Procedure

Voor het stellen van nadere eisen geldt de in 10.1 vermelde voorbereidingsprocedure

3.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigigen in die zin dat de bestemming Groen gewijzigd wordt in de bestemming Wonen - Woonhuizen ten behoeve van inrichting van het erf, onder voorwaarde dat:

  • a. ter beoordeling van de wijziging vindt een evenredige belangenafweging plaats waarbij betrokken worden:
    • 1. de mate waarin de waarden en functies van de betrokken gronden, welke het plan beoogt te beschermen, door de gebruiksverandering worden geschaad;
    • 2. de uitvoerbaarheid, waaronder begrepen de milieutechnische toelaatbaarheid en uitvoerbaarheid;
  • b. indien de waarden, functies en/of belangen als genoemd onder sub a1 en sub a2 onevenredig worden geschaad en/of de uitvoerbaarheid niet is aangetoond vindt aan de genoemde wijzigingsbevoegdheid geen toepassing;
  • c. toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van Artikel 6 van overeenkomstige toepassing zijn, met dien verstande dat:
    • 1. de gronden uitsluitend als erf mogen worden ingericht;
    • 2. geen bouwvlakken en hoofdgebouwen zijn toegestaan.

Artikel 4 Tuin

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. tuinen;
  • b. onbebouwde erven;

met de daarbij behorende:

  • c. in- en uitritten;
  • d. parkeergelegenheid;
  • e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • f. gebouwen;
  • g. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
4.2 Bouwregels

Op de voor 'Tuin' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

4.2.1 Erker

Voor een erker bij een woning gelden de volgende regels:

  • a. de afstand van een erker tot de naar de weg gekeerde perceelgrens bedraagt minimaal 2 m;
  • b. de diepte van een erker mag niet meer dan 1,5 m bedragen;
  • c. de breedte van een erker mag niet meer bedragen dan 60% van de breedte van de gevel van de woning waaraan de erker gebouwd wordt;
  • d. de maximale bouwhoogte mag niet meer dan 3,25 m bedragen.
4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen mag, achter het denkbeeldig verlengde van de naar de weg toegekeerde gevel(s), niet meer dan 2 m bedragen;
  • b. de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen mag, voor het denkbeeldig verlengde van de naar de weg toegekeerde gevel(s), niet meer dan 1 m bedragen;
  • c. in overige gevallen mag de bouwhoogte niet meer dan 5 m bedragen.
4.3 Nadere eisen
4.3.1 Bevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de milieusituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. de externe veiligheid.
4.3.2 Procedure

Voor het stellen van nadere eisen geldt de in artikel 10.1 vermelde voorbereidingsprocedure.

Artikel 5 Verkeer - Openbaar erf

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Openbaar erf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen met hoofdzakelijk een functie voor de ontsluiting van de aanliggende erven;
  • b. parkeer- en groen- en speelvoorzieningen;
  • c. in beperkte mate voor tuinen en erven;
  • d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • e. uitingen van beeldende kunst;

met de daarbij behorende:

  • f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
5.2 Bouwregels

Op de voor 'Verkeer - Openbaar erf' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

5.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van lichtmasten en lantaarnpalen mag niet meer dan 6 m bedragen;
  • b. de bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer dan 6 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van uitingen van beeldende kunst mag niet meer dan 5 m bedragen;
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde mag niet meer dan 2,5 m bedragen.
5.3 Nadere eisen
5.3.1 Bevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van bebouwing, ter waarborging van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • d. de sociale veiligheid.
5.3.2 Procedure

Voor het stellen van nadere eisen geldt de in artikel 10.1 vermelde voorbereidingsprocedure.

Artikel 6 Wonen - Woonhuizen

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - Woonhuizen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. aaneengebouwde woningen;

alsmede voor:

  • b. de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis;
  • c. bed & breakfast in de woning en/of in een aan de woning aangebouwd bijbehorend bouwwerk, met dien verstande dat niet meer dan vier bedden ten behoeve van bed & breakfast aanwezig mogen zijn;

met de daarbij behorende:

  • d. erven, tuinen en paden;
  • e. parkeervoorzieningen;
  • f. groenvoorzieningen;
  • g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • h. bijbehorende bouwwerken;
  • i. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
6.2 Bouwregels

Op de voor 'Wonen - Woonhuizen' aangewezen gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, en voorts met inachtneming van de volgende regels:

6.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen i.c. woonhuizen gelden de volgende regels:

  • a. de hoofdgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is maximaal het aangegeven aantal woningen toegestaan;
  • c. de breedte van hoofdgebouwen bedraagt ten minste 5 m;
  • d. de bouwhoogte bedraagt hoogstens 8 m, waarbij geldt dat de minumum bouwhoogte niet minder mag zijn dan ter plaatse van de aanduiding 'minimum bouwhoogte' is aangegeven;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'plat dak' mogen daken van de gebouwen enkel worden voorzien van een plat dak;
  • f. de afstand van een blok van aaneengebouwde hoofdgebouwen tot de zijdelingse bouwperceelsgrens bedraagt minimaal 1 m;
  • g. een kelder moet binnen de begrenzing van het hoofdgebouw gelegen zijn;
6.2.2 Bijbehorende bouwwerken

Voor bijbehorende bouwwerken bij een woning gelden de volgende regels:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken per hoofdgebouw mag maximaal 20 m² bedragen;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a is een gezamenlijke oppervlakte van maximaal 50 m² toegestaan, mits niet meer dan 40% van het bouwperceel wordt bebouwd;
  • c. bij de berekening van de oppervlakte als bedoeld in sub b wordt de oppervlakte binnen het bouwvlak niet meegerekend;
  • d. het bijbehorende bouwwerk dient achter de voorgevelrooilijn te liggen;
  • e. de afstand van een overkapping tot de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan moet tenminste 0 m bedragen;
  • f. de bouwhoogte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk mag niet meer dan 3,35 m bedragen;
  • g. de bouwhoogte van aangebouwde bijbehorend bouwwerken mag maximaal 3,35 m bedragen;
  • h. de bouwhoogte van overkappingen mag niet meer dan 3,35 m bedragen.
6.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor een bouwwerk geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen mag, achter het denkbeeldig verlengde van de naar de weg toegekeerde gevel(s), niet meer dan 2 m bedragen;
  • b. de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen mag, voor het denkbeeldig verlengde van de naar de weg toegekeerde gevel(s), niet meer dan 1 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van palen en masten mag niet meer dan maximaal 6 m bedragen;
  • d. in overige gevallen mag de bouwhoogte niet meer dan 5 m bedragen.
6.3 Nadere eisen
6.3.1 Bevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de milieusituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. de externe veiligheid.
6.3.2 Procedure

Voor het stellen van nadere eisen geldt de in artikel 10.1 vermelde voorbereidingsprocedure.

6.4 Afwijken van de bouwregels
6.4.1 Afwijken van de bouwregels voor hoofdgebouwen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 6.2.1 sub f, ten behoeve van vermindering van de afstand tot de zijdelings perceelgrens;
  • b. lid 6.2.2 sub d, ten behoeve van een kleinere afstand tot de voorgevel van het hoofdgebouw ten behoeve van een hoekerker.
6.4.2 Afwegingskader

Bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheden vindt een evenredige belangenafweging plaats, waarbij betrokken worden:

  • a. de mate waarin waarden, die het plan beoogt te beschermen, kunnen worden geschaad;
  • b. de mate waarin de belangen van gebruikers en/of eigenaren van de aanliggende gronden worden geschaad;
  • c. de mate waarin de uitvoerbaarheid is aangetoond, waaronder begrepen de milieutechnische, de waterhuishoudkundige, de archeologische, de ecologische en de verkeerstechnische toelaatbaarheid.
6.5 Specifieke gebruiksregels
6.5.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik in de zin van artikel 2.1 lid 1 sub c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in elk geval begrepen het gebruiken of laten gebruiken van gronden en opstallen:

  • a. voor het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor permanente of recreatieve bewoning;
  • b. voor het gebruik van gronden en opstallen voor een bedrijf, met uitzondering van de functies zoals genoemd in lid 6.1.
6.5.2 Aan huis verbonden beroepen en bedrijven

Voor het gebruik van gronden en opstallen voor een bedrijf, waaronder het uitoefenen van aan huis verbonden beroepen en bedrijven gelden de volgende bepalingen:

  • a. het ondergeschikte medegebruik van de woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen dient beperkt te blijven tot een ruimte (of ruimten) met een maximum totale bruto-vloeroppervlakte van 30% van de bruto-vloeroppervlakte van de woning en de daarbij behorende - al dan niet aangebouwde bouwwerken, met een maximum van 50 m²;
  • b. het ondergeschikte medegebruik van de woning en/of de daarbij behorende bouwwerken mag niet bestaan uit detailhandel en/of horeca en/of prostitutie;
  • c. er dient een directe relatie te bestaan tussen het aan huis verbonden (en uit te oefenen) beroep en de (hoofd)bewoner(s) van de woning;
  • d. de uitoefening van het aan huis verbonden beroep mag geen ernstige hinder voor het woonmilieu opleveren of afbreuk doen aan de beleving van de woonomgeving;
  • e. de uitoefening van het aan huis verbonden beroep mag er niet toe leiden dat er een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte ontstaat;
  • f. de bebouwingskarakteristiek van de straat en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken wordt niet onevenredig aangetast;
  • g. er mag geen blijvende onevenredige afbreuk worden gedaan aan de stedenbouwkundige structuur en/of de ruimtelijke kwaliteiten van het gebied;
  • h. er mogen geen verkeersonveilige situaties ontstaan.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene gebruiksregels

8.1 Strijdig gebruik

Als strijdig gebruik wordt in elk geval aangemerkt:

  • a. het gebruiken of laten gebruiken van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  • b. het gebruiken of laten gebruiken van niet bebouwde gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
  • c. het gebruiken of laten gebruiken van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  • d. een gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting dan wel ten behoeve van prostitutie;
  • e. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken als recreatiewoning of permanenten bewoning.

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels

9.1 Afwijken

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages in bijzondere situaties;
  • b. de bestemmingsregels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of - intensiteit daartoe aanleiding geven;
  • c. de bestemmingsregels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  • d. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 m;
  • e. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten wordt vergroot tot niet meer dan 40 m;
  • f. het bepaalde ten aanzien van de maximale (bouw)hoogte van gebouwen en toestaan dat de (bouw)hoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, mits:
    • 1. de oppervlakte van de vergroting niet meer dan 2 m2 bedraagt;
    • 2. de bouwhoogte niet meer dan 1,25 maal de maximale (bouw)hoogte van het betreffende gebouw bedraagt;
  • g. ten behoeve van de bouw van bouwwerken voor openbare diensten, met dien verstande dat:
    • 1. de inhoud ten hoogste 50 m3 bedraagt;
    • 2. in afwijking van het bepaalde onder 1, de inhoud van een gasdrukregel- en meetstation ten hoogste 15 m³ bedraagt;
    • 3. de bouwhoogte ten hoogste 3,5 m bedraagt;
  • h. ten aanzien van het bepaalde over het bouwen van (hoofd) gebouwen binnen het bouwvlak en toestaan dat de grenzen van het bouwvlak naar de buitenzijde worden overschreden door:
    • 1. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen en schoorstenen;
    • 2. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken;
    • 3. (hoek)erkers over maximaal 60% van de gevelbreedte, ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen, mits de bebouwingsgrens met niet meer dan 1,5 m wordt overschreden en de bouwhoogte niet meer dan 3,35 m bedraagt;
  • i. ten aanzien van het bepaalde over het bouwen van carports en overkappingen en toestaan dat de voorgevelrooilijn met 2 m wordt overschreden. De bouwhoogte mag niet meer dan 3,35 m bedragen en de maximale oppervlakte mag niet meer dan 20 m² bedragen. Voor de voorgevel van het hoofdgebouw dienen alle wanden open te zijn.
9.1.1 Afwegingskader

Deze omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de milieusituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. de externe veiligheid.

Artikel 10 Algemene procedureregels

10.1 Nadere eis

Voor een besluit tot het stellen van een nadere eis geldt de volgende voorbereidingsprocedure:

  • a. een ontwerpbesluit ligt, met bijhorende stukken, gedurende één week ter inzage;
  • b. de terinzagelegging wordt vooraf bekend gemaakt in één of meer dag-, nieuws of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze;
  • c. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het naar voren brengen van zienswijzen gedurende de onder a genoemde termijn;
  • d. burgemeester en wethouders delen aan hen die zienswijzen naar voren hebben gebracht de beslissing daaromtrent mede;
  • e. er kan worden afgeweken van het bepaalde onder a tot en met d, indien de belangen van gebruikers en/of eigenaren de betreffende en de aanliggende gronden niet worden geschaad.

Artikel 11 Overige regels

11.1 Parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden
  • a. Bij de verlening van een omgevingsvergunning voor bouwen of voor een gebruiksverandering moet, indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's, (motor)fietsen of andere voertuigen in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het bijbehorend bouwperceel. Dit betekent dat moet worden voldaan aan de normen in de parkeerkencijfers in de publicatie 'Toekomstbestendig parkeren, publicatie 381 (december 2018)' van het CROW en dat indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, rekening wordt gehouden met de wijziging.
  • b. Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het bijbehorend bouwperceel.
  • c. Gerealiseerde voorzieningen als bedoeld in sub a en sub b dienen na de realisatie in stand te worden gehouden.
  • d. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in sub a en sub b of de bepalingen:
    • 1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit;
    • 2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.
11.2 Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheeld worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. het bevoegd gezag kan eenmalig bij een omgevingsvergunning worden afgeweken van het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • c. het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van het plan.
12.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het legale gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang word verkleind.
  • c. indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Haaksbergen Dorp, partiële herziening deelplan 1 Hassinkborgh' van de gemeente Haaksbergen.